75 jaar Sociaal-Economische Raad

Source: Parlement.com.

PDC, januari 2025

Op 27 januari 1950 kwam de Wet op de bedrijfsorganisatie in het Staatsblad1. Deze wet regelde formeel toepassing van enkele grondwetsartikelen, waardoor in het bedrijfsleven 'openbare lichamen' konden worden ingesteld met verordenende bevoegdheden. Belangrijk onderdeel van de wet was de instelling van de Sociaal-Economische Raad2 (SER). De SER kwam voor het eerst op 21 juli 1950 bijeen, in de vergaderzaal van de Eerste Kamer3.

De SER kreeg een centrale rol in de bedrijfsorganisatie, maar werd tevens het belangrijkste sociaal-economische adviesorgaan van de regering4. Aan de raad werden zowel bestuurlijke als toezichthoudende taken opgedragen.

In haar vijfenzeventigjarige bestaan speelde de SER een belangrijke rol bij de opbouw van de verzorgingsstaat en bij de toename van de welvaart in ons land. Maar ook in tijden van economische teruggang was de SER een voorname speler. Hoewel er soms kritiek klinkt op 'polderen', is het Nederlandse overlegmodel waarvan de SER een belangrijk onderdeel is, een voorbeeld voor andere landen.

Contents

  1. Voorgeschiedenis
  2. Oprichting
  3. Taken en samenstelling
  4. Voorzitters
  5. Hervormingen 1992 en 1995
  6. Betekenis

1.

Voorgeschiedenis

De gedachte van ordening in het bedrijfsleven dateert al uit de periode voor 1945. Vooral christendemocratische politici waren sterk voorstander van nieuwe economische overlegstructuren, als tegenhanger van de door de socialisten voorgestane klassenstrijd en van de liberale staatsonthouding op economisch gebied.

Minister5 Talma6 wilde in 1912 al bedrijfsraden instellen met verordenende bevoegdheden, maar uiteindelijk bleef de taak daarvan beperkt tot uitvoering van verzekeringswetten. In 1919 stelde minister Aalberse7 de Hoge Raad van Arbeid in. Daarin zaten vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en deskundigen. Die raad moest met name advies uitbrengen over sociale wetgeving.

Bij de Grondwetsherziening8 van 1938 werd een nieuw hoofdstuk toegevoegd over de instelling van openbare lichamen met verordenende bevoegdheid. Hiermee werd de basis gelegd voor de latere instelling van product- en bedrijfschappen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg de bedrijfsorganisatie een impuls, doordat de Duitse bezetter de Commissie organisatie voor het bedrijfsleven instelde onder voorzitterschap van H.L. Woltersom. Deze commissie gaf de stoot tot oprichting van zes ordenende bedrijfsvakgroepen (voor industie, handel, verkeer, ambacht en bank- en verzekeringswezen). Hoewel deze organisatie vooral ten voordele van de Duitsers was ingesteld, bleek de gedachte die er achter zat aan te spreken.

In de bezettingsjaren kwam er ook beter 'ondergronds' overleg tussen werkgevers en werknemers. Dat werd na de bevrijding voortgezet toen op 17 mei 1945 D.U. Stikker9 de aanzet gaf voor oprichting van de Stichting van de Arbeid10. De Stichting van de Arbeid, die geen kroonleden kent, zou een belangrijke rol blijven spelen bij het voorkomen van sociaal-economische conflicten.

In januari 1947 stelde minister Huysmans11 van Economische Zaken een commissie in onder voorzitterschap van de Tilburgse hoogleraar F.J.H.M. van de Ven, die een voorontwerp moest maken voor een algemene wet op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie.

2.

