Anti-Revolutionaire Jongerenstudieclubs (ARJOS)

Source: Parlement.com.
Logo ARJOS

De Nationale Organisatie van Anti-Revolutionaire Jongerenstudieclubs (ARJOS) was de jongerenorganisatie van de Anti-Revolutionaire Partij1. De ARJOS hield zich bezig met bezinning op en vormgeving van christelijke politiek. Dit deed het onder meer door het uitgeven van brochures, het organiseren van studiebijeenkomsten, kadercursussen, meetings en conferenties en het ondersteunen van acties.

Contents

  1. Ideologie
  2. Organisatiestructuur
  3. Prominente ex-leden
  4. Historische ontwikkeling
  5. Gegevens

1.

Ideologie

De ARJOS heeft altijd de standpunten en ideologie van de ARP uit willen dragen. Enkel in de jaren '60 en '70 stond de ARJOS voor het meer progressieve beleid van de moederpartij.

2.

Organisatiestructuur

De ARJOS kende een landelijke bestuur, afdelingen en een congres (waarin bestuur en leden elkaar ontmoetten). In het landelijke bestuur speelde de moederpartij een grote rol, aangezien de ARP de benoeming van een deel van het bestuur bepaalde.

3.

Prominente ex-leden

ARJA

  • Piet Jongeling2
  • Lubbertus Scholten3
  • Jan Smallenbroek4
  • Joop den Uyl5

ARJOS

  • Hans de Boer6
  • Fred Borgman7
  • Kees Hazenbosch8
  • Jan van Houwelingen9
  • Meindert Leerling10
  • Johan de Leeuw11
  • Hannie van Leeuwen12
  • Koos Rietkerk13
  • Tineke Lodders-Elfferich14
  • Antoon Veerman15

4.

Historische ontwikkeling

In november 1929 ontstond een samenwerkingsverband van verschillende Anti-Revolutionaire Jongeren studieclubs, de Anti-revolutionaire Jongeren Actie (ARJA). De ARJA onderschreef het beginselprogramma van de ARP volkomen en had als doelstelling om haar leden zo veel mogelijk volgens de antirevolutionaire principes te vormen.

Het Centrale Comité van de ARP had stevig grip op de jongerenorganisatie, aangezien twee jongerenbestuurders door dit orgaan werden benoemd. De ARJA werd in 1941 ontbonden.

Na de oorlog keerden de jongeren weer terug in de antirevolutionaire zuil in de vorm van de ARJOS. Tot 1956 bleef het Centraal Comité twee bestuursleden voor de ARJOS benoemen, maar in 1956 kantelde die relatie. Zo kreeg de ARJOS de mogelijkheid om twee leden in het Centraal Comité af te vaardigen, net als in meerdere AR-organen.

In 1967 zette deze verandering door. Onder invloed van de progressieve wind in de Nederlandse politiek kreeg de ARJOS meer te vertellen binnen de moederpartij. Vanaf dat jaar mocht de voorzitter aanwezig zijn bij de protestantse bestuursraad op landelijk niveau en mochten ARJOS'ers zelf moties en amendementen indienen. De relaties met de moederpartij werden dan ook steeds inniger. De ARP bleef wel de controle over de jongeren houden, ook in financieel opzicht.

De ARJOS wist zich redelijk te handhaven tijdens de jaren zeventig en stond om die reden (en om meer principiële redenen) nogal weifelend tegenover een fusie met de KVP-Jongeren16 en CHU-jongeren17. In 1980 was het ARJOS-congres ook de oorzaak van de uitgestelde totstandkoming van het CDJA18, omdat de tweederde meerderheid ontbrak. In 1981 stemde het congres alsnog in, waarna de ARJOS zichzelf ophief.

5.

Gegevens

Naam

Anti-Revolutionaire Jongerenstudieclubs

Moederpartij

ARP

Opgericht

november 1929

Opgeheven

17 januari 1981

Ledenaantal

Maximaal 5200 (in 1957)

Ledenblad

ARJA, Op Wiek


Meer over

  • Politieke jongerenorganisaties19
  • ARP1
 

  • 1. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 2. 
    Bekende en alom gerespecteerde voorman van het GPV. Geboren Fries, maar opgegroeid in Oost-Groningen. Zoon van een schoolhoofd en zelf ook enige tijd onderwijzer. Werd echter journalist en vond als hoofdredacteur van het Gereformeerd Gezinsblad (Nederlands Dagblad) later een belangrijke roeping. Tevens kinderboekenschrijver onder het pseudoniem Piet Prins. Was als antirevolutionair actief in het verzet. Sloot zich in de oorlog aan bij de vrijgemaakte Gereformeerde kerken. Vanaf 1963 veertien jaar vertegenwoordiger van het GPV in de Tweede Kamer, waarvan acht jaar als eenling. Liet een authentiek gereformeerd geluid horen en was in de roerige jaren zestig een warm verdediger van het Huis van Oranje. Vriendelijke, hardwerkende afgevaardigde.
     
