75 jaar herleving Eerste Kamer

Source: Parlement.com.

Op 18 oktober 1945, 75 jaar geleden, kwam de Eerste Kamer voor het eerst sinds 29 april 1940 weer bijeen. Tijdens de Duitse bezetting was dat niet mogelijk. Tijdens de bezetting overleden negen leden, onder wie H. Colijn1, die in gedwongen ballingschap verbleef. Er waren in totaal tijdens de periode 1940-1945 zestien vacatures ontstaan. Dat kwam onder meer doordat de vier NSB-leden geen lid mochten blijven en verder doordat twee leden niet werden toegelaten. Voor beiden, De Zeeuw2 (SDAP) en Steger3 (RK), gold dat dit achteraf gezien op vage gronden gebeurde.

Op 18 oktober vervulde J. van de Kieft4 al de vacature-Wiardi Beckman5. Deze sociaaldemocraat was in mei 1940 als militair teruggekeerd in werkelijke dienst en dat was onverenigbaar met het Kamerlidmaatschap. Hij weigerde in 1941 een vacature (Moltmaker6) te vervullen, omdat hij niet de Ariërverklaring (de door de Duitsers verlangde niet-Joodverklaring) wilde tekenen. Wiardi Beckman werd later gevangen genomen en stierf in maart 1945 in Dachau.

Contents

  1. Beperkte taak
  2. Samenstelling oktober 1945

1.

Beperkte taak

De enige taak van de Tijdelijke Staten-Generaal was de behandeling van het voorstel om tot een Nood-parlement te komen. Dat voorstel voorzag in een regeling om de bestaande vacatures door een benoemingscommissie op te vullen. Nadat de regeling was aanvaard en die taak was volbracht, kwam er op 20 november 1945 een Voorlopige Staten-Generaal.

De Eerste Kamer kwam tussen 18 oktober en 20 november vier keer bijeen. Hoewel de taken en bevoegdheden van de Tijdelijke Staten-Generaal beperkt waren, betekende de terugkeer van het parlement toch (het begin van) het herstel van de democratie. In 1946 werd er door de Provinciale Staten een nieuwe Eerste Kamer gekozen. De laatste verkiezingen voor de oorlog waren in 1937 gehouden.

Voorzitter De Vos van Steenwijk7 hield op 18 oktober een kleurrijke toespraak bij de terugkeer van de Kamer.

  • Herstel en/of vernieuwing - de Eerste Kamer (1945)8

2.

Samenstelling oktober 1945

RKSP (11, 5 vacatures)

 

naam

Barge, Dr. J.A.J.

Blomjous, H.M.J.

Bruijn, A.C. de

Fleskens, A.N.

Janssen de Limpens, Mr. C.H.J.A.

Janssen, Mr. F.I.J.

Kropman, Mr. G.C.J.D.

Michiels van Kessenich, Jhr.Mr. G.A.H.

Mortel, Mr. J.Ch.A.M. van de

Nijkamp, H.Ch.

Schoemaker, A.J.

SDAP (8, 4 vacatures)

 

naam

Hiemstra, P.

Kieft, J. van de

Reinalda, M.A.

Ribbius Peletier, Mr. A.E.

Sikkes, P.

Veld, Dr. J. in 't

Vijlbrief, N.

Vorrink, J.J.

ARP (5, 2 vacatures)

 

naam

Anema, Mr. A.

Asch van Wijck, Jhr.Mr. H.A.M. van

Briët, Mr. P.E.

Diepenhorst, Mr.dr. P.A.

Woltjer, Dr. R.H.

CHU (5, 1 vacature)

 

naam

Kolff, Mr.dr. G.

Pollema, Mr. R.

Savornin Lohman, Jhr.Mr. B.Ch. de

Vos van Steenwijk, Mr. W.L. baron de

Zwaan, Dr. J. de

Vrijheidsbond (3)

 

naam

Gelderman, J.

Heldring, Dr. E.

Rappard, Mr. A.G.Æ. ridder van

VDB (2)

 

naam

Embden, Dr. D. van

Kranenburg, Mr.dr. R.

 

  • Nood-parlement9

  • 1. 
    Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
     
  • 2. 
    Rotterdams socialistisch politicus, die een belangrijke rol speelde bij de revolutiepoging in november 1918 (de 'vergissing van Troelstra'). Meende dat de tijd daarvoor rijp was. Hij was afkomstig uit het onderwijs. Na een korte periode in de Tweede Kamer gezaghebbend wethouder van onderwijs en later financiën. Werd in 1923 Eerste Kamerlid. Installeerde als waarnemend burgemeester in 1941 de NSB'er Müller als burgemeester. Hoewel hij tijdens die plechtigheid duidelijk afstand nam van de NSB, viel hij bij zijn partij in ongenade en mocht hij in 1945 niet terugkeren in het parlement.
     
