1937: Het laatste coalitiekabinet
In 1937 werd het vierde kabinet-Colijn1 geformeerd. Dat was het laatste kabinet dat uitsluitend werd gevormd door de drie christelijke partijen (RKSP2, ARP3 en CHU4). De vier jaar ervoor hadden ook liberalen en vrijzinnig-democraten in het kabinet gezeten, maar met name de katholieken wilden terugkeer van de Coalitie, het samenwerkingsverband van de drie christelijke partijen. Colijn5 legde zich daar node bij neer. Na twee jaar viel het kabinet en kwam er een definitief einde aan de rechtse coalitie.
Contents
Eind negentiende eeuw ontstond een verbond (coalitie) van de orthodox-protestantse ARP en de Rooms-Katholieken. Beide groeperingen streden voor financiële gelijkstelling van het bijzondere onderwijs met het openbaar onderwijs. Daarnaast werden diverse standpunten gedeeld, bijvoorbeeld op economisch en zedelijk gebied. Voorvechters van dit verbond waren de antirevolutionaire voorman Abraham Kuyper6 en de katholieke staatsman Mgr. Herman Schaepman7.
Kuyper stelde dat er in de Nederlandse politiek een duidelijke tegenstelling (antithese) was tussen christelijke en niet-christelijke partijen. De christelijke partijen werden aangeduid als 'rechts' of de 'rechterzijde'. Daartegenover stonden liberalen en (later) sociaaldemocraten, die 'links' werden genoemd. Overigens was de rechterzijde op tal van gebieden (bijvoorbeeld over de sociale politiek) ernstig verdeeld.
In 1888 lukte het 'rechts' een meerderheid in de Tweede Kamer te behalen en een eerste coalitiekabinet te vormen onder leiding van Baron Mackay8. In 1901 kwam Kuyper zelf, na een grote verkiezingsoverwinning, aan het bewind. Zijn kabinet was niet in alle opzichten een succes en bij de verkiezingen van 1905 leed 'rechts' een smadelijke nederlaag. Kuypers rol was nadien feitelijk grotendeels uitgespeeld, vooral toen hij in 1909 bij een affaire9 betrokken raakte. Zijn partijgenoot Heemskerk10 had bovendien begin 1908 een kabinet zonder Kuyper gevormd en dat regeerde tot 1913.
Na de invoering van de evenredige vertegenwoordiging in 1917 konden de drie christelijke partijen (in 1908 was uit eerdere afsplitsingen van de ARP de CHU ontstaan) rekenen op een vaste parlementaire meerderheid. Die meerderheid werd nog steviger nadat vanaf 1922 vrouwen mochten meestemmen.
In 1918 formeerde de katholieke voorman Nolens11, een priester, een rechts kabinet. Niet hijzelf, maar de Limburgse jonkheer Ruijs de Beerenbrouck12 werd daarvan de leider. Ondanks een crisis in 1921 wist dat kabinet zich vier jaar te handhaven. In 1922 werd een tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck13 gevormd.
Na de verkiezingen van 1925 werd de minister van Financiën Colijn, die een stringent bezuinigingsbeleid had gevoerd, als opvolger van Ruijs premier. De protestanten vonden dat zij na zeven jaar het premierschap mochten opeisen, hoewel de RKSP de grootste fractie had. Colijns kabinet kwam echter al binnen een half jaar ten val.
Feitelijk kwam daarmee al een (voorlopig) einde aan de coalitiekabinetten. In 1929 werd nog wel een rechts kabinet gevormd (wederom onder leiding van Ruijs de Beerenbrouck), maar dat kabinet was (in naam) extraparlementair. Het werd buiten de rechtse fracties om geformeerd (de fractievoorzitters hadden wel onderhandeld).
Hoewel er in de jaren 1918-1940 steeds een rechts premier was (in 1926-1929 regeerde een kabinet met de CHU-politicus De Geer14 als minister-president), was er toch maar ten dele sprake van een 'christelijk' tijdperk.
De kabinetten in het interbellum hadden ten eerste te maken met diverse crises. In 1921 ontstond een conflict over de belastingen en de dienstplicht. In 1923 leidde de verwerping van de Vlootwet (een meerjarenplan voor de bouw van marineschepen) tot een langdurige crisis. De verwerping was het gevolg van de tegenstem van 10 katholieken.
