VIII Tussen twee wereldoorlogen (1918-1940)
Achtergrondinformatie bij het achtste hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
Contents
Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I (1918-1922)
Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP1, CHU2 en Katholieken3, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.
Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II (1922-1925)
Dit kabinet was een voortzetting van het eerste kabinet-Ruijs de Beerenbrouck4 en had grotendeels dezelfde samenstelling. Het kabinet kreeg vanaf 1923 te maken met een economische recessie, die bezuinigingen en belastingverhoging noodzakelijk maakten. De minister van Financiën, Colijn5, die in 1923 De Geer6 opvolgde, voerde die bezuinigingen met kracht door.
Kabinet-Colijn I (1925-1926)
Dit eerste christelijke kabinet onder leiding van Hendrikus Colijn kwam al na drie maanden, in november 1925, ten val. Colijn5 was bij de verkiezingen als sterke man geafficheerd, nadat hij als minister van Financiën in het vorige kabinet een op bezuinigingen gericht financieel beleid had gevoerd. Ook in dit door hem geleide kabinet had hij de portefeuille Financiën.
Kabinet-De Geer I (1926-1929)
Dit kabinet kan worden getypeerd als een extraparlementair7 intermezzokabinet. Het werd gevormd na de snelle val van het kabinet-Colijn I8. Er was geen directe band met partijen en er maakten zowel personen van links als rechts deel van uit. De ministers waren met uitzondering van kabinetsleider De Geer hoofdzakelijk afkomstig uit de bestuurlijk-ambtelijke wereld.
Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III (1929-1933)
Dit kabinet bestond uit ministers van de RKSP9, ARP1 en CHU2 met Ruijs de Beerenbrouck net als tussen 1918 en 1925 als kabinetsleider, maar het was geen parlementair coalitiekabinet. De partijen konden het niet eens worden over binding aan een programma. Besloten werd een extraparlementair7 kabinet te vormen, zonder directe band met de Kamerfracties.
Kabinet-Colijn II (1933-1935)
Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.
Kabinet-Colijn III (1935-1937)
Dit kabinet was een voortzetting in iets gewijzigde samenstelling van het tweede kabinet-Colijn10. De aanduiding Colijn III is feitelijk onjuist. Met name Colijn wilde na het conflict met de Katholieke Kamerfractie echter benadrukken dat er een nieuw kabinet was gevormd. Het ging evenwel om een reconstructie en er werd teruggekomen op de ontslagaanvrage.
Kabinet-Colijn IV (1937-1939)
Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP9, ARP1 en CHU2. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB11 en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
Kabinet-Colijn V (1939)
Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.
Kabinet-De Geer II (1939-1940)
Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten12 deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP9, CHU2, VDB13, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.
H.M. koningin Wilhelmina
Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
Ch.J.M. (Charles) Ruijs de Beerenbrouck
Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader14 op als Commissaris van de Koningin in Limburg15, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging16 met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
W.H. Nolens
Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I4. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman17, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
H. Colijn
Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper18 als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
J.Th. de Visser
Hervormd predikant en vooraanstaand CHU-politicus. Tegenstander van de doleantie en wars van scherpslijperij. Kwam in 1897 voor de kleine Christelijk-Historische Kiezersbond in de Tweede Kamer. In 1918 de eerste minister van Onderwijs in de twintigste eeuw. Voltooide met zijn Lager-Onderwijswet de onderwijspacificatie. Bracht ook andere belangrijke wetgeving tot stand, zoals de Nijverheids-onderwijswet. Keerde na zijn ministerschap in 1925 terug in de Kamer als fractievoorzitter van de CHU. Raakte in onmin met zijn partijgenoten nadat hij in 1926 (tevergeefs) een compromis had gezocht voor het gezantschap bij de Paus, en in 1929 omdat hij niet accepteerde dat niet hij maar zijn opvolger advies uitbracht bij de kabinetsformatie. Sociaal voelend en algemeen geacht staatsman. Begenadigd en veelgevraagd feest- en kanselredenaar.
D.J. (Dirk) de Geer
Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn5. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina19 geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat20' ontnomen.
