Homogeniteitsvereiste

Source: Parlement.com.

Door de sinds 1848 bestaande (politieke) ministeriële verantwoordelijkheid1 regeert de Koning alleen nog in naam, maar bepalen feitelijk de ministers2 gezamenlijk het regeringsbeleid. Om de eenheid (homogeniteit) tussen de ministers te bevorderen, vergaderen zij in de ministerraad3 en komen zij samen tot besluiten. Voor de besluitvorming in die raad is een (intern) Reglement van Orde4 opgesteld.

Ministers zijn gehouden te handelen naar besluiten van de ministerraad (artikel 12, lid 2 ROvM). Als een minister tegen een voorgenomen besluit is, dan kan hij/zij in de ministerraad tegen stemmen, maar hij/zij moet zich wel neerleggen bij het meerderheidsbesluit, of - als het besluit niet voor zijn/haar verantwoording kan worden genomen - ontslag aanvragen. Een minister mag dus niet publiekelijk zeggen: we hebben dit nu wel besloten, maar ik ben er eigenlijk tegen.

Contents

  1. Bevordering van eenheid
  2. Reikwijdte van de vereiste
  3. Voorbeelden van doorbroken homogeniteit
  4. Voorbeelden van homogeniteit, ondanks verdeeldheid
  5. Historische ontwikkeling
  6. Aftreden vanwege geschillen

1.

Bevordering van eenheid

Bij de samenstelling van een kabinet moet gezocht worden naar gelijkgezinden, dan wel moeten afspraken worden gemaakt over het regeringsprogramma. Een programma op zich volstaat overigens niet, omdat zich in de loop van de kabinetsperiode altijd onvoorziene zaken voordoen. Het tot stand brengen van een programma en het vinden van kandidaat-ministers die dat programma onderschrijven, staat centraal bij de kabinetsformatie5. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is het ook gebruikelijk dat Kamerfracties van de coalitiepartijen zich aan dat programma binden.

Het reglement van orde van de ministerraad, met daarin artikelen over de wijze van besluitvorming, is mede bedoeld om de eenheid in het regeringsbeleid te bevorderen. De minister-president6 heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van een samenhangend regeringsbeleid. Als de indruk bestaat dat ministers naar buiten toe verdeeld zijn over het beleid, kunnen zij door de Tweede Kamer7 ter verantwoording worden geroepen.

Openlijke verdeeldheid kan een indicatie zijn van een naderende kabinetscrisis8. Dat was bijvoorbeeld het geval in de aanloop van de crisis in het kabinet-Den Uyl9 over de grondpolitiek en in 2010 bij de crisis in het kabinet-Balkenende IV toen de ministers van de PvdA andere opvattingen hadden over beëindiging van de militaire missie in Afghanistan10 dan hun collega's van het CDA en de ChristenUnie.

Het komt in de praktijk overigens zelden voor dat in de ministerraad wordt gestemd.

2.

Reikwijdte van de vereiste

Homogeniteitsvereiste richt zich allereerst op door de ministerraad genomen besluiten, maar gaat wel iets verder dan dat. De besluitvorming in de ministerraad is vertrouwelijk, juist omdat eventuele geschillen niet naar buiten moeten komen. Helemaal te vermijden is dat overigens niet, omdat politici bijvoorbeeld soms al een standpunt innamen, voor zij minister werden. Uiteindelijk staat het medeverantwoordelijkheid nemen voor besluiten centraal. Zich openlijk van besluiten of van het regeringsbeleid distantiëren, is ontoelaatbaar. Anders gezegd: het kabinet mag niet met twee monden spreken.

In november 2002 vond in de Tweede Kamer een debat plaats naar aanleiding van uitspraken van minister Nawijn11 over herinvoering van de doodstraf. Hoewel het geen besluitvorming betrof, werd het vraagstuk van de eenheid van kabinetsbeleid toen nadrukkelijk aan de orde gesteld.

Algemeen wordt wel geaccepteerd dat het homogeniteitsvereiste in de aanloop naar verkiezingen beperkter is. Ministers hebben in de verkiezingstijd ruimte om partijstandpunten te verwoorden, ook al komen zij daarmee (enigszins) in strijd met het bestaande regeringsbeleid.

