Nacht van Kersten (1925)
In november 1925 viel het eerste kabinet-Colijn1 nadat de vier katholieke ministers hun ontslag hadden genomen. Reden was de aanvaarding op 11 november 1925 van een, de nacht ervoor ingediend, amendement-Kersten2 (SGP3) waardoor op de begroting voor Buitenlandse Zaken de gelden voor het gezantschap bij de Paus werden geschrapt. Het amendement kreeg steun van regeringsfractie CHU4.
Het kabinet-Cort van der Linden5 had het gezantschap in 1915, nadat het in 1871 was opgeheven, als tijdelijke diplomatieke post ingesteld. Vanwege internationale contacten en onderhandelingen over beëindiging van de Eerste Wereldoorlog werd dat nuttig geacht. Het tijdelijke gezantschap werd, tot onvrede van veel protestanten, in 1920 echter omgezet in een permanente post.
De orthodox-protestantse partij HGSP6 en SGP, sinds 1922 in de Tweede Kamer7 vertegenwoordigd, liepen hier tegen te hoop. Ook in de CHU bestonden veel bezwaren. In 1925 kreeg een SGP-amendement steun van de CHU en HGSP6, maar ook van de oppositiepartijen SDAP8, Vrijheidsbond9 en VDB10, die het conflict als een mooie gelegenheid zagen om het christelijke kabinet beentje te lichten.
Pas tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het gezantschap weer hersteld.
Contents
In 1814 stelde koning Willem I11 een Nederlandse vertegenwoordiger bij de Paus (Heilige Stoel) aan. Deze vertegenwoordiger kreeg in 1866 de titel gezant. Toen in 1870 de Pauselijke Staat was overrompeld door Italiaanse troepen, kwam het voortbestaan van het gezantschap onder druk te staan.
Het liberale Tweede Kamerlid Dumbar12 stelde in november 1871 uit bezuinigingsoogpunt voor de gelden voor het gezantschap bij de Paus te schrappen, omdat de Paus geen wereldlijke macht meer had. Het amendement werd, ondanks heftig verzet van de katholieke afgevaardigden, met 39 tegen 33 stemmen aangenomen.
Katholieken trachtten hierna steeds de regering te bewegen het gezantschap te herstellen. Dit lukte uiteindelijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Minister Loudon13 van Buitenlandse Zaken stemde in 1914 toe in een onderzoek van de mogelijkheden voor herinstelling. Hij zond de katholieke voorman Nolens14 op een bijzondere missie en diens verslag was reden voor de indiening van een wetsvoorstel (mei 1915).
Er werd uitgegaan van tijdelijke instelling, met name gericht op diplomatieke contacten in verband met vredesbesprekingen. De protestantse partijen, CHU en ARP, steunden het voorstel vanwege het tijdelijke karakter van het gezantschap. Slechts enkele liberalen, socialisten en de oud-CHU'er Bichon van IJsselmonde15 stemden in de Tweede Kamer tegen. De Eerste Kamer was unaniem vóór.
Als eerste tijdelijke gezant werd oud-minister L.H.W. Regout16 aangesteld. Hij overleed al vrij spoedig in Rome en werd opgevolgd door oud-Tweede Kamervoorzitter Jhr. O. van Nispen tot Sevenaer17.
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog bleef het gezantschap gehandhaafd. In 1920 besloot minister Van Karnebeek18 de post van een tijdelijke om te zetten naar een permanente. Hij voerde daarvoor diplomatieke redenen aan.
Vooral van de zijde van de CHU kwam veel protest. Fractievoorzitter De Savornin Lohman19 diende een amendement in om de gelden voor de post te schrappen. Dat amendement werd echter met 48 tegen 29 stemmen verworpen. Het gezantschap was permanent geworden.
In 1922 werd voor het eerst een afgevaardigde van de orthodox-protestantse SGP tot Tweede Kamerlid gekozen, ds. G.H. Kersten2. Hij diende bij de begroting voor 1923, met de antirevolutionair Duymaer van Twist20, Braat21 van de Plattelandsbond, de communist Van Ravesteijn22 en drie CHU-leden, een amendement in om een einde te maken aan het gezantschap. Het amendement werd echter met 48 tegen 37 stemmen verworpen.
