De 'doorbraak'

Source: Parlement.com.

Na de Tweede Wereldoorlog streefden progressieven naar een zogenaamde 'doorbraak': niet langer moest het 'geloof' bepalend zijn voor de politieke keuze. Progressieve katholieken en protestanten dienden zich aan te sluiten bij sociaaldemocraten en vrijzinnig-democraten in één progressieve partij.

In de vooroorlogse jaren was er in de Nederlandse politiek sprake geweest van een scherpe scheiding tussen geestelijke stromingen. Katholieken hadden eigen katholieke organisaties, hetzelfde gold voor protestants-christelijken, socialisten en (in mindere mate) liberalen. Dit verschijnsel heet 'verzuiling1'.

De 'doorbraak' mislukte in de eerste naoorlogse jaren grotendeels. Wel kwam de Partij van de Arbeid2 tot stand, maar daarvan maakten slechts een betrekkelijk gering aantal katholieken en protestanten deel uit. Katholieke kiezers bleven grotendeels trouw aan de katholieke partij.

Pas in de jaren '70, na een geleidelijk proces van ontzuiling en deconfessionalisering, was er sprake van een doorbraak. Daarvan profiteerden toen niet alleen de PvdA, maar ook de liberale VVD3.

Contents

  1. Ontstaan doorbraakgedachte
  2. Nederlandse Volksbeweging
  3. Katholieke Volkspartij
  4. Partij van de Arbeid
  5. De mislukte doorbraak van 1946
  6. Mandement van 1954
  7. Toch een doorbraak

1.

Ontstaan doorbraakgedachte

In de Tweede Wereldoorlog werden diverse leidende politici, samen met vooraanstaande wetenschappers, kunstenaars en vakbondsbestuurders, door de Duitsers als gijzelaar geïnterneerd in seminarie Beekvliet in Sint Michielsgestel.

Door een deel van die gijzelaars werd nagedacht over de vorming van een brede progressieve partij na de bevrijding. Die partij moest gebaseerd zijn op zowel christendom als humanisme en moest in plaats van naar een klassenstrijd streven naar een 'personalistisch socialisme'. Onder die tamelijk vage term werd verstaan socialisme dat waarde toekende aan de persoonlijkheid.

Behalve 'de geest van Gestel' speelde ook het afnemen van tegenstellingen een rol bij de doorbraakgedachte. De gemeenschappelijke strijd tegen de bezetters had groepen bij elkaar gebracht die voordien nauwelijks contact hadden.

De nieuwe progressieve partij moest de oude tegenstelling tussen 'gelovigen' en 'ongelovigen' (antithese) zoals die door Abraham Kuyper4 was geformuleerd, doorbreken.

2.

Nederlandse Volksbeweging

De 'doorbraak-gedachte' kreeg vorm in de oprichting in mei 1945 van de Nederlandse Volksbeweging5 (NVB). Zij deed een oproep aan Nederlanders om het partijpolitieke leven na de oorlog langs andere scheidslijnen in te richten dan vóór 1940.

Tot de ondertekenaars van dit manifest behoorden voormalige SDAP6-kopstukken als Ko Suurhoff7, dr. Willem Banning8 en Hilda Verwey-Jonker9, katholieken als Jan de Quay10, Geert Ruygers11, Maan Sassen12 en Frans Wijffels13, de vrijzinnig-democraat Willem Schermerhorn14, de ex-CHU15'er Gerard van Walsum16, en de journalist Frans Goedhart17.

Sommigen van hen, zoals Suurhoff en De Quay, maar ook Enthoven, waren ook in de jaren 1940-1941 actief geweest in de Nederlandse Unie.

De NVB mocht aanvankelijk op veel aanhang rekenen en haar bijeenkomsten trokken overvolle zalen. Een partij wilde de NVB echter niet worden. Zij wilde alleen de aanzet geven tot de vorming van een brede progressieve volkspartij.

Van de ministers in het kabinet-Schermerhorn/Drees18 behoorden behalve Schermerhorn zelf ook de ministers Lieftinck, Van der Leeuw, Logemann en Van Roijen tot de NVB.

3.