Oprichting

In 1948 werd door minister Van den Brink12 de ontwerp-Wet op de bedrijfsorganisatie ingediend op basis van het door de Commissie-Van de Ven uitgebrachte advies. Gedachte was dat het bedrijfsleven een verantwoordelijkheid had voor haar eigen functioneren, maar dat er tevens belangen voor de gemeenschap waren die moesten worden bewaakt. De centrale overheid regelde met de wet dat het bedrijfsleven haar eigen verantwoordelijkheid optimaal kon waarmaken. Vooral tijdens de wederopbouw werd het van belang geacht dat werkgevers en werknemers samen een belangrijke rol zouden spelen bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Het wetsvoorstel werd in 1949 door Tweede en Eerste Kamer behandeld. Behalve de ministers Van den Brink, Joekes13 (Sociale Zaken) en Mansholt14 (Landbouw) speelde de staatssecretaris15 voor publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, W.Ch.L. van der Grinten16, een belangrijke rol bij de verdediging ervan.

De wet regelde de mogelijkheid tot instelling van openbare lichamen, met verordenende bevoegdheden. De instelling daarvan zou bij wet of algemene maatregel van bestuur geschieden. Het ging daarbij per bedrijfstak om product-, bedrijf- en hoofdbedrijfschappen. Op 13 oktober nam de Tweede Kamer17 het wetsvoorstel met 55 tegen 35 stemmen aan. Voor stemden PvdA18, KVP19 en het CHU20-lid Kikkert21, tegen stemden ARP22, CPN23, VVD24, SGP25 en Welter26. Veel tegenstemmers vonden dat de mogelijkheid tot het instellen van bedrijfschappen bij algemene maatregel van bestuur27 in strijd was met de Grondwet28.

De Eerste Kamer aanvaarde het wetsvoorstel op 25 januari 1950 met 30 tegen 11 stemmen. PvdA en KVP, alsmede de ARP'er Schipper29 (tevens bestuurder van het CNV) stemden vóór.

3.

Taken en samenstelling

De in te stellen Sociaal-Economische Raad werd het hoogste bestuursorgaan van de bedrijfsorganisatie. Tevens werd het een vast college van advies van de regering. Zij zou advies kunnen uitbrengen over algemeen sociaal-economische onderwerpen. De SER zou bestaan uit drie soorten leden: vertegenwoordigers van werknemersorganisaties (vakbonden), vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en onafhankelijke door de regering benoemde deskundigen (kroonleden).

De SER adviseert over

  • - 
    hoofdlijnen van het sociaal-economisch beleid
  • - 
    belangrijke wetgeving op sociaal-economisch terrein

Het kabinet30 is niet verplicht de adviezen van de SER op te volgen, maar het motiveert wel altijd waarom een bepaald advies niet wordt overgenomen. De argumenten kunnen zodoende toch een rol spelen in het publieke debat. De adviezen van de SER worden gepubliceerd.

Daarnaast biedt de SER maatschappelijke organisaties en deskundigen gelegenheid om deel te nemen aan het debat over sociaal-economische kwesties en om daarover in contact te treden met parlement31 en ministeries32.

De SER heeft verder taken bij het toezicht op de naleving van fusiegedragregels en bij zelfregulering op het gebied van consumentenrechten. Zo ondersteunt de SER het werk van geschillencommissies.

4.

Voorzitters

De SER heeft tot nu toe negen voorzitters gehad. Bekendsten van hen waren Jan de Pous33, Klaas de Vries34, Herman Wijffels35 en Alexander Rinnooy Kan36. Nu is Kim Putters37 de voorzitter. Zijn voorganger, Mariëtte Hamer38, was de eerste vrouw op die post.

5.

Hervormingen 1992 en 1995

In 1992 kwam een belangrijke wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie tot stand. De SER kreeg zelf de instellingsbevoegdheid voor product- en bedrijfschappen. De toetsingsbevoegdheid voor verordeningen van bedrijfslichamen ging over van de minister naar de SER. Verder kon de SER voortaan zonder tussenkomst van de Kroon de besturen van bedrijfslichamen vaststellen.

In 1995 werd de verplichte advisering geschrapt uit de Wet op de bedrijfsorganisatie door aanneming van een amendement-B.M. de Vries39 (VVD).

6.

