1983: parlementaire enquête herondekt

Source: Parlement.com.
De enquêtecommissie aan het werk. Van links naar rechts Marcel van Dam, Kees van Dijk, Theo Joekes en griffier Bas Nieuwenhuizen
© Nationaal Archief
De enquêtecommissie aan het werk. Van links naar rechts Marcel van Dam, Kees van Dijk, Theo Joekes en griffier Bas Nieuwenhuizen

In 1983 werd voor het eerst na ruim een kwart eeuw weer een parlementaire enquête1 gehouden. Die enquête, naar de ondergang van het concern Rijn-Schelde Verolme2 (RSV), werd een succes. Het onderzoek door de commissie onder voorzitterschap van de CDA'er Van Dijk3 en van de vicevoorzitters Van Dam4 (PvdA) en Joekes5 (VVD) trok veel publieke belangstelling en het eindrapport werd geprezen. Wel bleek dat een rapport van een enquêtecommissie politiek gevoelig kan zijn.

Niettemin leidde de RSV-enquête tot herontdekking van een oud parlementair middel. Na de RSV-enquête werden nog zeven enquêtes gehouden en daarnaast een aantal onderzoeken zonder enquêtebevoegdheid.

Contents

  1. Voorgeschiedenis
  2. De 'oorlogsenquête'
  3. Tussen 1956 en 1982
  4. Herziening van de Enquêtewet in 1977
  5. RSV en verder
  6. Literatuur

1.

Voorgeschiedenis

Titelblad

Bij de herziening van de Grondwet in 1848 werd aan de Tweede Kamer het recht van enquête verleend. De Tweede Kamer kon daardoor zelf, buiten de regering om, onderzoek doen. Het recht werd nader uitgewerkt in de Wet op de parlementaire enquête van 1850.

Bij het onderzoek konden personen, niet zijnde ministers, onder ede worden gehoord door Tweede Kamerleden. Overweging om ministers buiten het enquêterecht te houden, was dat de Kamer al via het recht van interpellatie6 over een mogelijkheid beschikte om ministers ter verantwoording te roepen. Op grond van de wet van 1850 kon aan ministers overigens wel schriftelijk om inlichtingen worden gevraagd.

De op basis van de Enquêtewet 1850 in de 19e eeuw gehouden enquêtes richtten zich niet op het achteraf ter verantwoording roepen van ministers, maar op het in kaart brengen van maatschappelijke vraagstukken. De eerste enquête vond zelfs plaats in het kader van de behandeling van een wetsvoorstel (over de zoutaccijns).

Er vonden verder onder meer enquêtes plaats naar de watervoorziening in Limburg, de koopvaardij, de marine en de spoorwegen. Bekendste enquête was die naar de arbeidsomstandigheden in fabrieken en werkplaatsen.

Er waren overigens wel pogingen ondernomen om meer politiek-gevoelige vraagstukken onderwerp van een enquête maken. In 1866 werd voorgesteld onderzoek te doen naar mogelijke corruptie bij de verkiezingen in Limburg.

In 1909 wilde Troelstra7 een enquête naar de zogenaamde lintjesaffaire, waarbij Abraham Kuyper8 betrokken was. In 1938 werd door de liberaal Wendelaar9 onderzoek gevraagd naar het beleid van minister Goseling rond het intrekken van de opsporingsbevoegdheid van de marechaussee in Oss. De Tweede Kamer wees deze verzoeken af.

2.

De 'oorlogsenquête'

Omslag

In 1947 werd een enquête gestart naar het regeringsbeleid in de oorlogsjaren 1940-1945. Overweging om dit onderzoek te houden, was dat daarmee alsnog het beleid kon worden onderzocht in de jaren dat er geen parlement was.