In het najaar van 1925 viel het eerste kabinet-Colijn, omdat de CHU-fractie een amendement van de SGP15 steunde om de gelden voor het gezantschap bij de paus te schrappen16. Zowel in de CHU als in een deel van de ARP was sprake van onverholen antipapisme. Nederland werd door hen als een protestantse natie beschouwd. De loyaliteit van katholieken aan koningin en vaderland werd soms in twijfel getrokken, omdat katholieken immers ook de paus moesten gehoorzamen.
Politieke geschillen waren er verder onder meer over de subsidiëring van bijzondere universiteiten (de CHU4 was daar tegen), over de zondagsrust (de katholieken wilden bijvoorbeeld het processieverbod opheffen) en over herinvoering doodstraf (een deel van de protestanten was daar vóór).
Zoals gemeld waren de partijen in 1929 niet bereid of in staat een parlementair coalitiekabinet te vormen. Na de vervroegde verkiezingen van 1933 werd, vooral door Colijn, aangestuurd op een breder samengesteld kabinet. De economische crisis die in 1929 was uitgebroken, maakte in zijn ogen een crisiskabinet wenselijk. Naast de drie christelijke partijen kregen daarin ook de rechtse Vrijheidsbond18 en de linksere Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB19) ministers. De VDB leverde in de persoon van Oud20 zelfs de minister van Financiën.
De economische politiek van het kabinet (verlaging van lonen en uitkeringen en een beperkte mate van steun aan het bedrijfsleven) leidde vooral tot problemen met de Katholieken. De katholieke fractie wilde een veel actievere rol van de overheid bij het bestrijden van de economische crisis en werkloosheid. Ook was een deel van de fractie vóór het loslaten van de gouden standaard (de zekerstelling van de waarde van de gulden), om zo de Nederlandse handelspositie te verbeteren. De katholieke minister Steenberghe21 trad in 1935 af toen de andere ministers vasthielden aan de gouden standaard.
Kort daarna kwam het in de Tweede Kamer tot een conflict tussen het kabinet (inclusief de katholieke ministers) en de katholieke fractie onder leiding van oud-minister Aalberse22. Colijn was door een kritische rede van Aalberse over het economische beleid zo verbolgen dat hij van de katholieken een vertrouwensuitspraak verlangde. Toen die fractie daartoe niet bereid was, viel het kabinet.
Het lukte Aalberse echter niet een ander kabinet te vormen. Aalberse wilde een kabinet van RKSP, SDAP en VDB, maar die laatste partij hield vast aan het beleid van minister Oud en weigerde deelname. Het kabinet-Colijn keerde daarop in nauwelijks gewijzigde samenstelling terug als kabinet-Colijn III23.
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 193724 waren drie zaken van belang. Colijn voerde als onbetwiste leider een intensieve verkiezingscampagne en wierp zich op als sterke man. Dat leverde zijn partij een winst van drie zetels op; in die tijd een flinke vooruitgang. Ook de RKSP won en, hoewel de CHU twee zetels verloor, behaalden de drie christelijke partijen samen een stevige meerderheid van 56 van de 100 zetels. Vooral de Liberalen verloren fors (van zeven naar vier zetels).
Van belang was verder dat de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB25) van ir. Mussert slechts vier zetels behaalde. Bij de Statenverkiezingen van 1935 stond die partij nog op acht zetels. Het uitblijven van een doorbraak, gevoegd bij het verlies van de communisten werd gezien als een belangrijke steun in de rug van de traditionele democratische partijen, maar deels ook op het conto van sterke man Colijn geschreven.
Het was geen verrassing dat Colijn op 30 mei tot formateur wordt benoemd. Hij wilde het liefst een voortzetting van zijn derde kabinet, dus met daarin Oud op Financiën, de liberaal Van Lidth de Jeude26 op Waterstaat en de partijloze liberaal De Graeff27 op Buitenlandse Zaken.
De nieuwe, jonge katholieke fractievoorzitter Goseling28 (hij was in 1936 Aalberse opgevolgd toen die Kamervoorzitter werd) streefde echter naar herstel van de coalitie. Zo hoopten de katholieken meer ministersposten op te kunnen eisen en meer invloed te krijgen. Goseling zelf moest Van Schaik29 vervangen als viceminister-president. Ook ARP-fractievoorzitter Schouten30 koos voor herstel van de rechtse coalitie.
