Staatscommissie-Beel (1947-1948)
De staatscommissie1 Beel II werd op 29 september 1947 ingesteld bij koninklijk besluit2 door het kabinet-Beel I3. De commissie moest adviseren hoe de herziening van de structuur van het Koninkrijk in de Grondwet4 het beste kon worden geregeld. Het ging daarbij om de soevereinitsoverdacht aan Indonesië en opneming van dat land in een Unie met Nederland en om wijzigingen in de positie van Suriname en de Nederlandse Antillen.
De staatscommissie, die op 18 maart 1948 haar eindverslag uitbracht, beveelde aan om een hoofdstuk in de Grondwet op te nemen met bepalingen over de nieuwe staatsstructuur. Daarnaast zou de uiteindelijk tot stand te komen staatsstructuur door tweederde meerderheid van beide Kamers5 kunnen worden aangenomen, ook als het in strijd was met de Grondwet. Het mocht echter niet in strijd zijn met de bepalingen uit het nieuwe hoofdstuk.
In een jaar tijd werd het voorstel door de regering overgenomen, in de eerste lezing door het parlement aanvaard en vervolgens na verkiezingen ook in de tweede lezing aangenomen door het parlement.
In 1946 erkende Nederland met de overeenkomst van Linggadjati het gezag van de Republiek Indonesië over Java en Sumatra. De Republiek Indonesië zou onderdeel moeten worden van de Verenigde Staten van Indonesië die lid zou worden van de Nederlands-Indonesische Unie met aan het hoofd het Nederlandse staatshoofd.
Naar aanleiding van de conferentie van Milano kwam ook de zelfstandigheid van andere regio's buiten Java en Sumatra van het voormalige Nederlands-Indië tot stand. De onderhandelingen over een nieuwe rechtsorde waren gedurende het werk van de staatscommissie nog bezig.
In Suriname en Curacao was het verlangen naar zelfstandigheid ook duidelijk aanwezig. Deze belangrijke veranderingen zouden vertaald moeten worden naar een wijziging van de Grondwet. Hiertoe werd in 1947 een staatscommissie ingesteld.
naam |
functies |
politieke kleur |
---|---|---|
premier7 en minister8 van Binnenlandse Zaken9 (voorzitter) |
||
minister van diverse ministeries12 (voorzitter) |
KVP |
|
minister van Overzeese Gebiedsdelen en lid Eerste Kamer14 (ondervoorzitter) |
||
fractievoorzitter |
||
prof.mr. F.J.F.M. Duynstee |
hoogleraar |
KVP |
fractievoorzitter |
PvdA |
|
mr. W.H. van Helsdingen |
oud-voorzitter Volksraad, ambtenaar |
|
prof.mr. E.H. s'Jacob |
hoogleraar |
partijloos |
hoogleraar |
PvdA |
|
fractievoorzitter |
KVP |
|
fractievoorzitter |
ARP |
|
fractievoorzitter |
CHU |
De staatscommissie kreeg de opdracht om in eerste instantie te onderzoeken of een verandering van de Grondwet noodzakelijk was. Als dit mogelijk was moest bekeken worden hoe de Grondwet het beste gewijzigd kon worden. Het doel was om noodzakelijke bepalingen op te nemen in wetgeving als gevolg van de hervorming van de staatsstructuur naar aanleiding van de dekolonisatie.
Daarbij zouden voorstellen moeten worden gedaan voor de inhoud van de nieuwe staatsstructuur. De Grondwet ging namelijk nog uit van een Nederlandse koloniale overheersing, waar geen sprake meer van was.
De staatscommissie publiceerde op 8 maart 1948 haar eindrapport.
Er was discussie over de wijze waarop de nieuwe staatsstructuur naar aanleiding van de dekolonisatie tot stand zou moeten komen. Er waren twee visies, die veelal op elkaar leken. De commissie was het erover eens dat in de Grondwet moest worden opgenomen dat de nieuwe rechtsorde via een gewone wet door een tweederde meerderheid van beider Kamers kon worden aangenomen, zelfs wanneer het in strijd was met de Grondwet.