  • 3. 
    Delftse hoogleraar chemie die ruim twintig jaar voor de Katholieken zitting in de Eerste Kamer had. Zoon van de directeur van de Stenografische Dienst. Begon zijn loopbaan als leraar en was later directeur van een gasbedrijf. Zette zich sterk in voor het Katholieke organisatiewezen, zoals de Katholieke Actie en voor uitbreiding van de Mariacongregaties in Nederland. Onderwijs-woordvoerder in de Eerste Kamer. Werd na de oorlog op onjuiste gronden niet meer toegelaten als senator.
     
  • 4. 
    Studiegenoot van Drees, die in 1952 op 68-jarige leeftijd Lieftinck opvolgde als minister van Financiën. Was aanvankelijk accountant en later directeur van de Arbeiderspers. Actief lidmaat van de Protestantenbond. Vanaf 1947 fractievoorzitter van de PvdA in de Eerste Kamer. Moest als minister het hoofd bieden aan de financiële gevolgen van de watersnoodramp van 1953. Slagvaardige, charmante en welsprekende bewindspersoon. Kreeg soms wel het verwijt te weinig tegenspel te bieden aan het parlement. Dat kwam echter vooral doordat hij een andere, opgewektere stijl had dan zijn voorganger en er minder reden was tot zuinigheid.
     
  • 5. 
    Veelbelovend sociaaldemocratisch politicus en partij-ideoloog, die kort voor de bevrijding in Dachau stierf. Hielp Troelstra bij het schrijven van diens memoires en was hoofdredacteur van dagblad Het Volk. Als partijbestuurder en Eerste Kamerlid was hij een pleitbezorger van een gematigder koers van de SDAP, met name ten aanzien van de defensie en het koningshuis. Verliet in mei 1940 de Senaat om als officier dienst te kunnen doen. Naar hem is het wetenschappelijk instituut van de PvdA vernoemd.
     
  • 6. 
    Utrechtse sociaaldemocraat en voorman van de spoorwegvakbond in het interbellum. Kwam uit een katholiek gezin, zijn vader was wachtmeester in het leger. Werkte bij de administratie van de Staatsspoorwegen en werd spoedig actief op vakbondsgebied. Vanaf 1912 voorzitter van de NV (Nederlandse Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel). Was voor de SDAP naast Eerste Kamerlid tevens Statenlid en gemeenteraadslid in Utrecht. Zette zich ook als Kamerlid in voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden van het spoorwegpersoneel.
     
  • 7. 
    Vooraanstaande CHU-senator en Eerste Kamervoorzitter. Kaarsrechte, conservatieve Overijsselse landedelman. Vurig verdediger van de Eerste Kamer, waarvan hij lange tijd en tot op hoge leeftijd voorzitter was. Zoon van een Eerste Kamervoorzitter, en, zoals hijzelf stelde 'van kindsbeen af' opgegroeid met eerbied voor de Senaat. Keerde zich in 1922 tegen het verbreken van de band tussen de Eerste Kamer en de provincies. Tegenstander van 'partijpolitiek', waarbij partijbestuurders veel macht hadden. Vermaard vanwege zijn zeer beeldende en kleurrijke taalgebruik, vol archaïsmen. Stond op zeer goede voet met Colijn, die hij als staatsman bewonderde. Grand seigneur die aangenaam gezelschap was, ook voor politieke tegenstanders.
     
  • 8. 
    De eerste vergadering van de Eerste Kamer na de Duitse bezetting werd geleid door de (toen al 86-jarige) vooroorlogse president mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk. Zijn lidmaatschap dateerde uit de tijd voor de eerste wereldoorlog (1913); in de periode 1874-1880 was bovendien zijn vader voorzitter van de Eerste Kamer geweest. Die had hem 'van kindsbeen', zoals hij zei, in de grootste eerbied voor dit college opgevoed.
     
  • 9. 
    In de periode september 1945 tot juni 1946 had Nederland een noodparlement, omdat het tijdens de bezetting onmogelijk was een nieuwe Tweede en Eerste Kamer te kiezen. Aanvankelijk (september-november 1945) was er een onvoltallige Tijdelijke Staten-Generaal, die minder rechten en taken had dan een normaal parlement. In november 1945 werden de vacatures die tijdens de oorlog waren ontstaan opgevuld, en kwam er een Voorlopige Staten-Generaal, die wel als volwaardig parlement fungeerde.