Homogeniteitsvereiste geldt in het geheel niet als een minister eenmaal is afgetreden. Een oud-minister mag dus wel afstand nemen van besluiten waarvoor hij/zij eerder in de ministerraad nog medeverantwoordelijk was.

3.

Voorbeelden van doorbroken homogeniteit

Met name tijdens de periode van de Eerste Wereldoorlog deden zich voorbeelden voor van doorbreking van de homogeniteit. In 1918 ontstond een openlijk conflict tussen de ministers van Financiën (Treub12) en van Landbouw, Handel en Nijverheid (Posthuma13) over de export van kaas naar Duitsland. Dat conflict zette zich zelfs voort achter de ministerstafel in de Tweede Kamer. Omdat de kabinetsperiode bijna ten einde was en een kabinetscrisis vanwege de moeilijke oorlogsomstandigheden als onwenselijk werd gezien, bleef het conflict zonder consequenties.

Het incident in 1918 was overigens voor het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck reden om nog in dat jaar in het reglement nadrukkelijk op te nemen dat de voorzitter van de ministerraad een taak heeft bij het bevorderen van de eenheid.

In september 2021 kreeg staatssecretaris Mona Keijzer14 eervol ontslag op voorstel van de minister-president, nadat zij publiekelijk afstand had genomen van een ministerraadsbesluit over het coronatoegangsbewijs.

4.

Voorbeelden van homogeniteit, ondanks verdeeldheid

In 1947 stond het kabinet-Beel15 voor de vraag of gewapend moest worden opgetreden tegen Indonesische schendingen van afspraken met de Nederlandse regering. Uiteindelijk stemden alle ministers daar mee in, met uitzondering van minister Vos16 (Verkeer, PvdA). Hij legde zich echter bij het besluit neer, omdat hij aftreden gezien de binnenlandse economische problemen onverantwoord vond.

In februari 1994 kwam naar buiten dat de ministers Alders17 en d'Ancona18 in de ministerraad tegen het besluit hadden gestemd om vliegveld Zestienhoven uit te breiden. Zij legden zich echter neer bij het meerderheidsbesluit om dat wel toe te staan.

Op 2 april 2025 debatteerde de Tweede Kamer over de vraag of er sprake was van eenheid van beleid ten aanzien van de decoratie van vrijwilligers op het gebied van asiel. Minister Faber19 van Asiel en Migratie weigerde voordrachten te tekenen, waarna de minister-president en minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkszaken dat deden. Volgens een groot deel van de oppositie was er daarmee geen eenheid van beleid, maar een meerderheid billijkte de door het kabinet gekozen oplossing.

5.

Historische ontwikkeling

Het eisen van homogeniteit speelt sinds 1848. Vanaf dat jaar regeert niet langer de Koning alleen, maar is er sprake van een collectief bewind. Vóór 1848 waren de ministers individueel adviseur van de koning (al was er in 1842 wel een zelfstandige ministerraad gekomen). Om te voorkomen dat ministers elk hun eigen visie zouden geven aan de koning, werd in het reglement van orde het homogeniteitsbeginsel opgenomen.

Al in juli 1849 interpelleerde overigens Groen van Prinsterer20 het kabinet-De Kempenaer21, omdat hij vond dat de ministers niet homogeen waren. Hij bedoelde daarmee echter vooral gelijkgezindheid en niet zo zeer een formeel vereiste. De ministers wezen het verwijt van Groen af en stelden dat zij dat wel degelijk homogeen waren.

Toch bleef homogeniteit aanvankelijk een probleem. In de negentiende eeuw bestonden kabinetten vaak uit enkele politici (oud-Kamerleden) en daarnaast uit a-politieke 'vakministers'. Zo waren de ministers van Oorlog en Marine altijd officieren. Hoewel zij geen duidelijk politiek profiel hadden, waren ze echter toch gebonden aan het vereiste van homogeniteit en waren zij medeverantwoordelijk voor het gehele regeringsbeleid. Het optreden van 'gemengde' kabinetten met conservatieven en liberalen leverde daarnaast vaak problemen op.

Het kwam toen enkele keren voor dat een minister aftrad, omdat hij zich niet kon verenigen met een meerderheidsbesluit. Zo trad in 1861 minister (en formateur) Van Zuylen van Nijevelt af, omdat hij het oneens was met het in zijn ogen te liberale koloniale beleid. In 1871 trad de minister van Oorlog af, omdat hij, anders dan zijn collega's, vond dat de legerorganisatie niet bij wet behoefde te worden geregeld.