Ook in 1924 werd in de Tweede Kamer nog een vergeefse poging ondernomen om het gezantschap op te heffen.
Kersten, die na de verkiezingen van 1925 in de Kamer het gezelschap had gekregen van een partijgenoot, ds. Zandt23, ondernam in november 1925 een nieuwe poging. Hij voerde hiervoor de bij de verkiezingen gewijzigde verhoudingen als reden aan. In de nacht van 10 en 11 november, terwijl de vergaderzaal al bijna leeg was, diende hij met Zandt een amendement in om de gelden voor het gezantschap te schrappen. Ook drie CHU-leden ondersteunden de indiening.
Fractievoorzitter Nolens van de Katholieken verklaarde direct dat aanneming van het amendement onaanvaardbaar zou zijn voor zijn fractie en dat die geen steun zouden geven aan een kabinet dat zou meewerken aan opheffing van het gezantschap.
De volgende middag (11 november) deelde VDB-fractievoorzitter Marchant25 mee dat zijn fractie op zich geen tegenstander van het gezantschap was. Gelet op de verklaring van Nolens, en de politieke consequenties die aanvaarding zou hebben, zou zijn fractie echter toch vóór stemmen.
De heer Marchant: Mijn fractie heeft, gelijk ik meermalen heb betoogd, de vraag, of een gezantschap bij den Pauselijken Stoel moest worden ingesteld en gehandhaafd, als een vraag beschouwd van zuivere opportuniteit. Deze beschouwing zal de hare blijven. Thans is echter, met name door de redevoering van den leider der Katholieke fractie, aan de beslissing, waarvoor de Kamer is gesteld, een politieke beteekenis gegeven van verre strekking.
Wij zien ons gesteld voor de geheel andere vraag, of de samenwerking der drie rechtsche groepen als
Regeeringsmeerderheid zal worden bestendigd, al is moeilijk te verklaren, waarom deze gewichtige consequentie niet uitsluitend afhankelijk wordt gesteld van de houding, welke leden der meerderheidspartijen tegenover het amendement aannemen.
De vorige week heb ik gemotiveerd, waarom naar onze meening die samenwerking is tot schade van het land. Daartegenover is ons wederom verzekerd, dat met haar handhaving het allerhoogste belang des Vaderlands is gemoeid en dat zij de eenige sterke Regeeringsmeerderheid is, als berustende op hechten, diepen grondslag. Wij wenschen onder de gegeven omstandigheden aan de Regeeringsmeerderheid de gelegenheid niet te onthouden, om de juistheid dier stelling door daden te bevestigen en zullen met dat doel onze stem geven aan het op zich zelf weinig belangrijk amendement.
Het amendement werd vervolgens met 52 tegen 42 stemmen aangenomen. Behalve SGP, CHU en HGSP6 stemden ook VDB, SDAP, Vrijheidsbond, Plattelandersbond en communisten vóór. CHU-fractievoorzitter De Visser26 en de ARP'ers Duymaer van Twist en Visscher27 onttrokken zich aan de stemming.
Zoals al tijdens de formatie was aangekondigd en door Nolens nog eens bevestigd, boden de vier katholieke ministers hun ontslag aan. Drie dagen later werd het gehele kabinet demissionair, omdat de grondslag ontvallen was.
Na de val van het kabinet kreeg VDB-leider Marchant de opdracht een kabinet te formeren. Zijn poging om een kabinet te vormen van katholieken, SDAP en VDB strandde op de weigering van Nolens. Hij sprak toen - net als eerder in 1918 - nog eens uit, dat de katholieken alleen in 'uiterste noodzaak' met de sociaaldemocraten zouden regeren.
Vervolgens ondernam CHU-voorman De Visser drie pogingen om een rechts kabinet te vormen. Aanvankelijk streefde hij naar vorming van een parlementair kabinet, en, toen dat was mislukt, naar een extraparlementair28.