P.J.M. (Piet) Aalberse
Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman17 op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma21 en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I4 de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens22. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn10. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
J.R.H. (Joop) van Schaik
Vooraanstaande katholieke politicus, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog. Was advocaat. Behoorde als Kamerlid tot de linkervleugel van zijn fractie en was in 1923 aanvoerder van de dissidenten die de Vlootwet torpedeerden. Werd in 1929 Tweede Kamervoorzitter en in 1933 minister van Justitie in het kabinet-Colijn II10. Kreeg te maken met de problemen rond de instroom van Duitse (deels Joodse) vluchtelingen en voerde een restrictief toelatingsbeleid. Werd in 1937 weer Kamervoorzitter. Protesteerde op 10 mei 1940 kort, maar krachtig tegen de Duitse inval. Formeerde in 1948 met Drees een kabinet23 op brede basis en gaf daaraan als vicepremier mede leiding. Bracht een nieuwe staatsregeling voor Suriname tot stand. Geen boeiend spreker, wel bekwaam jurist en algemeen geacht.
L.N. (Laurent) Deckers
Hoffelijke en opgewekte katholieke politicus en landbouwvoorman. Kwam uit de kring van de Boerenleenbank. Was eerst landbouwspecialist van de RKSP-fractie en later defensie-woordvoerder. Als minister van Defensie in het derde kabinet-Ruijs de Beerenbrouck24 in 1933 verantwoordelijk voor het bombarderen van het pantserschip 'De Zeven Provinciën' na een muiterij op dat schip. In het derde kabinet-Colijn25 was hij minister van Landbouw. Nadien fractievoorzitter en in die functie in 1939 verantwoordelijk voor het direct wegsturen van het vijfde kabinet-Colijn26. Sloot zijn publieke loopbaan af als staatsraad.
P.J. (Pieter Jelles) Troelstra
De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol27 in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 191816. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.
J.W. (Willem) Albarda
Voorman van de SDAP in de jaren 1925-1939 en in het kabinet-De Geer II28 één van de twee eerste socialistische ministers. In Delft opgeleide ingenieur, die eerst werkzaam was in het onderwijs en vervolgens directeur van de Amsterdamse Arbeidsbeurs werd. Kwam in 1913 in de Tweede Kamer en was daar aanvankelijk onder meer koloniaal woordvoerder. Werd in 1917 tevens wethouder van onderwijs in Den Haag, wat hij zes jaar bleef. Volgde in 1925 Troelstra29 op als leider van de SDAP. Overtuigd socialist, maar pragmatisch en gematigd en daarom ook door politieke tegenstanders gewaardeerd. Bediende zich als spreker van een bloemrijke taal, maar miste het charisma van zijn voorganger. Na zijn ministerschap in de Londense kabinetten nog zeven jaar staatsraad.
H.P. (Henri) Marchant
Militante politiek leider van de vrijzinnig-democraten, die felle aanvallen op zijn tegenstanders niet schuwde. Was advocaat en wethouder in Deventer en werd in 1899 als links-liberaal naar de Tweede Kamer afgevaardigd. Was daar spoedig een geducht woordvoerder op talrijke beleidsterreinen en volgde in 1916 Dirk Bos30 op als fractievoorzitter. Zorgde in 1919 via een initiatiefwet voor de invoering van het vrouwenkiesrecht. Politieke tegenstander van Colijn5, wiens kabinet hij in 1925 ten val bracht. Wist toen echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Trad in 1933 evenwel als minister van Onderwijs toe tot het crisiskabinet-Colijn II10. Kwam met een spellingsvereenvoudiging (spelling-Marchant). Nadat zijn positie in de VDB door zijn heimelijke overgang naar het katholicisme onhoudbaar was geworden, trad hij in 1935 af. Scherp debater, die gestileerde speeches hield. Had als bijnaam 'Le tigre neerlandais'.
D.J. (David) Wijnkoop
Communistische voorman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Zoon van een opperrabbijn. Brak in 1909 met de SDAP en was met Ceton medeoprichter van de SDP31, waaruit de Communistische Partij Holland ontstond. Leider van de communisten in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog. Agiteerde fel tegen de sociaaldemocraten en organiseerde in Amsterdam demonstraties tegen SDAP-wethouder Wibaut32. Trad in 1925 uit de CPH, maar keerde daarin later terug.