Om haar werk beter te kunnen doen, kwam de enquêtecommissie met een voorstel tot wijziging van de Enquêtewet. De commissie wilde ook oud-ministers kunnen horen. De Eerste Kamer verwierp het wetsvoorstel echter, omdat zij niet wilde dat naar discussies in de ministerraad kon worden gevraagd. Kort na de verwerping wist minister Beel alsnog de wet te wijzigen. Oud-ministers mochten wel worden gehoord, mits alleen naar de uitkomsten van kabinetsberaad werd gevraagd.

De oorlogsenquête10 leverde acht deelrapporten op en duurde tot eind 1956.

3.

Tussen 1956 en 1982

Tussen 1956 en 1982 werden twee voorstellen tot het houden van een enquête behandeld. In 1968 stelden de PPR-leden Aarden11 en Janssen12 voor een enquête te houden naar de concentratie van economische macht door fusies (in de periode 1964-1968). Het voorstel werd met 74 tegen 48 stemmen verworpen.

In 1978 dienden de PvdA'er Van der Hek13 en het PPR-lid Jansen14 een voorstel in om een onderzoek in te stellen naar de effecten van het gedrag van multinationale ondernemingen. De Tweede Kamer wees dit in 1980 af, maar stond wel een onderzoek toe zonder enquêtebevoegdheden.

Ook eerder na 1956 waren er al parlementaire onderzoeken gedaan zonder dat sprake was van een enquête. In 1958 werd het aanschaffingsbeleid bij defensie aan zo'n onderzoek onderworpen en in 1976 werd, als uitvloeisel van de Lockheedaffaire, opnieuw onderzoek gedaan naar het militaire aanschaffingsbeleid.

In 1981 werd bovendien ook in de Eerste Kamer een voorstel gedaan voor een parlementaire enquête. De Eerste Kamer beschikt sinds 1887 over dat recht. De Eerste Kamerleden Mol15 (PvdA), Trip16 (PPR) en Vis17 (D66) stelden in 1981 voor onderzoek te doen naar met buitenlandse bedrijven gesloten contracten voor de verwerking van radioactiefafval. Het voorstel vond plaats in het kader van de behandeling van een wetsvoorstel over deze opwerkingscontracten, omdat een deel van de Eerste Kamer vond dat de regering ten onrechte bepaalde informatie niet wilde verstrekken. Het voorstel werd met 39 tegen 23 stemmen verworpen.

4.

Herziening van de Enquêtewet in 1977

Inmiddels was in 1977 op voorstel van zes Tweede Kamerleden (met als eerste ondertekenaar Klaas de Vries18) de Wet op de parlementaire enquête gewijzigd. Doel was het recht eenvoudiger te kunnen uitoefenen.

Belangrijkste wijziging was het opnemen van de mogelijkheid om voortaan ook zittende ministers te kunnen horen. Tevens werden procedures voor het houden van een enquête versoepeld en kon ook een Kamercommissie een voorstel voor een enquête indienen. Verhoren zouden in het vervolg in het openbaar plaatsvinden en er kwamen regels over de bijstand aan getuigen bij hun verhoor.

Door de wijzigingen konden parlementaire enquêtes zich meer gaan richten op parlementaire controle en verantwoording achteraf.

5.

RSV en verder

De RSV-enquête in de visie van Opland in de Volkskrant van 23 juni 1983
De RSV-enquête in de visie van Opland in de Volkskrant van 23 juni 1983

De RSV-enquête liet na lange tijd weer eens zien dat het parlement over een belangrijk middel beschikte om controle uit te oefenen. Ministers en ambtenaren, maar ook parlementariërs konden achteraf in de openbaarheid ter verantwoording worden geroepen voor beleidsbeslissingen.

Na de uitkomst van de RSV-enquête kwam de positie van minister Van Aardenne19 in het geding, omdat hij de Kamer onjuiste en onvolledige gegevens bleek te hebben verstrekt. Van Aardenne overleefde echter het debat over het rapport van de commissie. Vijf jaar later leidde een enquête naar de paspoortaffaire wel tot het vertrek van minister Van Eekelen20 en staatssecretaris Van der Linden21.

