VI Het liberale hoogtij: van Thorbecke tot Heemskerk (1850-1888)

Source: Parlement.com.

Achtergrondinformatie bij het zesde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.

Contents

  1. Kabinetten
  2. Personen
  3. Gebeurtenissen
  4. Tweede Kamer

1.

Kabinetten

Periode 1848-1872: het tijdperk van Thorbecke

In 1848 komt een belangrijke grondwetsherziening1 tot stand, waardoor het regeringsstelsel drastisch verandert. Voortaan is niet langer de koning, maar zijn de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De jaren na 1848 zijn er afwisselend gematigd liberale kabinetten (1848-1849, 1858-1862), conservatieve kabinetten (1853-1858 en 1866-1868) en liberale kabinetten (1849-1853, 1862-1866 en 1868-1872). Zowel in de liberale kabinetten als in de Tweede Kamer is Thorbecke2 de grote man.

meer informatie

Periode 1872-1888: kiesrecht- en schoolstrijd

Twee onderwerpen staan in deze periode centraal. Het eerste betreft de vraag welke burgers, naast de belastingbetalers, het kiesrecht moeten krijgen. Het tweede is de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Katholieken3 en Antirevolutionairen4 willen dat de overheid ook bijzondere scholen gaan subsidiëren; de Liberalen5 zijn daar tegen.

meer informatie

Koning Willem III

Op 23 november 1890 overleed koning Willem III6. Hij was na een regeerperiode van ruim 40 jaar de laatste opvolger in mannelijke lijn van Willem I7. Na hem regeerde bijna 123 jaar een vorstin. Koning Willem III was zonder twijfel de meest omstreden Oranjevorst. Hij moest als koning erg wennen aan zijn ondergeschikte rol na de Grondwetsherziening van 1848 en had bovendien een moeilijk karakter, zowel voor zichzelf als voor anderen.

meer informatie

2.

Personen

Z.M. koning Willem III

Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, Z.M.

Vorst in de tweede helft van de negentiende eeuw. Volgde in 1849 zijn vader pas na enige aarzeling op, omdat hij weinig ingenomen was met de nieuwe liberale Grondwet. Trachtte nog enige jaren zijn macht enigszins te herwinnen en behield nog enige jaren invloed op ministersbenoemingten. Ging soms in tegen zijn ministers, bijvoorbeeld in 1853 (Aprilbeweging8). Had lange tijd ook een afkeer van Thorbecke2. Verloor later steeds meer interesse in de politiek. Kreeg bovendien te maken met privé-affaires, met conflicten met zijn zoons en met gezondheidsproblemen. Berucht vanwege zijn wispelturigheid en barse uitvallen tegen onder anderen ministers. Trouwde op hoge leeftijd met de veel jongere Duitse prinses Emma9, die hem een opvolgster, Wilhelmina10, schonk.

meer informatie

J.R. Thorbecke

J.R. Thorbecke

Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 18481 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II11 gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid12 en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III6. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.

meer informatie

F.A. baron van Hall

Floris van Hall

Belangrijk staatsman uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Als moderaat vertegenwoordiger van de Amsterdamse handels- en bankierswereld, die als behendig politicus zowel vóór als na 1848 een voorname rol speelde. Volgde in 1842 Van Maanen13 op als minister van Justitie en saneerde in 1844 als minister van Financiën de staatsfinanciën met een gedwongen ('vrijwillige') geldlening. Volgde in 1853 Thorbecke2 op als kabinetsleider en wist de gemoederen na de Aprilbeweging8 tot bedaren te brengen. In 1860 bewerkstelligde hij als minister een regeling voor de aanleg van spoorwegen. Politieke tegenstander van Thorbecke en bête noire van de liberalen. Vaak onderwerp van spotprenten vanwege zijn rode gelaatskleur. Weigerde een benoeming tot Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië. Werd in 1856 door de koning tot baron verheven.

