Kabinet-Heemskerk Azn. (1883-1888)

Source: Parlement.com.

Dit conservatief-liberale kabinet wist in 1887 een grondwetsherziening tot stand te brengen, die leidde tot kiesrechtuitbreiding en de weg opende voor het oplossen van de onderwijskwestie en de legerorganisatie. Op andere gebieden, met name op financieel terrein, kon het kabinet niet veel bereiken. Behalve formateur Heemskerk waren de ministers geen van allen politieke figuren. Veel ministers moesten voortijdig het veld ruimen na parlementaire nederlagen.

Op 13 april 1886 diende het kabinet zijn ontslag in, nadat de Tweede Kamer met 43 tegen 42 stemmen het voorstel voor een nieuw grondwettelijk onderwijsartikel had verworpen. Nadat de antirevolutionair Mackay1 had geweigerd een formatieopdracht te aanvaarden, werd op 5 mei de ontslagaanvrage ingetrokken. Het kabinet besloot op 11 mei echter wel tot Kamerontbinding. Na de verkiezingen in juni, die liberale winst opleverden, bleef het kabinet aan en voltooide het de grondwetsherziening.

Aan de vooravond van de verkiezingen van 1888, die volgden op de grondwetsherziening, diende het kabinet zijn ontslag in. Na de verkiezingen trad op 21 april 1888 het kabinet-Mackay2 aan.

Contents

  1. Data en feiten
  2. Samenstelling kabinet
  3. Mutaties
  4. Tussentijdse crisis
  5. Bijzonderheden en wetgeving

1.

Data en feiten

datum

wat

wie

tot en met

dagen

4 maart 1883

benoeming formateur

J.­ Heemskerk Azn.3

12 maart 1883

9

12 maart 1883

benoeming formateur

O.­ van Rees4

18 maart 1883

7

19 maart 1883

benoeming formateur

J.G. Gleichman5

23 maart 1883

5

29 maart 1883

benoeming formateur

J.­ Heemskerk Azn.

20 april 1883

23

23 april 1883

beëdiging (nieuwe) ministers

koning Willem III6

29 maart 1888

1803

30 maart 1888

kabinet demissionair

 

20 april 1888

22

21 april 1888

ontslag verleend

koning Willem III

   

2.

Samenstelling kabinet

Buitenlandse Zaken
minister: Jhr.Mr. P.J.A.M. van der Does de Willebois (Conservatief (katholiek)) (23 april 1883 - 1 november 1885)
minister a.i.: Mr. M.W. baron du Tour van Bellinchave (Conservatieven) (10 augustus 1885 - 14 september 1885)
minister: Jhr.Mr. A.P.C. van Karnebeek (Conservatief liberaal) (1 november 1885 - 21 april 1888)

Justitie
minister: Mr. M.W. baron du Tour van Bellinchave (Conservatieven)

Binnenlandse Zaken
minister: Mr.Dr. J. Heemskerk (Conservatieven)

Financiën
minister: W.J.L. Grobbée (Conservatieven) (23 april 1883 - 4 mei 1885)
minister: J.C. Bloem (Conservatieven) (4 mei 1885 - 21 april 1888)

Oorlog
minister: A.W.Ph. Weitzel (Conservatief liberaal)

Marine
minister: F.L. Geerling (Conservatieven) (23 april 1883 - 19 april 1884)
minister: W.F. van Erp Taalman Kip (Technocraat) (19 april 1884 - 4 augustus 1885)
minister: W.L.A. Gericke (Conservatieven) (4 augustus 1885 - 26 januari 1887)
minister: F.C. Tromp (Conservatief liberaal) (26 januari 1887 - 21 april 1888)

Waterstaat, Handel en Nijverheid
minister: J.G. van den Bergh (Conservatief (katholiek)) (23 april 1883 - 11 juli 1887)
minister a.i.: F.C. Tromp (Conservatief liberaal) (10 juni 1887 - 11 juli 1887)
minister: J.N. Bastert (Conservatief liberaal) (11 juli 1887 - 21 april 1888)

Koloniën
minister: F.G. van Bloemen Waanders (Conservatieven) (23 april 1883 - 25 november 1883)
minister a.i.: A.W.Ph. Weitzel (Conservatief liberaal) (25 november 1883 - 27 februari 1884)
minister: Mr. J.P. Sprenger van Eyk (Conservatief liberaal) (27 februari 1884 - 21 april 1888)

3.

Mutaties

Al kort na het aantreden van het kabinet werd de conservatieve minister Van Bloemen Waanders van Koloniën door de Tweede Kamer gedwongen af te treden door verwerping van de begroting van Nederlands-Indië.

In 1885 nam minister Grobbée ontslag, vanwege grote tegenstand tegen zijn belastingvoorstellen, met name tegen het invoeren van een klassenbelasting.