Betekenis

Belangrijke adviezen waren er onder ander over de loonvorming (in 1962), over het wettelijk minimumloon in 1966, over de WAO (in 1982 en 1991), over de Economische en Monetaire Unie40 (in 1990), over het sociaal-economische beleid in de jaren 2000-2004, over een toekomstgericht ouderenbeleid op het gebied van werk, inkomen, pensioenen en zorg (in 2005) en over duurzame globalisering (in 2008).

 

Meer over

  • Sociaal Economische Raad2

  • 1. 
    Het staatsblad is het officiële publicatiemedium van het Koninkrijk der Nederlanden. In het Staatsblad worden alle wetten, algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) en koninklijke besluiten gepubliceerd. Pas na publicatie in het Staatsblad zijn wetten en besluiten geldig.
     
  • 2. 
    De Sociaal-Economische Raad (SER) is een adviesorgaan op het gebied van sociaal-economische vraagstukken.
     
  • 3. 
    De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
     
  • 4. 
    De regering is het centrale bestuur van ons land en bestaat uit de Koning en de ministers. Omdat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn, wordt het kabinet, (ministers en de staatssecretarissen) in de praktijk ook vaak regering genoemd, bijvoorbeeld de regering-Rutte. Staatsrechtelijk gezien is dat onjuist.
     
  • 5. 
    Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
     
  • 6. 
    Als minister in het kabinet-Heemskerk één van de grondleggers van de sociale wetgeving in Nederland. Sociaal voelende predikant die bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1901 Troelstra versloeg in het district Tietjerksteradeel. Grote stevig gebouwde man met een jeugdig aanzien en een rustige spreektrant zonder preektoon (al vonden sommigen hem een 'langspreker'). Werd bij het totstandbrengen van zijn wetgeving vooral tegengewerkt door conservatieve geloofsgenoten in ARP en CHU. Bracht wel de Invaliditeits- en ouderdomswet en de Ziektewet tot stand, maar deze werden pas na enkele jaren ingevoerd. Harde werker, die zowel onder de zwaarte van het ambt als onder de tegenwerking bij zijn wetgevende arbeid leed. Werd na zijn ministerschap weer predikant, maar overleed al na enkele jaren.
     
  • 7. 
    Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
     
  • 8. 
    Om de Nederlandse Grondwet te wijzigen, moet een voorstel tot wijziging worden ingediend. De wijziging moet twee keer in de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. Zo’n behandeling van een wetsvoorstel in het parlement wordt een lezing genoemd. Er zijn dus twee lezingen nodig voor de Grondwet kan worden gewijzigd. Vóórdat de tweede lezing plaatsvindt, moeten Tweede Kamerverkiezingen worden gehouden. In theorie moeten kiezers zich zo over de wijziging(en) kunnen uitspreken. Bij de tweede lezing is er in beide Kamers een tweederdemeerderheid vereist.
     
  • 9. 
    Liberale naoorlogse voorman met een nuchtere, zakelijke inslag. Zoon van een Groningse herenboer. Begon als bankier en was later directeur van bierbrouwerij Heineken. Legde als organisator van de Stichting van de Arbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog de basis voor de naoorlogse overlegeconomie. In 1946 medeoprichter van de Partij van de Vrijheid en in 1948 van de VVD. Werd in dat jaar als minister van Buitenlandse Zaken opgenomen in het kabinet-Drees I. Tijdens zijn ministerschap werd de NAVO opgericht en de aanzet gegeven voor Europese samenwerking. Hijzelf was vooral atlanticus en tegenstander van Europees federalisme. Kwam in 1951 in conflict met partijleider Oud over Nieuw-Guinea. Na zijn vertrek uit de politiek ambassadeur en daarna secretaris-generaal van de NAVO. Stond bekend als tamelijk ijdel.
     
  • 10. 
    De Stichting van de Arbeid (STAR) is een overlegorgaan voor de sociale partners.
     