Als oplossing voor de Vaticaancrisis, stelde hij voor het gezantschap bij de Paus voort te laten bestaan in combinatie met een andere gezantschapspost (bijvoorbeeld die in Bern). De CHU-fractie mocht dan met een motie mogen komen, waarin die oplossing werd betreurd, zonder dat dit politieke gevolgen zou hebben. Zowel de CHU-fractie, als de katholieken, wezen dit uiteindelijk af.
Hierna kreeg het oud-VDB-Tweede Kamerlid Limburg29 opdracht een extraparlementair kabinet te vormen, waarvan ook liberalen deel zouden uitmaken.
Het lukte hem met veel moeite een ministersploeg samen te stellen, maar tijdens het constituerende beraad (de 'oprichtingsvergadering') bleek dat de CHU-kandidaten wilden dat alleen de minister van Buitenlandse Zaken opnieuw het gezantschap bij de Paus zou verdedigen, zonder dat het gehele kabinet daarvoor politiek verantwoordelijk was. Dit was voor de katholieke kandidaat-ministers onaanvaardbaar.
Na tussenberaad, waarbij onder andere gedacht werd aan vorming van een ambtenarenkabinet onder leiding van secretaris-generaal J.B. Kan30, en ook Cort van der Linden in beeld was als formateur, lukte het Jhr. De Geer31 om in het geheim (zonder dat bijvoorbeeld premier Colijn dit wist) alsnog een extraparlementair kabinet32 te vormen.
Handhaving van het gezantschap werd door het kabinet in maart 1926 opnieuw voorgesteld, maar de Tweede Kamer verwierp dit voorstel. Opnieuw stemde de CHU-fractie tegen. Daarmee kwam er een (voorlopig) einde aan het Nederlandse gezantschap bij de Paus. Er bleef wel een pauselijke vertegenwoordiger in Den Haag.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een gezantschap bij de Paus opnieuw wenselijk geacht. Het kabinet-Gerbrandy33 stelde dit in 1943 voor. De voornaamste oppositie hiertegen kwam van koningin Wilhelmina34. Na een dreigement van minister Van Kleffens35 om af te treden, stemde zij er echter uiteindelijk in toe. Begin 1944 was er weer in Nederlandse gezant bij het Vaticaan.
Meer over
- 1.Dit eerste christelijke kabinet onder leiding van Hendrikus Colijn kwam al na drie maanden, in november 1925, ten val. Colijn was bij de verkiezingen als sterke man geafficheerd, nadat hij als minister van Financiën in het vorige kabinet een op bezuinigingen gericht financieel beleid had gevoerd. Ook in dit door hem geleide kabinet had hij de portefeuille Financiën.
- 2.Eerste vertegenwoordiger van de SGP in de Tweede Kamer. Was aanvankelijk onderwijzer, later predikant van een orthodox-gereformeerd kerkgenootschap. Pleitbezorger van een op Bijbelse grondslag geregeerd calvinistisch Nederland zonder bioscoop, sport, vaccinatie en sociale zekerheid. Bekend vanwege zijn amendement in de 'Nacht van Kersten' om het gezantschap bij de Paus op te heffen. Aanneming een dag later leidde tot de val van het eerste kabinet-Colijn. Had geen onbesproken gedrag in de oorlog en keerde na 1945 niet terug in de Tweede Kamer. Eenvoudig, vriendelijk en gemoedelijk Kamerlid.
- 3.De SGP is een behoudende christelijke (reformatorische) partij aan de rechterkant van het politieke spectrum, die strikt volgens Bijbelse normen politiek wil bedrijven. Politiek leider van de SGP is Chris Stoffer. De partij werd opgericht op 24 april 1918 en is daarmee de oudste nog bestaande partij van Nederland.
- 4.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 5.Het liberale extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden loodste Nederland door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Hierdoor werden de kiesrecht- en schoolstrijd beëindigd. Het meerderheidsstelsel (districtenstelsel) werd vervangen door de evenredige vertegenwoordiging. Onder de negen ministers waren slechts twee oud-Kamerleden.
