Kabinet-Van der Brugghen (1856-1858)

Source: Parlement.com.

Dit koninklijke kabinet onder leiding van de antirevolutionair Van der Brugghen1 bestond grotendeels uit protestantse conservatieven. Het had een wankele basis in het parlement, maar wist in 1857 wel een (nieuwe) Wet op het lager onderwijs tot stand te brengen. Dat was echter het enige belangrijke resultaat; en het bracht niet de door Groen van Prinsterer2 gewenste christelijke staatsscholen. Het kwam tot een breuk tussen Groen en Van der Brugghen3.

Het op 1 juli 1856 aangetreden kabinet diende begin 1858 na enkele nederlagen, zoals afwijzing van het wetsvoorstellen over de rechterlijke organisatie en over de belasting op het personeel, zijn ontslag aan. Het kabinet werd op 18 maart 1858 opgevolgd door het kabinet-Rochussen4.

Contents

  1. Data en feiten formatie
  2. Samenstelling kabinet
  3. Mutaties
  4. Bijzonderheden en wetgeving

1.

Data en feiten formatie

datum

wat

wie

tot en met

dagen

1 juni 1856

benoeming formateur

J.J.L. van der Brugghen1

23 juni 1856

23

1 juli 1856

beëdiging (nieuwe) ministers

koning Willem III5

28 februari 1858

608

1 maart 1858

kabinet demissionair

 

17 maart 1858

17

18 maart 1858

ontslag verleend

koning Willem III

   

2.

Samenstelling kabinet

Buitenlandse Zaken
minister: Jhr.Mr. D.Th. Gevers van Endegeest (Conservatieven)

Justitie
minister: Mr. J.J.L. van der Brugghen (Antirevolutionairen)

Binnenlandse Zaken
minister: Dr. G. Simons (Conservatieven) (1 juli 1856 - 19 januari 1857)
minister: Mr. A.G.A. ridder van Rappard (Conservatieven) (19 januari 1857 - 18 maart 1858)

Financiën
minister: Dr. A. Vrolik (Conservatieven)

Oorlog
minister: H.F.Ch. baron Forstner van Dambenoy (Conservatieven) (1 juli 1856 - 1 januari 1858)
minister: C.Th. van Meurs (Technocraat) (1 januari 1858 - 18 maart 1858)

Marine
minister: A.J. de Smit van den Broecke (Technocraat) (1 juli 1856 - 1 augustus 1856)
minister: Mr. J.S. Lotsy (Pragmatisch liberalen) (1 augustus 1856 - 18 maart 1858)

Koloniën
minister: Mr. P. Mijer (Conservatieven)

Rooms-Katholieke Eredienst
minister: Mr. J.A. Mutsaers (Conservatief (katholiek)) (1 juli 1856 - 1 augustus 1856)
minister: Mr. J.W. van Romunde (Conservatief (katholiek)) (1 augustus 1856 - 18 maart 1858)

Zaken van de Hervormde en andere Erediensten, behalve die der Rooms-Katholieke
minister: Mr. A.G.A. ridder van Rappard (Conservatieven) (1 juli 1856 - 19 januari 1857)
minister: Mr. M. Wiardi Beckman (Conservatieven) (19 januari 1857 - 18 maart 1858)

3.

Mutaties

In 1857 trad minister Simons van Binnenlandse Zaken af, nadat eerst de Tweede Kamer de begroting van Binnenlandse Zaken had verworpen en daarna de ministerraad zijn voorstel om de Kamer te ontbinden, afwees. Zijn collega Van Rappard van Hervormde Erediensten volgde hem op.

Nadat in november 1857 de begroting van Oorlog door de Tweede Kamer was verworpen, trad minister Forstner van Dambenoy af.

4.