Er was wel discussie over de vraag of de nieuwe staatsstructuur daarnaast in enkele artikelen van de Grondwet tot uitdrukking zou moeten worden gebracht, op basis van de onderhandelingen tot dan toe. Deze artikelen zouden dan wel bepalend zijn en niet omzeild kunnen worden door gewone wetgeving, in tegenstelling tot de rest van de Grondwet. De tegenstanders van deze constructie vonden dit geen goed idee omdat het de onderhandelingen zou kunnen belemmeren. Uiteindelijk werd ervoor gekozen om een nieuw hoofdstuk aan de Grondwet toe te voegen met de nieuwe staatsstructuur.
Voorwaarden nieuwe staatsstructuur
De uiteindelijk tot stand te komen staatsstructuur zou volgens het nieuwe hoofdstuk uit de Grondwet voldoen aan de volgende voorwaarden:
-er zou een Unie komen bestaande uit de Verenigde Staten van Indonesië, Suriname, Nederland en de Nederlandse Antillen. Nederland, Suriname en de Antillen zouden samen een Koninkrijk vormen. De Nederlandse Koningin27 zou aan het hoofd van deze unie komen te staan
-de onderdelen van deze Unie zouden op gelijkwaardige voet verbonden zijn aan gemeenschappelijke belangen en wederzijdse bijstand
-in de Unie zou rechtszekerheid, fundamentele rechten en vrijheden en deugdelijkbestuur moeten zijn
-de Unie zou eigen organen krijgen voor samenwerking op het gebied van defensie, buitenlandse betrekkingen en eventueel financiën
-de Verenigde Staten van Indonesië zou federatief zijn opgebouwd met onderling gelijkwaardige deelstaten
-delen die niet tot Indonesië zouden gaan toebehoren, zouden aan het Koninkrijk worden toegevoegd.
Het ARP-lid van de Commissie, J. Schouten, kon zich niet in dit advies vinden. De CPN'er Stokvis vond dat de door de meerderheid voorgestelde regeling te veel vooruitliep op een definitieve overeenkomst met Indonesië.
Op basis van het meerderheidsadvies diende het kabinet een wetsvoorstel in om aan de Grondwet een apart hoofdstuk toe te voegen over de nieuwe structuur van het Koninkrijk. Kernpunt daarvan was dat voorzover voor overgang naar de nieuwe rechtsorde afwijking van de Grondwet wenselijk was, dit bij gewone wet kon worden geregeld. Voor aanneming daarvan was een tweederde meerderheid nodig.
Het wetsvoorstel van het kabinet28 werd door het parlement29 in de eerste lezing aanvaard. Hetzelfde jaar werd de Tweede Kamer29 ontbonden en vonden er verkiezingen plaats, waarna het parlement in de tweede lezing het voorstel opnieuw aannam en de grondwetswijziging30 een feit was.
Meer over:
- 1.Een grondwetscommissie houdt zich bezig met mogelijke Grondwetsherzieningen. Vaak is een grondwetscommissie een staatscommissie: een niet-permanent adviesorgaan dat bij koninklijk besluit wordt ingesteld door de regering.
- 2.Een koninklijk besluit (KB) is een besluit van de regering dat zonder medewerking van de Staten-Generaal wordt genomen.
- 3.Het eerste kabinet-Beel I werd gevormd na de verkiezingen van 1946, de eerste verkiezingen na de oorlog. Het bestond uit ministers van KVP en PvdA, alsmede drie partijloze bewindslieden en was de opvolger van het kabinet-Schermerhorn/Drees. Minister-president Beel was afkomstig uit de KVP. Het kabinet-Beel was het eerste van de rooms-rode kabinetten. Tot 1958 zouden KVP en PvdA blijven samenwerken als regeringspartijen.
- 4.De Grondwet is het belangrijkste staatsdocument en hoogste nationale wet van Nederland. Zij bevat de regels voor onze staatsinstellingen en de grondrechten van de burgers. Daarnaast bevat de Grondwet regels over bestuur, wetgeving en rechtspraak. De Grondwet telt acht hoofdstukken. Artikel 5.2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt dat de Grondwet de bepalingen daarvan in acht neemt.