- 6.De HGSP was een orthodox-protestantse, anti-Roomse partij, die streefde naar een protestants Nederland dat geregeerd moest worden volgens bijbelse normen. De partij werd opgericht in 1921 en hield in 1945 op te bestaan.
- 7.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 8.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 9.De Liberale Staatspartij ontstond in 1921 toen Liberale Unie, de Bond van Vrije Liberalen en enkele kleinere liberale partijen samengingen. Sinds 1921 was de LSP in de Tweede Kamer vertegenwoordigd en vanaf 1922 in de Eerste Kamer. Tot februari 1938 voerde de partij als naam 'De Vrijheidsbond'. In 1946 ging de LSP op in de Partij van de Vrijheid. Daaruit ontstond in 1948 de VVD.
- 10.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 11.De 'Koning-Koopman'. Eerste Nederlandse koning na het herstel van de zelfstandigheid in 1814. Had ervaring als vorst opgedaan in Fulda. Regeerde als verlichte autoritaire vorst en zette zich in voor ontwikkeling van het economisch leven (kanalen!). Weigerde zich lange tijd neer te leggen bij de afscheiding van België van 1830 en veroorzaakte mede daardoor problemen met de staatsfinanciën. Die financiële politiek was de voornaamste bron van kritiek van de oppositie. Trad in 1840 teleurgesteld af na een beperkte Grondwetsherziening. Verloor de grote lijnen vaak uit het oog, doordat hij zich te veel bezighield met details. Beschouwde ministers als zijn dienaren en stelde in hen vaak weinig vertrouwen.
- 12.Overijssels liberaal Tweede en Eerste Kamerlid. Was, als telg van een voorname familie, twintig jaar burgemeester van Deventer. Kwam in 1862 voor het gelijknamige district in de Tweede Kamer. Stond bekend als een 'diplomaten-verslinder' en maakte geschiedenis met zijn (aangenomen) amendement waardoor het gezantschap bij de Paus werd opgeheven. Tegenstanders spraken van het amendement van de 'domme beer', omdat het leidde tot verwijdering tussen liberalen en katholieken. Fel bestrijder van de doodstraf. Na zijn vertrek uit de Tweede Kamer nog vijf jaar Eerste Kamerlid.
- 13.Topdiplomaat en minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zoon van een oud-minister en oud-Gouverneur-Generaal, die een studie over volkenrecht met een dissertatie afrondde. Bekleedde achtereenvolgens diplomatieke functies in Peking, Londen, Parijs, Tokyo en Washington. Werd in 1913 als partijloze liberaal minister in het kabinet-Cort van der Linden. Zijn behoedzame politiek, die er op gericht was de Nederlandse neutraliteit strikt te handhaven, leidde uiteindelijk tot een conflict met de koningin. Het kabinet koos echter zijn zijde. Na de oorlog gezant in Parijs. Charmante, cultuurminnende minister die echter geen krachtige persoonlijkheid was.
- 14.Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
- 15.Onafhankelijke afgevaardigde voor het district Ommen uit een Rotterdams regentengeslacht. Kwam in 1912 na het vertrek van Kuyper in de Tweede Kamer. Verzette zich als conservatief christelijk-historische eenling tegen de samenwerking van protestanten en katholieken, tegen de sociale wetgeving van het kabinet-Heemskerk en tegen de kiesrechtuitbreiding. Stichtte in 1913 samen met de predikant C.E. van Koetsveld een verband van onafhankelijke christelijk-historischen.
- 16.Levenslustige, vrolijke ingenieur, jurist en politicus. Was directeur van het familiebedrijf, de bekende Maastrichtse keramiekfabriek 'De Sfinx'. Werd later gedeputeerde van Limburg en Eerste Kamerlid. Minister van Waterstaat in het kabinet-Heemskerk. Was dat tegelijk met zijn broer Robert. Keerde in 1913 terug als senator. In 1915, toen de post opnieuw (formeel tijdelijk) weer werd ingesteld, werd hij werd gezant bij de Paus. Overleed in Rome echter al kort na zijn benoeming op 54-jarige leeftijd. Was als Kamerlid zeer welsprekend.