Toen er vanaf het einde van de negentiende eeuw meer sprake was van kabinetten met een duidelijk politiek profiel (bijvoorbeeld liberaal of confessioneel) werd homogeniteit minder een probleem. Maar uiteraard kunnen ook tussen gelijkgezinden conflicten ontstaan.

6.

Aftreden vanwege geschillen

Er zijn talloze voorbeelden van aftreden van individuele ministers, die zich niet konden verenigen met meerderheidsbesluiten en daarna aftraden.

Overzicht

jaar

wie

reden

1999

Apotheker22 (Landbouw)

aanpak herstructurering varkenshouderij

1980

Andriessen23 (Financiën)

omvang bezuinigingen

1978

Kruisinga24 (Defensie)

reactie op introductie Neutronenbom

1970

De Block25 (Economische Zaken)

loonbeleid

1949

Sassen26 (Overzeese Gebiedsdelen)

onderhandelingen over Indonesië

1947

Schagen van Leeuwen27 (Marine)

optreden in Indonesië

1946

Ringers28 (Openbare Werken en Wederopbouw)

optreden in Indonesië

1939

De Wilde29 (Financiën)

financiering bestrijding jeugdwerkloosheid

1935

Steenberghe30 (Economische Zaken)

niet devalueren van de gulden

1926

Van Roijen31 (Oorlog en Marine)

samenvoeging departement Oorlog en Marine

1923

De Geer32 (Financiën)

meerjarenplan vlootbouw (Vlootwet)

1917

Van Gijn33 (Financiën)

financiering crisisuitgaven


Meer over

  • ministerraad3
  • functie en positie regering/kabinet34

  • 1. 
    De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers, gezamenlijk en afzonderlijk, verantwoording aan het parlement afleggen voor hun beleidsdaden. Zij alleen zijn (politiek) verantwoordelijk voor wetgeving en beleid. De Koning, die tevens deel uitmaakt van de regering, is dat niet. De staatssecretarissen zijn eveneens politiek aansprakelijk.
     
  • 2. 
    Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
     
  • 3. 
    De ministerraad is de vergadering van alle ministers onder leiding van de minister-president. Alle ministers, ook de ministers zonder portefeuille, maken deel uit van de ministerraad en hebben daarin stemrecht. Staatssecretarissen hebben alleen toegang als zij zijn uitgenodigd. In de ministerraad wordt overlegd over het algemene regeringsbeleid. De leden dragen hiervoor een collectieve verantwoordelijkheid.
     
  • 4. 
    De werkwijze van de ministerraad is vastgelegd in een reglement van orde. In de ministerraad vergaderen en besluiten de ministers onder leiding van de minister-president over het algemene regeringsbeleid. Het reglement bepaalt dat er eenheid van kabinetsbeleid moet zijn.
     
  • 5. 
    Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.
     
  • 6. 
    De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
     
  • 7. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 8. 
    Een kabinet kan vanwege een intern conflict of door een conflict met Tweede Kamer of Eerste Kamer ten val komen. Bij interne conflicten kan worden gedacht aan een meningsverschil tussen ministers over een te nemen maatregel of over een wetsvoorstel dat in behandeling is.
     
  • 9. 
    Op 22 maart 1977 viel het kabinet-Den Uyl. Het conflict ontstond in het kabinet, maar vond zijn oorsprong in de Tweede Kamer. Door de fracties van KVP en ARP waren namelijk amendementen ingediend op wetsvoorstellen inzake de grondpolitiek.
     
  • 10. 
    In de vroege ochtend van 20 februari 2010 wist het vierde kabinet-Balkenende geen overeenstemming te bereiken over eventuele voortzetting van de Nederlandse militaire activiteiten in de Afghaanse provincie Uruzgan. De ministers van PvdA wilden negatief antwoorden op een verzoek van de NAVO voor verdere activiteiten na 2010. Toen de meerderheid van het kabinet anders besloot, konden de PvdA-ministers dat niet voor hun rekening nemen en kondigden zij aan ontslag te nemen. De ministers van CDA en ChristenUnie zagen daarin aanleiding om hun portefeuille, functies en ambt ter beschikking te stellen.
     