- 5.Onder de Staten-Generaal verstaan we de Tweede en Eerste Kamer gezamenlijk. Formeel is er dan ook sprake van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Beide Kamers kunnen tevens in Verenigde Vergadering bijeenkomen.
- 6.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 7.De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
- 8.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 9.Het ministerie van Binnenlandse Zaken had lange tijd de zorg voor veel overheidstaken, zoals onderwijs, binnenlands bestuur, het kiesrecht, nijverheid, kunsten en waterstaat. In 1877 en 1918 gingen belangrijke onderdelen over naar de nieuwe ministeries van Waterstaat, Handel en Nijverheid en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Enige tijd was Binnenlandse Zaken ook verantwoordelijk voor de volkshuisvesting (1937-1947). Vanaf 1933 had het ministerie de zorg voor de pensioenen, die daarvoor onder Financiën vielen. In de periode 1933-1946 was BiZa verder verantwoordelijk voor het radio-beleid. In 1923-1932 was de naam het ministerie Binnenlandse Zaken en Landbouw.
- 10.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 11.Katholieke staatsman die in de eerste naoorlogse jaren een belangrijke rol speelde als minister. Was voor 1945 advocaat en daarna Tweede Kamerlid en secretaris van de RKSP. Kreeg als minister van Justitie in het kabinet-Beel I te maken met de bestraffing van politieke delinquenten en het gratiebeleid. Stapte als minister in het kabinet-Drees I in 1949 over van Binnenlandse Zaken naar Overzeese Gebiedsdelen. Nam in 1949 een realistische houding aan ten aanzien van de wensen van de Republiek Indonesië en leidde de onderhandelingen over de Soevereiniteitsoverdracht. Nadien weer korte tijd minister van Binnenlandse Zaken. Overleed in die functie. Wat stille, teruggetrokken man die zichzelf niet op de voorgrond plaatste. Hoffelijke, welbespraakte rechtsgeleerde, vol advocatentrucjes. Gewaardeerd als minister.
- 12.De voorbereiding van beleid, wetten en regelingen vindt plaats op een ministerie (ook wel: departement). Ook bij het uitvoeren en controleren hiervan hebben ministeries een belangrijke taak, maar soms gebeurt dat ook door intern of extern verzelfstandigde organisaties of door rechtspersonen met een wettelijke taak.
- 13.Kenner van Nederlands-Indië die minister van Overzeese Gebiedsdelen was in het kabinet-Beel I en later Eerste Kamervoorzitter. Behoorde in Nederlands-Indië tot de progressieve figuren rond het blad De Stuw. Als minister kreeg hij te maken met de Indonesische vrijheidsstrijd. Probeerde een realistische koers te varen, waarbij gestreefd werd naar overeenstemming met de Republiek Indonesia. Het in het najaar van 1946 gesloten Akkoord van Linggadjati bleek uiteindelijk geen basis voor overeenstemming en in 1947 werd overgegaan tot de eerste politionele actie tegen de Republiek. Na zijn ministerschap was hij lange tijd een gewaardeerde Senaatsvoorzitter. Naar buiten toe formalistisch, maar tevens sociaal voelend en beschikkend over verfijnde humor.
- 14.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 15.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
- 16.Liberale herenboer uit het Groningse land, die enige tijd (kort voor en na de Tweede Wereldoorlog) de liberale Tweede Kamerfractie leidde. Studeerde landbouwkunde in Duitsland. Kwam uit een familie met veel 'public spirit'. Was actief in diverse landbouworganisaties in Groningen en bestuurder van de Centrale Raiffeisenbank en was een deskundige op agrarisch gebied. Tijdens de crisis van de jaren dertig voorstander van overheidssteun aan de landbouwsector, wat niet alle liberalen hem in dank afnamen. Sloot zijn politieke loopbaan af als senator. Rustige, evenwichtige man die zichzelf bescheiden opstelde.
- 17.De PvdV ontstond op 23 maart 1946 als voortzetting van de vooroorlogse Liberale Staatspartij (LSP). De oprichters wilden wel dat de nieuwe partij een vooruitstrevender koers zou volgen dan haar voorganger. In 1948 kwam er al weer een einde aan het bestaan van de PvdV, toen zij met leden van het Comité-Oud (vrijzinnig-democraten die uit de Partij van de Arbeid waren getreden) opging in de VVD.