meer informatie

P.Ph. (Pieter) van Bosse

P.P. van Bosse

Vooraanstaande liberaal die tussen 1848 en 1871 in acht kabinetten minister was, waarvan zes keer van Financiën. Wisselde dat af met het Tweede Kamerlidmaatschap. Oorspronkelijk fabrikant en advocaat. Combineerde in 1848 de ambten van staatsraad en tijdelijke minister. Liberaliseerde als minister onder Thorbecke2 (1849-1853) de handel en scheepvaart. Was echter geen volbloed Thorbeckiaan14 en trad tussen 1858 en 1866 toe tot enkele gemengde kabinetten. Leidde in 1868 zelf een kabinet15 en werd daarna in Thorbecke's derde kabinet minister van Koloniën. Die post had hij ook in het kabinet-Kappeyne van de Coppello16. Was toen al op vrij hoge leeftijd (68 jaar) en overleed anderhalf jaar later. Praktische, nuchtere en bekwame minister.

meer informatie

G. (Willem) Groen van Prinsterer

Groen van Prinsterer, Mr.Dr. G.

Belangrijk negentiende-eeuws staatsman en geschiedschrijver, voorman van de antirevolutionairen. Beschouwde zichzelf niet als staatsman, maar als evangeliebelijder. Formuleerde in het boek 'Ongeloof en revolutie' de antirevolutionaire staatsleer, die uitgaat van de opvatting dat niet de volkswil maar het goddelijk gezag basis moet zijn voor het staatsbestel. Verzette zich zowel tegen de politiek van Willem II als tegen totstandkoming van de Grondwetsherziening in 1848. Was voorstander van een op bijbelse grondslagen bestuurd protestants Nederland. Streefde in 1850 naar een openbare gezindteschool en verliet (enige jaren) de Tweede Kamer na aanvaarding van de Lager-onderwijswet 1857. Keerde later nog enkele keren terug. Zeer erudiet en ondanks zwakke politieke basis gezaghebbend lid van de Kamer.

meer informatie

J. (Jan) Heemskerk

Jan Heemskerk Azn.

Belangrijke negentiende-eeuwse politicus, die driemaal een bekwame minister van Binnenlandse Zaken was, met grote kennis van zaken. Aanvankelijk gematigd liberaal Tweede Kamerlid voor Amsterdam. Werd allengs conservatiever. Speelde een voorname rol in de conflictenperiode (1866-1868), waarbij kabinet en koning de strijd aanbonden met de Tweede Kamer. Was daarna enige tijd raadsheer in de Hoge Raad. Bracht in zijn tweede periode als minister belangrijke wetten tot stand zoals de Hoger-onderwijswet, de Hinderwet en de Spoorwegwet. In 1883 formateur en leider van een gematigd kabinet17, die behendig de Grondwetsherziening verdedigde die de weg opende naar uitbreiding van het (mannen)kiesrecht. Hardwerkende pragmaticus met een conservatieve levenshouding. Politicus zonder partij, die bedaard en met milde humor optrad.

meer informatie

J.Ph.J.A. (Jules) graaf van Zuylen van Nijevelt

J.Ph.J.A. van Zuylen van Nijevelt

In Luxemburg geboren telg van een Rotterdamse regentenfamilie. Werd na het overlijden van zijn moeder streng, godsdienstig en geïsoleerd opgevoed. Na een diplomatieke loopbaan in onder meer Brussel en Constantinopel, die begunstigd werd door invloedrijke familieleden, werd hij minister van Buitenlandse Zaken in een gemengd conservatief-liberaal kabinet18. Sloot zich aan bij de antirevolutionairen (Groenianen) en werd na een kort gezantschap in Berlijn leider van een conservatief kabinet. Was toen wederom minister van Buitenlandse Zaken. Het kabinet kwam tot driemaal toe in conflict met de Tweede Kamer, waarbij vooral zijn Luxemburgse politiek centraal stond. Nadien werd hij wederom gezant en vervolgens Tweede Kamerlid. Behoorde tot de leidende figuren van de protestants-conservatieve stroming. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad.