Staatssecretaris Brokx22 stapte in 1986 op, nadat CDA-fractievoorzitter De Vries23 had geoordeeld dat de positie van Brokx door een nog te houden enquête naar het bouwbeleid een politiek risico inhield. In december 2002 stapte minister Korthals24 op vanwege de uitkomst van de enquête naar de bouwfraude.

Het vertrek van bewindslieden is echter niet primair het doel van de enquête. De enquête naar de uitvoeringsorganisaties in de sociale zekerheid leidde vooral tot wijzigingen in het wettelijke kader van die uitvoering. De enquête naar de Bijlmerramp had vooral een maatschappelijk doel, namelijk het wegnemen van onrust en onvrede bij direct getroffenen.

Niet alleen op het gebied van enquêtes werd de Kamer na 1977 veel actiever, ook het aantal parlementaire onderzoeken (zonder enquêtebevoegdheden) nam toe. Zo kwamen er onderzoeken naar de klimaatveranderingen, het integratiebeleid, het TBS-stelsel en, naar de onderwijsvernieuwingen. In de praktijk blijken de enquêtebevoegdheden (m.n. onder ede verhoren) lang niet altijd noodzakelijk.

 

Meer over

  • Recht van enquête1
  • parlementaire enquête - overzicht 1851 - heden25

6.

Literatuur

  • - 
    Gerard Visscher, "Geen onderzoek met 'eene tegen het gouvernement vijandige strekking'? De parlementaire enquête in het verleden en heden", in: C.C. van Baalen e.a. (red.), "Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 1999" (Nijmegen, 1999)
  • - 
    Gerard Visscher, "Wijziging van de Enquêtewet", in: Acta Politica II (1976), 525-533
  • - 
    A.H.M. Dölle, "Het recht van parlementaire enquête" (Groningen, 1985), 72-82
  • - 
    H.R.B.M. Kummeling, "Parlementair onderzoek. Op zoek naar de waarheid, met een politiek tintje...", in: J.Th.J. van den Berg e.a. (red.), "Het Parlement. Staatsrechtconferentie 2006" (Maastricht, 2007), 69-81
  • - 
    S.C. Loeffen, "Parlementair onderzoek heroverwogen", in: J.Th.J. van den Berg e.a. (red.), "Het Parlement. Staatsrechtconferentie 2006" (Maastricht, 2007), 83-90

  • 1. 
    De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben een grondwettelijk recht van enquête. Het recht houdt in dat Kamers een onderzoek kunnen instellen naar een specifiek onderwerp, om op die manier de regering te controleren. In de praktijk wordt het recht vooral door de Tweede Kamer gebruikt. De Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben het middel nog nooit gebruikt, hoewel er in de Eerste Kamer wel eens pogingen toe zijn gedaan.
     
  • 2. 
    In 1983-1984 werd een parlementaire enquête gehouden naar de ondergang van het scheepsnieuwbouwbedrijf Rijn-Schelde-Verolme (RSV). Dat bedrijf was eind jaren '60 mede onder druk van de overheid door een fusie ontstaan. Aan het concern was jarenlang door de overheid forse financiële steun verleend van zo'n 2,2 miljard gulden, maar uiteindelijk ging het bedrijf in 1983 toch ter ziele.
     
  • 3. 
    Uit de CHU afkomstige CDA-politicus van streng gereformeerden huize. Begon zijn loopbaan in Zuid-Afrika en was daarna bestuursambtenaar in Nieuw-Guinea. Werkte vervolgens onder meer bij de Wereldbank en was raadslid in Rotterdam. In de Tweede Kamer aanvankelijk woordvoerder volkshuisvesting, maar hij hield zich spoedig ook bezig met financiën, handelspolitiek en economische zaken. Werd in het tweede kabinet-Van Agt minister voor ontwikkelingssamenwerking. Keerde in 1982 terug naar de Kamer en maakte toen furore als voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie RSV. Op het eerste gezicht een steile calvinist, maar beschikkend over droge humor. In het tweede kabinet-Lubbers minister van Binnenlandse Zaken en toen enige tijd uitgeschakeld door hartklachten. Besloot zijn politieke loopbaan als senator.
     