- 18.'Rode advocaat' uit Nijmegen. Voor de oorlog justitie-woordvoerder van de SDAP en al snel vooraanstaand fractielid. Volgde in 1945 Drees op als fractievoorzitter en leidde in 1946 ook de eerste PvdA-fractie. Opereerde in die functie nogal solistisch. Kwam in 1951 in conflict met zijn partij over het beleid ten aanzien van Nieuw-Guinea en moest toen opstappen als fractievoorzitter. Pleitbezorger van Europese integratie, zorg voor het milieu, natuurbehoud en ontwikkelingssamenwerking. Was actief in het EGKS-parlement en het Europees Parlement. Kleurrijke, wat geaffecteerd sprekende, rebelse, maar ook vooruitziende figuur in sociaaldemocratische kring.
- 19.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 20.Minister van Overzeese Gebiedsdelen in het kabinet-Schermerhorn/Drees die te maken kreeg met het uitroepen van de Republiek Indonesia en de daarop volgende vrijheidsstrijd van de Indonesiërs. Wilde niet met Soekarno onderhandelen vanwege diens banden met de Japanners tijdens de oorlog. Voerde op landgoed 'De Hoge Veluwe' wel besprekingen met andere Indonesiërs over de toekomst van Nederlands-Indië. Was voor de oorlog hoogleraar staatsrecht in Batavia (het latere Djakarta) en behoorde in Nederlands-Indië tot 'de Stuw'-groep van progressieve bestuurders en hoogleraren. Werd daarom in rechtse kringen gewantrouwd. Na zijn ministerschap korte tijd Tweede Kamerlid en daarna wederom hoogleraar, ditmaal in Leiden.
- 21.Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
- 22.Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
- 23.Advocaat en linkse intellectueel die zes jaar namens de CPN in de Tweede Kamer zat. Was daar onder meer Justitie-woordvoerder en maakte deel uit van de parlementaire enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Was voor de oorlog als letterkundige verbonden aan diverse tijdschriften en schreef enkele boeken. Verdedigde na de muiterij op 'de Zeven Provinciën' Sneevliet. Al in de jaren dertig voorvechter van de rechten van homo's, waarvoor hij zich als advocaat inzette. Publiceerde vijfendertig levensgeschiedenissen van homoseksuelen. Brak later met de CPN. Tussen 1967 en 1975 verzorgde hij de radiorubriek 'Recht en slecht'.
- 24.De Tweede Kamer bestaat uit 150 parlementariërs: volksvertegenwoordigers die op basis van evenredige vertegenwoordiging voor een periode van in principe vier jaar worden gekozen via de kandidatenlijst van een politieke partij. Zij controleren de regering en treden op als medewetgevers.
- 25.De Communistische Partij van Nederland (CPN) was een communistische partij die na de Tweede Wereldoorlog veertig jaar lang (tot 1986) met een Eerste Kamerfractie en Tweede Kamerfractie vertegenwoordigd was in de Staten-Generaal. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in de periode 1946-1986 schommelde het zetelaantal van de CPN tussen de 2 en 10. De partij maakte altijd deel uit van de oppositie. Hoewel de CPN geen eigen jongerenorganisatie kende, was het Algemeen Nederlands Jeugdverbond (ANJV) politiek gezien nauw verbonden aan de CPN.
- 26.Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
- 27.Nederland is een koninkrijk. Dat betekent dat een koning het staatshoofd is of eigenlijk: het 'onschendbare deel' van de regering. Het Statuut voor het Koninkrijk bepaalt dat de Kroon van het Koninkrijk wordt gedragen door de erfgenamen van koningin Juliana. Sinds 30 april 2013 is Willem-Alexander koning der Nederlanden.
- 28.Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
- 29.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 30.De eerste Grondwet na herstel van de onafhankelijkheid kwam op 29 maart 1814 tot stand, op basis van een door een commissie onder leiding van Van Hogendorp op 2 maart 1814 aangeboden ontwerp. Sindsdien is de Grondwet regelmatig en soms zeer ingrijpend veranderd.