Het onrustige jaar 1956

Source: Parlement.com.

PDC, oktober 2006

1956 was een verkiezingsjaar. Er was in 1956 sprake van een ongekend felle verkiezingsstrijd tussen de KVP van Romme1 en de PvdA van Drees2. De PvdA werd de grootste partij, waarna een zeer moeizame formatie volgde. In het nieuwgevormde vierde kabinet-Drees3 was het conflict eigenlijk al ingebakken. 1956 is dan ook als de voorbode van het einde van de Rooms-Rode coalitie te beschouwen.

Naast binnenlands tumult was er ook wereldwijd sprake van onrust en dat had indirect ook gevolgen voor Nederland. De Koude Oorlog, waarin na de dood van Stalin in 1953 enige dooi leek te komen, werd weer heviger door de Russische inval in Hongarije. Hongaarse vluchtelingen kwam naar ons land. Door de Suez-crisis werd Nederland voor het eerst direct geconfronteerd met het conflict in het Midden-Oosten.

Contents

  1. De politieke toestand in 1956
  2. Verkiezingen
  3. Kabinetsformatie
  4. Uitbreiding van de Kamers
  5. De Greet Hofmans- of Soestdijkaffaire
  6. Internationale conflicten

1.

De politieke toestand in 1956

Sinds de verkiezingen van 1952 regeerde het derde kabinet-Drees4. Daaraan namen deel PvdA, KVP, ARP en CHU. Bijzonder was dat het kabinet twee ministers van Buitenlandse Zaken had, de partijloze Beyen5 en de katholiek Joseph Luns6.

Hoewel zich in 1955 een kabinetscrisis had voorgedaan, was er sprake geweest van een kalme kabinetsperiode die tamelijk vruchtbaar was. Zo waren de Zondagswet, de Vestigingswet Bedrijven, een nieuwe Beroepswet en een nieuwe regeling voor adoptie tot stand gekomen. In 1954 kwam er een Statuut voor het Koninkrijk, waarin de nieuwe verhoudingen met Suriname en de Antillen werd geregeld. Economisch gezien ging het weer veel beter met Nederland; het land leek aan de vooravond te staan van een periode van welvaart.

Tot commotie had wel een bisschoppelijk schrijven ('het Mandement') aan de katholieken in Nederland uit mei 1954 geleid. Daarin werd in het lidmaatschap van NVV en geregeld luisteren naar de VARA verboden en het lidmaatschap van de PvdA aan katholieken ontraden. De katholieken die lid waren van de PvdA, onder wie vooraanstaande Kamerleden zoals Willems7, Ruygers8, Tans9 en Van Lier10, besloten uiteindelijk geen gehoor te geven aan de oproep. Wel keerde de in 1948 door Welter11 gestichte Katholiek Nationale Partij in 1956 terug in de KVP.

In het laatste jaar van zijn bestaan, kreeg het kabinet-Drees III met twee sterfgevallen te maken. In februari 1956 overleed de energieke minister van Justitie, Donker12. Hij werd opgevolgd door de Leidse oud-hoogleraar Van Oven13. In juli 1956 overleed de architect van het Statuut van het Koninkrijk, minister Kernkamp14.

2.

Verkiezingen

De Tweede Kamerverkiezingen van 1956 waren ongemeend fel. In 1952 was de PvdA voor het eerst na de oorlog de grootste partij geworden (net iets groter dan de KVP). De KVP probeerde in 1956 de PvdA weer voorbij te streven. Een felle verkiezingsstrijd was het gevolg. Er kwamen zelfs verstoringen van verkiezingsbijeenkomsten voor en wederzijdse waarschuwden partijen de kiezers voor de gevolgen van winst van de ander. De KVP bracht een poster uit, waarop in brand gestoken scholen stonden.

Dankzij de populariteit van de (bijna) 70-jarige premier Drees kwam de PvdA wederom als grootste partij uit de bus. De partij kreeg 34 zetels, terwijl de KVP er 33 haalde.

  • meer over de verkiezingen van 195615

3.

Kabinetsformatie

De formatie van 1956 zou de tot dan toe langste uit de parlementaire geschiedenis blijken te zijn. Pas na 102 dagen was er een nieuw kabinet.

Direct na de verkiezingen werd Drees formateur, maar zijn poging mislukte. Daarna trachtte KVP-voorman Romme een kabinet te vormen. Vooral over de wijze waarop bezitsvorming door werknemers moest worden bevorderd, konden de partijen het niet eens worden.

Oud-PvdA-minister Lieftinck16 onderzocht hierna of er een kabinet kon worden gevormd dat een lossere band met de Tweede Kamerfracties had. Premier Drees zou daarbij vervangen worden door zijn partijgenoot Van Tilburg17, Gouverneur van Suriname. Ook dat leidde echter tot niets.

Eveneens zonder succes bleef de poging van informateur De Gaay Fortman18. Hij onderzocht of er een kabinet zonder de PvdA kon worden gevormd, maar daar werd uiteindelijk door met name de CHU niet voor gevoeld.

Pas na bemiddeling door CHU-minister Staf19 en PvdA-fractievoorzitter Burger20 kon een oplossing worden gevonden. De VVD, die lange tijd ook bij de formatie betrokken was, viel uiteindelijk af. Daardoor kon ook eenvoudiger tot overeenstemming worden gekomen met de ARP over de ministersposten en kon eindelijk een nieuw kabinet worden gevormd.