  • 4. 
    Sociaaldemocraat die bekendheid kreeg als VARA-ombudsman en daarna vooraanstaand PvdA-politicus en omroepbestuurder werd. In het kabinet-Den Uyl bevorderde hij als staatssecretaris de bouw van woningen voor jongeren en alleenstaanden (Van Dameenheden). Daarna voerde hij fel oppositie tegen het huurbeleid van zijn opvolger Brokx en het woningbeleid van minister Beelaerts. Was een jaar minister in het kabinet-Van Agt II. Speelde, opnieuw Kamerlid zijnde, een prominente rol als vicevoorzitter van de enquêtecommissie RSV. Sloot zijn loopbaan af als voorzitter van de VARA. Gewiekst debater, sofistisch ondervrager in het programma 'De achterkant van het gelijk' en kritisch Volkskrant-columnist, die steeds meer afstand nam van de PvdA en daarmee later brak.
     
  • 5. 
    Begaafd, met veel gevoel voor Britse humor uitgeruste, VVD-politicus die hechtte aan een onafhankelijke opstelling. Zoon van een vooraanstaande VDB- en PvdA-politicus. Begon zijn loopbaan bij de BBC en was Londens correspondent van de NRC. Repatrieerde in 1959 om in Leiden rechten te studeren. In 1963 Tweede Kamerlid en in 1964 afgestudeerd. Financieel woordvoerder die in 1965 namens zijn fractie als eerste een tegenbegroting indiende. Kwam in 1984 door zijn opstelling in de RSV-enquêtecommissie in conflict met de partijleiding. Wist in 1986 via voorkeurstemmen echter zijn zetel te behouden. Was de laatste periode in de Kamer vooral actief als commissievoorzitter en presidiumlid. Anglofiel en schrijver van detectives en gedichten. Leed in ernstige mate aan manische depressiviteit.
     
  • 6. 
    Het recht van interpellatie geeft Tweede en Eerste Kamerleden de mogelijkheid om met een bewindspersoon te debatteren over een onderwerp dat niet reeds op de vergaderagenda van de Kamer staat. Daarmee wordt de vastgestelde agenda van de Kamer immers duidelijk doorbroken (interpellatie komt van het Latijnse woord voor 'krachtig onderbreken'). Met het recht van interpellatie kunnen Kamerleden een minister of staatssecretaris in de Kamer ter verantwoording roepen.
     
  • 7. 
    De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 1918. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.
     
  • 8. 
    'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
     
  • 9. 
    Stijlvolle liberale politicus en bestuurder. Behoudend man, die als bestuurder van vele markten thuis was. Vlotte spreker. Voor de oorlog burgemeester van Alkmaar en voorzitter van de Liberale Staatspartij. Fel bestrijder van het nationaal-socialisme, die in 1936 tijdens een partijvergadering het antisemitische blad "Der Stürmer" verbrandde. Kwam in 1938 met een voorstel voor een parlementaire enquête naar de affaire-Oss. Bleef nog tot november 1956 parlementariër.
     
  • 10. 
    Deze parlementaire enquête richtte zich op het regeringsbeleid der kabinetten-De Geer, -Gerbrandy I en II, -Gerbrandy III en -Schermerhorn sedert de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 en de oorlog met Japan tot aan de opening van de zitting der voorlopige Staten-Generaal op 20 november 1945, alsmede naar voorafgaande beleid voor zover dit onmiddellijk verband hield met de gebeurtenissen in de vorenbedoelde tijdvakken.
     