  • 11. 
    Spraakmakend populistisch politicus. Zoon van een burgemeester van ARP-huize en zelf op lokaal niveau actief in het CDA. Was als directeur Vreemdelingenzaken, directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en advocaat goed ingevoerd op het gebied van het asielbeleid en werd voor de LPF in het kabinet-Balkenende I minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Deed in die functie soms omstreden uitspraken onder meer over de doodstraf. Zag in 2002 af van het lijsttrekkerschap van de LPF, maar werd met voorkeurstemmen tot Kamerlid gekozen. Trad ook in de Kamer vaak solistisch op, zocht contact met het Vlaams Belang en verliet de LPF. Had met een eigen lijst succes in de Zoetermeerse gemeentepolitiek, maar dong tevergeefs naar een Kamerzetel met zijn Partij voor Nederland.
     
  • 12. 
    Vooraanstaand liberaal politicus uit het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Hoogleraar economie in Amsterdam. Behoorde aanvankelijk tot de Radicalen en werd in 1904 Tweede Kamerlid voor de VDB, waarmee hij later echter brak. In 1913 minister in het kabinet-Cort van der Linden. Bezat uitstekende organisatorische kwaliteiten en zorgde tijdens de Eerste Wereldoorlog voor een voortvarend financieel-economisch beleid. Trad in 1916 af vanwege een conflict over het staatspensioen, maar keerde in 1917 weer terug. Werd in 1918 Tweede Kamerlid voor de Economische Bond, een liberale partij die een 'zakelijke' politiek voor stond. Voerde toen een sterk persoonlijke getinte verkiezingscampagne. Was nogal onberekenbaar; productief in denkbeelden, maar weinig resultaatgericht.
     
  • 13. 
    Minister die tijdens de Eerste Wereldoorlog in het kabinet-Cort van der Linden belast was met de voedseldistributie en die daardoor vele impopulaire maatregelen moest nemen. Was pro-Duits en kwam openlijk in conflict met Treub, die pro-Entente was. Voor en na zijn ministerschap bekleedde hij leidinggevende functies bij verzekeringsmaatschappij 'Centraal Beheer'. Werd in de jaren dertig sympathisant van de NSB en werd in 1943 door Mussert gevraagd als gemachtigde voor landbouw. In dat zelfde jaar werd hij geliquideerd door het verzet.
     
  • 14. 
    Mona Keijzer (1968) is sinds 2 juli 2024 minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en vicepremier in het kabinet-Schoof. Zij was van 6 december 2023 tot 2 juli 2024 Tweede Kamerlid voor BBB. Van 26 oktober 2017 tot en met 25 september 2021 was zij staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in het kabinet-Rutte III. Mevrouw Keijzer was in de periode 2012-2017 en van 31 maart tot 27 september 2021 Tweede Kamerlid voor het CDA en toen woordvoerder zorg en asiel-, migratie- en integratiebeleid. Tevens was zij vicefractievoorzitter. Zij was tweemaal kandidaat-lijsttrekker van het CDA. Voor zij Kamerlid werd, was mevrouw Keijzer advocaat en mediator en in 2007-2012 wethouder van Purmerend. In de Kamer hield zij namens BBB zich bezig met sociale zaken, asiel, migratie en integratie, binnenlandse zaken, digitale zaken en media.
     
  • 15. 
    Het eerste kabinet-Beel I werd gevormd na de verkiezingen van 1946, de eerste verkiezingen na de oorlog. Het bestond uit ministers van KVP en PvdA, alsmede drie partijloze bewindslieden en was de opvolger van het kabinet-Schermerhorn/Drees. Minister-president Beel was afkomstig uit de KVP. Het kabinet-Beel was het eerste van de rooms-rode kabinetten. Tot 1958 zouden KVP en PvdA blijven samenwerken als regeringspartijen.
     
