Hoogleraren Van den Braak en Voermans: nieuwbenoemde staatssecretarissen kunnen geen Kamerlid blijven

Monday, August 16 2021, 13:30, analysis by Prof.Dr. Bert van den Braak1

In mei en augustus werden drie nieuwe staatssecretarissen benoemd in het demissionaire kabinet-Rutte III, om de uitgedunde gelederen van het demissionaire kabinet aan te vullen. Het gaat om drie in maart dit jaar gekozen Tweede Kamerleden. Op grond van de wetgeschiedenis van artikel 57 van de Grondwet is er reden om de verenigbaarheid niet alleen te betwisten, maar zelfs strijdig met de Grondwet te noemen. Er is echter ook twijfel mogelijk over de vraag of de nieuwbenoemde bewindspersonen demissionair zijn.

Uitleg van de Grondwet

(Grond)wettelijke bepalingen zijn niet altijd even duidelijk. Dat komt omdat ze soms bewust open of wat vaag geformuleerd zijn en - vooral - in de meeste gevallen in een ander tijdperk zijn geformuleerd. Ze moeten dus worden geïnterpreteerd door diegenen die vandaag de dag met die normen moeten omgaan. Maar hoe ver kun je gaan met zo’n interpretatie van een (grond)wettelijke regel? Rechters – niet alleen in Nederland – gebruiken meestal het volgende schema: voorkeur verdient letterlijke interpretatie (de grammaticale methode: wat betekent de tekst?).

Als dat onvoldoende duidelijkheid geeft, probeert de rechter achter de precieze betekenis van een bepaling te komen door te kijken naar de bedoeling die de (grond)wetgever met de bepaling had (de wetshistorische methode). Daarvoor kan je naar de toelichtende stukken bij het voorstel voor een bepaling kijken en naar de parlementaire behandeling. Als ook dat geen duidelijkheid biedt, kan een rechter nog weer verder kijken naar jurisprudentie, literatuur, context om zo aan de weet te komen wat het doel van een bepaling eigenlijk is. Of bijvoorbeeld rechters zich er eerder een beeld over vormden, wat er in de literatuur over te vinden is.

Wij zijn echter nog nooit een methode tegengekomen, waarbij – zonder enige steun in de parlementaire geschiedenis, literatuur of waarin dan ook maar – een (grond)wettelijke bepaling volstrekt in tegenstelling tot de letterlijke tekst wordt geïnterpreteerd. En dat dreigt nu toch te gebeuren met een wel heel creatieve invulling van het verbod van de onverenigbaarheid van het Kamerlidmaatschap met dat van minister of staatssecretaris uit artikel 57 van onze Grondwet.

Nieuwbenoemde staatssecretarissen

In mei en augustus werden drie nieuwe staatssecretarissen benoemd in het demissionaire kabinet-Rutte III. Dilan Yeşilgöz-Zegerius2 (VVD, Klimaat), Dennis Wiersma3 (VVD, Sociale Zaken) en Steven van Weyenberg4 (D66, Infrastructuur) moesten daarmee, als staatssecretaris, de uitgedunde gelederen van het demissionaire kabinet aanvullen.

Dat is aan de ene kant volstrekt begrijpelijk: de formatie duurt al maanden en het ziet er niet naar uit dat die heel snel kan worden afgerond en daarnaast kampt het demissionaire kabinet met veel uitvallers vanwege te hoge werkdruk. Dat is zorgelijk zeker in een tijd waarin het kabinet nog alle hens aan dek nodig heeft voor de coronabestrijding.

Toch staat de Grondwet het niet toe. Artikel 57, tweede lid, bepaalt dat je niet gelijktijdig minister of staatssecretaris kan zijn en lid van de Staten-Generaal. Het derde lid van datzelfde artikel 57 Grondwet geeft wel direct een uitzondering: ‘een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, [kan] dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist.’