meer informatie

I.D. Fransen van de Putte

I.D. Fransen van de Putte

Voornaam liberaal in de tweede helft van de negentiende eeuw. Vernieuwingsgezind op koloniaal gebied. Markante Zeeuw zowel door zijn voorkomen als accent. Scherpe, geestige man, die beschikte over een goed verstand. Niet geheel vrij van ijdelheid. Was succesvol ondernemer in Nederlands-Indië. Werd na een jaar Kamerlidmaatschap in 1863 minister van Koloniën en kwam in 1866 in conflict met Thorbecke2 over de koloniale grondpolitiek. Vormde toen zelf een kabinet19, dat echter door Thorbecke c.s. snel ten val werd gebracht. Trachtte tijdens zijn tweede periode als minister tevergeefs te bemiddelen in het conflict tussen de koning en diens oudste zoon Willem. In die kabinetsperiode brak de Atjeh-oorlog uit. Speelde later ook als Eerste Kamerlid nog een vooraanstaande rol.

meer informatie

J. (Jan) Kappeyne van de Coppello

J. Kappeyne van de Coppello

Energieke, beminnelijke liberale politicus, die in Den Haag een vermaard advocaat was. Stond bekend om zijn rechtskennis, vaardigheid als gevat debater en werklust. Hoewel hij tot de jong-liberalen behoorde, werd hij in 1876 'leader' van de liberale Kamerclub. In 1877 vormde hij een kabinet16, waarin hij minister van Binnenlandse Zaken werd. Bracht de door de confessionelen fel bestreden Wet op het lager onderwijs tot stand. Zijn kabinet viel uiteen door de tegenstelling tussen progressieve en gematigde liberalen. Was na 1879 een 'vergeten' staatsman al kwam hij in 1888 nog in de Eerste Kamer. Was toen echter veel conservatiever dan voorheen. Vrij onconventioneel, maar aangenaam gezelschap.

meer informatie

S. (Sam) van Houten

Sam van Houten

Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke2. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell20 in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.

meer informatie

A. (Abraham) Kuyper

Abraham Kuyper

'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet21, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk22 en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire23, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.

meer informatie

Æ. baron Mackay

Aeneas baron Mackay

Bescheiden, zelfs wat schuchtere antirevolutionair politicus uit een Gelders adellijk geslacht van bestuurders. Was rechter in Zutphen en lange tijd Tweede Kamerlid (en een jaar voorzitter). Formeerde in 1888 het eerste confesssionele kabinet24 en gold als een bekwaam kabinetsleider. Wist als gelovig en overtuigd antirevolutionair steeds pragmatisch en diplomatiek te opereren en naar oplossingen te zoeken. Uit plichtsbesef verruilde hij in 1890 het ministerschap van Binnenlandse Zaken voor dat van Koloniën. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en was ten tijde van het kabinet-Kuyper21 opnieuw Tweede Kamervoorzitter. Hoewel hij in 1894 ten aanzien van het kiesrecht de zijde van Lohman25 koos, trad hij niet toe tot de CH-partij26 toe, maar bleef hij antirevolutionair. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad.

meer informatie

H.J.A.M. (Herman) Schaepman

Mgr. Schaepman

Priester, dichter en dé grote voorman van de katholieken aan het einde van de negentiende eeuw. Werd in 1880 als eerste priester Tweede Kamerlid. Ontwierp een politiek programma en sloot een verbond met de antirevolutionairen4 (de 'Coalitie') van Kuyper27. Stond in eigen kring lange tijd nogal geïsoleerd, omdat hij veel progressiever en socialer was dan zijn geloofsgenoten (veelal industriëlen) in de Kamer. Steunde de kiesrechtuitbreiding, invoering van de leerplicht en afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger. Pas in 1901 werd hij fractievoorzitter. Was hoogleraar aan het Seminarium te Rijsenburg. Boeiende en geestige spreker met een levendige voordracht. Ook een goed schrijver. In de omgang gezellig, goedlachs, praatgraag, en met iedereen op goede voet.

meer informatie

3.

Gebeurtenissen

  • Post onvoorzien

    De 'Stenographische Inrichting' garandeerde niet dat het gehele staatsbestuur openbaar werd; de openbaarheid beperkte zich tot die zaken, welke gemeenschappelijk door Regering en volksvertegenwoordiging geregeld moesten worden (wetgeving) of welke door middel van het recht van interpellatie aan de orde konden worden gesteld.