L.L.H. (Lou) de Visser
Communistenleider in het interbellum. Was van eenvoudige komaf en had voor hij de politiek in ging diverse baantjes. Was medeoprichter van het tijdschrift 'De Tribune' en trad in 1909 uit de SDAP12. Schuwde als Tweede Kamerlid het gebruik van krasse taal niet en kwam daardoor vaak in aanvaring met de voorzitter. Lag desondanks beter bij zijn medeleden dan Wijnkoop33, omdat hij in de persoonlijke omgang gemoedelijk was. Was tevens lid van de Haagse gemeenteraad en van de Staten van Zuid-Holland.
G.H. Kersten
Eerste vertegenwoordiger van de SGP in de Tweede Kamer. Was aanvankelijk onderwijzer, later predikant van een orthodox-gereformeerd kerkgenootschap. Pleitbezorger van een op Bijbelse grondslag geregeerd calvinistisch Nederland zonder bioscoop, sport, vaccinatie en sociale zekerheid. Bekend vanwege zijn amendement in de 'Nacht van Kersten34' om het gezantschap bij de Paus op te heffen. Aanneming een dag later leidde tot de val van het eerste kabinet-Colijn8. Had geen onbesproken gedrag in de oorlog en keerde na 1945 niet terug in de Tweede Kamer. Eenvoudig, vriendelijk en gemoedelijk Kamerlid.
C.A. Lingbeek
Rechtzinnig predikant die als voorman van de orthodox-protestantse Hervormd-Gereformeerde Staatspartij fel fulmineerde tegen de volgens hem te grote invloed van 'Rome' op de Nederlandse politiek. In die zin weinig geliefd bij de andere rechtse partijen (met name de CHU2), waarvan Kamerleden soms vanwege zijn verwijten niet meer met hem wilden discussiëren. Keerde zich onder meer tegen vrijstelling van dienstplicht voor priesters en tegen rijkssteun aan kloosterling-onderwijzers. Nogal deftige dominee. Echte kanselredenaar, die ondanks zijn extreme opvattingen altijd het gehoor van zijn medeleden had, ook al omdat hij soms humoristisch uit de hoek kon komen.
A.A. (Anton) Mussert
Parmantige leider van de Nationaal-Socialistische Beweging11, met een kleinburgerlijk imago. Kreeg bekendheid als organisator van een actie tegen het Verdrag met België en richtte in 1931 de NSB op. Verborg een zekere mate van onzekerheid door een branieachtig optreden. Voerde een nogal onvaste koers, waarbij hij steeds meer concessies deed aan 'Duitse' denkbeelden en eisen, en de NSB voluit antisemitisch werd. Zag zichzelf als leider van het met Vlaanderen vergrote Groot-Nederland binnen het door Duitsland beheerste Europa. De Duitsers namen hem en zijn denkbeelden echter niet zo serieus. Werd vanwege zijn rol tijdens de bezetting in 1946 ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.
'de vergissing van Troelstra' (1918)
Op 12 november 1918 zei de sociaaldemocratische voorman Pieter Jelles Troelstra29 dat de regering het recht had verloren zich te beschouwen als de aangewezen behartigers van de belangen van het volk. De sociaaldemocraten moesten de leiding in handen krijgen om de eisen van de arbeidersklasse te verwezenlijken. Zij mochten volgens Troelstra desnoods de macht grijpen. Troelstra bleek zich echter in de verhoudingen vergist te hebben en moest twee dagen later zijn woorden intrekken.
De regering, die legaal wil voortgaan - Ruijs en de vrouwen (1918)
De Limburgse Jhr. Ruijs de Beerenbrouck35, zoon van een minister uit het eerste confessionele kabinet-Mackay36 (1888-1891), was de eerste katholiek, die leiding gaf aan een christelijk coalitiekabinet. De invoering van het algemeen evenredig mannenkiesrecht had de positie van de RKSP9 versterkt tot die van de grootste in het land; door de afschaffing van het districtenstelsel droegen de vroegere stemoverschotten in het zuiden daaraan krachtig bij.
Lied van de 8-urendag - Steun voor Aalberse (1919)
De wettelijke beperking van de arbeidstijd tot acht uren per dag heeft de eerste minister van Arbeid, de rooms-katholieke prof. Aalberse37, veel voldoening geschonken. Het ergerde hem slechts als de socialisten beweerden, dat deze Arbeidswet bewees, dat de regering toch gebukt was voor de revolutiedreiging van Troelstra29 uit november 1918.