  • 11. 
    Katholiek politicus die in het laatste oorlogskabinet minister van Financiën was en in het eerste kabinet-Beel minister van Economische Zaken. Stelde de Bankraad in en bracht de wet tot stand over de positie van het Centraal Planbureau. Koos voor een veel minder sturende overheid dan zijn socialistische voorganger had voorgestaan. Was voor hij minister werd directeur van de Boerenleenbank en voorman van de katholieke werkgevers. Opgewekte, ter zake kundige bewindsman, maar ook behoudend en wat autoritair. Overleed op betrekkelijk jonge leeftijd.
     
  • 12. 
    De jongste minister uit de parlementaire geschiedenis (na 1815). Was op zijn dertigste al hoogleraar in Nijmegen en Eerste Kamerlid voor de KVP. Had als in de kabinetten-Drees I en -Drees II als minister van Economische Zaken tussen 1948 en 1952 een belangrijk aandeel in de economische wederopbouw van ons land. Legde in Industrialisatienota's zijn plannen vast voor de modernisering van de Nederlandse industrie, die de motor werd van de welvaartsstaat. Werd daarbij overigens begunstigd door de Marshall-hulp. Stapte in 1952 over naar het bankwezen en wees nadien herhaalde verzoeken om minister of formateur te worden af.
     
  • 13. 
    Vooraanstaande VDB- en later PvdA-politicus. Geboren in Nederlands-Indië waar hij bij een spoorwegmaatschappij werkte. Kwam in 1925 in de Kamer en was vanaf 1933 fractievoorzitter tijdens het de kabinetten-Colijn waaraan ook de VDB met Oud op financiën deelnam. Na de oorlog kozen Joekes en Oud wel voor de stap naar de PvdA, maar bedankte Oud daarvoor al spoedig. In de PvdA-fractie steunde Joekes de Indië-politiek hoewel hij altijd gematigd voorstander van zelfstandigheid van Indië was geweest. Als minister van Sociale Zaken in de kabinetten-Drees I en Drees II bracht hij belangrijke wetten tot stand zoals de Wet op de ondernemingsraden en de Werkloosheidswet. Stond bekend als een innemende gentleman, maar kropte gevoelens van onvrede soms te veel op.
     
  • 14. 
    Vooraanstaande sociaaldemocratische minister en Europeaan. Afkomstig uit een rijke, sociaal betrokken Groningse landbouwfamilie. Was - na een korte tijd in de Oost - boer en verzetsman in de Wieringermeer en werd op zijn 36ste minister van Landbouw in het kabinet-Schermerhorn/Drees. Zorgde tijdens zijn tienjarige ministerschap voor herstel van de voedselvoorziening en bevorderde de modernisering van de Nederlandse landbouw. Als Europees landbouwcommissaris speelde hij vanaf 1958 eveneens een belangrijke rol bij de schaalvergroting in de landbouw en bij het ontwikkelen van een Europees landbouwbeleid. In 1972 negen maanden voorzitter van de Europese Commissie. Dynamische en sportieve man met groot nationaal en internationaal gezag en met duidelijk omlijnde visies over internationale economische en ecologische vraagstukken.
     
  • 15. 
    Een staatssecretaris ondersteunt een minister bij het politiek leiden van een ministerie. Staatssecretarissen komen vooral voor bij 'zware' ministeries. Daar krijgen zij een specifiek beleidsterrein onder hun hoede, maar de minister blijft medeverantwoordelijk. Net als de minister moet een staatssecretaris verantwoording afleggen aan het parlement.
     
  • 16. 
    KVP-politicus en rechtsgeleerde, die in 1949 staatssecretaris van Economische Zaken in het kabinet-Drees I werd en daarmee de eerste staatssecretaris van ons land was. Zoon van een Nijmeegse hoogleraar staatsrecht. Had een belangrijk aandeel in de totstandkoming van de Wet op de bedrijfsorganisatie, waarbij de SER werd ingesteld. Na zijn staatssecretariaat hoogleraar in Nijmegen en voorzitter van diverse commissies, onder andere over het vennootschapsrecht. Tijdens de kabinetsformatie van 1977 opende hij als informateur de weg voor samenwerking tussen CDA en VVD en voor vorming van het eerste kabinet-Van Agt. Vruchtbaar publicist op juridisch gebied.
     