Het taalgebruik doet een beetje ouwelijk aan, maar toch is hier geen woord Spaans bij. De uitzondering geldt alleen voor die bewindspersonen die hun ambt ter beschikking hebben gesteld (i.e. die ontslag hebben aangevraagd maar van wie dat ontslag nog niet is geëffectueerd, het zgn. ontslag op termijn). De bewindspersonen van het kabinet-Rutte III vroegen in januari al hun ontslag aan. De bewindspersonen die dat deden kunnen – volgens artikel 57, derde lid, Grondwet - totdat hun ontslag definitief wordt, het Kamerlidmaatschap en hun ministerschap of staatssecretarisschap verenigen.

Onverenigbaarheid

Yeşilgöz, Wiersma, en van Weyenberg kunnen dat niet. Om twee redenen: door het definitief worden van het ontslag van hun voorgangers (die in januari ontslag aanboden) is, in de woorden van artikel 57, derde lid, Grondwet ‘over de beschikbaarstelling’ van die portefeuilles al ‘beslist’. De tweede reden hangt daar nauw mee samen: deze drie nieuwe staatssecretarissen hebben hun ambt niet ter beschikking gesteld voor zover wij weten: ze hebben geen ontslag aangevraagd.

Het kabinet was kennelijk ‘not amused’ toen deze spijkers op laag water kwamen bovendrijven, en vorige week tot Kamervragen van Marijnissen en Leijten van de SP. In een wat korzelig antwoord laat minister-president Rutte op 13 augustus weten:

‘De uitzondering op de onverenigbaarheid van functies is, naar het oordeel van het kabinet, zodanig geformuleerd dat deze zowel op zittende bewindspersonen als op nieuw te benoemen bewindspersonen ziet. Het door de minister-president namens alle ministers en staatssecretarissen ingediende ontslag ziet namelijk ook op mogelijk nog te benoemen bewindspersonen. Hieruit volgt dat de uitzondering uit artikel 57, derde lid, Grondwet ook op hen van toepassing is.’

Hoe stellig dit antwoord ook is (naar het oordeel van het kabinet), het kan niet overtuigen. Ten eerste al omdat het probeert te doen alsof de ter beschikking stelling van portefeuilles – i.e. de ontslagaanvrage van bewindspersonen – een collectieve actie is; de minister-president die het in één keer afdoet namens alle andere bewindspersonen.

Maar zo werkt het grondwettelijk niet. Onze Grondwet kent het hele verschijnsel kabinet niet eens – alleen ministers, staatssecretarissen, een minister-president en een ministerraad. In het systeem van onze Grondwet dienen ministers en staatssecretarissen ieder voor zich een ontslagaanvrage in, waarin per ‘ambt’ over die ter beschikkingstelling wordt beslist (in de precieze bewoordingen van artikel 57, derde lid, Grondwet).

Dat al die ontslagaanvragen in één keer naar Paleis Noordeinde worden gebracht door één boodschapper (de minister-president), maakt dat nog geen collectieve ontslagaanvraag in juridische zin. Ministers en staatssecretarissen worden individueel benoemd (en leggen individueel ook de eed of belofte af aan de koning), en worden individueel ontslagen. Alles per geïndividualiseerd koninklijk besluit.

Daarmee alleen al kan de ontslagaanbieding van de bewindslieden uit het kabinet uit januari 2021 niet op de drie nieuwe staatssecretarissen van toepassing zijn.

Dat allemaal nog los van de vraag of het eigenlijk wel het kabinet is dat hier als interpretatie-autoriteit zou moeten optreden. Artikel 57, derde lid, Grondwet gaat over de toelating van Kamerleden en daar beslist de Kamer zelf over (en niet premier Rutte of het kabinet). Het kabinet trekt hier dus wel een dubbele grote broek aan.