Bijzonderheden en wetgeving

De nieuwe Wet op het lager onderwijs, die in augustus 1857 werd aanvaard, bepaalde dat het onderwijs moest opleiden 'tot alle christelijke en maatschappelijke deugden'. Het onderwijs was zodoende niet gebonden aan een bepaald kerkgenootschap of aan een bepaalde geloofsrichting. Het oprichten van bijzondere scholen (katholieke of protestantse scholen) was vrij, maar er kon daarvoor geen rijkssubsidie worden gekregen.

Kabinetsleider Van der Brugghen kwam door de nieuwe wet in conflict met de antirevolutionaire voorman Groen van Prinsterer2. Groen wilde openbare gezindheidscholen: protestantse, katholieke en joodse scholen die met overheidssteun konden worden opgericht. De openbare scholen waar nu voor werd gekozen, waren volgens hem te weinig christelijk. Ten onrechte meende Groen dat Van der Brugghen zijn zienswijze over het onderwijs deelde. Na aanneming van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer nam Groen onmiddellijk ontslag als Kamerlid.

 

  • 1. 
    Antirevolutionaire advocaat en rechter uit Nijmegen. Antirevolutionair, maar aanhanger van de ethische richting. Was Tweede Kamerlid voor het district Zutphen en werd in 1856 minister van Justitie en leider van een koninklijk kabinet. Verdedigde in die functie een herziening van de Lager-onderwijswet, die niet strookte met de ideeën van zijn politieke vriend Groen van Prinsterer. Werd door deze toen niet langer als 'zijn vriend' beschouwd. In 1858 eindigde zijn ministerschap en politieke loopbaan.
     
  • 2. 
    Belangrijk negentiende-eeuws staatsman en geschiedschrijver, voorman van de antirevolutionairen. Beschouwde zichzelf niet als staatsman, maar als evangeliebelijder. Formuleerde in het boek 'Ongeloof en revolutie' de antirevolutionaire staatsleer, die uitgaat van de opvatting dat niet de volkswil maar het goddelijk gezag basis moet zijn voor het staatsbestel. Verzette zich zowel tegen de politiek van Willem II als tegen totstandkoming van de Grondwetsherziening in 1848. Was voorstander van een op bijbelse grondslagen bestuurd protestants Nederland. Streefde in 1850 naar een openbare gezindteschool en verliet (enige jaren) de Tweede Kamer na aanvaarding van de Lager-onderwijswet 1857. Keerde later nog enkele keren terug. Zeer erudiet en ondanks zwakke politieke basis gezaghebbend lid van de Kamer.
     
  • 3. 
    Het officieel verslag bevat geen letterlijke weergave van de gesproken redevoeringen. Vrijwel altijd moet het gesproken woord worden geredigeerd, voordat het gedrukt kan worden. Bovendien is er een (beperkte) mogelijkheid tot correctie achteraf. Een voorbeeld daarvan biedt het conflict tussen Groen van Prinsterer en Van der Brugghen.
     
  • 4. 
    Na de val van het kabinet-Van der Brugghen werd een gemengd liberaal-conservatief kabinet gevormd. Het kon niet veel tot stand brengen. Plannen op het gebied van koloniën en een belastinghervorming haalden niet de eindstreep.
     
  • 5. 
    Vorst in de tweede helft van de negentiende eeuw. Volgde in 1849 zijn vader pas na enige aarzeling op, omdat hij weinig ingenomen was met de nieuwe liberale Grondwet. Trachtte nog enige jaren zijn macht enigszins te herwinnen en behield nog enige jaren invloed op ministersbenoemingten. Ging soms in tegen zijn ministers, bijvoorbeeld in 1853 (Aprilbeweging). Had lange tijd ook een afkeer van Thorbecke. Verloor later steeds meer interesse in de politiek. Kreeg bovendien te maken met privé-affaires, met conflicten met zijn zoons en met gezondheidsproblemen. Berucht vanwege zijn wispelturigheid en barse uitvallen tegen onder anderen ministers. Trouwde op hoge leeftijd met de veel jongere Duitse prinses Emma, die hem een opvolgster, Wilhelmina, schonk.