- 17.Katholiek Tweede Kamerlid uit een Gelders adellijk geslacht. Advocaat in Nijmegen en in 1901 voor het gelijknamige district tot Kamerlid gekozen. Deskundig op het gebied van onder andere verkeer en buitenlandse zaken. Volgde in 1912 de chu'er Van Bylandt op als Kamervoorzitter, nadat er kritiek op diens leiding was gekomen. In 1915 benoemd tot gezant bij de paus. Verloor dat ambt echter in 1926 na het SGP-amendement tot schrapping van de gelden voor het gezantschap. Bleef daarna actief als diplomaat. Werd in 1918 genoemd als formateur, maar weigerde vanwege zijn gezondheid. Zou overigens 89 jaar worden. Enigszins hautaine, zelfverzekerde en vormelijk denkende jurist en diplomaat. Stond als zodanig wel alom goed aangeschreven.
- 18.Onberispelijke diplomaat en minister, die wel vond dat hij het goed met zichzelf had getroffen. Warm pleitbezorger van de Nederlandse zelfstandigheidspolitiek. Was ambtenaar bij Koloniën en daarna burgemeester van Den Haag. Kreeg in die functie onder meer te maken met massademonstraties op Prinsjesdag voor algemeen kiesrecht. Maakte als conservatieve liberaal deel uit van de rechtse kabinetten-Ruijs de Beerenbrouck I en II en -Colijn I. Trad in 1927 als minister in het kabinet-De Geer af na verwerping door de Eerste Kamer van het Verdrag met België, dat hij als zijn levenswerk beschouwde. Nadien Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland. Werd door veel tijdgenoten als de beste Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken beschouwd die ons land tot dan had gehad.
- 19.Protestants politicus; voorman van de christelijk-historischen. Aristocratische, maar ook temperamentvolle Groninger die driftig kon reageren en zich soms zeer scherp uitliet tegen politieke tegenstanders. Stond echter wel open voor argumenten van anderen. Had een sterk juridische inslag bij de benadering van vraagstukken. Werd in 1879 Tweede Kamerlid voor de antirevolutionairen en bleef dat tot 1921 (onderbroken door een kort ministerschap in het kabinet-Mackay en enige jaren in de Eerste Kamer). Brak samen met Kuyper met de Hervormde Kerk, maar keerde zich later af van de antirevolutionaire voorman. Van 1884 tot een conflict in 1896 hoogleraar aan de VU. Voor- en nadien rechter. Als vooraanstaand, invloedrijk staatsman was hij tot op hoge leeftijd één van de belangrijkste adviseurs van koningin Wilhelmina.
- 20.Vooraanstaand ARP-Tweede Kamerlid uit orthodox-gereformeerde hoek. Langstzittende Kamerlid uit de parlementaire geschiedenis (1901-1946). Vermaard omdat hij tijdens zijn lidmaatschap van luitenant opklom tot generaal en vanwege het feit dat hij het 'Leve de Koningin' aanhief op Prinsjesdag. Kwam in 1901 als afgevaardigde voor Steenwijk in de Tweede Kamer. Defensie-woordvoerder en behartiger van de belangen van de Zuiderzeevissers. Oprichter van de Bond tegen het Vloeken en van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, een tegen revolutionaire woelingen gerichte burgerwacht. Had als koosnaam 'Duympie'.
- 21.'Boer Braat'. Voorman van de Plattelandersbond. Kleurrijk afgevaardigde in de periode tussen de Wereldoorlogen die bekendheid kreeg door zijn weinig parlementaire omgangsvormen en strijd tegen de zomertijd. Zijn vijf initiatiefwetsvoorstellen daarover werden alle verworpen. Vertegenwoordiger van een partij die zich afzette tegen de 'moderne' stedelijke samenleving. Was afkomstig van één van de toen nog tamelijk geïsoleerde Zuid-Hollandse eilanden. Gehuwd met een rijke boerendochter. Vanwege zijn onconventionele optreden vaak onderwerp van spotprenten.