Unieke situatie

Benoemingen van bewindspersonen in de fase waarin alle bewindslieden hun ontslag hadden aangeboden zijn zelden voorgekomen. In 1994 werden de staatssecretarissen Kosto5 en De Graaff-Nauta6 respectievelijk minister van Justitie en van Binnenlandse Zaken, nadat het eerder gevraagde ontslag aan de ministers Hirsch Ballin7 en Van Thijn8 was verleend. Dat herhaalde zich in 2017 met de benoeming van staatssecretaris van Justitie Dijkhoff9 tot minister van Defensie, nadat aan minister Hennis10 ontslag was verleend.

Voor Kosto en Dijkhoff gold dat zij in mei 1994, respectievelijk maart 2017, als demissionair bewindspersoon waren gekozen tot Tweede Kamerlid en dat ambt dus gedurende de formatie met het Kamerlidmaatschap mochten verenigen.

Ontslagverlening aan een bewindspersoon in de demissionaire ‘fase’ (dus voor een nieuw kabinet optrad) kwam overigens geregeld voor. Te noemen zijn de ministers Lieftinck11 (1952), Van Agt12 (1977), Beelaerts van Blokland13 (1981), d’Ancona14 en Maij-Weggen15 (1994) en voorts de staatssecretarissen Polak16 (1977), Van Zeil17 (1986), Evenhuis18 (1989), Dankert19 (1994) en De20 Vries (2007).

Bij geen van de ontslagen staatssecretarissen werd in de vacature voorzien. De portefeuille van ontslagen ministers werd als regel door een collega overgenomen.

Geen twijfel

Wie naar de wetsgeschiedenis van artikel 57 vanaf 1938 kijkt, kan moeilijk anders concluderen dan dat de huidige vereniging van het ambt van staatssecretaris en Tweede Kamerlid door mevrouw Yesilgöz en de heren Van Weyenberg en Wiersma strijdig is met de bedoeling van de Grondwet.

Gelet op de intentie om snel tot een nieuw kabinet te komen – na een formatie die nu al vijf maanden loopt – lag benoeming van nieuwe staatssecretarissen sowieso niet voor de hand. Je zou zelfs kunnen stellen dat dit afbreuk doet aan de wens om spoedig tot vorming van een nieuw kabinet te komen.

Het had voor de hand gelegen dat als, vanwege bijzondere omstandigheden, de combinatie toch gewenst werd, in ieder geval de Tweede Kamer formeel in kennis zou zijn gesteld van de benoeming. Daarover had het dan kunnen oordelen. Als het kabinet persisteert over de ‘dubbelfunctie’ dan moet de kwestie conform de Grondwet worden afgehandeld, overeenkomstig artikel X3, eerste lid van de Kieswet. Dat luidt:

Wanneer een lid van de Tweede of van de Eerste Kamer wordt benoemd in een ambt als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de Grondwet, houdt zijn lidmaatschap van de Kamer van rechtswege op. Die conclusie betekent dat zij alsnog ontslag moeten nemen als Tweede Kamerlid.

 

Prof.dr. Bert van den Braak, bijzonder hoogleraar parlementaire geschiedenis en parlementair stelsel, Universiteit Maastricht

Prof.dr. Wim Voermans, hoogleraar staats- en bestuursrecht, Universiteit Leiden

 

Addendum: De historische achtergrond van artikel 57

Tot een wijziging van de Grondwet in 1938 was het voor ministers mogelijk dat ambt tot verenigen met het Kamerlidmaatschap. Van die mogelijkheid werd weinig gebruikgemaakt. Uitzonderingen waren bijvoorbeeld de ministers De Roo van Alderwerelt21 (1877-1878) en Goeman Borgesius22 en Lely23 (1897-1901). Na 1918 combineerden alleen enkele keren aftredende ministers die functie kort met het Kamerlidmaatschap, totdat er een nieuw kabinet was gevormd.