  • 17. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 18. 
    De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
     
  • 19. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 20. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 21. 
    Bekend CHU-Tweede Kamerlid (vijfentwintig jaar lang) uit een Drents landarbeidersgezin. Was actief in de Christelijke bond van landarbeiders en een moedig verzetsman, die onderdak bood aan Joodse onderduikers. Behoorde tot de sociale vleugel van de CHU en steunde in 1949 als enige van zijn fractie de wet die de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie in het leven riep. Maakte in 1949 tevens deel uit van de minderheid van de CHU-fractie die vóór de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië stemde. Werd eind jaren zestig bekend door twee plannen op defensiegebied; over het beroepsleger en een oefenterrein in Groningen. Hield zich behalve met defensie en sociale zaken ook bezig met landbouw en maatschappelijk werk.
     
  • 22. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 23. 
    De Communistische Partij van Nederland (CPN) was een communistische partij die na de Tweede Wereldoorlog veertig jaar lang (tot 1986) met een Eerste Kamerfractie en Tweede Kamerfractie vertegenwoordigd was in de Staten-Generaal. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in de periode 1946-1986 schommelde het zetelaantal van de CPN tussen de 2 en 10. De partij maakte altijd deel uit van de oppositie. Hoewel de CPN geen eigen jongerenorganisatie kende, was het Algemeen Nederlands Jeugdverbond (ANJV) politiek gezien nauw verbonden aan de CPN.
     
  • 24. 
    De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) is een rechtse liberale partij, met op onder meer ethisch gebied progressievere standpunten. Politiek leider is sinds 14 augustus 2023 Dilan Yesilgöz-Zegerius. De partij werd opgericht in 1948 als opvolger van de Partij van de Vrijheid (PvdV), die weer een voortzetting was van de vooroorlogse Liberale Staatspartij (LSP).
     
  • 25. 
    De SGP is een behoudende christelijke (reformatorische) partij aan de rechterkant van het politieke spectrum, die strikt volgens Bijbelse normen politiek wil bedrijven. Politiek leider van de SGP is Chris Stoffer. De partij werd opgericht op 24 april 1918 en is daarmee de oudste nog bestaande partij van Nederland.
     
  • 26. 
    Hoffelijke 'grand seigneur', die tot op hoge leeftijd actief bleef als Tweede Kamerlid. Werd in 1925 na een loopbaan bij het Indische Gouvernement minister van Koloniën in het kortstondige eerste kabinet-Colijn. Leidde daarna onder andere een bezuinigingscommissie en werd in 1937 wederom minister. Wees vóór 1940 een dominionstatus van Nederlands-Indië af en trad in Londen af na een conflict met Gerbrandy. Sympatiseerde in de oorlog met het bewind van Pétain in Frankrijk en gold daarom in Londen als defaitist. Keerde zich na de oorlog tegen de Indië-politiek van de KVP en richtte een eigen partij op, de Katholiek Nationale Partij. Onder invloed van het Mandement van 1954 in 1956 teruggekeerd in de 'moederpartij'. Als KVP-Kamerlid tamelijk onafhankelijk, met name ten aanzien van de Nieuw-Guineapolitiek.
     
  • 27. 
    Een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is een besluit van de regering waarin regels uit een wet verder worden uitgewerkt. Voordeel is dat niet alle details precies in de wet zelf geregeld hoeven te worden. Bovendien kan een AMvB veel makkelijker (en dus sneller) worden gewijzigd dan een wet.
     
  • 28. 
    De Grondwet is het belangrijkste staatsdocument en hoogste nationale wet van Nederland. Zij bevat de regels voor onze staatsinstellingen en de grondrechten van de burgers. Daarnaast bevat de Grondwet regels over bestuur, wetgeving en rechtspraak. De Grondwet telt acht hoofdstukken. Artikel 5.2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt dat de Grondwet de bepalingen daarvan in acht neemt.
     