Nacht van Kersten (1925)
In november 1925 viel het eerste kabinet-Colijn8 nadat de vier katholieke ministers hun ontslag hadden genomen. Reden was de aanvaarding op 11 november 1925 van een, de nacht ervoor ingediend, amendement-Kersten38 (SGP39) waardoor op de begroting voor Buitenlandse Zaken de gelden voor het gezantschap bij de Paus werden geschrapt. Het amendement kreeg steun van regeringsfractie CHU2.
Correctie kon crisis niet voorkomen - Conflict Colijn-Aalberse (1935)
De houding van de RK Staatspartij9 tegenover het tweede kabinet-Colijn10 (op brede grondslag van 1933-1935) was van meet af aan gereserveerd geweest. De toetreding van ook liberale ministers versterkte haar twijfel over de doeltreffendheid van de sociaaleconomische politiek.
Wil men dat antisemitisme noemen het is ons wel - De NSB heeft een naturalisatieprobleem (1937)
De verkiezingen van 1937 leverden een grote teleurstelling op voor de Nationaal-Socialistische Beweging11 van ir. A. Mussert40. Had deze bij de Statenverkiezingen van 1935 ineens 8% van de stemmen veroverd, in 1937 behaalde zij slechts vier kamerzetels. Ir. Mussert die de lijst had aangevoerd, bedankte voor het kamerlidmaatschap om zich geheel aan de wederopbouw van zijn Beweging te wijden. Tot de gekozen nationaalsocialisten behoorde de Drentse boer Geert Dieters41. Hij bracht een nieuw geluid op het Binnenhof voort: de stem van het antisemitisme.
Affaire-Oss (1938-1939)
In 1938-1939 speelde een affaire rond justitieel onderzoek naar criminaliteit in Oss, waarbij onder meer priesters waren betrokken. De katholieke minister van Justitie leek zijn boekje te buiten te zijn gegaan toen hij de speciale brigade de opsporingsbevoegdheid ontnam. De Tweede Kamer42 besloot een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken.
Een rede, die niét in de Handelingen paste - Protest van de Voorzitter (1940)
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. Ook in Nederland was de Tweede Wereldoorlog begonnen. Den Haag lag direct in de vuurlinie, omdat de Duitsers het regeringscentrum aanvielen. Niet alle Kamerleden konden daardoor het Binnenhof bereiken. Om een uur's middags kwam de Tweede Kamer bijeen. Ondanks het feit dat er niet genoeg leden waren (het quorum) om te kunnen vergaderen, hield de Tweede Kamervoorzitter Van Schaik43 een rede waarin hij protesteerde tegen de inval. Daana ging de Tweede Kamer uiteen om pas na de oorlog in 1945 weer bijeen te komen.
Meer over
- I Proloog: het einde van de oude Republiek44
- II De Bataafse Republiek (1796-1806)45
- III Het Koninkrijk Holland en de inlijving in het Franse keizerrijk (1806-1813)46
- IV Het Koninkrijk van Willem I (1813-1840)47
- V Naar de Grondwet van 1848 (1840-1850)48
- VI Het liberale hoogtij: van Thorbecke tot Heemskerk (1850-1888)49
- VII De tweevoudige kloof: Antithese en klassenstrijd (1888-1918)50
- IX Bezetting, herstel en vernieuwing (1940-1946)51
- 1.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 2.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 3.Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
- 4.Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP, CHU en Katholieken, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.
- 5.Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
- 6.Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
- 7.Er zijn verschillende manieren om een kabinet te typeren. Kan een kabinet rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer dan spreken we van een meerderheidskabinet. Is dat niet het geval dan wordt het kabinet aangeduid als een minderheidskabinet.
- 8.Dit eerste christelijke kabinet onder leiding van Hendrikus Colijn kwam al na drie maanden, in november 1925, ten val. Colijn was bij de verkiezingen als sterke man geafficheerd, nadat hij als minister van Financiën in het vorige kabinet een op bezuinigingen gericht financieel beleid had gevoerd. Ook in dit door hem geleide kabinet had hij de portefeuille Financiën.
- 9.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 10.Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.