In 1938 werd dat gebruik, en de mogelijkheid daartoe, grondwettelijk vastgelegd. Ministerschap en Kamerlidmaatschap werden onverenigbaar, maar, zo luidde het betreffende Grondwetsartikel

Nochtans kan een Minister, bij eene verkiezing tot lid der Staten-Generaal gekozen, ten hoogste drie maanden na zijn toelating als lid het ambt van Minister en het lidmaatschap der Staten-Generaal vereenigen.

In de toelichting was te lezen:

Op de onvereenigbaarheid van het Ministerschap en het lidmaatschap van een der Kamers van de Staten-Generaal, zal een uitzondering moeten worden gemaakt. Regelmatig komt het voor, dat bij een Kamerverkiezing Ministers in functie tot lid worden gekozen. Na een Kamerontbinding komt dan gewoonlijk de Kamer bijeen, en worden dus de nieuwgekozen leden toegelaten, vóórdat het nieuwe kabinet is gevormd. Deze figuur heeft zich voorgedaan in 1922 en in 1933. Daarom behoort de mogelijkheid te worden geopend, dat gedurende korten tijd het Ministerschap en het lidmaatschap van de Kamer vereenigd worden. Immers de bewindslieden, die tot Kamerlid gekozen zijn, kunnen hun Ministersambt bezwaarlijk neerleggen vóórdat het nieuwe kabinet optreedt.

Bij de Grondwetsherziening 1983 werd die uitzondering in die zin uitgebreid, dat voortaan combinatie mogelijk was gedurende de hele formatieperiode, ook als die langer dan drie maanden duurde.

De nieuwe bepalingen over de (on)verenigbaarheid kwam er na een overwegingswet (14.223) over het aanpassingen van de grondwettelijke bepalingen over de verkiezingen, voluit:

In de Memorie van Toelichting stond:

Het derde lid komt in hoofdzaak overeen met het huidige artikel 106, tweede lid, volgens welke bepaling een minister*, die bij een verkiezing tot lid der Staten-Generaal is gekozen, ten hoogste drie maanden na zijn toelating als lid het ambt van minister en het lidmaatschap der Staten-Generaal kan verenigen.

*) de term minister heeft ook betrekking op staatssecretarissen.

Verwant nieuws

  • Regels zijn regels, behalve voor politici (10 augustus 2021)

Read more ...

  • Artikel 57: Incompati­bili­tei­ten parlements­leden
  • Onverenigbare functies voor Tweede Kamerleden

  • 1. 
    Kenner van de parlementaire geschiedenis met grote parate feitenkennis. Als medewerker van het PDC nauw betrokken bij websites over parlement en politiek en beheerder van het omvangrijke biografisch archief, het databestand over Nederlandse politici. Promoveerde in 1998 op een lijvig proefschrift over de Eerste Kamer, schreef samen met J.Th.J. van den Berg een boek over de parlementaire geschiedenis 1946-2016 en publiceert regelmatig in tijdschriften en dagbladen. Sinds 1 december 2018 is hij bijzonder hoogleraar parlementaire geschiedenis en parlementair stelsel in Maastricht.
     
  • 2. 
    Dilan Yeşilgöz (1977) is sinds 23 november 2023 fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer. Sinds 6 december 2023 is zij Tweede Kamerlid. Eerder was zij lid van 23 maart 2017 tot 3 september 2021. Van 10 januari 2022 tot 2 juli 2024 was mevrouw Yesigöz minister van Justitie en Veiligheid in het kabinet-Rutte IV. In het (demissionaire) kabinet-Rutte III was zij van 25 mei 2021 tot 10 januari 2022 staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. Mevrouw Yeşilgöz was eigenaar/senior adviseur van Bureau DenW in Amsterdam en daar raadslid. Eerder was zij bestuursadviseur veiligheid en zorg van het college van B&W van Amsterdam. Zij was lijsttrekker bij de Tweede Kamerverkiezingen 2023.
     