De KVP had de primeur van de eerste vrouwelijke minister. KVP-Tweede Kamerlid Marga Klompé21 werd minister van Maatschappelijk Werk. Er waren verder slechts drie nieuwe ministers, de PvdA'ers Hofstra22 en Samkalden23 en de KVP'er Struycken24. Niet zonder reden werd de vraag gesteld waarom het eigenlijk zo lang had moeten duren.

4.

Uitbreiding van de Kamers

Al sinds 1950 was gewerkt aan herziening van de Grondwet. Het kabinet-Drees/Van Schaik25 stelde in dat jaar de Staatscommissie-Van Maarseveen26 in. Na een interim-rapport waren in 1951 al enkele voorstellen ingediend en door het parlement behandeld. Vrijwel geen enkele daarvan bereikte het Staatsblad.

Wetsvoorstellen tot uitbreiding van het aantal leden van Eerste en Tweede Kamer sneuvelden in de Eerste Kamer. De uitbreiding van de Eerste Kamer werd al in eerste lezing verworpen, die van de Tweede Kamer in de tweede lezing. Bezwaar daartegen was de opgenomen mogelijkheid tot stemoverdracht. Kamerleden die vanwege lidmaatschap van het Europees Parlement afwezig waren, zouden hun stem aan een ander mogen 'overdragen'. Zeventien Eerste Kamerleden stemden daar tegen, waardoor er geen tweederde meerderheid was.

In 1956 werd een nieuwe poging ondernomen, ditmaal zonder stemoverdracht. Deze wijziging ging er wel vlot door. Vanaf 6 november 1956 telde de Eerste Kamer 75 en de Tweede Kamer 150 leden.

Onder de nieuwe leden die op die dag werden toegelaten, waren de latere premiers Biesheuvel27 en Den Uyl28, latere ministers als Toxopeus29 (VVD), Vredeling30 en Vrolijk31 (beiden PvdA) en prominente Kamerleden als Berkhouwer32 (VVD) en Kleisterlee33 (KVP).

Een dag later werd ook de communist Marcus Bakker34 als nieuw lid toegelaten. In een ijzige sfeer vanwege de Hongaarse opstand (waarover hieronder meer) was alleen de antirevolutionair Biesheuvel bereid hem geluk te wensen met zijn benoeming.

5.

De Greet Hofmans- of Soestdijkaffaire

Op de achtergrond van de kabinetsformatie speelde wat veelal de Greet Hofmansaffaire wordt genoemd. Dit betrof problemen in het koninklijk huis door het optreden van Greet Hofmans35. Deze Amsterdamse gebedsgenezeres was begin jaren vijftig in contact gekomen met koningin Juliana36 en prins Bernhard37. Zij schakelden haar in bij pogingen om prinses Marijke (Christina) te genezen van haar oogkwaal.

Vooral Juliana was onder de indruk van Greet Hofmans en de contacten werden inniger toen Hofmans van Hattem naar Baarn verhuisde. Ook in Hofkringen waren er diverse medestanders van Greet Hofmans. Al snel werd een verband gelegd tussen de pacifistische sympathieën van de koningin en de invloed van Greet Hofmans. Prins Bernhard keerde zich tegen deze opvattingen en tegen de invloed van Hofmans. Dit leidde tot grote spanningen in het huwelijk van koningin en prins, waarbij zelfs werd gesproken over een scheiding.

De spanningen kwamen naar buiten toen prins Bernhard het conflict naar de internationale pers lekte. Het Duitse weekblad Der Spiegel publiceerde op 13 juni 1956 een artikel onder de kop 'Staatskrise'. De Nederlandse pers deed er het zwijgen toe en de bevolking was grotendeels onkundig van de problemen.

Het kabinet stelde op 28 juni een commissie van wijzen mannen in, bestaande uit vicepremier Beel38 (die vanwege de benoeming aftrad als minister), oud-premier Gerbrandy39 en de oud-Gouverneur-Generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer40.

Uiteindelijk bewerkstelligde de commissie dat een echtscheiding werd voorkomen, dat Greet Hofmans van het hof verdween en dat ook haar sympathisanten het veld moesten ruimen. Juliana accepteerde niet zonder moeite deze uitkomst en de verhoudingen met sommige bewindslieden (met name met Beyen) hadden zeer te lijden gehad door de perikelen.

In de regeringsverklaring op 31 oktober 1956 kon minister-president niettemin in vage bewoordingen meedelen dat de moeilijkheden aan het Hof uit de wereld waren.

6.

Internationale conflicten

Indonesië

In februari 1956 mislukte een conferentie tussen Nederland en Indonesië. Geschilpunt was de status van Nieuw-Guinea. Indonesië wilde de soevereiniteit over dat eiland en Nederland bepleitte internationale arbitrage. Vanwege het mislukken van de besprekingen zegde Indonesië de sinds 1949 bestaande Unie met Nederland op. De spanningen tussen beide landen liepen hierna op, onder andere door enkele schijnprocessen tegen Nederlanders in Indonesië.

Dit was het begin van een periode die bijna tien jaar zou duren van een gespannen verhouding tussen Nederland en Indonesië.

Hongarije

In oktober 1956 kwam er in Hongarije een sterke beweging op die streefde naar hervorming van het communistische bewind. Deze beweging richtte zich ook op nationale onafhankelijkheid en terugtrekking van de Sovjet-Russische troepen uit Hongarije. Premier Nagy koos na enige tijd de zijde van de opstandelingen.

In Boedapest ontstonden gevechten tussen opstandelingen en communisten die aanvankelijk succes opleverden voor de hervormingsgezinden. De regering-Nagy zegde het lidmaatschap van het Pact van Warschau op. Dit was voor de Sovjet-Unie reden om op 1 november haar troepen Hongarije binnen te laten vallen. Op 4 november kwam het tot hevige gevechten, die leidden tot de val van de regering-Nagy. Vele duizenden Hongaren vluchtten.