  • Conflict Groen-Van der Brugghen

    Het officieel verslag bevat geen letterlijke weergave van de gesproken redevoeringen. Vrijwel altijd moet het gesproken woord worden geredigeerd, voordat het gedrukt kan worden. Bovendien is er een (beperkte) mogelijkheid tot correctie achteraf. Een voorbeeld daarvan biedt het conflict tussen Groen van Prinsterer28 en Van der Brugghen29.

  • De Limburgse brievenkwestie

    Het aantal politieke schandalen in Nederland is niet groot; gemeten aan wat er aan het licht komt. Maar in 1865 beleefde het Binnenhof er één. Er werd een brief gepubliceerd van de minister van Financiën Betz30 aan zijn oud-collega Van der Maesen de Sombreff31, die in Limburg in een verkiezingsstrijd gewikkeld was geweest. Daaruit kon worden afgeleid dat de minister niet ongenegen was een voorgenomen verhoging van de grondbelasting in Limburg te laten rusten indien de verkiezingen ten gunste van het tweede kabinet-Thorbecke zouden uitvallen.

  • Conflictenperiode 1866-1868

    In de periode 1866-1868 ontstonden diverse conflicten tussen kabinet18 en Tweede Kamermeerderheid. Het kabinet ontbond na nederlagen twee keer de Tweede Kamer32 in de hoop na verkiezingen te kunnen doorregeren. In 1866 lukte dat, maar in 1868 dolf het kabinet uiteindelijk het onderspit.

  • Amendement-Dumbar

    Nadat de Paus de souvereiniteit over de kerkelijke staat, welke bij Italië was ingelijfd, had verloren, maakte een liberaal amendement-Dumbar in 1871 een einde aan het Nederlands gezantschap bij het hoofd van de Rooms-katholieke Kerk. Het laatste kabinet-Thorbecke33 met zijn r.k.-minister van Buitenlandse Zaken, Gericke van Herwijnen34 had daartoe het initiatief niet willen nemen.

  • Kinderwetje van Van Houten

    Naarmate de politieke loopbaan van Thorbecke2 vorderde, nam ook het verzet in eigen liberale kring tegen zijn leiding toe. De 35-jarige Groninger afgevaardigde mr. S. van Houten35 maakte zich tot tolk van de jong-liberalen.

  • Het caoutchouc-artikel (1887)

    Uitbreiding van het kiesrecht was de eis in de jaren tachtig. De eerste vrouwelijke arts Aletta Jacobs36 had een vergeefse poging gewaagd op de kiezerslijst te worden geplaatst, met een beroep op de Grondwet van 1848, die met betrekking tot het censuskiesrecht vergeten had uitdrukkelijk onderscheid te maken tussen man en vrouw.

4.

Tweede Kamer


Meer over

  • I Proloog: het einde van de oude Republiek37
  • II De Bataafse Republiek (1796-1806)38
  • III Het Koninkrijk Holland en de inlijving in het Franse keizerrijk (1806-1813)39
  • IV Het Koninkrijk van Willem I (1813-1840)40
  • V Naar de Grondwet van 1848 (1840-1850)41
  • VII De tweevoudige kloof: Antithese en klassenstrijd (1888-1918)42
  • VIII Tussen twee wereldoorlogen (1918-1940)43
  • IX Bezetting, herstel en vernieuwing (1940-1946)44

  • 1. 
    De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Niet langer was de Koning, maar waren de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer kreeg veel meer invloed en werd bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.
     
  • 2. 
    Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
     
  • 3. 
    Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
     
  • 4. 
    Antirevolutionair was een 19e-eeuwse politieke stroming, die zich keerde tegen de ideeën van de Franse Revolutie, met name tegen de volkssoevereiniteit. De overheid ontleende haar gezag volgens de antirevolutionairen niet aan het volk, maar aan God. Tegenover de ideeën van de Revolutie werd de bijbel en de door God geleide geschiedenis gesteld (hiervoor werd ook de term christelijk-historisch gebruikt). De antirevolutionaire gedachten werden geformuleerd door G. Groen van Prinsterer. In de Kamer had hij slechts enkele medestanders.
     