  • 16. 
    Vooraanstaand sociaaldemocratisch politicus en ideoloog. Ontwierp in de jaren dertig samen met Tinbergen het Plan van de Arbeid, het alternatief van SDAP en NVV voor de bestrijding van de crisis. Werd in 1937 SDAP-Kamerlid en in 1945 minister van Handel en Nijverheid in kabinet-Schermerhorn/Drees. Kreeg echter weinig kans zijn ideeën voor socialisatie en ordening uit te voeren. Daarna minister van Verkeer in het kabinet-Beel I. In 1947 als enige minister tegenstander van gewapend ingrijpend in Indonesië. Vanaf 1948 directeur van de 'rode' verzekeringsmaatschappij en daarna senator en staatsraad. Was één van de tien begaafde kinderen uit een oorspronkelijk Drents 'rood' onderwijzersgezin. Na zijn studie elektrotechniek in Delft ontwikkelde hij zich tot een origineel macro-econoom. In zijn tijd één van de weinigen van wie bekend was dat hij homoseksueel was.
     
  • 17. 
    Energiek en invloedrijk PvdA-Kamerlid, minister en bestuurder. Ontwikkelde zichzelf via zelfstudie en was in de Tweede Kamer spoedig een vooraanstaand lid van de PvdA-fractie. Woordvoerder voor onder meer ambtenarenzaken en later secretaris van de PvdA-fractie en vertrouweling van Wim Kok. Kwam als minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu in het kabinet-Lubbers III met nota's over de ruimtelijke ordening (Vinex) en het milieubeleid (NMP-plus). Stapte na zijn ministerschap over naar een internationale functie en was daarna elf jaar Commissaris van de Koningin in Groningen. Veelgevraagd bestuurder en commissievoorzitter. Was als nationaal coördinator nauw betrokken bij de aardbevingsproblematiek in Groningen.
     
  • 18. 
    Hedy d' Ancona (1937) was a member of the European Parliament from 19 July 1994 to 20 July 1999 and from 24 July 1984 to 7 November 1989 as an independent member, and was aligned with the Progressive Alliance of Socialists and Democrats. She took seat in Parliament on behalf of the Netherlands.
     
  • 19. 
    Marjolein Faber (1960) was van 2 juli 2024 tot en met 3 juni 2025 minister van Asiel en Migratie in het kabinet-Schoof. Van 6 december 2023 tot 2 juli 2024 was zij Tweede Kamerlid voor de PVV. Daarvoor was zij van 7 juni 2011 tot 6 december 2023 Eerste Kamerlid voor de PVV en vanaf juni 2014 fractievoorzitter. Zij was tevens lid (en PVV-fractievoorzitter) van Provinciale Staten van Gelderland. Zij was eerder laborante en werkzaam als IT-specialist. Als Tweede Kamerlid hield mevrouw Faber zich bezig met strafrecht en beleid mensenhandel.
     
  • 20. 
    Belangrijk negentiende-eeuws staatsman en geschiedschrijver, voorman van de antirevolutionairen. Beschouwde zichzelf niet als staatsman, maar als evangeliebelijder. Formuleerde in het boek 'Ongeloof en revolutie' de antirevolutionaire staatsleer, die uitgaat van de opvatting dat niet de volkswil maar het goddelijk gezag basis moet zijn voor het staatsbestel. Verzette zich zowel tegen de politiek van Willem II als tegen totstandkoming van de Grondwetsherziening in 1848. Was voorstander van een op bijbelse grondslagen bestuurd protestants Nederland. Streefde in 1850 naar een openbare gezindteschool en verliet (enige jaren) de Tweede Kamer na aanvaarding van de Lager-onderwijswet 1857. Keerde later nog enkele keren terug. Zeer erudiet en ondanks zwakke politieke basis gezaghebbend lid van de Kamer.
     
  • 21. 
    Dit kabinet 'van burgerlijke zin' trad op 21 november 1848 aan en was gematigd liberaal. Een nieuwe formatie had niet plaatsgevonden; er waren slechts enkele wijzigingen ten opzichte van het vorige (tijdelijke) kabinet. De grote man van 1848, Thorbecke, ontbrak. Daarom werd het kabinet door de Thorbeckianen in de Tweede Kamer fel bestreden.
     
  • 22. 
    Groningse socioloog en planoloog die als wethouder van Loppersum en daarna als burgemeester van Muntendam, Veendam en Leeuwarden veel waardering oogstte, hoewel hij zowel in eerstgenoemde als in laatstgenoemde ('rode') gemeenten aanvankelijk niet welkom was. Zijn lange loopbaan als burgemeester werd onderbroken door zijn ministerschap van Landbouw namens D66 in het tweede kabinet-Kok. Liep echter vast in de grillige Haagse politiek en stapte na tien maanden op. Werd daarna weer burgemeester, onder andere van Steenwijkerland. In 2011 benoemd tot burgemeester van de nieuwe gemeente Súdwest-Fryslân, na daar en in Sneek eerder waarnemer te zijn geweest. Na zijn afscheid daar was hij van in 2018 waarnemend burgemeester van Waadhoeke en daarna in Noardeast-Fryslân. Bekwaam onopgesmukt bestuurder.
     