  • 29. 
    Voormalige typograaf die als vakbondsbestuurder negentien jaar deel uitmaakte van de ARP-Eerste Kamerfractie. Was voor en na de oorlog secretaris van het CNV en daarna enige jaren tweede voorzitter. Selfmade man die vele maatschappelijke functies vervulde. Sterk betrokken bij en kenner van het jeugdwerk. Op het eerste oog wat stug, maar meelevend en zeer serieus. Goed organisator. In de Senaat onder meer woordvoerder maatschappelijk werk en binnenlandse zaken.
     
  • 30. 
    Met het begrip kabinet worden alle ministers en staatssecretarissen bedoeld. Een kabinet wordt genoemd naar de minister-president, bijvoorbeeld het kabinet-Drees of het kabinet-Kok. In het spraakgebruik worden de begrippen regering en kabinet vaak door elkaar gebruikt. Strikt genomen, is er echter een verschil tussen beide. Met de term 'regering' duiden we het staatshoofd (koning of koningin) samen met de ministers aan.
     
  • 31. 
    Het begrip parlement gebruiken we in twee betekenissen. We verstaan er 'de volksvertegenwoordiging' onder, waarbij dan in het algemeen de Tweede Kamer wordt bedoeld. Het is echter tevens een verzamelbegrip voor Tweede en Eerste Kamer. Een (formeler) synoniem daarvan is 'Staten-Generaal'.
     
  • 32. 
    De voorbereiding van beleid, wetten en regelingen vindt plaats op een ministerie (ook wel: departement). Ook bij het uitvoeren en controleren hiervan hebben ministeries een belangrijke taak, maar soms gebeurt dat ook door intern of extern verzelfstandigde organisaties of door rechtspersonen met een wettelijke taak.
     
  • 33. 
    Bekwame, hardwerkende minister van Economische Zaken, die zeer ingesteld was op het bereiken van consensus. Zoon van een Aalsmeerse bloemenkweker. Werd na een lectorschap aan de Vrije Universiteit op relatief jeugdige leeftijd lid van de Raad van State. Als minister van Economische Zaken in het kabinet-De Quay mede verantwoordelijk voor het invoeren van de vrije loonpolitiek. Zijn beleid werd begunstigd door een hoogconjunctuur en de vondst van aardgas in Groningen. Na zijn ministerschap was hij ruim twintig jaar voorzitter van de SER. Weigerde enkele malen een hernieuwd ministerschap; bleef invloedrijk door zijn SER-voorzitterschap en door vele functies in het bedrijfsleven.
     
  • 34. 
    Dominante PvdA-politicus met een grote staat van dienst. Zoon van een protestantse Limburgse leraar. Studeerde staatsrecht na eerst in de VS een opleiding voor acteur te hebben gevolgd. Onderscheidde zich in de Tweede Kamer al jong als defensiewoordvoerder en was daarna onder meer fractiesecretaris en voorzitter van de enquêtecommissie bouwsubsidies. Na hoofddirecteur van de VNG en voorzitter van de SER te zijn geweest, keerde hij in 1998 terug in de Haagse politiek als minister van Sociale Zaken in het kabinet-Kok II. In 1999 stapte hij over naar Binnenlandse Zaken. Kwam in 2002 als één van de weinige paarse ministers terug in de Kamer en dong mee naar het leiderschap van de PvdA. Kruiste vaak de degens met minister Verdonk over het asielbeleid. Na 2007 acht jaar een prominent Eerste Kamerlid. Scherp debater, die met een nuchtere zakelijkheid zijn tegenstanders nooit spaarde.
     