Katholieke Volkspartij

In katholieke kring ontstond in de zomer van 1945 verzet tegen het streven van de NVB. Vooral het Brabantse Tweede Kamerlid Teulings19 en de directeur van het partijbureau van de RKSP, Kolfschoten20, wilden heropbouw van een katholieke partij. Zij werden daarbij gestimuleerd door de bisschoppen, voor wie in het Kamerlid pater Stokman als adviseur en reizend 'ambassadeur' optrad.

Ook de katholieke vakbeweging en werkgevers wilden terugkeer van de eigen politieke organisatie.

In augustus 1945 werd het Centrum voor Staatkundige Vorming (CSV) opgericht, waarin ook NVB-voorman De Quay een leidende rol kreeg. Het CSV stuurde uiteindelijk aan op vorming van een zelfstandige katholieke partij. Op 22 december 1945 werd de Katholieke Volkspartij21 (KVP) opgericht, die anders dan de vooroorlogse RKSP ook open zou staan voor niet-katholieken.

4.

Partij van de Arbeid

Vanuit de restanten van de NVB werd wel gewerkt aan vorming van een nieuwe partij. Een studiecommissie wist de voormalige partijen SDAP, VDB en CDU te verenigen in een nieuwe partij, de Partij van de Arbeid2. Daarin traden ook toe politieke daklozen zoals Frans Goedhart, enkele voormalige CHU-leden zoals Van Walsum, Lieftinck22 en Van Rhijn23 en een klein aantal katholieken. De bekendsten van hen waren Geert Ruygers11 en Joan Willems24.

De PvdA werd op 9 februari 1946 opgericht. Hoewel de basis van die partij breder was dan de vooroorlogse SDAP kreeg de PvdA toch een overduidelijk sociaaldemocratisch karakter. Zo keerden symbolen (roos in de vuist, vlaggen) en strijdliederen terug. Enkelen voormalige VDB'ers, van wie Oud de bekendste was, voelden zich daarom spoedig niet meer thuis in de PvdA en verlieten die partij.

De NVB bleef formeel nog tot 1950 bestaan, maar speelde eigenlijk verder geen rol meer.

5.

De mislukte doorbraak van 1946

De verkiezingen van mei 1946, de eerste verkiezingen na de oorlog, betekenden terugkeer naar oude politieke verhoudingen. Het verkiezingsresultaat PvdA bleef zelfs achter bij dat van SDAP, VDB en CDU samen in 1937. De KVP werd de grootste partij. Katholieken stemden voor het overgrote deel op de KVP en de CHU wist haar vroegere aanhang grotendeels vast te houden.

Er waren twee grote verschillen met de vooroorlogse situatie: de CPN behaalde liefst tien zetels en er was niet langer sprake van een christelijk coalitiekabinet (van KVP, ARP en CHU), maar er kwam een kabinet van KVP en PvdA.

6.

Mandement van 1954

Op 30 mei 1954 brachten de Nederlandse bisschoppen, met aan het hoofd Johannes kardinaal de Jong een herderlijk schrijven (Mandement) uit over de katholiek in het openbare leven. Kernpunten van het Mandement waren een verbod voor katholieken om lid te zijn van de socialistische vakbeweging NVV en om regelmatig socialistische vergaderingen bij te wonen, socialistische pers te lezen of naar de VARA te luisteren.

Als sanctie werd genoemd het onthouden van sacramenten. Met het Mandement hoopten de bisschoppen de doorbraakgedachte een halt toe te roepen. Zij noemden socialisme, onkerkelijkheid, humanisme en materialisme bedreigingen.

Het lidmaatschap van de PvdA werd ontraden, maar de uiteindelijke beslissing daarover was een zaak van het eigen geweten. Wel stelden de bisschoppen dat een doorbraak van katholieken naar de PvdA afbraak van de eigen katholieke partij (KVP21) betekende.

Formeel zou het Mandement pas in 1965 worden ingetrokken.

  • more information

7.

Toch een doorbraak

Midden jaren '60 tekende zich een toenemende ontkerkelijking en ontzuiling af. Het geloof was voor velen niet langer een allesbepalende factor bij de politieke keuze. In 1967 verloren de KVP acht zetels, in 1971 haalden KVP, ARP en CHU niet langer een meerderheid en in 1972 bedroeg het zeteltal van de KVP nog slechts 27 (tegen 50 in 1963). Partijen die daarvan profiteren waren de PvdA, de VVD, D6625 en de PPR26.