Het kabinet telde liefst vier opeenvolgende ministers van Marine. Twee daarvan, Geerling en Gericke, zagen plannen tot vlootuitbreiding door de Tweede Kamer worden afgewezen. Minister Van Erp Taalman Kip vertrok vanwege zijn gezondheid. Ook de ministers van Buitenlandse Zaken en van Waterstaat, Handel en Nijverheid namen om die reden ontslag. Van het oorspronkelijke acht ministers tellende kabinet zaten slechts drie de gehele periode van vijf jaar uit.

4.

Tussentijdse crisis

datum

wat

wie

tot en met

dagen

13 april 1886

kabinet demissionair

 

4 mei 1886

22

5 mei 1886

ontslag ingetrokken

     

5.

Bijzonderheden en wetgeving

Tijdens deze kabinetsperiode was er sprake van toenemende onrust in de samenleving, hetgeen zich onder meer uitte in het Palingoproer in Amsterdam in 1886. De in 1881 opgerichte Sociaal-Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis7 kreeg steeds meer aanhang. Een parlementaire enquête naar toestanden in fabrieken en werkplaatsen8 bracht in 1887 vele misstanden aan het licht.

In 1884 vond een beperkte Grondwetsherziening plaats, die wijziging van de Grondwet tijdens een eventueel regentschap mogelijk maakte. Zo'n regentschap dreigde vanwege de slechte gezondheid van de koning.

De Grondwetsherziening 1887 leidde tot opneming van het zgn. caoutchouc-artikel over het kiesrecht: er kwam kiesrecht voor mannen die beschikten over door de Kieswet te bepalen kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand. Wat die kentekenen exact waren, moest nader door de Kieswet worden bepaald. Het aantal zetels in de Eerste en Tweede Kamer werd uitgebreid naar respectievelijk 50 en 100. Alle Tweede Kamerleden werden vanaf nu iedere vier jaar gelijktijdig gekozen.

De mogelijkheden om tot Eerste Kamerlid te worden gekozen, werden verruimd. Ook hoge ambten, zoals Tweede Kamerlid, minister, hoogleraar, topambtenaar en officier gaven voortaan recht op verkiesbaarheid; het aantal verkiesbare hoogst aangeslagenen werd uitgebreid. Tweede Kamerleden mochten voortaan zelf een door hen ingediend en door de Tweede Kamer aangenomen initiatiefvoorstel in de Eerste Kamer verdedigen.

Een belangrijke wijziging was verder die van het defensiehoofdstuk. Schrapping van grondwettelijke bepalingen zorgde voor meer vrijheid om zaken bij gewone wet te regelen.

Er kwam geen nieuw onderwijsartikel in de Grondwet, omdat de Eerste Kamer een voorstel daartoe verwierp. Tijdens de behandeling ervan werd evenwel uitgesproken dat subsidiëring van het bijzonder onderwijs niet in strijd met de Grondwet was. De christelijke fracties gaven hun verzet tegen iedere grondwetsherziening daarna alsnog op. Zij hadden in 1886 bij de aanvang van de herziening een 'non possumus' [wij kunnen niet] uitgesproken als er geen nieuw onderwijsartikel zou komen.

De overige belangrijke wetten waren:

  • - 
    de Krankzinnigenwet (1884)

    Deze wet stelde voorwaarden vast voor de opneming en verpleging in het Rijksgesticht te Medemblik of in één van de particuliere gestichten. Een geneeskundige moet daarna binnen zeven dagen verklaren of er sprake is van krankzinnigheid. Door een schriftelijke verklaring van de geneeskundige of op verzoek van het O.M. kan ontslag worden verleend uit het gesticht. Ook een bloedverwant of aangetrouwde kan hierom verzoeken.

  • - 
    de Beginselenwet Gevangeniswezen (1886)

    De Beginselenwet bevatte bepalingen over het regime en de tucht in gevangenissen en rijkswerkinrichtingen. Gevangenen worden ingedeeld in klassen al naar gelang leeftijd en duur van de straf. Tuchtmaatregelen als eenzame opsluiting, water-en-brood en onthouding van vrije lucht werden aan termijnen gebonden. De wet regelde tevens de rijksopvoedingsgestichten voor jeugdigen.

 

  • 1. 
    Bescheiden, zelfs wat schuchtere antirevolutionair politicus uit een Gelders adellijk geslacht van bestuurders. Was rechter in Zutphen en lange tijd Tweede Kamerlid (en een jaar voorzitter). Formeerde in 1888 het eerste confesssionele kabinet en gold als een bekwaam kabinetsleider. Wist als gelovig en overtuigd antirevolutionair steeds pragmatisch en diplomatiek te opereren en naar oplossingen te zoeken. Uit plichtsbesef verruilde hij in 1890 het ministerschap van Binnenlandse Zaken voor dat van Koloniën. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en was ten tijde van het kabinet-Kuyper opnieuw Tweede Kamervoorzitter. Hoewel hij in 1894 ten aanzien van het kiesrecht de zijde van Lohman koos, trad hij niet toe tot de CH-partij toe, maar bleef hij antirevolutionair. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad.
     