  • 3. 
    Antirevolutionaire bewonderaar van Thorbecke, die kort lid was van de Tweede Kamer. Nam tijdens de oorlog een principieel afwijzende houding aan jegens de bezetter en werd geïnterneerd. Na de bevrijding hoogleraar parlementaire geschiedenis in Leiden en later in het staatsrecht aan de Vrije Universiteit. Was aanvankelijk tamelijk vooruitstrevend, maar werd in 1956 als vertegenwoordiger van de conservatieve vleugel van de ARP gekozen. Weigerde in dat jaar een ministerschap op Overzeese Gebiedsdelen.
     
  • 4. 
    ARP-voorman uit Drenthe. In de Tweede Wereldoorlog een vooraanstaand en standvastig verzetsman. Na een korte periode in de Tweede Kamer vanaf 1946 gedeputeerde in Drenthe, wat hij tot 1965 bleef. In 1956 keerde hij terug in de Tweede Kamer. Aanvankelijk was hij daar woordvoerder maatschappelijk werk en binnenlandse zaken en vanaf 1963 fractievoorzitter, als opvolger van de zieke Van Eijsden. Als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Cals kreeg hij te maken met de gezagsproblemen in Amsterdam en met de perikelen rond het huwelijk van prinses Beatrix. Trad in 1966 af vanwege een door hem begane verkeersovertreding. Kreeg daarna een lage plaats op de kandidatenlijst en trok zich terug. Werd in 1967 staatsraad. Hardwerkende, hartelijke en loyale figuur.
     
  • 5. 
    Gedreven PvdA-ideoloog en -politicus en econoom. Voor sommigen 'ome Joop', voor anderen de verpersoonlijking van verfoeilijk socialisme. Kwam vanuit de journalistiek in de 'denktank' van de PvdA en werd in 1956 Tweede Kamerlid. Stapte in 1962 over het wethouderschap van economische zaken in Amsterdam en stimuleerde onder andere de industrievestiging. In 1965 minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Volgde in 1966 Vondeling op als partijleider. Zou tot 1986 het gezicht van de PvdA zijn. Het door hem geleide kabinet ging als het meest linkse de geschiedenis in. Kon het succes bij de verkiezingen van 1977 niet omzetten in hernieuwde regeermacht. Zijn derde optreden als minister (ditmaal van Sociale Zaken onder Van Agt) verliep teleurstellend. Ondanks herstel in 1982 bleef zijn partij buiten het kabinet. Erudiet analyticus en scherp debater, die door zijn gedrevenheid echter soms drammerig overkwam.
     
  • 6. 
    Vooraanstaand christendemocratisch politicus en bestuurder. Afkomstig uit een arbeidersgezin en al op jonge leeftijd secretaris van de Christelijke Kruideniersbond. Was ook jong raadslid en enige tijd wethouder in Velsen. Als Tweede Kamerlid onder meer woordvoerder midden- en kleinbedrijf, mediabeleid en welzijnswerk. Behoorde tot de linkervleugel van de ARP en het CDA en maakte tijdens het kabinet-Van Agt/Wiegel deel uit van de zogenoemde loyalisten. Bijbelvaste atoompacifist. Sober man die een afkeer had van reclame. Aan het einde van zijn korte ministerschap van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in het derde kabinet-Van Agt uitgeschakeld door hartklachten. Keerde daarna terug in de Kamer, maar werd na een half jaar burgemeester van Haarlemmermeer. Trad echter binnen drie jaar af om secretaris-generaal van WVC te worden.
     