Pas in 1969 werd overigens voor het eerst een katholiek, Pol de Beer, Tweede Kamerlid voor de VVD. Toen in 1974 de katholieke burgemeester Feij27 van Melick-Herkenbosch senator voor de VVD werd, kreeg hij van de Limburgse Commissaris van de Koningin28 te horen dat dit het einde van zijn bestuurlijke loopbaan zou betekenen.

Uiteindelijk was er voor het eerst in 1977 echt sprake van een doorbraak. De PvdA kreeg bij de Tweede Kamerverkiezingen namelijk in diverse Limburgse en Brabantse steden een meerderheid. In 1982 wist ook de VVD veel stemmen te behalen onder christelijke kiezers.

 

Meer over

  • Verzuiling1

  • 1. 
    De Nederlandse samenleving werd een groot deel van de 20ste eeuw gekenmerkt door een sterke verzuiling. Daaronder verstaan we de opdeling van de maatschappij op grond van geloofsovertuiging en/of maatschappelijke opvattingen. Iedere stroming had daarbij eigen organisaties op alle terreinen van het maatschappelijk leven: politiek, vakvereniging, onderwijs, gezondheidszorg, media, jeugdbeweging en sport.
     
  • 2. 
    De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
     
  • 3. 
    De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) is een rechtse liberale partij, met op onder meer ethisch gebied progressievere standpunten. Politiek leider is sinds 14 augustus 2023 Dilan Yesilgöz-Zegerius. De partij werd opgericht in 1948 als opvolger van de Partij van de Vrijheid (PvdV), die weer een voortzetting was van de vooroorlogse Liberale Staatspartij (LSP).
     
  • 4. 
    'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
     
  • 5. 
    De Nederlandse Volksbeweging (NVB) was een politieke vernieuwingsbeweging die, na een eerste aanzet tijdens de Bezetting, in mei 1945 werd opgericht. De beweging streefde naar de vorming van een progressieve partij en naar doorbreking van de vooroorlogse scheidslijn tussen confessionele en niet-confessionele partijen. De NVB wilde zelf geen politieke partij worden, maar alleen een voortrekkersrol vervullen.
     
  • 6. 
    De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
     
  • 7. 
    Vooraanstaande sociaaldemocratisch politicus en vakbondbestuurder. Vertegenwoordiger van de (socialistische) vakbond in de PvdA-Tweede Kamerfractie. Typische selfmade man, die het in 1952 tot minister van Sociale Zaken bracht. Werd vooral bekend doordat hij de AOW tot stand bracht, maar tot zijn wetgevende prestaties behoren ook de Gezondheidswet en de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Ontwierp de Algemene Weduwen- en Wezenwet. Keerde in 1959 terug in het parlement en werd in 1960 partijvoorzitter. In 1965 minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-Cals. Werd reeds toen tussentijds uitgeschakeld door ziekte, en overleed enkele maanden na de val van het kabinet. Uitstekend spreker, die helder ingewikkelde onderwerpen kon uitleggen, en gewaardeerd minister, die het debat niet uit de weg ging.
     
  • 8. 
    Gezaghebbend religieus-socialist, partijbestuurder en medeoprichter van de PvdA. Was aanvankelijk onderwijzer, maar kreeg later gelegenheid om theologie te gaan studeren. Kwam toen in aanraking met het marxisme. Na zijn studie vrijzinnig-hervormd predikant en vanaf eind jaren'20 voorman van de religieus-socialistische beweging in Nederland. Tevens hoogleraar in Leiden. Partijbestuurder van de SDAP en vooraanstaand pacifist. Na de bevrijding actief in de Nederlandse Volksbeweging en voorzitter van het oprichtingscongres van de PvdA.
     