  • 35. 
    Boerenzoon uit Zeeuws-Vlaanderen en invloedrijk CDA'er, die na een loopbaan in het bankwezen voorzitter van de SER werd. Groot voorstander van de overlegeconomie. Begon als ambtenaar op Landbouw en was later secretaris van het Christelijk werkgeversverbond. Zat achttien jaar in de top van de Rabobank, maar was meer een wat voorzichtige bestuurder dan een ambitieuze financiële manager. Ambieerde echter geen politieke functies. Vanuit zijn boerenachtergrond begaan met het behoud van het landschap; voorzitter van Natuurmonumenten. Had een topfunctie bij de Wereldbank. Bij de formatie van het vierde kabinet-Balkenende betrokken als informateur.
     
  • 36. 
    Wiskundige en econometrist die na een loopbaan in de wetenschap een gewaardeerd voorzitter van het ondernemersverbond werd. Was in 2006-2012 SER-voorzitter en in 2015-2019 Eerste Kamerlid voor D66 en is nu hoogleraar in Amsterdam. Promoveerde in Amsterdam en werd daarna lector en hoogleraar in Rotterdam. In 1986-1989 was hij rector-magnificus van die universiteit. In 1991 stapte hij over naar het VNO (later VNO/NCW). Als op consensus gerichte voorzitter werkte hij goed samen met onder meer FNV-voorman Stekelenburg. Werd in 1996 bestuurder van de ING Groep en leidde later ook een commissie die ingrijpende herziening van het omroepbestel voorstelde. Was in de Eerste Kamer voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hield zich vooral bezig met sociale en financieel-economische zaken.
     
  • 37. 
    Kim Putters (1973) is sinds 16 september 2022 voorzitter van de Sociaal Economische Raad (SER). Daarvoor was hij van 15 juni 2013 tot 1 juni 2022 directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De heer Putters was van 11 juni 2003 tot 15 juni 2013 Eerste Kamerlid voor de PvdA en hield zich toen onder meer bezig met milieu, zorg en binnenlandse zaken. Hij was onder meer universitair docent en hoogleraar management van instellingen in de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en is universiteitshoogleraar in Tilburg. Tevens was hij raadslid in Hardinxveld-Giessendam. Verder was hij vicevoorzitter van de PvdA-senaatsfractie en eerste ondervoorzitter van de Eerste Kamer.
     
  • 38. 
    Uit het onderwijs afkomstige sociaaldemocrate, die ruim drie jaar (2008-2011) de PvdA-Tweede Kamerfractie leidde. Na lerares en directeur volwasseneneducatie te zijn geweest, onder meer hoofd van de afdeling strategisch beleid en beleidsverkenningen bij de directie Hoger Beroeps Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Werd in 1998 één van de onderwijswoordvoerders van de PvdA-fractie en gaf de aanzet tot het parlementaire onderzoek naar onderwijsvernieuwingen. Later hield zij zich bezig met arbeidsmarkt en ontslagbescherming. Was verder anderhalf jaar waarnemend partijvoorzitter en enige tijd fractiesecretaris. Was lid van het Kamerpresidium. Door haar dossierkennis sterk in onderhandelingen en debatten, maar geen bevlogen spreker. Was acht jaar (2014-2022) voorzitter van de Sociaal-Economische Raad. Is nu regeringscommissaris aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld.
     
  • 39. 
    Welbespraakt en actief Tweede Kamerlid op de rechtervleugel van de VVD. Dochter van een zelfstandig ondernemer en zelf werkzaam als belastingadviseur. Aanvankelijk voerde zij ook in de Kamer regelmatig het woord over fiscale zaken. Later werd zij woordvoerster sociale zekerheid (WAO, AOW, WW) en pensioenen. vicevoorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica en voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven. Zette zich in die functie in voor versterking van de parlementaire controle op de uitgaven. Werkte als vicefractievoorzitter drie jaar nauw samen met Van Aartsen. Geducht debatster, die van duidelijke taal hield.
     
  • 40. 
    De Economische en Monetaire Unie (EMU) is in 1991 opgericht door de Europese regeringsleiders. Het doel was een gezamenlijk economische politiek op te zetten, de prijsstabiliteit te bevorderen en de werking van de interne markt te verbeteren.