  • 11. 
    KVP-dissident die in 1968 medeoprichter was van de PPR. Was jarenlang secretaris van het Centrum voor Staatkundige Vorming, het wetenschappelijk bureau van de KVP en werd in 1962 Tweede Kamerlid. Gedegen woordvoerder op het gebied van binnenlandse zaken. Afwezig in de Nacht van Schmelzer vanwege ziekte, zodat hij niet tegen de motie-Schmelzer kon stemmen. Weigerde in 1967 staatssecretaris te worden onder Klompé en stapte in 1968 met Janssen en Kessel uit de KVP-fractie uit onvrede over het beleid van het kabinet-De Jong. In 1971 eerste lijsttrekker van de PPR. Nadat gezondheidsproblemen tot een gedwongen vertrek uit de Tweede Kamer hadden geleid, werd hij staatsraad. Minzame, progressieve katholiek.
     
  • 12. 
    Brabantse econoom, afkomstig uit de Katholieke bouwarbeidersbond, die in 1967 Tweede Kamerlid werd voor de KVP. Een jaar later scheidde hij zich af en vormde met Aarden en Kessel de groep-Aarden. Medeoprichter van de PPR. Kwam in 1968 met Aarden met een voorstel voor een enquête naar de economische macht. Na de verkiezingsnederlaag in 1971 trok hij zich terug uit de PPR, maar in 1972 werd hij opnieuw Tweede Kamerlid, ditmaal voor de PvdA. Woordvoerder volkshuisvesting en economische zaken. Werkte na 1976 bij de Nederlandse Herstructueringsmaatschappij (Nehem).
     
  • 13. 
    Vooraanstaand en spreekvaardig PvdA-Tweede Kamerlid dat zich vooral bezighield met economische zaken (industrie, handelspolitiek). Behoorde tot Nieuw-Links en was één van de schrijvers van 'Tien over rood'. Na werkzaam te zijn geweest bij het Vorrink-instituut en als ambtenaar op het terrein van ontwikkelingssamenwerking werd hij in 1973 Tweede Kamerlid. Was onder meer voorzitter van de commissie voor Economische Zaken en enige jaren vicefractievoorzitter. In de Kamer een geducht tegenspeler van VVD-minister Van Aardenne en onvermoeibaar strijder voor het behoud van werkgelegenheid bij de Nederlandse industrie, met name bij de scheepsbouw. Na zijn Kamerlidmaatschap bestuurder in het hoger onderwijs. Promoveerde op 80-jarige leeftijd.
     
  • 14. 
    Uit de KVP afkomstig PPR-Tweede Kamerlid dat onder meer financieel-economisch woordvoerder was, maar met name deskundig op het gebied van energie en milieubeheer. Als woordvoerder op die terreinen kruiste hij onder meer de degens met de ministers Lubbers en Van Aardenne over kernenergie. Begon zijn loopbaan bij Enka en kwam als 38-jarige in de Tweede Kamer. Daarna maakte hij deel uit van de Stuurgroep Maatschappelijke Discussie Kernenergie en was hij milieu-inspecteur, ambtenaar en hoogleraar in Delft. Sobere, bescheiden man.
     
  • 15. 
    Eerste Kamerlid voor de PvdA uit Zeeland, die woordvoerder economische zaken en landbouw was. Maakte naam door met Trip en Vis een voorstel voor het houden van een parlementaire enquête in te dienen; een voorstel dat het overigens niet haalde. Voorzitter van de commissie voor Economische Zaken. Werd in 1981 wel herkozen, maar hij trok zich voor zijn beëdiging terug. Reden was onder meer dat hem in de fractie geen ruimte was gelaten voor een afwijkend standpunt over het abortusvoorstel van het kabinet-Van Agt.
     
  • 16. 
    PPR-minister en -senator. Was afkomstig uit het bedrijfsleven en daarna bestuursvoorzitter van de universiteit van Utrecht. Weigerde in 1972 nog een plaats in het schaduwkabinet, maar trad wel toe tot het kabinet-Den Uyl. Was daarin als minister van Wetenschapsbeleid de minst opvallende minister. Met Van Doorn had hij wel de nodige invloed op de besluitvorming, onder andere bij het besluit de Oosterschelde niet af te sluiten. Legde zijn wetenschapsbeleid vast in een nota, die brede steun kreeg. Na zijn ministerschap senator. Rustige, beminnelijke man die goed lag in parlement en kabinet.
     