In Nederland leidde het neerslaan van de Hongaarse opstand tot hevige reacties. Vooral in Amsterdam kwam het tot gevechten en aanvallen op gebouwen van de communistische partij en van dagblad 'De Waarheid'.

In de Tweede Kamer hielden premier Drees en Tweede Kamervoorzitter Kortenhorst41 felle en bewogen redes waarin zij de Sovjet-inval krachtig veroordeelden en waarin zij steun uitspraken voor de Hongaren. Nederland ving vele honderden vluchtelingen op.

Suezcrisis

De VS besloot in juli 1956 de financiële steun aan Egypte voor de bouw van Assoeandam te staken vanwege de rol van dat land bij de oplopende spanning in het Midden-Oosten. Egypte, waar president Nasser de sterke man was, nationaliseerde daarop het Suezkanaal om zo haar financiële positie te versterken.

De Fransen en Engelsen accepteerden deze nationalisatie niet. Er werden bemiddelingspogingen ondernomen, die na aanvankelijk succes echter mislukten. Bij die mislukking speelde ook mee dat de spanningen aan de grens tussen Egypte en Israël waren opgelopen. Op 29 oktober viel Israël de Sinaï-woestijn binnen.

Een ultimatum van Engeland en Frankrijk aan Egypte en Israël om de strijd te staken en om het Suezkanaal vrij te geven, werd door Egypte verworpen. Franse en Engelse vliegtuigen bombardeerden hierop eind oktober Egyptische vliegvelden en op 4 november landden troepen in Egypte. Israël bezette inmiddels de Gazastrook en de gehele Sinaï.

Uiteindelijk kon in de VN een oplossing gevonden door de komst van een vredesmacht bij het Suezkanaal. Engeland, Frankrijk en ook Israël trokken zich eind december terug uit Egypte.

Vanwege de strijd, de blokkade van het Suezkanaal en de vernietiging van pijpleidingen, kwam de olievoorziening in Europa, en ook in Nederland, ernstig in problemen. Minister Zijlstra42 van Economische Zaken besloot tot oliedistributie en per 25 november werd een autovrije zondag ingevoerd.

Voor het eerst was Nederland direct geconfronteerd met het conflict in het Midden-Oosten.

 

Meer over

  • Tweede Kamerverkiezingen 195615

  • 1. 
    Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
     
  • 2. 
    'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
     
  • 3. 
    Het kabinet-Drees IV was een coalitie van PvdA, KVP, ARP en CHU. Na de verkiezingen van 1956 zetten de partijen uit het kabinet-Drees III hun samenwerking voort. Het was het laatste van de rooms-rode kabinetten. Premier was PvdA-leider Willem Drees. Het kabinet trad aan op 13 oktober 1956.
     
  • 4. 
    Na de verkiezingen van 1952 kwam dit derde kabinet op brede basis tot stand. Het kabinet onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees bestond uit ministers van de PvdA, KVP, ARP en CHU en telde verder een partijloze minister. Het was een van de rooms-rode coalities. De VVD, deel van het voorgaande kabinet-Drees II, werd als regeringspartij vervangen door de ARP.
     
  • 5. 
    Partijloze minister van Buitenlandse Zaken, in combinatie met de KVP'er Luns in het derde kabinet-Drees. Voormalig topambtenaar van financiën en bankier. Had als minister een belangrijk aandeel in het totstandkomen van de EEG, nadat hij in december 1952 een naar hem genoemd plan had gelanceerd voor economische integratie. Buitengewoon erudiet en spiritueel man; geestig en onderhoudend. Hoewel geld en bankwezen zijn vak waren, beschouwde hij toch het ministerschap als één van de meest aangename en vruchtbare periodes van zijn leven. Zijn relatie met collega-minister Luns was zeer slecht vanwege competentiegeschillen. Na zijn aftreden ambassadeur in Parijs.
     
  • 6. 
    Bijna twintig jaar, mede door zijn lange gestalte, een markante minister van Buitenlandse Zaken. Actief bij de marine, waarvoor hij altijd belangstelling behield, en daarna werkzaam in de diplomatieke dienst. Vormde in 1952 (als minister zonder portefeuille) met Beyen een ministersduo, maar vanaf 1956 was hij de enige minister op dat departement. Genoot in brede kring grote populariteit door zijn humor en de wijze waarop hij opkwam voor het Nederlandse belang, maar werd door anderen bekritiseerd vanwege onder meer zijn Nieuw-Guineapolitiek en pro-Amerikaanse opstelling. Steunde de pogingen van Groot-Brittannië om toe te treden tot de Europese Gemeenschappen en was tegenspeler van president De Gaulle. Had weinig genoegen in het politieke debat. Na zijn ministerschap secretaris-generaal van de NAVO. Stond rechts in de KVP en brak in 1972 met die partij. Conservatief, streng katholiek, autoritair, charmant en op-en-top diplomaat. Had een uitstekend gevoel voor p.r.
     
  • 7. 
    Vooraanstaande Brabantse 'doorbraak'-socialist en voorman van de Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA. Vicevoorzitter van de PvdA-Tweede Kamerfractie en in 1959 en 1963 PvdA-lijsttrekker in de zuidelijke provincies. Was in 1954 de voornaamste woordvoerder van de katholieken in de PvdA die zich keerden tegen het 'Mandement'. Hield zich als Kamerlid vooral bezig met culturele zaken en Koninkrijksaangelegenheden. Had grote belangstelling voor monumentenzorg. Verliet in 1970 de Kamer, omdat hij lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant was geworden.
     