  • 3. 
    Dennis Wiersma (1986) was sinds 10 januari 2022 minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in het kabinet-Rutte IV. Hij stapte per 23 juni 2023 op vanwege discussies over zijn gedrag. In het (demissionaire) kabinet-Rutte III was hij vanaf 10 augustus 2021 staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De heer Wiersma was van 23 maart 2017 tot 3 september 2021 Tweede Kamerlid voor de VVD. Hij werkte bij pensioenuitvoerder PGGM en was voorzitter van FNV Jong. Verder was hij projectleider jeugdwerkloosheid op het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De heer Wiersma was als Kamerlid woordvoerder vreemdelingenzaken/migratie, aanpak mensenhandel, arbeidsmigratie en pensioenen en AOW. Hij werkt nu bij adviesbureau De Galan.
     
  • 4. 
    Steven van Weyenberg (1973) was van 12 januari tot 2 juli 2024 minister van Financiën in het demissionare kabinet-Rutte IV. Hij was eerder kort staatssecretaris voor Cultuur en Media en van 10 augustus 2021 tot 10 januari 2022 staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in het demissionaire kabinet-Rutte III. De heer Van Weyenberg was van 20 september 2012 tot 3 september 2021 en van 18 januari 2022 tot 5 december 2023 Tweede Kamerlid voor D66. Daarvoor was hij veertien jaar werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken en daarna twee jaar bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De heer Van Weyenberg was als Kamerlid woordvoerder voor onder meer financiën en financiële markten en tevens vicefractievoorzitter. Sinds mei 2025 is hij wethouder in Amsterdam.
     
  • 5. 
    PvdA-politicus. Groeide op in een Leids doopsgezind arbeidersgezin en studeerde eerst theologie en daarna rechten. Werkte bij de VARA en was als Tweede Kamerlid vanaf 1972 cultuur- en justitie-woordvoerder. Later ook eerste woordvoerder mediazaken. Vasthoudend en deskundig Kamerlid, dat als lid van een regeringsfractie de degens kruiste met Justitieminister Van Agt. Zijn harde oordeel over diens beleid in de affaire-Menten werd door Van Agt als actie tot persoonlijke beschadiging gezien. Als staatssecretaris van Justitie in het derde kabinet-Lubbers kreeg hij te maken met een toenemende stroom vluchtelingen. Vanwege zijn beleid pleegde een extremistische groep een aanslag op zijn woning. Na het aftreden van Hirsch Ballin kort minister en vervolgens staatsraad.
     
  • 6. 
    Bescheiden intelligente lerares, die veel gezag verwierf als wethouder van Sneek en gedeputeerde van Friesland. Typische vertegenwoordigster van de progressieve Friese vleugel van de CHU. In de periode 1986-1994 staatssecretaris en minister van Binnenlandse Zaken in achtereenvolgende kabinetten. Bracht diverse herindelingswetten, een nieuwe Kieswet, Provinciewet en Gemeentewet tot stand. Gaf een belangrijke aanzet tot bestuurlijke vernieuwing rond grote gemeenten. Wijze, vertrouwenwekkende, degelijke bestuurder, die het in debatten meer van haar kennis van zaken dan van haar presentatie moest hebben.
     
  • 7. 
    Christendemocratische rechtsgeleerde en politicus die twee perioden minister van Justitie was. Zoon van een Joodse, Duitse vluchteling. Stapte in 1989 over van de Tilburgse universiteit naar het kabinet-Lubbers III en had aanvankelijk het imago van een studeerkamergeleerde en zedenmeester. Trad kort voor de verkiezingen van 1994 af vanwege de IRT-affaire en werd nadien Tweede en Eerste Kamerlid. Werd in 2000 staatsraad, maar keerde in 2006 terug als minister van Justitie en bleef dat opnieuw vier jaar. Was in 2010 tevens minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bekwaam wetgever die als vurig verdediger van de rechtsstaat gezag had. Workaholic en voor alles jurist.
     