  • 17. 
    Staatsrechtgeleerde die lange tijd een vooraanstaande D66-senator was. Aanvankelijk parlementair journalist bij onder meer NRC Handelsblad en later hoogleraar staatsrecht in Groningen. Als Eerste Kamerlid mede-initiatiefnemer van een voorstel voor een enquête en interpellant, toen minister Deetman buiten de Kamervergadering met aftreden had gedreigd om zo de CDA-fractie onder druk te zetten. Vooral door een heldere betoogtrant en een sterk analytisch vermogen had hij in de Senaat veel gezag. Had in 1994 als informateur een belangrijk aandeel in de totstandkoming van het eerste paarse kabinet. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad. Mede-auteur van een standaardwerk over parlementaire geschiedenis.
     
  • 18. 
    Dominante PvdA-politicus met een grote staat van dienst. Zoon van een protestantse Limburgse leraar. Studeerde staatsrecht na eerst in de VS een opleiding voor acteur te hebben gevolgd. Onderscheidde zich in de Tweede Kamer al jong als defensiewoordvoerder en was daarna onder meer fractiesecretaris en voorzitter van de enquêtecommissie bouwsubsidies. Na hoofddirecteur van de VNG en voorzitter van de SER te zijn geweest, keerde hij in 1998 terug in de Haagse politiek als minister van Sociale Zaken in het kabinet-Kok II. In 1999 stapte hij over naar Binnenlandse Zaken. Kwam in 2002 als één van de weinige paarse ministers terug in de Kamer en dong mee naar het leiderschap van de PvdA. Kruiste vaak de degens met minister Verdonk over het asielbeleid. Na 2007 acht jaar een prominent Eerste Kamerlid. Scherp debater, die met een nuchtere zakelijkheid zijn tegenstanders nooit spaarde.
     
  • 19. 
    Liberaal wis- en natuurkundige met een brede maatschappelijke en culturele belangstelling. Speelde in de VVD dertig jaar een belangrijke rol. Voor hij in de landelijke politiek kwam directeur van een ijzergieterij. In de Tweede Kamer tijdens het kabinet-Den Uyl financieel woordvoerder van de oppositie. Minister van Economische Zaken in de kabinetten-Van Agt I en -Lubbers I (in dat kabinet tevens viceminister-president). Kreeg onder meer te maken met de teloorgang van de Nederlandse scheepsindustrie. 'Aangeschoten wild' door de RSV-enquête, vanwege het onjuist informeren van de Tweede Kamer. Was in 1994 als informateur 'wegbereider' van het paarse kabinet en zag die benoeming als een rehabilitatie. Gedegen stabiele figuur.
     
  • 20. 
    VVD-politicus met grote internationale belangstelling. Begon zijn loopbaan als diplomaat en werd daarna topambtenaar op Buitenlandse Zaken. Kort na zijn verkiezing tot Tweede Kamerlid al staatssecretaris van Defensie in het kabinet-Van Agt I. In het kabinet-Lubbers I staatssecretaris van Europese Zaken. Trad in 1988 af als minister van Defensie in het kabinet-Lubbers II vanwege zijn eerdere verantwoordelijkheid in de paspoortaffaire. Werd vervolgens secretaris-generaal van de West-Europese Unie en Eerste Kamerlid. Hoffelijke diplomaat, die vurig verdediger was van zowel de Atlantische als de Europese samenwerking.
     