  • 7. 
    Jonggestorven CDA-politicus van AR-huize, die zich in de CDA-Tweede Kamerfractie aansloot bij de loyalisten die zich tijdens het kabinet-Van Agt/Wiegel van tijd tot tijd vooral op het gebied van buitenlands beleid en defensie tegen het kabinetsbeleid keerden. Woordvoerder volksgezondheid en levensvraagstukken en vier jaar secretaris van de Kamerfractie. Tegenstander van een euthanasieregeling. Was voor hij Tweede Kamerlid werkzaam in de bloemensector en secretaris van de Christelijke kruideniersbond. Verder was hij voorzitter van de ARJOS. Werd later gemeentebestuurder in Aalsmeer en na zijn Kamerlidmaatschap burgemeester van Nijkerk.
     
  • 8. 
    Veelbelovend ARP-Tweede Kamerlid, dat op jonge leeftijd in de Ardennen verongelukte. Secretaris van het CNV en vertrouweling van Bruins Slot. Was europarlementariër en woordvoerder economische zaken. Speelde een belangrijke rol in de bouwcrisis van 1960. Kwam toen tegenover zijn partijgenoot minister Zijlstra te staan. Werd door velen gezien als een toekomstig minister. Tweede Kamervoorzitter Kortenhorst noemde hem in zijn herdenkingsrede "één van onzer gaafste en één onzer meest belovende medeleden".
     
  • 9. 
    ARP- en CDA-politicus en bestuurder. Opgeleid tot chemicus en werkzaam in het bedrijfsleven. Was daarnaast actief in de ARJOS, de antirevolutionaire jongerenorganisatie. In 1973 werd hij Tweede Kamerlid en daar was hij al spoedig een gerespecteerd deskundige op het gebied van energie, milieu en industriebeleid. Werd in ARP en CDA tot de linkervleugel gerekend en behoorde tot de 'loyalisten' onder het eerste kabinet-Van Agt. Met name kritisch over het kernwapen- en kernenergiebeleid. Was altijd sterk overtuigd van zijn eigen gelijk. Werd in het tweede kabinet-Van Agt vrij verrassend staatssecretaris van Defensie en bleef dat tot 1989 in de kabinetten-Lubbers. Daarna weer ruim vier jaar Tweede Kamerlid en vervolgens burgemeester van Haarlemmermeer.
     
  • 10. 
    Journalist en politicus, die leefde en werkte vanuit reformatorische beginselen. Als politieke leider van de kleine christelijke RPF van 1981 tot en met 1994 een principieel getuigenis-politicus. Werd politiek bewust bij de AR-jongeren, maar koos uiteindelijk toch voor de rechtlijniger RPF. Stond mede aan de wieg van de Evangelische Omroep, waarmee hij tijdens zijn politieke loopbaan nauwe contacten onderhield ten gunste van de groei van zijn partij. Was van 1985 tot 1994 de eenmansfractie van de RPF na het vertrek van zijn fractiegenoot Wagenaar, die in conflict was geraakt met het partijbestuur. Was later manager van een groot christelijke koor en leider van reizen naar Israël. Kenner van het zaterdagamateurvoetbal.
     
  • 11. 
    Via de christelijke land- en tuinbouworganisatie, de ARJOS, het CDJA en dagelijks bestuur van het CDA opgeklommen tot Tweede Kamerlid. Was in de Kamer op diverse beleidsterreinen actief, zoals sociale zaken, belastingen en midden- en kleinbedrijf. Verwierf snel een goede naam als een gedegen kenner van fiscale en sociale wetgeving. Stapte na vijf en een half jaar over naar een functie in de ambtelijke top van het ministerie van Landbouw en was later topman van de Voedsel en Waren Autoriteit en de Inspectie Verkeer en Waterstaat. In 2008-2012 was hij secretaris-generaal van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
     
  • 12. 
    Vooraanstaande, strijdbare christendemocratische politica. Was maatschappelijk werkster en kwam eind 1966 voor de ARP in de Tweede Kamer. Werd woordvoerster maatschappelijk werk en sociale zaken en in 1973 tevens defensie-woordvoerster. Behoorde tot de 'sociale' vleugel van haar fractie. Verdedigde in 1976 (tevergeefs) met Til Gardeniers een abortusvoorstel dat uitging van het beginsel 'nee, tenzij'. Verliet in 1978 de Kamer en stapte over naar het bedrijfsleven. Actief in diverse organisaties op het gebied van welzijn, volksgezondheid en sociale zekerheid. Was tevens fractievoorzitter in de gemeenteraad, wethouder en waarnemend burgemeester. Keerde in 1995 op 69-jarige leeftijd terug in de Haagse politiek als senator. Was in de Eerste Kamer voorzitter van de vaste commissie voor VWS en woordvoerster sociale zaken. Door haar kennis en ervaring was zij in de Senaat een geducht tegenspeelster van de bewindslieden op die terreinen.
     