  • 8. 
    Bijna vijfentwintig jaar buitenland-woordvoerder van de PvdA-Tweede Kamerfractie. Katholieke leraar en journalist bij het corporatische en 'groot-Nederlands'-gezinde blad Brabantia Nostra. Werd in het begin van de bezetting actief bij de Nederlandse Unie als exponent van de vleugel die weinig op had met de parlementaire democratie. Schoof door de Nazi-terreur echter op in democratische richting, werd journalist bij illegale bladen en brak in 1945 via de Nederlandse Volksbeweging door naar de PvdA. Was in die partij één van de leidende figuren van de Katholieke Werkgemeenschap. In de Kamer een belangrijk woordvoerder over Europese eenwording, vrede en veilgheid en vooral ontwikkelingssamenwerking, waarvoor hij zich als één van de eersten sterk maakte.
     
  • 9. 
    Limburgse politicus die via de Nederlandse Volksbeweging in 1946 als Katholiek doorbrak naar de PvdA. Neerlandicus die in Maastricht leraar was. Stond in de jaren vijftig onder zware druk van het episcopaat en de katholieke gemeenschap om zijn partijlidmaatschap op te geven. Verscheurde echter de brief waarin het schoolbestuur hem dit uitdrukkelijk vroeg. Vanaf 1954 als Tweede Kamerlid woordvoerder onderwijs. Als voorzitter van de PvdA in de roerige jaren zestig deed hij al het mogelijke om bruggen te bouwen tussen vernieuwingsbeweging Nieuw Links en de 'oude' partij. Wist zo een breuk te voorkomen. Bereidde later de oprichting van de universiteit in Maastricht voor en werd voorzitter van het eerste college van bestuur. Beminnelijk, zachtaardige man.
     
  • 10. 
    Katholieke PvdA-politicus, doorbraak-socialist. Geboren in Heerlen, maar als zoon van een ambtenaar van Sociale Zaken opgegroeid in Den Haag. Werkte bij Gewestelijke Arbeidsbureaus en was daarvan in onder meer Dordrecht en Nijmegen directeur. In de oorlog een moedig verzetsstrijder, die onder andere betrokken was bij spionage-activiteiten. Belandde daardoor in gevangenschap. Was als Tweede Kamerlid een gerespecteerd specialist op het gebied van de sociale zekerheid en lange tijd fractiesecretaris. Werd in 1973 op het laatste moment geen minister (van Defensie) en stapte toen over naar de Raad van State. Onderscheiden met de Militaire Willemsorde.
     
  • 11. 
    Hoffelijke 'grand seigneur', die tot op hoge leeftijd actief bleef als Tweede Kamerlid. Werd in 1925 na een loopbaan bij het Indische Gouvernement minister van Koloniën in het kortstondige eerste kabinet-Colijn. Leidde daarna onder andere een bezuinigingscommissie en werd in 1937 wederom minister. Wees vóór 1940 een dominionstatus van Nederlands-Indië af en trad in Londen af na een conflict met Gerbrandy. Sympatiseerde in de oorlog met het bewind van Pétain in Frankrijk en gold daarom in Londen als defaitist. Keerde zich na de oorlog tegen de Indië-politiek van de KVP en richtte een eigen partij op, de Katholiek Nationale Partij. Onder invloed van het Mandement van 1954 in 1956 teruggekeerd in de 'moederpartij'. Als KVP-Kamerlid tamelijk onafhankelijk, met name ten aanzien van de Nieuw-Guineapolitiek.
     
  • 12. 
    Vooraanstaand Rotterdamse SDAP- en PvdA-politicus. Was advocaat en bezat als jurist veel gezag in de Tweede Kamer. Leidde vijf jaar op voortreffelijke wijze de parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-1945. Volgde in 1951 Van der Goes van Naters op als fractieleider. Werd minister van Justitie in het derde kabinet-Drees, na zelf eerder als formateur te zijn opgetreden. Had een grote werkkracht en bracht een groot aantal wetten tot stand, zoals nieuwe regelingen voor ontslag, voogdij en ondertoezichtstelling, en een nieuwe wet over administratieve rechtspraak. Eiste daardoor veel van zijn ambtenaren en ook van zichzelf. Overleed enkele maanden voor het einde van de kabinetsperiode.
     
  • 13. 
    Vooraanstaand wetenschapper (rechtshistoricus) die in zijn korte ministerschap veel gezag had. Was 34 jaar hoogleraar Romeins recht (eerst in Groningen, daarna in Leiden) en werd in 1956 op 74-jarige leeftijd minister van Justitie in het kabinet-Drees III als opvolger van de overleden minister Donker. Smaakte het genoegen een wet tot stand te kunnen brengen waardoor de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw werd opgeheven. Hij had daarvoor jarenlang gepleit. Er werd gesproken van de 'Lex-Van Oven' .
     
  • 14. 
    Hoogleraar Arabisch en islamkenner, die was gepromoveerd op een studie over de vrouw en de islam. Later hoogleraar staatsrecht in Utrecht. Wist als minister van Overzeese Rijksdelen in het derde kabinet-Drees in korte tijd de onderhandelingen met 'De West' uit het slop te trekken en was verantwoordelijk voor de totstandkoming van het Statuut voor het Koninkrijk waarbij Suriname en de Nederlandse Antillen een zelfstandiger positie kregen. Overleed in 1956 kort voor het einde van de kabinetsperiode. Een beschouwelijk academicus en een prettig onderhandelaar, die gesteld was op goede menselijke verhoudingen. In de CHU een politiek buitenbeentje.
     