De pogingen van Colijn om onder anderen Oud in zijn ploeg te houden strandden echter. Oud zelf zette zich, in een op 5 juni in Leeuwarden gehouden rede, sterk af tegen de gedachte dat de vrijzinnigen de christelijke grondslag van het nieuw te vormen kabinet zouden moeten onderschrijven. Pogingen van Colijn om andere, tegemoetkomende, bewoordingen te kiezen, stuitten op verzet van katholieken.
Uiteindelijk verlegde Colijn daarom zijn formatiekoers. Hij stuurde aan op een rechts kabinet met slechts twee partijloze liberalen. De rechtse coalitie was hersteld. Sterkere figuren in het kabinet waren, naast Colijn en Goseling, de jonge katholieke ministers Romme31 (Sociale Zaken) en Steenberghe (Economische Zaken).
Lang hield dit kabinet het niet uit. Vooral de financieel-economische toestand en de begroting bleef voor problemen zorgen. Dit leidde in mei 1939 tot het aftreden van minister De Wilde32 van Financiën. Hij verzette zich tegen de eisen van de katholieken die meer geld wilden voor werkverschaffing en economisch herstel. Korte tijd later, op 29 juni, leidden de tegenstellingen tot een breuk in het kabinet.
Na 1939 zou de coalitie niet meer worden hersteld. Aanvankelijk regeerde - na een mislukte poging van Colijn om zonder katholieken te regeren (het kabinet-Colijn V33) - een noodkabinet onder leiding van De Geer. Daarin zaten voor het eerst ook twee sociaaldemocraten.
Na de bevrijding gingen katholieken (opgegaan in de nieuwe KVP34) en de nieuwgevormde Partij van de Arbeid35 een verbond aan. Samen vormden zij tot en met 1958 de kern van de naoorlogse kabinetten.
Hoewel de drie christelijke partijen tot 1967 samen een parlementaire meerderheid hadden, werd herstel van de rechtse coalitie nooit meer serieus overwogen.
Meer over
- 1.Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
- 2.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 3.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 4.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 5.Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
- 6.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 7.Priester, dichter en dé grote voorman van de katholieken aan het einde van de negentiende eeuw. Werd in 1880 als eerste priester Tweede Kamerlid. Ontwierp een politiek programma en sloot een verbond met de antirevolutionairen (de 'Coalitie') van Kuyper. Stond in eigen kring lange tijd nogal geïsoleerd, omdat hij veel progressiever en socialer was dan zijn geloofsgenoten (veelal industriëlen) in de Kamer. Steunde de kiesrechtuitbreiding, invoering van de leerplicht en afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger. Pas in 1901 werd hij fractievoorzitter. Was hoogleraar aan het Seminarium te Rijsenburg. Boeiende en geestige spreker met een levendige voordracht. Ook een goed schrijver. In de omgang gezellig, goedlachs, praatgraag, en met iedereen op goede voet.
- 8.Bescheiden, zelfs wat schuchtere antirevolutionair politicus uit een Gelders adellijk geslacht van bestuurders. Was rechter in Zutphen en lange tijd Tweede Kamerlid (en een jaar voorzitter). Formeerde in 1888 het eerste confesssionele kabinet en gold als een bekwaam kabinetsleider. Wist als gelovig en overtuigd antirevolutionair steeds pragmatisch en diplomatiek te opereren en naar oplossingen te zoeken. Uit plichtsbesef verruilde hij in 1890 het ministerschap van Binnenlandse Zaken voor dat van Koloniën. Keerde na zijn ministerschap terug in de Tweede Kamer en was ten tijde van het kabinet-Kuyper opnieuw Tweede Kamervoorzitter. Hoewel hij in 1894 ten aanzien van het kiesrecht de zijde van Lohman koos, trad hij niet toe tot de CH-partij toe, maar bleef hij antirevolutionair. Sloot zijn loopbaan af als staatsraad.
- 9.De grote verkiezingswinst voor de christelijke coalitie van 1909 bracht niet - zoals verwacht was - de oude Kuyper terug aan het bewind. Tijdens de verkiezingscampagne beschuldigde een advocaat uit Heemstede, mr. Tideman, hem van gunstbetoon of corruptie.
- 10.Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.
- 11.Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
- 12.Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
- 13.Dit kabinet was een voortzetting van het eerste kabinet-Ruijs de Beerenbrouck en had grotendeels dezelfde samenstelling. Het kabinet kreeg vanaf 1923 te maken met een economische recessie, die bezuinigingen en belastingverhoging noodzakelijk maakten. De minister van Financiën, Colijn, die in 1923 De Geer opvolgde, voerde die bezuinigingen met kracht door.