- 11.De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), opgericht in 1931, was een autoritaire, antiparlementaire, extreemrechtse partij die streefde naar een nationaal-socialistisch bewind. Verder vond zij dat er een Groot-Nederlands rijk moest komen, waartoe ook Vlaanderen zou behoren, voor een Nederlandse volksgemeenschap. Onder Duitse invloed kreeg de partij een antisemitisch (anti-joods) karakter.
- 12.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 13.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 14.Rooms-katholiek voorman aan het einde van de negentiende eeuw. Dominerend lid van de rechterzijde. Rechter in Maastricht, die vanaf 1880 als afgevaardigde van het gelijknamige district in de Tweede Kamer kwam. Maakte deel uit van de parlementaire enquêtecommissie naar de toestanden in fabrieken en werkplaatsen en was als minister van Justitie in het kabinet-Mackay verantwoordelijk voor de eerste Arbeidswet (1889). Werd later Commissaris van de Koningin in Limburg. Vader van Charles Ruijs de Beerenbrouck. Stond bekend als een echte regent, met veel afstand tot gewone mensen.
- 15.Commissaris van de Koning(in)
- 16.Op 12 november 1918 zei de sociaaldemocratische voorman Pieter Jelles Troelstra dat de regering het recht had verloren zich te beschouwen als de aangewezen behartigers van de belangen van het volk. De sociaaldemocraten moesten de leiding in handen krijgen om de eisen van de arbeidersklasse te verwezenlijken. Zij mochten volgens Troelstra desnoods de macht grijpen. Troelstra bleek zich echter in de verhoudingen vergist te hebben en moest twee dagen later zijn woorden intrekken.
- 17.Priester, dichter en dé grote voorman van de katholieken aan het einde van de negentiende eeuw. Werd in 1880 als eerste priester Tweede Kamerlid. Ontwierp een politiek programma en sloot een verbond met de antirevolutionairen (de 'Coalitie') van Kuyper. Stond in eigen kring lange tijd nogal geïsoleerd, omdat hij veel progressiever en socialer was dan zijn geloofsgenoten (veelal industriëlen) in de Kamer. Steunde de kiesrechtuitbreiding, invoering van de leerplicht en afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger. Pas in 1901 werd hij fractievoorzitter. Was hoogleraar aan het Seminarium te Rijsenburg. Boeiende en geestige spreker met een levendige voordracht. Ook een goed schrijver. In de omgang gezellig, goedlachs, praatgraag, en met iedereen op goede voet.
- 18.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 19.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
- 20.Minister van staat is een eretitel die op voordracht van het kabinet door de Koning wordt verleend*) aan personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt op bestuurlijk gebied. Het gaat daarbij vaak om politici en bestuurders met een lange staat van dienst, zoals oud-premiers, oud-ministers, oud-Kamervoorzitters en oud-vicevoorzitters van de Raad van State. Een minister van staat wordt soms om advies gevraagd over politieke zaken. Bij een moeizame formatie of bij een staatsrechtelijke kwestie, kan bijvoorbeeld zijn ervaring van pas komen.
- 21.Als minister in het kabinet-Heemskerk één van de grondleggers van de sociale wetgeving in Nederland. Sociaal voelende predikant die bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1901 Troelstra versloeg in het district Tietjerksteradeel. Grote stevig gebouwde man met een jeugdig aanzien en een rustige spreektrant zonder preektoon (al vonden sommigen hem een 'langspreker'). Werd bij het totstandbrengen van zijn wetgeving vooral tegengewerkt door conservatieve geloofsgenoten in ARP en CHU. Bracht wel de Invaliditeits- en ouderdomswet en de Ziektewet tot stand, maar deze werden pas na enkele jaren ingevoerd. Harde werker, die zowel onder de zwaarte van het ambt als onder de tegenwerking bij zijn wetgevende arbeid leed. Werd na zijn ministerschap weer predikant, maar overleed al na enkele jaren.
- 22.Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
- 23.Na de Tweede Kamerverkiezingen van 1948 kwam een coalitie van KVP, PvdA, CHU en VVD tot stand onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees. In het kabinet zaten naast de ministers uit de coalitiepartijen ook twee partijloze ministers. Er was geen formele binding van de fracties aan een regeringsprogramma, maar die hadden wel daarmee ingestemd. Het kabinet volgde vanaf 7 augustus 1948 het kabinet-Beel I op.