  • 15. 
    De Tweede Kamerverkiezingen van 1956 waren op 13 juni van dat jaar. Het was een nek-aan-nek-race tussen KVP en PvdA, die werd gewonnen door laatstgenoemde partij. Het waren reguliere verkiezingen na afloop van de zittingstermijn van de Tweede Kamer. Er waren verder slechts kleine verschuivingen in de zeteltallen.
     
  • 16. 
    Minister van Financiën tijdens de naoorlogse periode van wederopbouw met groot gezag. Werd al op vrij jonge leeftijd hoogleraar economie en monetair beleid in Rotterdam. Behoorde voor de oorlog tot de linkervleugel van de CHU en 'brak in 1946 door' naar de PvdA. Voorstander van marktordening en sociale hervorming. Als minister kreeg hij bijnamen als 'De kei van de kneuterdijk', maar ook 'De grootste boef van Nederland'. Was er in hoge mate verantwoordelijk voor dat Nederland na de oorlog financieel weer op orde werd gebracht. Vooral bekend door het Tientje van Lieftinck, dat symbool stond voor de geldsanering. Streng minister, die de financiële teugels strak hield. Na zijn ministerschap vervulde hij internationale functies.
     
  • 17. 
    PvdA-bestuurder en Eerste Kamerlid, dat vooral een voorname rol speelde in de Rotterdamse gemeentepolitiek. Was belastinginspecteur en werd na de bevrijding wethouder van financiën en havenbedrijf van Rotterdam. In 1951 tevens financieel woordvoerder van de PvdA-senaatsfractie. In 1956 volgde een benoeming als Gouverneur van Suriname. Werd in dat jaar tijdens de formatie-De Gaay Fortman ook nog even genoemd als mogelijke premier. Keerde in 1962 terug naar Rotterdam.
     
  • 18. 
    Gezaghebbende progressieve ARP- en CDA-politicus. Was ambtenaar, secretaris van de rijksbemiddelaars en docent aan de CNV-kaderschool en werd later hoogleraar aan de VU. In 1956 zonder succes formateur tijdens de lange kabinetsformatie van dat jaar. Wist in 1960, het jaar waarin hij ook senator was geworden, echter snel een kabinetscrisis op te lossen. Liet zich in 1973 samen met Boersma overhalen minister te worden in het kabinet-Den Uyl. Had een goede band met de ex-gereformeerde Den Uyl. Als minister een relativerende, vaderlijke figuur. Speelde een belangrijke rol bij de onafhankelijkheid van Suriname en kwam met een plan om Nederland op te delen in 24 provincies. Was in 1981 nog eens als informateur betrokken bij een formatie en wist de weg te openen voor een kabinet van CDA, PvdA en D66. Tot op hoge leeftijd kritisch volger van de koers van het CDA.
     
  • 19. 
    Krachtige minister op de twee defensiedepartementen in de jaren vijftig. Was directeur van de Heidemij en topambtenaar op het ministerie van Landbouw en werd in 1951 voor de CHU minister van Oorlog en van Marine. Hij bleef dat tot begin 1959. Reorganiseerde de Nederlandse strijdkrachten, onder meer vanwege de Nederlandse deelname aan de NAVO. Stond goed aangeschreven bij de Amerikanen en gold als een bekwame manager. Speelde bij enkele kabinetsformaties een bemiddelende rol. Was overigens niet geheel onomstreden vanwege zijn betrokkenheid bij de uitzending van Nederlandse boeren naar Oost-Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog.
     
  • 20. 
    PvdA-voorman die in het tijdperk-Drees, maar ook nadien, onder meer als formateur, een vooraanstaande politieke rol speelde. Was advocaat in Dordrecht en werd in 1944 als Engelandvaarder opgenomen in het kabinet-Gerbrandy. Een conflict met Gerbrandy over de naoorlogse berechting van 'foute' Nederlanders leidde tot zijn aftreden. In 1945 voor de SDAP lid van het noodparlement en vanaf 1952 als fractievoorzitter naast Drees de voornaamste PvdA-politicus. In 1955 en 1956 succesvol informateur. Verliet in 1962 de Tweede Kamer na kritiek op zijn ongepolijste stijl. Werd daarna senator en in 1970 staatsraad. Mede door zijn directe wijze van uitdrukken en doortastende optreden wist hij in 1973 een wig te drijven in het confessionele kamp en werd hij de architect van het kabinet-Den Uyl. Was behalve PvdA-voorman ook voorzitter van de VARA.
     
  • 21. 
    In 1956 de eerste vrouwelijke minister van ons land. Doortastend politiek zwaargewicht in de KVP. Was aanvankelijk docente scheikunde en op dat terrein gepromoveerd. Actief in het verzet als koerierster en in 1944-1945 organisator van hulpverlening. Vertrouwelinge van Romme em als Tweede Kamerlid buitenland-woordvoerder van haar fractie met belangstelling voor de Europese samenwerking. Volgde in 1956 Van Thiel op als minister van Maatschappelijk Werk. Bracht in 1963 de Algemene Bijstandswet tot stand. Loodste in 1966 als minister van Cultuur de Omroepwet door het parlement. Was in het kabinet-De Jong de enige vertegenwoordigster van de linkervleugel van de KVP. Vrouw met veel gezag in het parlement, die door haar mannelijke collega's vaak vriendschappelijk werd geplaagd om de grote ernst waarmee zij haar taken uitvoerde. Kwam soms wat hautain en belerend over, mede door haar deftige spreektrant. Werd in 1971 als eerste vrouw minister van staat.
     