  • 5. 
    Liberaal is een negentiende eeuwse politieke stroming. Vanaf het einde van die eeuw wordt de term gebruikt om aanhangers aan te duiden van partijen die streven naar een grote mate van vrijheid voor het individu. Liberale partijvorming was er pas voor het eerst in 1885 toen de Liberale Unie werd opgericht.
     
  • 6. 
    Vorst in de tweede helft van de negentiende eeuw. Volgde in 1849 zijn vader pas na enige aarzeling op, omdat hij weinig ingenomen was met de nieuwe liberale Grondwet. Trachtte nog enige jaren zijn macht enigszins te herwinnen en behield nog enige jaren invloed op ministersbenoemingten. Ging soms in tegen zijn ministers, bijvoorbeeld in 1853 (Aprilbeweging). Had lange tijd ook een afkeer van Thorbecke. Verloor later steeds meer interesse in de politiek. Kreeg bovendien te maken met privé-affaires, met conflicten met zijn zoons en met gezondheidsproblemen. Berucht vanwege zijn wispelturigheid en barse uitvallen tegen onder anderen ministers. Trouwde op hoge leeftijd met de veel jongere Duitse prinses Emma, die hem een opvolgster, Wilhelmina, schonk.
     
  • 7. 
    De 'Koning-Koopman'. Eerste Nederlandse koning na het herstel van de zelfstandigheid in 1814. Had ervaring als vorst opgedaan in Fulda. Regeerde als verlichte autoritaire vorst en zette zich in voor ontwikkeling van het economisch leven (kanalen!). Weigerde zich lange tijd neer te leggen bij de afscheiding van België van 1830 en veroorzaakte mede daardoor problemen met de staatsfinanciën. Die financiële politiek was de voornaamste bron van kritiek van de oppositie. Trad in 1840 teleurgesteld af na een beperkte Grondwetsherziening. Verloor de grote lijnen vaak uit het oog, doordat hij zich te veel bezighield met details. Beschouwde ministers als zijn dienaren en stelde in hen vaak weinig vertrouwen.
     
  • 8. 
    De Aprilbeweging van 1853 was het protestantse en conservatieve protest tegen het herstel door de paus van de bisschoppelijk hiërarchie in Nederland. De bisschoppelijke hiërarchie is de indeling van de Rooms-Katholieke kerk in Nederland in (toen vijf) kerkprovincies, met aan het hoofd een bisschop. De beweging richtte zich tevens tegen het kabinet-Thorbecke, dat de RK-kerk geen strobreed in de weg legde, op grond van de scheiding van kerk en staat.
     
  • 9. 
    Duitse prinses die op 20-jarige leeftijd in 1879 de tweede echtgenote van de 62-jarige koning Willem III werd. Trad in 1890 tijdens ziekte en daarna, na het overlijden van de koning, acht jaar op als regentes voor de nog minderjarige koningin Wilhelmina. Voerde vervolgens met haar dochter een soort goodwillcampagne onder het motto 'we zijn er nog' en wist daarmee het onder Willem III geslonken prestige van het koningshuis te herstellen. Was nadat Wilhelmina in 1898 regerend vorstin was geworden, een belangrijk (informele) adviseur van haar dochter. Zette zich daarnaast in voor de tuberculosebestrijding ('Emma-bloem'). Had vorstelijke allure en was zeer geliefd bij de bevolking.
     
  • 10. 
    Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
     
  • 11. 
    Negen jaar koning van Nederland. 'Held van Waterloo'. Vocht met de geallieerden mee tegen de legers van Napoleon. Als kroonprins leek hij zich in 1830 op te werpen als leider van de Belgische onafhankelijkheidsbeweging. Regeerde vanaf 1840 aanvankelijk als conservatief vorst, die elke grondwetswijziging tegenhield. Werd in 1848 in één dag (noodgedwongen) uiterst liberaal en steunde Thorbecke en Donker Curtius bij het tot stand brengen van de nieuwe Grondwet. Overleed echter al kort na invoering daarvan. Was gehuwd met de Russische grootvorstin Anna Paulowna. Had goede banden met katholieken (verbleef veel in Tilburg). Gold als nogal wispelturig en gemakkelijk beïnvloedbaar.
     