  • 8. 
    Amsterdamse, gepassioneerde sociaaldemocraat, die als Joodse jongen de bezetting overleefde en daarna een onvermoeibaar mensenrechtenstrijder werd. Vanuit de WBS, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, spoedig raadslid in Amsterdam en vooraanstaand Tweede Kamerlid, dat zich met binnenlandse zaken en verkeer bezighield. Ten tijde van het kabinet-Den Uyl fractievoorzitter en in 1977 onderhandelaar bij de mislukte formatie. Werd daarna (opnieuw) woordvoerder staatkundige vernieuwing en in 1981 minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Van Agt II. Vanaf 1983 tien jaar een populaire burgemeester van Amsterdam die veel betrokkenheid toonde met de stad in alle facetten. Keerde in 1994 terug als minister, maar de IRT-affaire dwong hem tot voortijdig aftreden. Speelde als senator in 2005 een cruciale rol bij het 'afschieten' van het voorstel voor de gekozen burgemeester. Goed bestuurder en debater; cultuur- en sportliefhebber.
     
  • 9. 
    Liberale politicus uit Breda, die als Tweede Kamerlid snel aan gezag won en vervolgens staatssecretaris en minister werd en in 2017-2021 de VVD-Tweede Kamerfractie leidde. Werd in 2010 Tweede Kamerlid, na docent recht aan de Universiteit van Tilburg en Hogeschool InHolland en eigenaar van een adviesbureau te zijn geweest. Was tot 2013 tevens lid van de gemeenteraad en fractievoorzitter van de VVD in Breda. Was van 20 maart 2015 tot 4 oktober 2017 staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in het kabinet-Rutte II en daarna van 4 tot 26 oktober 2017 minister van Defensie. Als Kamerlid aanvankelijk woordvoerder justitie en Europese zaken. Goed debater, die vaak wat relativerend en nuchter zijn betogen opbouwde. Besloot in 2021 de politiek te verlaten en werd toen mede-eigenaar van een adviesbureau op strategisch gebied.
     
  • 10. 
    Jeanine Hennis-Plasschaert (1973) is sinds 2024 speciaal VN-gezant in Libanon. Eerder leidde zij de VN-missie in Irak. Mevrouw Hennis was van 23 maart 2017 tot 13 september 2018 Tweede Kamerlid voor de VVD. Eerder was zij dat van 17 juni 2010 tot 5 november 2012. In 2004-2010 was zij lid van het Europees Parlement en van 5 november 2012 tot en met 3 oktober 2017 minister van Defensie in het kabinet-Rutte II. Zij werkte eerder bij de Europese Commissie in Brussel en Riga en was politiek assistent van wethouder Van der Horst van Amsterdam. Als Europarlementariër hield mevrouw Hennis zich onder meer bezig met transport, justitie en burgerlijke vrijheden, als Tweede Kamerlid met rijksbegroting en Europees en internationaal monetair beleid.
     
  • 11. 
    Minister van Financiën tijdens de naoorlogse periode van wederopbouw met groot gezag. Werd al op vrij jonge leeftijd hoogleraar economie en monetair beleid in Rotterdam. Behoorde voor de oorlog tot de linkervleugel van de CHU en 'brak in 1946 door' naar de PvdA. Voorstander van marktordening en sociale hervorming. Als minister kreeg hij bijnamen als 'De kei van de kneuterdijk', maar ook 'De grootste boef van Nederland'. Was er in hoge mate verantwoordelijk voor dat Nederland na de oorlog financieel weer op orde werd gebracht. Vooral bekend door het Tientje van Lieftinck, dat symbool stond voor de geldsanering. Streng minister, die de financiële teugels strak hield. Na zijn ministerschap vervulde hij internationale functies.
     