  • 22. 
    Autoriteit op fiscaal gebied ('de Hercules onder de Nederlandse fiscalisten') en woordvoerder financiën van de PvdA-Tweede Kamerfractie in de jaren 1945-1956. Werd daarna minister van Financiën in het vierde kabinet-Drees. Mede dankzij de door hem doorgevoerde bestedingsbeperking herstelde de economie zich begin jaren zestig snel. Had het voortdurend aan de stok met de KVP-woordvoerder financiën, de leraar boekhoudkunde Lucas, en was met hem hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis van 1958. Keerde korte tijd terug als Kamerlid en werd daarna vicepresident van scheepswerf Verolme. Lid en voorzitter van diverse commissies over belastingwetgeving. Deed in 1966 doctoraal rechten en werd meteen benoemd tot hoogleraar belastingrecht. Was toen bijna 62 jaar. Stond bekend als 'de best geklede man van het Binnenhof'.
     
  • 23. 
    Vooraanstaande PvdA-jurist en bestuurder. Was ambtenaar in Nederlands-Indië en hoogleraar agrarisch recht in Wageningen. Twee keer betrekkelijk kort minister van Justitie: in het vierde kabinet-Drees en in het kabinet-Cals. Kon daardoor wel wetgeving voorbereiden, maar minder tot stand brengen. Korte tijd invloedrijk lid van de PvdA-Tweede Kamerfractie en daarna senator. Na zijn laatste ministerschap werd hij burgemeester van Amsterdam, in welke functie hij te maken kreeg met allerlei openbare-ordeproblemen (o.a. rond de metro-aanleg) en met spanningen in het college van B&W. Krachtig en bekwaam bestuurder met enorme werkkracht, die bekendstond als een scherpzinnig jurist.
     
  • 24. 
    Vooraanstaande KVP-minister en bestuurder. Was wethouder in Breda en werd in 1950 minister van Justitie in het eerste kabinet-Drees. Verleende gratie aan de 'vier van Breda'. Keerde in 1951 niet terug en werd Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Door Romme in 1956 teruggehaald als minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en PBO in het kabinet-Drees IV. Bracht met Samkalden de Politiewet tot stand. Werd, hoewel hij vicepremier was, na het aftreden van Drees in 1958 geen premier vanwege verzet in de KVP-top en stapte na zijn aftreden over naar de Raad van State. In het kabinet-Zijlstra nog even teruggekeerd als minister van Justitie. Kreeg wel eens het verwijt onvoldoende dossierkennis te hebben, maar had wel leidinggevende capaciteiten.
     
  • 25. 
    Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 kwam een coalitie van KVP, PvdA, CHU en VVD tot stand onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees. In het kabinet zaten naast de ministers uit de coalitiepartijen ook twee partijloze ministers. Er was geen formele binding van de fracties aan een regeringsprogramma, maar die hadden wel daarmee ingestemd. Het kabinet volgde vanaf 7 augustus 1948 het kabinet-Beel I op.
     
  • 26. 
    De staatscommissie Van Schaik werd op 17 april 1950 ingesteld bij koninklijk besluit door het kabinet-Drees/Van Schaik. Zij moest naar aanleiding van de dekolonisatie en de komst van internationale organen een algehele herziening van de Grondwet voorbereiden.
     
  • 27. 
    Charismatische ARP-voorman, minister van Landbouw en premier. Afkomstig uit Haarlemmerliede en net als Colijn een boerenzoon. Kwam via de Christelijke boeren- en tuindersbond in de Kamer, waarvan hij al snel een gerespecteerd lid was. Werd in 1963 minister van Landbouw en vicepremier. Na een mislukte poging een kabinet te vormen in 1967 fractievoorzitter. Was zowel criticaster als steunpilaar van het kabinet-De Jong. Pleitbezorger van christendemocratische samenwerking. In 1971 alsnog premier van een instabiel kabinet, dat na een jaar ten val kwam. Behaalde in november 1972 met zijn partij een goed verkiezingsresultaat, maar verdween korte tijd later vrij geruisloos uit de politiek toen zijn partij aanstuurde op een kabinet met de PvdA. Populair in eigen kring. Harde werker, pragmatisch maar ook soms erg rechtlijnig. Werd vanwege zijn lange gestalte (bijna twee meter) 'mooie Barend' genoemd.
     
  • 28. 
    Gedreven PvdA-ideoloog en -politicus en econoom. Voor sommigen 'ome Joop', voor anderen de verpersoonlijking van verfoeilijk socialisme. Kwam vanuit de journalistiek in de 'denktank' van de PvdA en werd in 1956 Tweede Kamerlid. Stapte in 1962 over het wethouderschap van economische zaken in Amsterdam en stimuleerde onder andere de industrievestiging. In 1965 minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Volgde in 1966 Vondeling op als partijleider. Zou tot 1986 het gezicht van de PvdA zijn. Het door hem geleide kabinet ging als het meest linkse de geschiedenis in. Kon het succes bij de verkiezingen van 1977 niet omzetten in hernieuwde regeermacht. Zijn derde optreden als minister (ditmaal van Sociale Zaken onder Van Agt) verliep teleurstellend. Ondanks herstel in 1982 bleef zijn partij buiten het kabinet. Erudiet analyticus en scherp debater, die door zijn gedrevenheid echter soms drammerig overkwam.
     