  • 12. 
    De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers, gezamenlijk en afzonderlijk, verantwoording aan het parlement afleggen voor hun beleidsdaden. Zij alleen zijn (politiek) verantwoordelijk voor wetgeving en beleid. De Koning, die tevens deel uitmaakt van de regering, is dat niet. De staatssecretarissen zijn eveneens politiek aansprakelijk.
     
  • 13. 
    Belangrijkste minister onder Willem I. Begon zijn bestuurlijke loopbaan tijdens de Bataafse tijd en was minister van Justitie en Politie onder Lodewijk Napoleon. Maakte deel uit van de Grondwetscommissies in 1814 en 1815. Had een groot aandeel in de totstandkoming van de codificatie van het recht in wetboeken. Aanvankelijk tamelijk verlicht en voorstander van openbare Kamervergaderingen. Onder Willem I speelde hij echter een belangrijke rol bij het tegengaan van oppositie, onder andere door maatregelen om de persvrijheid te beperken. Tegenstander van de invoering van ministeriële verantwoordelijkheid en voorstander van het regeren bij besluit. Willem II verving hem door de liberalere Van Hall.
     
  • 14. 
    Na de Grondwetsherziening van 1848 was er in de Tweede Kamer een groep rond de staatsman Thorbecke, die werd aangeduid als 'Thorbeckianen'. Andere namen die werden gebruikt waren 'doctrinairen', 'constitutionelen' of 'geavanceerden'. De Thorbeckianen zijn als een subgroep (minderheid) in het negentiende-eeuwse liberalisme te beschouwen. Het merendeel van de liberalen was gematigder.
     
  • 15. 
    Dit liberale kabinet werd in 1868 geformeerd door Thorbecke, die daarin echter zelf geen zitting nam. De vroegere minister van Financiën Van Bosse en de Amsterdamse burgemeester Fock leidden het kabinet. Het kabinet voerde een liberale economische politiek en streefde naar hervormingen op koloniaal gebied.
     
  • 16. 
    De kern van dit liberale kabinet werd gevormd door de leiding van de vooruitstrevende liberale Kamerclub, met aan het hoofd Kappeyne van de Coppello. Ook de ministers Smidt, Tak van Poortvliet en De Roo van Alderwerelt behoorden daartoe. Met name minister Gleichman van Financiën was echter veel behoudender. Die innerlijke tegenstelling leidde al binnen twee jaar tot de val van het kabinet.
     
  • 17. 
    Dit conservatief-liberale kabinet wist in 1887 een grondwetsherziening tot stand te brengen, die leidde tot kiesrechtuitbreiding en de weg opende voor het oplossen van de onderwijskwestie en de legerorganisatie. Op andere gebieden, met name op financieel terrein, kon het kabinet niet veel bereiken. Behalve formateur Heemskerk waren de ministers geen van allen politieke figuren. Veel ministers moesten voortijdig het veld ruimen na parlementaire nederlagen.
     
  • 18. 
    Dit (koninklijke) minderheidskabinet bestond uit conservatieve ministers, onder wie een katholieke conservatief. Het kabinet, dat aanvankelijk ook bekend stond als kabinet-Mijer, ging na parlementaire nederlagen twee keer de strijd aan met de Tweede Kamer. Zowel in 1866 als 1868 werd de Kamer namelijk ontbonden. Pas na een derde nederlaag eindigde deze 'conflictentijd' in een overwinning voor de (liberale) Kamermeerderheid.
     
  • 19. 
    Dit liberale kabinet telde enkele ministers uit het voorgaande kabinet, die medestander waren van minister van Koloniën Fransen van de Putte (de zgn. Puttianen). Het kabinet kwam al spoedig ten val over de grondpolitiek in Nederlands-Indië. Met steun van acht Thorbeckianen zorgden de conservatieven voor aanneming van een amendement-Poortman op de ontwerp-Cultuurwet. Dat amendement was onaanvaardbaar voor het kabinet.
     