  • 23. 
    Vooraanstaande christendemocraat van katholieken huize. Kwam in 1967 voor de KVP in de Kamer nadat zijn vader die had verlaten. Als voormalige directeur van een instituut voor de bouw aanvankelijk woordvoerder volkshuisvesting. Volgde in 1971 Veringa op als partijleider toen deze moest aftreden vanwege gezondheidsproblemen. Leidde de KVP-Tweede Kamerfractie tijdens het kabinet-Den Uyl, waaraan hij kritisch, maar ook loyaal steun gaf. In 1977 maakte hij bezwaar tegen het ontwerp-regeerakkoord met de PvdA en werd hij door die partij afgewezen als kandidaat voor Economische Zaken. In het eerste kabinet-Van Agt dat na de mislukte formatie-Den Uyl werd gevormd, was hij minister van Financiën. Trad af, omdat hij vond dat er meer bezuinigd moest worden. Nadien Europees Commissaris voor handelspolitiek en landbouw. Pragmatisch politicus.
     
  • 24. 
    Van huis uit doopsgezinde arts en christendemocratisch politicus wiens niet onopgemerkt gebleven politieke leven werd omlijst door een minder spraakmakende, maar glanzende ambtelijke loopbaan op het gebied van de volksgezondheid. Werd staatssecretaris op dat terrein in het kabinet-De Jong en daarna van verkeer en waterstaat in het kabinet-Biesheuvel. Als fractievooorzitter van de CHU speelde hij tijdens het kabinet-Den Uyl behendig op twee borden: oppositie voeren en tevens de eenheid bevorderen met regeringspartijen ARP en KVP in aanloop naar het CDA. Werd verrassend minister van Defensie in het kabinet-Van Agt I. Verzette zich als enige in het kabinet tegen de productie van de neutronenbom en trad daarom al na drie maanden af. Was daarna senator en vicepresident van de uitvoerende raad bij de Wereld Gezondheidsorganisatie. Riep in eigen kring soms weerstand op door een flinke mate van ijdelheid.
     
  • 25. 
    KVP-bewindsman. Zoon van een generaal. Begon zijn loopbaan in het bankwezen en was topambtenaar op financiën en EZ, en daarna financieel directeur van de KLM. Staatssecretaris van Europese samenwerking in de kabinetten-Marijnen, -Cals en -Zijlstra. In dat laatste kabinet tevens staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. Werd in 1967 vrij onverwacht minister van Economische Zaken in het kabinet-De Jong, nadat andere KVP-kandidaten hadden bedankt. Trad na drie jaar af na perikelen rond de btw en loon- en prijspolitiek. Met name op zijn prijsbeleid na de invoering van de btw werd veel kritiek geuit. Wist zich tegen die felle oppositie niet staande te houden. Was volgens zijn grootste opponent in de Kamer, Gerda Brautigam, te lief voor de politiek.
     
  • 26. 
    Katholiek politicus die een belangrijke rol speelde in de Indonesische kwestie. Was advocaat en gedeputeerde. Behoorde tot de aanhangers van een personalistisch socialisme. Werd in 1946 als juridisch specialist Tweede Kamerlid voor de KVP. In 1948 schoof KVP-leider Romme, met wiens nicht hij was getrouwd, hem naar voren als minister van Overzeese Gebiedsdelen in het eerste kabinet-Drees. Voorstander van een harde lijn jegens de Republiek Indonesia. Kwam daarover in conflict met zijn collega's, waarop hij in 1949 aftrad. Nadien Eerste Kamerlid, EG-commissaris en gewaardeerd ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen. Zelfbewust politicus, die het als minister soms aan tact ontbrak.
     