  • 2. 
    Dit was het eerste zogenaamde coalitiekabinet, bestaande uit katholieke en antirevolutionaire ministers. Vorming van dit kabinet werd mogelijk door de overwinning van Katholieken en ARP bij de Tweede Kamerverkiezingen. Naast antirevolutionairen en katholieken telde het kabinet twee conservatieve ministers. Voornaam doel van het kabinet was de regeling van subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Ondanks de liberale meerderheid in de Eerste Kamer wist het kabinet in 1889 hiervoor een wet tot stand te brengen.
     
  • 3. 
    Belangrijke negentiende-eeuwse politicus, die driemaal een bekwame minister van Binnenlandse Zaken was, met grote kennis van zaken. Aanvankelijk gematigd liberaal Tweede Kamerlid voor Amsterdam. Werd allengs conservatiever. Speelde een voorname rol in de conflictenperiode (1866-1868), waarbij kabinet en koning de strijd aanbonden met de Tweede Kamer. Was daarna enige tijd raadsheer in de Hoge Raad. Bracht in zijn tweede periode als minister belangrijke wetten tot stand zoals de Hoger-onderwijswet, de Hinderwet en de Spoorwegwet. In 1883 formateur en leider van een gematigd kabinet, die behendig de Grondwetsherziening verdedigde die de weg opende naar uitbreiding van het (mannen)kiesrecht. Hardwerkende pragmaticus met een conservatieve levenshouding. Politicus zonder partij, die bedaard en met milde humor optrad.
     
  • 4. 
    Liberaal negentiende-eeuws koloniaal bestuurder en politicus. Begon al op veertienjarige leeftijd een loopbaan bij de ambtelijke dienst in Nederlands-Indië en was op zijn vijftigste vicepresident van de Raad voor Nederlands-Indië. Na terugkeer in Nederland Tweede Kamerlid en in 1879 minister van Koloniën in het kabinet-Kappeyne van de Coppello. Nadien weer Kamerlid en later voorzitter. Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië. Had daar de bijnaam 'koning Otto'. Tegenstander van voortdurende uitbreiding van het Nederlandse gebied in Indië en voorstander van hervormingen. Sprak met zachte stem, op een bescheiden wijze.
     
  • 5. 
    Voorman van de oud-liberalen en Tweede Kamervoorzitter. Na een loopbaan bij de Nederlandse Bank minister van Financiën in het kabinet-Kappeyne van de Coppello. Uitstekend administrateur en zuinig financier. Werd na de breuk in het kabinet feitelijk leider van de conservatief-liberalen. Was streng voor zichzelf en voor anderen. Moeilijk in de omgang. Ontzag inboezemend Kamervoorzitter, die door de gehele Kamer werd gerespecteerd vanwege zijn onpartijdigheid. Lange magere man; gedistingeerd en kalm, en gemakkelijk sprekend.
     
  • 6. 
    Vorst in de tweede helft van de negentiende eeuw. Volgde in 1849 zijn vader pas na enige aarzeling op, omdat hij weinig ingenomen was met de nieuwe liberale Grondwet. Trachtte nog enige jaren zijn macht enigszins te herwinnen en behield nog enige jaren invloed op ministersbenoemingten. Ging soms in tegen zijn ministers, bijvoorbeeld in 1853 (Aprilbeweging). Had lange tijd ook een afkeer van Thorbecke. Verloor later steeds meer interesse in de politiek. Kreeg bovendien te maken met privé-affaires, met conflicten met zijn zoons en met gezondheidsproblemen. Berucht vanwege zijn wispelturigheid en barse uitvallen tegen onder anderen ministers. Trouwde op hoge leeftijd met de veel jongere Duitse prinses Emma, die hem een opvolgster, Wilhelmina, schonk.
     
  • 7. 
    De grote voorman van de revolutionair socialisten aan het eind van de negentiende eeuw. Was aanvankelijk luthers predikant, maar verliet in 1879 de kerk. Als redacteur van 'Recht voor Allen' veroordeeld wegens majesteitsschennis. In 1888 met steun van Kuypers 'kleine luyden' door het district Schoterland tot Tweede Kamerlid gekozen. Vroeg daar aandacht voor de grote sociale noden. Keerde zich later van de parlementaire democratie af en kwam in anarchistisch vaarwater terecht. Werd door zijn aanhangers als een soort apostel beschouwd; zijn portret hing in menig arbeiderswoning. Zijn begrafenis in Amsterdam in 1919 werd door tienduizenden arbeiders bijgewoond.
     
  • 8. 
    Nadat een wetsvoorstel om overmatige arbeid en verwaarlozing van kinderen door de regering was ingetrokken, namen Goeman Borgesius en tien andere Tweede Kamerleden het initiatief voor een parlementaire enquête naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen. Deze 'Arbeidsenquête' kon wegens ontbinding van de Kamer niet voltooid worden, maar door de verhoren werden wel vele misstanden aan het licht gebracht. De enquête gaf mede de aanzet tot een wet om overmatige en gevaarlijke arbeid door jongeren en vrouwen tegen te gaan.