  • 29. 
    In de periode 1963-1969 de gezaghebbende leider van de VVD als opvolger van Oud. Welsprekende, hoffelijke en aimabele zoon van een lutherse dominee. Aanvankelijk advocaat in Breda. Werd al na drie jaar in de Kamer minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-De Quay. Befaamd om de Toxopeusronde (loonsverhoging voor ambtenaren) die hij als minister begin jaren zestig doorvoerde. Voerde tevens de vrije zaterdag en het welvaartvaste pensioen voor ambtenaren in. Na zijn ministerschap in het kabinet-Marijnen teruggekeerd in de Tweede Kamer als fractievoorzitter. Werd in 1969 Commissaris van de Koningin in Groningen en daarna staatsraad en minister van staat.
     
  • 30. 
    Markant PvdA'er die naam maakte als Kamerlid, europarlementariër en minister, maar wiens lidmaatschap van de Europees Commissie op een teleurstelling uitliep. Was van gereformeerden huize en werd tijdens de bezetting socialist. Kwam via de vakbond in de Tweede Kamer en was daar landbouw-woordvoerder. Pleitbezorger van Europese samenwerking en een zeer actief europarlementariër. Werd - ondanks zijn afkeer van uniformen - in het kabinet-Den Uyl minister van Defensie. Kleurrijk minister door soms wat al te openhartige uitspraken en door opvallend optreden. Drukte tegen de wens van zijn partij de aanschaf van de F16 door ('congressen kopen geen vliegtuigen'). Als Europees Commissaris voor sociale zaken trachtte hij tevergeefs aanpak van de jeugdwerkloosheid en medezeggenschap Europees te regelen. Was in de persoonlijke omgang verrassend minzaam.
     
  • 31. 
    PvdA-Tweede Kamerlid, minister en bestuurder. Was parlementair journalist van Het Vrije Volk en werd in 1956 Tweede Kamerlid en in 1962 wethouder van Den Haag. Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het kabinet-Cals. Stimuleerde de bouw van sporthallen en buurthuizen en ontwierp een wettelijke regeling voor de omroep. Na 1967 weer Tweede Kamerlid en vervolgens Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland. Relativerende sigarenroker, die 's nachts tot twee uur of nog later placht te werken. Telg uit een oud Schevenings vissersgeslacht. Geboren voorzitter die met een bassende stem zeer zorgvuldig formuleerde. Man zonder franje, die zijn hart had verpand aan de kunsten en dol was op balsporten.
     
  • 32. 
    Advocaat uit Alkmaar en namens de VVD in de Tweede Kamer aanvankelijk justitie-woordvoerder. Werd vanaf 1967 als specialist op het gebied van buitenlandse zaken pleitbezorger van Europese samenwerking. Werd hét gezicht van zijn partij in Europa, onder andere doordat hij enige tijd voorzitter van het Europees Parlement was. Handig parlementariër die als hij zich niet had voorbereid op een debat als laatste spreker niet zonder enige bombarie een samenvatting gaf van wat zijn voorgangers hadden gezegd. Flamboyante zoon van een Noord-Hollandse zuurkoolhandelaar met als bijnaam 'Boerenkees', die, hoewel andere drank zijn voorkeur had, op tv reclame maakte voor melk.
     
  • 33. 
    Blijmoedige en praatvaardige Rotterdamse rooms-katholieke afgevaardigde, die voortkwam uit de Katholieke Jeugdbeweging. Vanaf 1960 als adjunct-partijsecretaris belast met internationale zaken. Behoorde tot de vakbondsvleugel en stond links in de KVP. Zette zich als KVP-Tweede Kamerlid (en na 1977 als CDA'er) onder meer in voor oorlogsslachtoffers, het welzijn van militairen en het jeugdwerk. Een echte regelaar, die zijn vele contacten goed gebruikte. Voorzitter van de commissie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en secretaris van de KVP-fractie en later van de CDA-fractie. Enige jaren eerste ondervoorzitter van de Tweede Kamer.
     
  • 34. 
    Hét gezicht van de CPN tussen 1963 en 1982 en één van de bekendste politici van zijn tijd. Rechtlijnige communist, die als vertrouweling van Paul de Groot tot midden jaren zestig in de Tweede Kamer een onvervalst stalinistisch geluid liet horen. Was daarvoor onder meer hoofdredacteur van dagblad De Waarheid. Vanaf het einde van de jaren zestig, toen hij fractievoorzitter was geworden, groeide zijn populariteit vanwege zijn scherpe, vaak bijtende, maar ook humoristische betogen, die veel 'gewone' kiezers - en zelfs tegenstanders - aanspraken. Gevreesd vanwege zijn snedige interrupties. Werd, omdat hij parlementaire rechten verdedigde, uiteindelijk zelfs een geacht Tweede Kamerlid, naar wie in de nieuwbouw van de Tweede Kamer een zaal werd vernoemd.
     
  • 35. 
    Amsterdamse spirituele en sociaalvoelende vrouw, die lang als centrale figuur werd gezien in een rel rond de koninklijke familie. Groeide op in een eenvoudig Amsterdams arbeidersgezin. Haar moeder had culturele en filosofische belangstelling. Was in de oorlog actief bij hulp aan onderduikers en begaan met het lot van (Joodse) landgenoten. Kwam in 1946 via hofdignitarissen in aanraking met het occultisme en beschouwde zichzelf later als 'genezend' medium. Via haar relaties kwam zij in 1948 in contact met het koninklijk paar, dat haar hulp inriep bij de genezing van prinses Marijke. Prins Bernhard verbrak later de contacten en gebruikte haar vermeende politieke invloed om zijn echtgenote in een kwaad daglicht te stellen. Daarmee werd een huwelijkscrisis (Soestdijkkwestie) voor de buitenwereld ten onrechte voorgesteld als de Greet Hofmansaffaire.
     