  • 27. 
    Marineofficier en partijloze minister van Marine, die in 1947 uit het kabinet-Beel I stapte, omdat hij vond dat te veel werd toegegeven aan de eisen van de Republiek Indonesia. Werd in Zuid-Afrika geboren waar zijn vader procureur was. Betrokken bij het neerslaan van een communistische opstand in West-Java en bij de marine deskundig geworden in antiluchtvuurleiding voor marineschepen. Trad op verzoek van de Marine toe tot de directie van NV Hazemeyer om de Nederlandse belangen veilig te stellen. Kreeg in 1940 bevel naar Engeland uit te wijken en werd in Londen belast met zorg voor het Nederlandse marinematerieel. In politiek opzicht tamelijk conservatieve man.
     
  • 28. 
    Waterstaatkundig ingenieur, directeur van Rijkswaterstaat en daarna bestuurder van de Indische spoorwegen. Werd in 1940 als regeringscommissaris belast met de wederopbouw, maar later door de Duitsers geïnterneerd. Overleefde ontberingen in en na gevangenschap. Na de oorlog minister van Openbare Werken en Wederopbouw in het kabinet-Schermerhorn. Kon zich niet verenigen met het Indië-beleid van het eerste kabinet-Beel en stapte daar in 1946 uit. Had als minister veel gezag.
     
  • 29. 
    Bekende antirevolutionaire politicus, die in zijn optreden altijd zeer joviaal was. Zijn ouders kwamen van het eiland Tholen; zijn vader was later een vooraanstaande antirevolutionair, wethouder in Den Haag en gedeputeerde. Hijzelf was advocaat in Goes en Den Haag en werd in 1918 Tweede Kamerlid. In 1919 werd hij tevens wethouder van financiën in Den Haag en in die functie werkte hij samen met Drees. In 1933 volgde zijn benoeming tot minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Colijn II. Hij had onder meer te maken met de toenemende agitatie van nationaal-socialisten. Als minister van Financiën in het kabinet-Colijn IV trad hij in 1939 af vanwege bezwaren tegen de in zijn ogen te dure plannen van minister Romme om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Na 1945 was hij nog bijna zeven jaar Tweede en Eerste Kamerlid.
     
  • 30. 
    Katholieke werkgever, die op jonge leeftijd minister van Economische Zaken werd. Trad in 1935 uit het kabinet, omdat hij vond dat Nederland de gulden moest devalueren. In het vierde kabinet-Colijn koos hij de zijde van Romme tegenover Colijn en De Wilde. Weigerde als minister in het kabinet-De Geer II in mei 1940 aanvankelijk met zijn collega's uit Den Haag te vertrekken en deed dat pas nadat hij zelfstandig de bestuursoverdracht aan generaal Winkelman had geregeld. Verliet in 1941 na een conflict het Londonse kabinet. Na de oorlog gold hij als voorman van een naar hem genoemde conservatieve groep in de KVP. Stond bekend als een harde, zakelijke en loyale werker; meer ondernemer dan politicus.
     
  • 31. 
    Hoogleraar in Delft met een officiersachtergrond. Kortstondig minister van Oorlog en Marine in het eerste kabinet-De Geer. Trad formeel af omdat hij tegen het samenvoegen van die beide defensie-ministeries was. Waarschijnlijk was het ministerschap hem ook zwaarder gevallen dan verwacht en bovendien was er in de korte tijd van zijn ministerschap al de nodige kritiek op zijn beleid. Keerde daarna weer terug naar de wetenschap.
     
  • 32. 
    Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
     
  • 33. 
    Vooraanstaand econoom uit de oud-liberale school, pleitbezorger van vrijhandel en specialist op het gebied van de openbare financiën. Kwam uit een Dordtse patriciërsfamilie. In 1909 thesaurier-generaal en in die functie steun en toeverlaat van enkele ministers van Financiën. In 1916 werd hijzelf minister als opvolger van Treub. Trad echter al na een jaar af vanwege een conflict met zijn collega's over de rijksuitgaven. Werd later hoogleraar in Leiden en leider van de fractie van de Vrijheidsbond in de Tweede Kamer. Vasthoudend en overtuigd van eigen gelijk.
     
  • 34. 
    De regering bestaat uit de Koning en ministers, terwijl het kabinet bestaat uit ministers en staatssecretarissen. De Koning is het staatshoofd maar in de praktijk heeft hij geen macht. Het kabinet bepaalt in gezamenlijkheid het beleid en alle ministers zijn daarvoor verantwoordelijk.