- 14.Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
- 15.De SGP is een behoudende christelijke (reformatorische) partij aan de rechterkant van het politieke spectrum, die strikt volgens Bijbelse normen politiek wil bedrijven. Politiek leider van de SGP is Chris Stoffer. De partij werd opgericht op 24 april 1918 en is daarmee de oudste nog bestaande partij van Nederland.
- 16.In november 1925 viel het eerste kabinet-Colijn nadat de vier katholieke ministers hun ontslag hadden genomen. Reden was de aanvaarding op 11 november 1925 van een, de nacht ervoor ingediend, amendement-Kersten (SGP) waardoor op de begroting voor Buitenlandse Zaken de gelden voor het gezantschap bij de Paus werden geschrapt. Het amendement kreeg steun van regeringsfractie CHU.
- 17.De tijd tussen de twee wereldoorlogen (het Interbellum) heeft twee belangrijke kenmerken. Ten eerste is dat de verzuiling van de samenleving. En tweede het overwicht van de drie confessionele partijen, RKSP, ARP en CHU. Zij hebben steeds een meerderheid in beide Kamers. Ondanks dat overwicht vinden diverse kabinetscrises plaats en worden veelal extraparlementaire kabinetten gevormd.
- 18.De Liberale Staatspartij ontstond in 1921 toen Liberale Unie, de Bond van Vrije Liberalen en enkele kleinere liberale partijen samengingen. Sinds 1921 was de LSP in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en vanaf 1922 in de Eerste Kamer. Tot februari 1938 voerde de partij als naam 'De Vrijheidsbond'. In 1946 ging de LSP op in de Partij van de Vrijheid. Daaruit ontstond in 1948 de VVD.
- 19.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 20.Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
- 21.Katholieke werkgever, die op jonge leeftijd minister van Economische Zaken werd. Trad in 1935 uit het kabinet, omdat hij vond dat Nederland de gulden moest devalueren. In het vierde kabinet-Colijn koos hij de zijde van Romme tegenover Colijn en De Wilde. Weigerde als minister in het kabinet-De Geer II in mei 1940 aanvankelijk met zijn collega's uit Den Haag te vertrekken en deed dat pas nadat hij zelfstandig de bestuursoverdracht aan generaal Winkelman had geregeld. Verliet in 1941 na een conflict het Londonse kabinet. Na de oorlog gold hij als voorman van een naar hem genoemde conservatieve groep in de KVP. Stond bekend als een harde, zakelijke en loyale werker; meer ondernemer dan politicus.
- 22.Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
- 23.Dit kabinet was een voortzetting in iets gewijzigde samenstelling van het tweede kabinet-Colijn. De aanduiding Colijn III is feitelijk onjuist. Met name Colijn wilde na het conflict met de Katholieke Kamerfractie echter benadrukken dat er een nieuw kabinet was gevormd. Het ging evenwel om een reconstructie en er werd teruggekomen op de ontslagaanvrage.
- 24.De Tweede Kamerverkiezngen van 1937 waren op 26 mei. Het waren reguliere verkiezingen. De winnaar was de RKSP, maar de grootste stijger was de ARP van Colijn. Dat de NSB van Mussert als nieuwkomer vier zetels haalde, lijkt een groot succes. De teruggang ten opzichte van de Statenverkiezingen van 1935 was echter zodanig, dat het voor de nationaal-socialisten in feite zeer teleurstellend was. Na de verkiezingen werd het kabinet-Colijn IV gevormd.
- 25.De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), opgericht in 1931, was een autoritaire, antiparlementaire, extreemrechtse partij die streefde naar een nationaal-socialistisch bewind. Verder vond zij dat er een Groot-Nederlands rijk moest komen, waartoe ook Vlaanderen zou behoren, voor een Nederlandse volksgemeenschap. Onder Duitse invloed kreeg de partij een antisemitisch (anti-joods) karakter.
- 26.Liberaal minister in de jaren voor de oorlog en in Londen. Was voor hij minister werd ondernemer (havenwerken) met diverse commissariaten in het bedrijfsleven. Gerenommeerd waterstaatkundig ingenieur, die in de kabinetten-Colijn een kundig minister van Waterstaat was. Werd in Londen minister van Oorlog, hoewel hij zichzelf eerder als een geschikte kandidaat voor het minister-presidentschap had beschouwd. Was in 1943 verantwoordelijk voor het besluit over instelling van het Militair Gezag na de bevrijding. Na de oorlog nog enkele jaren Statenlid in Zuid-Holland. Beminnelijk man, maar in Londen soms iets te veel levensgenieter.