  • 20. 
    Dit kabinet bestond voor het merendeel uit gematigde, anti-Takkiaanse liberalen. De katholieken kregen in ruil voor steun aan het kabinet één minister. Het lukte minister Sam van Houten een nieuwe Kieswet in te voeren, die minder ver ging dan het voorstel van zijn voorganger Tak, maar die wel leidde tot forse groei van het aantal (mannelijke) kiezers.
     
  • 21. 
    Het coalitiekabinet-Kuyper werd gevormd na de overwinning van de rechtse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1901. Rooms-katholieken, Antirevolutionairen, Vrije antirevolutionairen en Christelijk-Historischen haalden daarbij samen 57 zetels. De twee laatstgenoemde groeperingen bleven echter buiten het kabinet. Tot 1904 had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer. Na de verwerping van de Hoger-onderwijswet in 1904 ontbond het kabinet de Eerste Kamer. De verkiezingen bezorgden het kabinet-Kuyper alsnog een meerderheid in de Senaat.
     
  • 22. 
    Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.
     
  • 23. 
    De grote verkiezingswinst voor de christelijke coalitie van 1909 bracht niet - zoals verwacht was - de oude Kuyper terug aan het bewind. Tijdens de verkiezingscampagne beschuldigde een advocaat uit Heemstede, mr. Tideman, hem van gunstbetoon of corruptie.
     
  • 24. 
    Dit was het eerste zogenaamde coalitiekabinet, bestaande uit katholieke en antirevolutionaire ministers. Vorming van dit kabinet werd mogelijk door de overwinning van Katholieken en ARP bij de Tweede Kamerverkiezingen. Naast antirevolutionairen en katholieken telde het kabinet twee conservatieve ministers. Voornaam doel van het kabinet was de regeling van subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Ondanks de liberale meerderheid in de Eerste Kamer wist het kabinet in 1889 hiervoor een wet tot stand te brengen.
     
  • 25. 
    Protestants politicus; voorman van de christelijk-historischen. Aristocratische, maar ook temperamentvolle Groninger die driftig kon reageren en zich soms zeer scherp uitliet tegen politieke tegenstanders. Stond echter wel open voor argumenten van anderen. Had een sterk juridische inslag bij de benadering van vraagstukken. Werd in 1879 Tweede Kamerlid voor de antirevolutionairen en bleef dat tot 1921 (onderbroken door een kort ministerschap in het kabinet-Mackay en enige jaren in de Eerste Kamer). Brak samen met Kuyper met de Hervormde Kerk, maar keerde zich later af van de antirevolutionaire voorman. Van 1884 tot een conflict in 1896 hoogleraar aan de VU. Voor- en nadien rechter. Als vooraanstaand, invloedrijk staatsman was hij tot op hoge leeftijd één van de belangrijkste adviseurs van koningin Wilhelmina.
     
  • 26. 
    De CHP was een christelijke partij die in april 1903 ontstond door een fusie van de Vrij-Antirevolutionaire Partij en de Christelijk-Historische Kiezersbond. De partij legde nadruk op het protestantse karakter van Nederland en op de noodzaak van het behoud daarvan.
     
  • 27. 
    'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
     
  • 28. 
    Belangrijk negentiende-eeuws staatsman en geschiedschrijver, voorman van de antirevolutionairen. Beschouwde zichzelf niet als staatsman, maar als evangeliebelijder. Formuleerde in het boek 'Ongeloof en revolutie' de antirevolutionaire staatsleer, die uitgaat van de opvatting dat niet de volkswil maar het goddelijk gezag basis moet zijn voor het staatsbestel. Verzette zich zowel tegen de politiek van Willem II als tegen totstandkoming van de Grondwetsherziening in 1848. Was voorstander van een op bijbelse grondslagen bestuurd protestants Nederland. Streefde in 1850 naar een openbare gezindteschool en verliet (enige jaren) de Tweede Kamer na aanvaarding van de Lager-onderwijswet 1857. Keerde later nog enkele keren terug. Zeer erudiet en ondanks zwakke politieke basis gezaghebbend lid van de Kamer.
     