- 24.Dit kabinet bestond uit ministers van de RKSP, ARP en CHU met Ruijs de Beerenbrouck net als tussen 1918 en 1925 als kabinetsleider, maar het was geen parlementair coalitiekabinet. De partijen konden het niet eens worden over binding aan een programma. Besloten werd een extraparlementair kabinet te vormen, zonder directe band met de Kamerfracties.
- 25.Dit kabinet was een voortzetting in iets gewijzigde samenstelling van het tweede kabinet-Colijn. De aanduiding Colijn III is feitelijk onjuist. Met name Colijn wilde na het conflict met de Katholieke Kamerfractie echter benadrukken dat er een nieuw kabinet was gevormd. Het ging evenwel om een reconstructie en er werd teruggekomen op de ontslagaanvrage.
- 26.Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.
- 27.Internationaal georiënteerde koloniale woordvoerder uit de beginjaren van de SDAP. Medeoprichter van de SDAP. Was aanvankelijk ingenieur in Nederlands-Indië. Toen Troelstra in 1901 niet was herkozen, leidde hij de SDAP-fractie. In 1913 behoorde hij tot de voorstanders van regeringsdeelname van de SDAP en achtte hij zichzelf ministeriabel. Bombastisch, emotioneel en hartstochtelijk spreker. Vermogend man wiens heimelijke zakelijke activiteiten in de kolonie Nederlands-Indië op gespannen voet stonden met de idealen van de SDAP. In Nederland de royale sponsor van de socialistische beweging.
- 28.Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP, CHU, VDB, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.
- 29.De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 1918. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.
- 30.Voorman van de vrijzinnig-democraten en in de jaren 1913-1916 leider van de vrijzinnige concentratie, het samenwerkingsverband met de drie liberale partijen. Onderwijzer, bankier en handelaar uit Oost-Groningen. Actief op velerlei maatschappelijke terreinen (onder andere het onderwijs, de middenstand en de kunsten). Vooraanstaand vrijzinnig-democratisch Tweede Kamerlid. Volgde in 1913 Drucker op als politiek leider van de VDB. Zijn poging in 1913 om een kabinet te vormen, waarvan ook sociaaldemocraten deel uitmaakten, strandde op de weigering van de SDAP. Als voorzitter van de Bevredigingscommissie speelde hij een belangrijke rol bij de wijziging van het onderwijshoofdstuk in de Grondwet. Overleed echter vóór hij de resultaten daarvan kon zien.
- 31.De Sociaal-Democratische Partij in Nederland was een communistische partij. Zij ontstond in 1909 na ideologische conflict in de de SDAP. Een groep rond Wijnkoop, Ceton en Gorter wilde de klassenloze maatschappij via revolutionaire ontwikkeling tot stand brengen. De meerderheid van de SDAP koos voor een ontwikkeling via de parlementaire (democratische) weg.
- 32.Vooraanstaand SDAP-bestuurder in het interbellum, vooral vanwege zijn activiteiten als wethouder van Amsterdam. Was in Middelburg een succesvol zakenman, die in de internationale houthandel een aanzienlijk vermogen verdiende. Vestigde zich in Amsterdam waar hij als krachtdadige wethouder van volkshuisvesting en financiën veel tot stand bracht, met name bij de woningbouw ('Wie bouwt? Wibaut!'). Had tijdens de Eerste Wereldoorlog tevens bemoeienis met de levensmiddelenvoorziening. Gezaghebbend lid van de Eerste Kamer, die zich mengde in debatten over financieel-economische politiek. Vurig verdediger van de financiële autonomie van gemeenten. Zeer actief in de internationale gemeentenbeweging. Pragmatisch socialist en nonconformist.
- 33.Communistische voorman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Zoon van een opperrabbijn. Brak in 1909 met de SDAP en was met Ceton medeoprichter van de SDP, waaruit de Communistische Partij Holland ontstond. Leider van de communisten in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog. Agiteerde fel tegen de sociaaldemocraten en organiseerde in Amsterdam demonstraties tegen SDAP-wethouder Wibaut. Trad in 1925 uit de CPH, maar keerde daarin later terug.