  • 13. 
    Hardwerkende, sociaal voelende VVD-politicus van gereformeerden huize. Na functies bij de VNG en een werkgeversorganisatie Tweede Kamerlid en vervolgens staatssecretaris van Sociale Zaken in het kabinet-Biesheuvel. Was als Kamerlid de voornaamste pleitbezorger van invoering van een Nationale Ombudsman. Werd in december 1977 fractieleider van de VVD toen Wiegel vicepremier was geworden. Als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Lubbers I voerde hij een beleid waarbij werd gekort op ambtenarensalarissen. Werd daarom mikpunt van ambtenarenprotesten ('Boos op Koos'). Keerde zich tegen een aparte provincie Rijnmond en maakte een einde aan het Openbaar Lichaam Rijnmond. Overleed als minister op zijn werkkamer. Integer formeel optredend politicus met weinig flair en humor, maar die wel algemeen respect verwierf.
     
  • 14. 
    Vooraanstaande CDA-bestuurder, die vier jaar Eerste Kamerlid was. Dochter van een Delftse wethouder en ARP-Kamerlid. Werd al op jonge leeftijd politiek actief in de ARJOS en was gemeentebestuurder in het Limburgse Mook. Vanaf 1979 tevens bestuurder van het CDA en daarvan later vicevoorzitter. Na het aftreden van Wim van Velzen en de verkiezingsnederlaag, voorjaar 1994, leidde zij een jaar de partij. Gold als een krachtig bestuurder voor wie een ministerschap lange tijd tot de mogelijkheden behoorde. In de Eerste Kamer onder meer woordvoerster ontwikkelingssamenwerking. Had ook enige tijd zitting in de SER.
     
  • 15. 
    Rustige, nauwgezette ARP- en CDA-politicus. Was een gewaardeerd parlementair journalist van Trouw en later rector van het Christelijk Lyceum in Delft. Begin jaren zestig en daarna vanaf 1967 woordvoerder onderwijs en binnenlandse zaken van de ARP-Tweede Kamerfractie. Stond links in de ARP en leidde die partij als voorzitter aan het einde van de roerige jaren zestig en begin jaren zeventig. Speelde in die functie in 1973 een belangrijke rol bij het vertrek van Biesheuvel uit de politiek. Zijn staatssecretarisschap van Onderwijs in het kabinet-Den Uyl moest hij vanwege zijn gezondheid voortijdig beëindigen, waarna hij terugkeerde naar de Tweede Kamer.
     
  • 16. 
    Pas in 1947 zag de eerste officiële jongerenorganisatie van een katholieke politieke partij het licht: de Katholieke Volkspartij Jongeren Groepen (KVPJG). Deze jongerenorganisatie stond onder streng toezicht van de moederpartij. Tot de zestiger jaren waren de jongeren dan ook de partij-jeugd van de KVP.
     
  • 17. 
    Sinds 1927 kende de CHU een landelijke jongerenorganisatie, die vanaf 1965 Christelijk-Historische Jongeren Organisatie (CHJO) heette. De toon richting de moederpartij werd toen kritischer en de focus van de jongeren kwam te liggen bij christendemocratische eenwording, het liefst gepaard met een progressief programma. Na verschillende fusiepogingen en een dalend ledenaantal, ging het CHJO in 1981 met de KVP-jongeren en de ARJOS op in het CDJA.
     
  • 18. 
    Het Christen-Democratisch Jongeren Appèl (CDJA) is een onafhankelijke politieke jongerenorganisatie die verbonden is aan het CDA. De jongerenorganisatie kwam tot stand na een fusie van de KVPJO (KVP-Jongeren), ARJOS (ARP-Jongeren) en CHJO (CH-Jongeren). De organisatie is opgericht in 1981 en is lokaal, landelijk en internationaal actief. Het CDJA heeft circa vijftig afdelingen die zich richten op provinciale en lokale politiek.
     
  • 19. 
    Vrijwel iedere in het Nederlandse parlement vertegenwoordigde politieke partij heeft een politieke jongerenorganisatie. Een politieke jongerenorganisatie is een organisatie voor jongeren die statutair is verbonden aan een politieke partij. Een politieke jongerenorganisatie bestaat normaal gesproken uit een (hoofd)bestuur, afdelingen en een congres. De afdelingen concentreren zich meestal op de studentensteden.