  • 12. 
    CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
     
  • 13. 
    Jonkheer uit een bekend, deftig Hollands regentengeslacht. Doorliep een burgemeestersloopbaan en werd als deskundige op het gebied van de ruimtelijke ordening minister in het eerste kabinet-Van Agt. Tijdens zijn ministerschap werd de Verstedelijkingsnota behandeld die de aanzet gaf tot ontwikkeling van groeikernen als Alphen aan den Rijn, Lelystad en Hoorn. Kreeg vanwege zijn bouwbeleid veel kritiek te verduren van politieke tegenstanders als Marcel van Dam en Hans Kombrink. Na zijn ministerschap wederom burgemeester (in Apeldoorn) en Commissaris van de Koningin in Utrecht. Rappe prater, die wel als energiek te boek stond, maar als minister niet altijd even doortastend was.
     
  • 14. 
    Hedy d' Ancona (1937) was a member of the European Parliament from 19 July 1994 to 20 July 1999 and from 24 July 1984 to 7 November 1989 as an independent member, and was aligned with the Progressive Alliance of Socialists and Democrats. She took seat in Parliament on behalf of the Netherlands.
     
  • 15. 
    Hanja Maij-Weggen (1943) was a member of the European Parliament from 19 July 1994 to 1 October 2003 and from 17 July 1979 to 6 November 1989 as an independent member, and was aligned with the European People's Party. She took seat in Parliament on behalf of the Netherlands.
     
  • 16. 
    PvdA-bestuurder die wethouder, staatssecretaris, burgemeester van Amsterdam en staatsraad was. Opgegroeid in een Joods middenstandsgezin in Amsterdam. Zijn ouders werden tijdens de oorlog vermoord en hijzelf zat ondergedoken. Na de oorlog journalist bij dagblad Het Vrije Volk en wethouder van financiën van Amsterdam. In het kabinet-Den Uyl als staatssecretaris belast met de financiën van de lagere overheden. Zette zich in voor de verbetering van de financiële positie van grote steden. Was daarna zes jaar burgemeester van Amsterdam, waarbij hij te maken kreeg met ernstige gezagsproblemen rond de ontruiming van kraakpanden en de inhuldiging van koningin Beatrix. Nadien had hij zitting in de Raad van State. Goed bestuurder, die probeerde aan te sturen op compromissen, maar ook krachtdadig kon optreden.
     
  • 17. 
    Praatgrage katholieke vakbondsman, politicus en bestuurder. Laatste voorzitter van de KVP. Afkomstig uit de bollenstreek en al op 16-jarige leeftijd kantoorbediende. Was gevormd in de katholieke jeugdbeweging. Werkte bij "Van Gend & Loos" en werd als 23-jarige bestuurder van de Katholiek bond voor spoorwegpersoneel. Was later ambtelijk secretaris van de KVP-fractie. Als Tweede Kamerlid voor KVP en CDA vervoers- en luchtvaartspecialist en woordvoerder Koninkrijksaangelegenheden en sociale zaken (medezeggenschap). Staatssecretaris van Economische Zaken (met name midden- en kleinbedrijf) in de kabinetten-Van Agt II en III en in het eerste kabinet-Lubbers. Raakte enkele keren in opspraak waarna Lubbers hem "een kleine krabbelaar" noemde. Eindigde zijn loopbaan als burgemeester van Heerlen.
     
  • 18. 
    Drents VVD-politicus. Was voor hij Tweede Kamerlid werd leraar geschiedenis. Kruiste in de Kamer aanvankelijk vooral de degens met minister Van Kemenade over de middenschool. Hield zich later ook met binnenlands bestuur, landbouw, recreatie en defensie bezig. Was voorzitter van de Defensiecommissie. Als vicefractievoorzitter vertrouweling van Ed Nijpels. In het tweede kabinet-Lubbers was hij staatssecretaris voor midden- en kleinbedrijf. Moest aftreden na publicaties over een dubieuze lening. Werd later - maar toen had hij de politiek al verlaten - echter vrijgesproken. Gemoedelijke, zelfbewuste levensgenieter.
     