- 34.In november 1925 viel het eerste kabinet-Colijn nadat de vier katholieke ministers hun ontslag hadden genomen. Reden was de aanvaarding op 11 november 1925 van een, de nacht ervoor ingediend, amendement-Kersten (SGP) waardoor op de begroting voor Buitenlandse Zaken de gelden voor het gezantschap bij de Paus werden geschrapt. Het amendement kreeg steun van regeringsfractie CHU.
- 35.Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
- 36.Dit was het eerste zogenaamde coalitiekabinet, bestaande uit katholieke en antirevolutionaire ministers. Vorming van dit kabinet werd mogelijk door de overwinning van Katholieken en ARP bij de Tweede Kamerverkiezingen. Naast antirevolutionairen en katholieken telde het kabinet twee conservatieve ministers. Voornaam doel van het kabinet was de regeling van subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Ondanks de liberale meerderheid in de Eerste Kamer wist het kabinet in 1889 hiervoor een wet tot stand te brengen.
- 37.Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
- 38.Eerste vertegenwoordiger van de SGP in de Tweede Kamer. Was aanvankelijk onderwijzer, later predikant van een orthodox-gereformeerd kerkgenootschap. Pleitbezorger van een op Bijbelse grondslag geregeerd calvinistisch Nederland zonder bioscoop, sport, vaccinatie en sociale zekerheid. Bekend vanwege zijn amendement in de 'Nacht van Kersten' om het gezantschap bij de Paus op te heffen. Aanneming een dag later leidde tot de val van het eerste kabinet-Colijn. Had geen onbesproken gedrag in de oorlog en keerde na 1945 niet terug in de Tweede Kamer. Eenvoudig, vriendelijk en gemoedelijk Kamerlid.
- 39.De SGP is een behoudende christelijke (reformatorische) partij aan de rechterkant van het politieke spectrum, die strikt volgens Bijbelse normen politiek wil bedrijven. Politiek leider van de SGP is Chris Stoffer. De partij werd opgericht op 24 april 1918 en is daarmee de oudste nog bestaande partij van Nederland.
- 40.Parmantige leider van de Nationaal-Socialistische Beweging, met een kleinburgerlijk imago. Kreeg bekendheid als organisator van een actie tegen het Verdrag met België en richtte in 1931 de NSB op. Verborg een zekere mate van onzekerheid door een branieachtig optreden. Voerde een nogal onvaste koers, waarbij hij steeds meer concessies deed aan 'Duitse' denkbeelden en eisen, en de NSB voluit antisemitisch werd. Zag zichzelf als leider van het met Vlaanderen vergrote Groot-Nederland binnen het door Duitsland beheerste Europa. De Duitsers namen hem en zijn denkbeelden echter niet zo serieus. Werd vanwege zijn rol tijdens de bezetting in 1946 ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.
- 41.Tweede Kamerlid voor de NSB. Vertegenwoordiger van de 'kleine' Drentse boeren, die in de jaren'30 veel te lijden hadden van de economische crisis en hun heil zochten bij het nationaal-socialisme. Liet in de Kamer regelmatig een onvervalst antisemitisch geluid horen.
- 42.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 43.Vooraanstaande katholieke politicus, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog. Was advocaat. Behoorde als Kamerlid tot de linkervleugel van zijn fractie en was in 1923 aanvoerder van de dissidenten die de Vlootwet torpedeerden. Werd in 1929 Tweede Kamervoorzitter en in 1933 minister van Justitie in het kabinet-Colijn II. Kreeg te maken met de problemen rond de instroom van Duitse (deels Joodse) vluchtelingen en voerde een restrictief toelatingsbeleid. Werd in 1937 weer Kamervoorzitter. Protesteerde op 10 mei 1940 kort, maar krachtig tegen de Duitse inval. Formeerde in 1948 met Drees een kabinet op brede basis en gaf daaraan als vicepremier mede leiding. Bracht een nieuwe staatsregeling voor Suriname tot stand. Geen boeiend spreker, wel bekwaam jurist en algemeen geacht.
- 44.Achtergrondinformatie bij de proloog van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
- 45.Achtergrondinformatie bij het tweede hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
- 46.Achtergrondinformatie bij het derde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
- 47.Achtergrondinformatie bij het vierde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
- 48.Achtergrondinformatie bij het vijfde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
- 49.Achtergrondinformatie bij het zesde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
- 50.Achtergrondinformatie bij het zevende hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.
- 51.Achtergrondinformatie bij het negende hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.