  • 29. 
    Antirevolutionaire advocaat en rechter uit Nijmegen. Antirevolutionair, maar aanhanger van de ethische richting. Was Tweede Kamerlid voor het district Zutphen en werd in 1856 minister van Justitie en leider van een koninklijk kabinet. Verdedigde in die functie een herziening van de Lager-onderwijswet, die niet strookte met de ideeën van zijn politieke vriend Groen van Prinsterer. Werd door deze toen niet langer als 'zijn vriend' beschouwd. In 1858 eindigde zijn ministerschap en politieke loopbaan.
     
  • 30. 
    Liberaal Kamerlid en minister van Financiën in het tweede kabinet-Thorbecke. Autodidact, die met zijn broer in Kralingen leiding gaf aan een stroopfabriek. Raadslid in Rotterdam en vanaf 1859 Tweede Kamerlid voor die stad. Pleitbezorger van hervorming van het financiële stelsel en van afschaffing van plaatselijke accijnzen. Als minister het middelpunt van de Limburgse brievenaffaire. Er was daarbij sprake van toezeggingen aan Limburgse Kamerleden over uitstel van belastingverhoging in Limburg met het oog op de Tweede Kamerverkiezingen. Trad vanwege deze affaire af als minister.
     
  • 31. 
    Limburgse gedeputeerde, die in 1862 op jonge leeftijd (34 jaar) minister van Buitenlandse Zaken werd in het tweede kabinet-Thorbecke. Als student leerling van Thorbecke. Werd in 1856 lid van Gedeputeerde Staten van Limburg. Had als minister een slechte verhouding met de koning en werd in 1863 door de Eerste Kamer ten val gebracht. Nadien liberaal Tweede Kamerlid. Raakte in 1865 betrokken bij de Limburgse brievenkwestie, waarbij belastingverhoging in Limburg werd uitgesteld tot na de verkiezingen. Eén van de laatste der zogenaamde 'papo-liberalen'. In de Kamer een vlot sprekend lid.
     
  • 32. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 33. 
    Net als het voorgaande kabinet was dit een liberaal kabinet, met de 73-jarige Thorbecke als leider. Herziening van de defensie-organisatie stond hoog in het vaandel. Het kabinet was, zo heette het, aangetreden "Met het geweer op de schouder". Van realisering van de plannen tot legerhervorming kwam echter niets terecht. Gedurende de 19 maanden die het kabinet aan het bewind was, waren er liefst drie ministers van Oorlog.
     
  • 34. 
    Hoffelijke en nauwgezette katholieke bewindsman en diplomaat. Geboren in Dillenburg en zoon van de Gouverneur van Limburg. Was in Leiden leerling van Thorbecke, die hem later diverse malen aanzocht als minister. Werd dit pas in 1871 in Thorbecke's laatste kabinet. Begon zijn loopbaan als ambtenaar en was daarna diplomaat in Parijs en Brussel. Keerde na zijn ministerschap terug naar Brussel en bleef daar tot zijn tachtigste de Nederlandse gezant. Stond in Brussel in hoog aanzien en had goede contacten met het Belgische hof.
     
  • 35. 
    Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.
     
  • 36. 
    Voorvechtster van vrouwenkiesrecht in de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Eerste meisje dat (als toehoorster) toegang kreeg tot de hbs en in 1870 de eerste vrouwelijke student. Na voltooiing van haar studie geneeskunde huisarts in Amsterdam (de eerste vrouwelijke arts). Toonde daarin grote sociale betrokkenheid en zette zich in voor geboortebeperking. Vanaf 1883 strijdster voor vrouwenkiesrecht en in 1894 oprichtster van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Actief in de VDB, maar in 1918 tegen de bedoeling van haar partij niet gekozen tot Tweede Kamerlid. Zette zich ook voor internationaal vredeswerk in.
     
  • 37. 
    Achtergrondinformatie bij de proloog van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
     
  • 38. 
    Achtergrondinformatie bij het tweede hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
     
  • 39. 
    Achtergrondinformatie bij het derde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
     
  • 40. 
    Achtergrondinformatie bij het vierde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
     
  • 41. 
    Achtergrondinformatie bij het vijfde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
     
  • 42. 
    Achtergrondinformatie bij het zevende hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
     
  • 43. 
    Achtergrondinformatie bij het achtste hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
     
  • 44. 
    Achtergrondinformatie bij het negende hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.