- 22.Letterkundige met een aristocratische achtergrond in de communistische fractie, die op wetenschappelijke wijze zijn marxistische standpunten verdedigde. Stichtte in 1907 met Wijnkoop en Ceton het marxistische weekblad 'De Tribune'. Hield zich als Tweede Kamerlid in het bijzonder bezig met buitenlandse zaken. Koos in 1925 bij het conflict tussen Wijnkoop en De Visser de zijde van Wijnkoop. Keerde op latere leeftijd terug in de SDAP. Pleitbezorger van natuurbehoud.
- 23.Orthodox-hervormde predikant, die door zijn kenmerkende zwarte pak en conservatief-protestantse opvattingen jarenlang een opvallende figuur in de Tweede Kamer was. Pleitbezorger van een protestants, volgens bijbelse normen geregeerd Nederland. Antipapistisch. Maakte bijvoorbeeld bezwaar tegen een bankbiljet, omdat daarop een kleine afbeelding van Sint Maarten stond. Als nestor van de Kamer diverse keren waarnemend Kamervoorzitter. Raakte nooit zijn spreekangst kwijt, maar kon wel met Gronings accent scherp uit de hoek komen, bijvoorbeeld over de Indiëpolitiek. Was ook lange tijd gemeenteraadslid in Delft en lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland.
- 24.In 1925 kwam het eerste kabinet-Colijn ten val door aanneming van een door de SGP-fractie ingediend amendement over het gezantschap bij de Paus. De katholieke voorman Nolens koppelde in de late avond van 10 november voortzetting van de steun aan het kabinet aan eventuele aanvaarding van dat amendement.
- 25.Militante politiek leider van de vrijzinnig-democraten, die felle aanvallen op zijn tegenstanders niet schuwde. Was advocaat en wethouder in Deventer en werd in 1899 als links-liberaal naar de Tweede Kamer afgevaardigd. Was daar spoedig een geducht woordvoerder op talrijke beleidsterreinen en volgde in 1916 Dirk Bos op als fractievoorzitter. Zorgde in 1919 via een initiatiefwet voor de invoering van het vrouwenkiesrecht. Politieke tegenstander van Colijn, wiens kabinet hij in 1925 ten val bracht. Wist toen echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Trad in 1933 evenwel als minister van Onderwijs toe tot het crisiskabinet-Colijn II. Kwam met een spellingsvereenvoudiging (spelling-Marchant). Nadat zijn positie in de VDB door zijn heimelijke overgang naar het katholicisme onhoudbaar was geworden, trad hij in 1935 af. Scherp debater, die gestileerde speeches hield. Had als bijnaam 'Le tigre neerlandais'.
- 26.Hervormd predikant en vooraanstaand CHU-politicus. Tegenstander van de doleantie en wars van scherpslijperij. Kwam in 1897 voor de kleine Christelijk-Historische Kiezersbond in de Tweede Kamer. In 1918 de eerste minister van Onderwijs in de twintigste eeuw. Voltooide met zijn Lager-Onderwijswet de onderwijspacificatie. Bracht ook andere belangrijke wetgeving tot stand, zoals de Nijverheids-onderwijswet. Keerde na zijn ministerschap in 1925 terug in de Kamer als fractievoorzitter van de CHU. Raakte in onmin met zijn partijgenoten nadat hij in 1926 (tevergeefs) een compromis had gezocht voor het gezantschap bij de Paus, en in 1929 omdat hij niet accepteerde dat niet hij maar zijn opvolger advies uitbracht bij de kabinetsformatie. Sociaal voelend en algemeen geacht staatsman. Begenadigd en veelgevraagd feest- en kanselredenaar.