  • 9. 
    Onafhankelijke, intelligente en arbeidzame socialiste van vrijzinnigen huize. Sloot zich in haar studententijd aan bij de SDAP. Eerste vrouwelijke sociologe die promoveerde. Enige jaren lid van de Eerste Kamer, daarna vijftien jaar Kroonlid van de SER waar zij zich beter thuis voelde. Haar hele leven betrokken bij problemen van vluchtelingen. Feministe. Veelzijdige maatschappelijke, politieke en wetenschappelijke activiteiten. Veelgevraagd spreekster en publiciste.
     
  • 10. 
    Katholieke hoogleraar psychologie, die tussen 1959 en 1963 het eerste naoorlogse kabinet zonder socialisten leidde. Kreeg in 1940 landelijke bekendheid als leider van de (omstreden) Nederlandse Unie. Werd aan het einde van de oorlog minister van Oorlog en daarna Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. Bevorderde in laatstgenoemde functie de industrialisatie van die provincie. Na een moeizame formatie in 1959 leider van een confessioneel-liberaal kabinet. Verklaarde nadien bij meerdere gelegenheden premier 'tegen wil en dank' te zijn. Was wel een goed teamleider en werd tamelijk populair. Keerde in 1963 desondanks niet terug als premier. Wilde slechts vicepremier onder Zijlstra worden, maar de KVP gaf de voorkeur aan een katholieke premier. Werd in 1963 wel Eerste Kamerlid, maar zag daar af van het fractievoorzitterschap. Vicepremier en minister van Verkeer in het interimkabinet-Zijlstra. Regent met oog voor persoonlijke verhoudingen.
     
  • 11. 
    Bijna vijfentwintig jaar buitenland-woordvoerder van de PvdA-Tweede Kamerfractie. Katholieke leraar en journalist bij het corporatische en 'groot-Nederlands'-gezinde blad Brabantia Nostra. Werd in het begin van de bezetting actief bij de Nederlandse Unie als exponent van de vleugel die weinig op had met de parlementaire democratie. Schoof door de Nazi-terreur echter op in democratische richting, werd journalist bij illegale bladen en brak in 1945 via de Nederlandse Volksbeweging door naar de PvdA. Was in die partij één van de leidende figuren van de Katholieke Werkgemeenschap. In de Kamer een belangrijk woordvoerder over Europese eenwording, vrede en veilgheid en vooral ontwikkelingssamenwerking, waarvoor hij zich als één van de eersten sterk maakte.
     
  • 12. 
    Katholiek politicus die een belangrijke rol speelde in de Indonesische kwestie. Was advocaat en gedeputeerde. Behoorde tot de aanhangers van een personalistisch socialisme. Werd in 1946 als juridisch specialist Tweede Kamerlid voor de KVP. In 1948 schoof KVP-leider Romme, met wiens nicht hij was getrouwd, hem naar voren als minister van Overzeese Gebiedsdelen in het eerste kabinet-Drees. Voorstander van een harde lijn jegens de Republiek Indonesia. Kwam daarover in conflict met zijn collega's, waarop hij in 1949 aftrad. Nadien Eerste Kamerlid, EG-commissaris en gewaardeerd ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen. Zelfbewust politicus, die het als minister soms aan tact ontbrak.
     
  • 13. 
    Limburgse politicus uit een Zeeuws-Vlaamse familie, die in het laatste oorlogskabinet (kabinet-Gerbrandy III) minister van Sociale Zaken was. Had in die functie ook bemoeienis met het mijnwezen, een sector waarin hij werkzaam was geweest. Was zowel actief in de Nederlandse Unie als de Nederlandse Volksbeweging. Na de oorlog voorzitter van de Mijnindustrieraad en Tweede en Eerste Kamerlid voor de KVP. Ook in de beide Kamers hadden vooral mijnbouwaangelegenheden zijn belangstelling.
     
  • 14. 
    Medeinitiatiefnemer van de Nederlandse Volksbeweging en medeoprichter van de PvdA, die in opdracht van Wilhelmina in 1945 met Drees een kabinet formeerde waarvan hij minister-president werd. Na de verkiezingen van 1946 benoemd tot voorzitter van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië om met de Indonesiërs te onderhandelen; een functie die hem veel smaad opleverde. Enige jaren Tweede Kamerlid en daarna teruggekeerd in de wetenschap. Als Eerste Kamerlid een gezaghebbend woordvoerder onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Nuchtere Noord-Hollandse boerenzoon die als Delfts geodetisch ingenieur een wereldvermaard geleerde werd door de introductie van fotogrammetrie in de luchtkartering. Was in de jaren dertig actief als voorzitter van 'Eenheid door Democratie'. In de bezettingstijd betrokken bij het hooglerarenverzet en gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Pas tegen het eind van zijn leven kreeg hij de waardering die hij verdiende.
     