  • 36. 
    Vorstin, die op menselijke ('gewone') manier inhoud wilde geven aan haar taak en weinig op had met 'protocol'. Stond daardoor veel dichter bij de bevolking dan haar moeder. Verklaarde bij haar inhuldiging het moederschap net zo belangrijk te vinden als haar rol als vorstin. Had goede banden met Drees en Beel. Kreeg twee maal te maken met ernstige constitutionele moeilijkheden. In 1956 door de 'kwestie-Soestdijk (vaak aangeduid als Greet Hofmansaffaire) en in 1976 door de Lockheedaffaire waarbij haar echtgenoot in opspraak kwam. Dat deed geen afbreuk aan haar populariteit. Zette zich in het bijzonder in voor het maatschappelijk werk en voor gehandicaptenzorg.
     
  • 37. 
    Duitse prins die in 1937 huwde met prinses Juliana. Week in mei 1940 met zijn gezin uit naar Engeland. Verbleef in Londen, terwijl zijn gezin zich tijdelijk in Canada vestigde. Was tijdens de oorlogsjaren een belangrijke vertrouweling van koningin Wilhelmina. In 1944 bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten en in die functie betrokken bij de Duitse capitulatie in Wageningen. Na de oorlog vervulde hij vele economische missies, onder meer naar Zuid-Amerika. In 1976 bleek dat aan die banden met het bedrijfsleven ook schaduwkanten hadden gezeten (de zgn. Lockheedaffaire). Gaf toen vele functies op. Wist desondanks zijn populariteit te behouden, met name in de kring van oud-strijders en voormalige verzet. Zette zich in voor natuurbescherming en cultuur (Anjerfonds). Had vliegen als grote liefhebberij. Charmante levensgenieter omgeven door mythes, die vaak grenzen opzocht en ook overschreed en zich weinig aantrok van de beperkingen die zijn huwelijk hem oplegde.
     
  • 38. 
    Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
     
  • 39. 
    Fries, jurist, hoogleraar, maar bovenal oorlogspremier. Was gedeputeerde in Friesland en hoogleraar handels- en procesrecht aan de VU en al in 1929 kandidaat-minister. Trad in 1939 tegen de zin van zijn partij toe tot het tweede kabinet-De Geer en werd in september 1940 door de koningin aangezocht als premier, omdat hij, anders dan De Geer, krachtdadiger streed voor herwinning van de vrijheid. Inspireerde vanuit Londen met zijn kenmerkende stemgeluid in radiopraatjes het verzet. Trad als premier vaak zonder overleg met collega's op, hetgeen tot de nodige conflicten leidde. Na de oorlog fel opposant tegen de Indiëpolitiek van de kabinetten-Drees. Trok zich als Kamerlid vaak weinig aan van de lijn die door de fractie was uitgestippeld. Zette zich in voor een gelijkwaardige positie van de Friese taal. Solist, eigengereid, maar ook standvastig en oprecht.
     
  • 40. 
    De laatste landvoogd (Gouverneur-Generaal) van Nederlands-Indië. Bestuurder en diplomaat uit een voornaam Gronings regentengeslacht. Volgde in 1925 zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Groningen. Daarna was hij gezant in Brussel en in 1936 volgde zijn benoeming tot Gouverneur-Generaal. Bleef tijdens de Japanse aanval in Indië en zat tijdens in de oorlogsjaren in Japanse gevangenschap. Keerde na de oorlog niet terug als landvoogd, maar werd weer diplomaat, onder andere in Parijs als ambassadeur. Speelde in 1956 een rol bij het oplossen van de Greet Hofmansaffaire. Hoffelijke regent, die met beslistheid optrad.
     
  • 41. 
    Katholieke Tweede Kamervoorzitter, die dat ambt vijftien jaar bekleedde. Was advocaat in Amsterdam en secretaris van katholieke werkgeversorganisatie en behoorde tot de vooraanstaande leden van de RKSP- en KVP-fracties, waarvan hij enige tijd secretaris was. Verdedigde als advocaat het 'foute' dagblad De Telegraaf en Pieter Menten. Was ook actief als schrijver en politiek commentator van De Volkskrant. Tijdens zijn voorzitterschap werd onder meer de werkwijze van de Kamer gemoderniseerd. Was voorstander van levendige debatten. Kwam in december 1958 in conflict met de PvdA-fractie toen hij tegen de zin van de PvdA en het demissionaire kabinet afhandeling van een wetsvoorstel doorzette. Zijn charme zorgde er overigens voor dat die 'aanvaring' niet de persoonlijke verhoudingen verstoorde.
     
  • 42. 
    Bekwame en gezagvolle econoom van ARP-huize. Werd al op jonge leeftijd, na hoogleraar aan de VU te zijn geweest, minister van Economische Zaken in het kabinet-Drees III en later in het kabinet-De Quay minister van Financiën. Ontwikkelde in die laatste functie een norm voor een trendmatig begrotingsbeleid. Gold in de ARP als modern en pragmatisch, maar riep soms weerstanden op door zijn rechtlijnigheid. Hoewel hij zichzelf niet als politicus beschouwde, was hij tweemaal lijsttrekker van de ARP. Werd als premier van een interim-kabinet een populair politicus, mede door een oudejaarsconference van Wim Kan. Nadien een behoedzame president van De Nederlandsche Bank, die vaak waarschuwde tegen groei van overheidsuitgaven. Had ook internationaal gezag. Was een uitstekend spreker, die helder ingewikkelde problemen kon uitleggen zonder vakjargon te gebruiken.