  • 21. 
    CDA-politicus en volbloed Europeaan, die zijn lange politieke loopbaan begon bij de KVP-jongerenorganisatie en eindigde als voorzitter en prominent lid van de Eerste Kamer. Was ambtenaar in Brussel en werd vanaf 1977 in de CDA-Tweede Kamerfractie Europa- en landbouwspecialist. Kreeg in Limburg, waar men sprak van 'Us Reneke', altijd veel voorkeurstemmen. In 1986 staatssecretaris voor Europese Zaken in het kabinet-Lubbers II. Moest twee jaar later noodgedwongen opstappen vanwege de uitkomst van de Paspoortenquête. Keerde kort daarna terug in de Tweede Kamer, waarvan hij tot en met 1998 lid bleef. Als Eerste Kamerlid voorzitter van de commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties en in 2009-2011 Kamervoorzitter. Was in 2005-2008 tevens voorzitter van het parlement van de Raad van Europa.
     
  • 22. 
    Brabants KVP- en CDA-bestuurder (gedeputeerde), die enkele keren staatssecretaris van Volkshuisvesting was. Tijdens het eerste kabinet-Van Agt kruiste hij in de Tweede Kamer regelmatig de degens over het huurbeleid met zijn voorganger, PvdA-woordvoerder Marcel van Dam. In 1981 werd hij Tweede Kamerlid, maar een jaar later keerde hij terug als staatssecretaris in het kabinet-Lubbers I. Trad kort na de formatie van 1986 af, nadat CDA-fractievoorzitter Bert de Vries had gesteld dat zijn aanblijven in het vooruitzicht van een parlementaire enquête naar bouwsubsidies een te groot risico inhield. Daarna burgemeester van Tilburg. Welbespraakte en bekwame bestuurder - onder andere van de KNVB -, die als staatssecretaris onder meer de Leegstandswet tot stand bracht.
     
  • 23. 
    Groningse antirevolutionair die al na vier jaar Tweede Kamerlidmaatschap voorzitter werd van de toen grootste regeringsfractie, het CDA. Werkte voor hij in 1978 sociaal-economisch fractiewoordvoerder werd bij Philips en de Erasmus Universiteit. Wist als fractieleider tijdens de kabinetten-Lubbers I en II zijn grote fractie bijeen te houden onder meer door dissidenten geen ruimte te geven. Speelde in het derde kabinet-Lubbers als minister van Sociale Zaken een belangrijke rol bij het voorkomen van conflicten over onder andere de WAO-problematiek. Nadien parttime hoogleraar en voorzitter van de Sociale Verzekeringsbank en het ABP. Ook enige tijd waarnemend partijvoorzitter. In zijn partij typisch een man van het midden. Had vanwege zijn saaie imago als bijnaam 'de Stofjas'.
     
  • 24. 
    Rotterdamse advocaat die in de VVD tot de vooruitstrevende vleugel hoorde. Kwam in 1982 in de Tweede Kamer en maakte deel uit van de enquêtecommissie RSV. Nam in tegenstelling tot Joekes afstand van de negatieve conclusie over zijn partijgenoot Van Aardenne. Woordvoerder justitie en studiefinanciering. Klom later op tot vicefractievoorzitter. Minister van Justitie in het kabinet-Kok II en van Defensie in het kabinet-Balkenende I. Trad af nadat in het rapport van enquêtecommissie bouwfraude was geconcludeerd dat hij de Kamer onvolledig had geïnformeerd. Tegenstander van te grote inperking van de persoonlijke levenssfeer. Hem werd soms verweten tamelijk lui te zijn, maar hij bracht niettemin de nodige wetgeving tot stand. Was in 2011-2014 voorzitter van de VVD.
     
  • 25. 
    De Tweede Kamer, de Eerste Kamer en de Verenigde Vergadering hebben een grondwettelijk recht van enquête. Het recht komt er op neer dat de Kamers een onderzoek kunnen instellen naar een specifiek onderwerp om op die manier de regering te controleren. Bij een parlementaire enquête zijn getuigen, in tegenstelling tot bij een 'gewoon' onderzoek, verplicht te verschijnen en vinden de verhoren onder ede plaats.