  • 15. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 16. 
    Bestuurder van christelijk-historischen huize, die na de bevrijding 'doorbrak' naar de PvdA. Voor de oorlog secretaris van de Rotterdamse Kamer van Koophandel en lid van de hoofdredactie van het CH-dagblad De Nederlander. In 1946 wethouder van Rotterdam. Werd na een korte periode Tweede Kamerlid te zijn geweest in 1948 burgemeester; eerst van Delft en daarna van Rotterdam. Combineerde dat met het Eerste Kamerlidmaatschap. Stond bekend als een regent met gevoel voor decorum. Door zijn integriteit, toewijding en bestuurskracht was hij echter zeer gezien bij de Rotterdamse bevolking.
     
  • 17. 
    Linkse journalist, die voorman in het verzet was en na de oorlog buitenland-woordvoerder van de PvdA-Tweede Kamerfractie. Schreef tijdens de Bezetting onder het pseudoniem 'Pieter 't Hoen' in verzetskranten (met name Het Parool). Was als PvdA-Kamerlid tegenstander van de Indië-politiek van de kabinetten-Drees, maar werd na een bezoek aan Indonesië in 1952 een even felle opponent van het Soekarno-regime. Met De Kadt in de jaren vijftig de meest uitgesproken anticommunist in de PvdA-Tweede Kamerfractie. Keerde zich eind jaren zestig tegen de in zijn ogen te anti-Amerikaanse koers van de PvdA en verliet in 1970 zijn partij. Eén van de grondleggers van DS'70.
     
  • 18. 
    Ruim een maand na de bevrijding benoemde koningin Wilhelmina dit eerste naoorlogse kabinet als opvolger van het oorlogskabinet-Gerbrandy III. Het kabinet-Schermerhorn/Drees bestond uit ministers van SDAP, CHU en RKSP, alsmede vijf partijloze ministers, van wie er later twee PvdA-lid werden. Minister-president Schermerhorn was afkomstig uit de kring van de VDB (later PvdA). Het kabinet trad op 25 juni 1945 aan.
     
  • 19. 
    Vooraanstaande katholieke politicus uit het midden van de twintigste eeuw. Behoorde tot een familie van Bossche uitgevers en was partijsecretaris. Kwam in 1929 voor de RKSP in de Tweede Kamer en was eerst omroep- en later financieel specialist. Verruilde in 1948 de Tweede voor de Eerste Kamer en volgde een jaar later Van Maarseveen op als minister van Binnenlandse Zaken. In het tweede kabinet-Drees was hij vicepremier en belast met binnenlandse veiligheid. Bracht wetgeving tot stand die goed paste in de Koude-oorlogssfeer uit die periode zoals de Wet buitengewone bevoegdheden en de Wet bescherming bevolking. Keerde na zijn ministerschap terug in de Senaat. Gemoedelijke, goedlachse man, die bescheiden en met groot verantwoordelijkheidsgevoel optrad. Zette zich ook in voor het katholieke onderwijs.
     
  • 20. 
    Vooraanstaande katholieke politicus en bestuurder, die in het eerste naoorlogse kabinet-Schermerhorn minister van Justitie werd. Kreeg als zodanig te maken met de inrichting van de bijzondere rechtspleging, de zuivering van rechtscolleges, zoals van de Hoge Raad, en de repatriëring van overlevenden van de Holocaust. Was voor de oorlog secretaris van de RKSP en directeur van het partijbureau. Na zijn ministerschap Eerste Kamerlid en burgemeester van Eindhoven en van Den Haag. In Eindhoven zette hij zich in voor de komst van de Technische Hogeschool en in Den Haag bevorderde hij onder meer de komst van het Congresgebouw. Stond als burgemeester bekend als een charmante en beminnelijke bestuurder.
     