  • 19. 
    Piet Dankert (1934) was a member of the European Parliament from 19 July 1994 to 20 July 1999 and from 17 July 1979 to 7 November 1989 as an independent member, and was aligned with the Progressive Alliance of Socialists and Democrats. He took seat in Parliament on behalf of the Netherlands.
     
  • 20. 
    CDA-politicus die als voorlichter en persoonlijk assistent van Jan Peter Balkenende een flink aandeel had in electorale successen in 2002, 2003 en 2006. Hij kreeg landelijke bekendheid door de campagne van 2006 van Balkenende versus Bos. Als voorlichter deelde hij geregeld 'strategisch' informatie met de media. Eerder werkte hij onder meer als voorlichter bij de Landmacht en in de zorgsector en was hij voorzitter van het CDJA. In 2007 was hij verantwoordelijk voor de 100-dagencampagne van het kabinet-Balkenende IV. Van dat kabinet maakte hij van 18 december 2007 tot 18 mei 2010 deel uit als staatssecretaris van Defensie. Had veel bemoeienis met de aanschaf van de Joint Strike Fighter (JSF). Een persoonlijke affaire leidde in 2010 tot zijn voortijdige vertrek. In 2011 trad hij in dienst van Hill & Knowlton Strategies, een internationaal bedrijf op het gebied van communicatiestrategie. Sinds juni 2024 is hij burgemeester van Maassluis.
     
  • 21. 
    In het midden van de negentiende eeuw de belangrijkste liberale defensiewoordvoerder. Officier, maar bovenal politicus. Was betrokken bij de val van diverse ministers van Oorlog. Pleitbezorger van een volksleger, afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger en van een vast defensiestelsel. Als kritische en ambitieuze officier overgeplaatst van Den Haag naar Leeuwarden en door de Friezen tot Tweede Kamerlid gekozen. Gezaghebbend in eigen kring en gevreesd door ministers. Bleef Kamerlid toen hij in 1877 minister werd in het kabinet-Kappeyne van de Coppello. Kon door ziekte en zijn vroege dood weinig tot stand brengen.
     
  • 22. 
    Vooraanstaand Gronings liberaal politicus, met grote politieke talenten. Pragmatisch ingesteld en gematigd vooruitstrevend. Was onderwijzer en hoofdredacteur van dagblad Het Vaderland. Vervolgens veertig jaar Tweede Kamerlid, waarvan vier jaar voorzitter. Gaf als Kamerlid de aanzet tot de arbeidsenquête van 1886. Leidde na 1893 de fractie van de vooruitstrevende liberalen in de Tweede Kamer. Bekwaam wetgever, die als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Pierson onder andere de Woningwet en de Gezondheidswet tot stand bracht. Formeerde in 1905 het kabinet-De Meester, maar nam daarin zelf geen zitting. Als Kamervoorzitter vermaard vanwege zijn versprekingen ('Curiname en Suraçau'). Hield als Kamerlid goed doorwrochte en vurige betogen, die meestal met veel belangstelling werden beluisterd.
     
  • 23. 
    Krachtige en bekwame liberale minister, waterstaatkundig ingenieur en bestuurder. De man van de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Een wet daartoe bracht hij in 1918, zijn laatste jaar als minister, tot stand. Werd in 1891 tamelijk jong minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in het kabinet-Van Tienhoven en leidde een staatscommissie over de Zuiderzee. Had als minister in het kabinet-Pierson ook een groot aandeel in het totstandkomen van de eerste sociale wetgeving (Ongevallenwet 1901) en bij de ontwikkeling van de mijnbouw in Limburg. Was behalve minister ook Tweede en Eerste Kamerlid, Gouverneur van Suriname en wethouder van Den Haag. Vlot en vaardig spreker met een hoge stem. Enige staatsman naar wie een gemeente is vernoemd.