- 27.Gouverneur-Generaal en minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Colijn II en het kabinet-Colijn III. Werd na een Indische loopbaan gezant in Tokio en was in de jaren 1926-1931 Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Trachtte daar tevergeefs een ethisch bewind te voeren dat tegemoet kwam aan de gematigde nationalisten. Tijdens zijn ministerschap keerde Nederland terug tot de zuivere neutraliteitspolitiek. Diplomaat die in het parlement niet erg tot openheid geneigd was. Onorthodoxe man van remonstrantsen huize die op grond van vermeende CHU-sympathieën minister werd, maar die feitelijk liberaal was.
- 28.Amsterdamse advocaat die al op jeugdige leeftijd partijvoorzitter en fractievoorzitter van de RKSP werd en vervolgens minister. Groot voorstander van de rechtse samenwerking. Bewerkstelligde in 1937 tegen de zin van Colijn dat er een einde kwam aan de samenwerking van 'rechts' met vrijzinnigen. Doortastende minister van Justitie in het kabinet-Colijn IV, die een terughoudend vreemdelingenbeleid voerde. Kwam in opspraak door de affaire-Oss, waarbij aan de opsporingsbevoegdheid van de Marechaussee in Oss was ingetrokken. Overleed tijdens gevangenschap in Buchenwald.
- 29.Vooraanstaande katholieke politicus, zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog. Was advocaat. Behoorde als Kamerlid tot de linkervleugel van zijn fractie en was in 1923 aanvoerder van de dissidenten die de Vlootwet torpedeerden. Werd in 1929 Tweede Kamervoorzitter en in 1933 minister van Justitie in het kabinet-Colijn II. Kreeg te maken met de problemen rond de instroom van Duitse (deels Joodse) vluchtelingen en voerde een restrictief toelatingsbeleid. Werd in 1937 weer Kamervoorzitter. Protesteerde op 10 mei 1940 kort, maar krachtig tegen de Duitse inval. Formeerde in 1948 met Drees een kabinet op brede basis en gaf daaraan als vicepremier mede leiding. Bracht een nieuwe staatsregeling voor Suriname tot stand. Geen boeiend spreker, wel bekwaam jurist en algemeen geacht.
- 30.Bijna veertig jaar lid van de Tweede Kamer voor de ARP en drieëntwintig jaar de zeer dominante fractie- en partijvoorzitter, wiens wil in de fractie wet was. Zoon van een haringvisser uit Maassluis die al op jonge leeftijd ging werken. Subliem product van de Gereformeerde Jongelingsvereniging en typische mannenbroeder. Autodidact. Was in Rotterdam enige tijd wethouder. Fractievoorzitter van de ARP in de Tweede Kamer vanaf de jaren dertig en opvolger van Colijn. Tijdens de bezetting moedig, karaktervast en onverzettelijk. Overleefde het beruchte kamp Mauthausen, maar zei in 1945 tegen Wilhelmina: ik ben niet veranderd. Ageerde met zijn krachtige, sonore stemgeluid tegen de Indië-politiek van de kabinetten-Beel en -Drees. Hield de ARP na de oorlog lange tijd in isolement. Verliet in 1956 de politiek en was nog ruim twee jaar staatsraad.
- 31.Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
- 32.Bekende antirevolutionaire politicus, die in zijn optreden altijd zeer joviaal was. Zijn ouders kwamen van het eiland Tholen; zijn vader was later een vooraanstaande antirevolutionair, wethouder in Den Haag en gedeputeerde. Hijzelf was advocaat in Goes en Den Haag en werd in 1918 Tweede Kamerlid. In 1919 werd hij tevens wethouder van financiën in Den Haag en in die functie werkte hij samen met Drees. In 1933 volgde zijn benoeming tot minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Colijn II. Hij had onder meer te maken met de toenemende agitatie van nationaal-socialisten. Als minister van Financiën in het kabinet-Colijn IV trad hij in 1939 af vanwege bezwaren tegen de in zijn ogen te dure plannen van minister Romme om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Na 1945 was hij nog bijna zeven jaar Tweede en Eerste Kamerlid.
- 33.Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.
- 34.De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
- 35.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.