  • 21. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 22. 
    Minister van Financiën tijdens de naoorlogse periode van wederopbouw met groot gezag. Werd al op vrij jonge leeftijd hoogleraar economie en monetair beleid in Rotterdam. Behoorde voor de oorlog tot de linkervleugel van de CHU en 'brak in 1946 door' naar de PvdA. Voorstander van marktordening en sociale hervorming. Als minister kreeg hij bijnamen als 'De kei van de kneuterdijk', maar ook 'De grootste boef van Nederland'. Was er in hoge mate verantwoordelijk voor dat Nederland na de oorlog financieel weer op orde werd gebracht. Vooral bekend door het Tientje van Lieftinck, dat symbool stond voor de geldsanering. Streng minister, die de financiële teugels strak hield. Na zijn ministerschap vervulde hij internationale functies.
     
  • 23. 
    Solide protestants-christelijke jurist en econoom uit een professorenfamilie met veel sociale belangstelling. Begon zijn loopbaan bij een werkgeversorganisatie en werd departementaal topambtenaar. Twee dagen voor de oorlog uitbrak werd hij als CHU'er minister van Landbouw en Visserij in het kabinet-De Geer II. Functioneerde later in Londen vrijwel in zijn eentje als Buitengewone Algemene Rekenkamer. Bracht commissoriaal belangrijke adviezen uit over sociale zekerheid. Na de oorlog actief propagandist van de doorbraak naar de PvdA. Staatssecretaris van Sociale zaken. Na de val van het kabinet-Drees IV lid van de Raad van State.
     
  • 24. 
    Vooraanstaande Brabantse 'doorbraak'-socialist en voorman van de Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA. Vicevoorzitter van de PvdA-Tweede Kamerfractie en in 1959 en 1963 PvdA-lijsttrekker in de zuidelijke provincies. Was in 1954 de voornaamste woordvoerder van de katholieken in de PvdA die zich keerden tegen het 'Mandement'. Hield zich als Kamerlid vooral bezig met culturele zaken en Koninkrijksaangelegenheden. Had grote belangstelling voor monumentenzorg. Verliet in 1970 de Kamer, omdat hij lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant was geworden.
     
  • 25. 
    Democraten 66 (D66) is een hervormingsgezinde sociaal-liberale partij. De huidige politiek leider is Rob Jetten. De partij werd opgericht op 14 oktober 1966 door 44 'homines novi', waarvan er 25 eerder bij andere politieke partijen actief waren geweest. Belangrijkste initiatiefnemer en voorman (tot 1998) was de oud-journalist Hans van Mierlo.
     
  • 26. 
    De Politieke Partij Radikalen (PPR) was een radicaal-christelijke partij. De partij werd op 27 april 1968 opgericht door christenradicalen die zich hadden afgesplitst van vooral de Katholieke Volkspartij (KVP) en in mindere mate de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). In 1991 fuseerde de PPR met CPN, EVP en PSP tot GroenLinks.
     
  • 27. 
    Katholieke Limburgse dorpsburgemeester, die in 1971 overstapte van de KVP naar de VVD en kort daarna voor die partij Eerste Kamerlid werd en als burgemeester promoveerde naar grotere gemeenten. Autoritair bestuurder die herhaaldelijk het middelpunt was van affaires en rellen. Woordvoerder over binnenlandse zaken, die een belangrijke rol speelde bij de grondwetsherziening. Stemde in 1976 tegen het VVD/PvdA initiatiefwetsvoorstel inzake abortus, maar in 1981 onder druk van zijn partij wel vóór het wetsvoorstel van de ministers De Ruiter en Ginjaar. Eindigde zijn burgemeestersloopbaan in Breda en was daarna voorzitter van de belangenorganisaties van het beroepsvervoer.
     
  • 28. 
    De commissaris van de Koning (CvdK) vertegenwoordigt van oorsprong het koninklijk gezag in een provincie en treedt dan ook tegenwoordig nog in een provincie op als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering. De commissaris van de Koning maakt deel uit van het provinciebestuur en is voorzitter van Provinciale Staten, maar officieel geen lid. Daarnaast maakt de commissaris van de Koning deel uit van het College van Gedeputeerde Staten en is daarvan voorzitter.