- 27.In het interbellum een bekend, maar niet onomstreden ARP-Tweede Kamerlid. Predikant en daarna door het kabinet-Kuyper benoemd tot hoogleraar theologie in Utrecht. Voorman van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. Werd in 1922 Tweede Kamerlid. Nam vaak van de fractiemeerderheid afwijkende standpunten in. Antipapistisch en aanhanger van de Groot-Nederlandse gedachte. Kwam later in steeds conservatiever vaarwater en belandde uiteindelijk bij de NSB als adviseur van leider Mussert. Kuyper omschreef hem als 'de man met de geuzenkop'.
- 28.Er zijn verschillende manieren om een kabinet te typeren. Kan een kabinet rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer dan spreken we van een meerderheidskabinet. Is dat niet het geval dan wordt het kabinet aangeduid als een minderheidskabinet.
- 29.Knappe en sympathieke jurist en gerenommeerde advocaat uit een joods middenstandsgezin, die als veelzijdig vrijzinnig-democratisch Tweede Kamerlid onder meer een initiatiefwet tot stand bracht over de toegang voor hbs'ers tot de universiteit. Werd in 1905 Kamerlid en wist zijn zetel daarna - soms met moeite - te behouden, onder andere via het rode district Schoterland. Was tevens ruim achttien jaar gedeputeerde van Zuid-Holland. Trad in 1916 terug als fractiesecretaris nadat Marchant, die veel militanter was dan hij, tot fractievoorzitter was gekozen. Slaagde er in 1926 net niet in een 'zakenkabinet' te formeren waarin hijzelf minister van Justitie zou worden. Deze formatiepoging leidde tot een breuk met zijn partij. Werd daarna staatsraad.
- 30.Topambtenaar, die vanaf zijn vierendertigste als secretaris-generaal vele minister-presidenten diende. Onderhandelde in november 1918 met de Duitse keizer over diens ballingschap. In 1926 aangezocht als formateur van een ambtenarenkabinet, wat hij weigerde. Werd wel minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw in het eerste kabinet-De Geer, een functie die hij combineerde met die van secretaris-generaal. Bracht onder meer een wijziging van de Kieswet tot stand die stemmen bij volmacht mogelijk maakte. Viel op door zijn sportiviteit (hij was oud-voetballer en voetballiefhebber) en kleding (droeg als enige vrij zelden een hoed). Populairste minister van zijn tijd. Later staatsraad. Zijn vader was rector en kwam uit een oorspronkelijk Joodse familie. Vader van de cabaretier Wim Kan.
- 31.Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
- 32.Dit kabinet kan worden getypeerd als een extraparlementair intermezzokabinet. Het werd gevormd na de snelle val van het kabinet-Colijn I. Er was geen directe band met partijen en er maakten zowel personen van links als rechts deel van uit. De ministers waren met uitzondering van kabinetsleider De Geer hoofdzakelijk afkomstig uit de bestuurlijk-ambtelijke wereld.
- 33.De kabinetten-Gerbrandy staan ook bekend als de 'Londense kabinetten', omdat de regering daar in verband met de Duitse bezetting van Nederland verbleef. Gerbrandy was als minister-president een onvermoeibaar strijder voor de Nederlandse zaak. Via radiotoespraken inspireerde hij, net als koningin Wilhelmina, het Nederlandse verzet. Er vonden diverse ministerswisselingen plaats, waarbij ook de verhouding tussen ministers en de koningin een belangrijke rol speelde.
- 34.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
- 35.Juridisch geschoolde diplomaat en topambtenaar, die in 1939 minister van Buitenlandse Zaken werd in het tweede kabinet-De Geer. Was veel opener dan zijn voorgangers; ook over de dreigende Duitse inval. Vloog in mei 1940 direct na de Duitse aanval naar Londen om steun te vragen bij de Engelsen. Speelde in de Londense kabinetten een voorname rol, ook al omdat hij het vertrouwen behield van koningin Wilhelmina. Kon daardoor vaak bemiddelend optreden in conflicten tussen de koningin en premier Gerbrandy. Bleef na de oorlog nog enkele jaren minister. Tijdens zijn ministerschap werd de aanzet gegeven tot samenwerking in Benelux-verband. Nadien bekleedde hij diverse internationale functies. Werd door sommigen als een hartelijke persoon beschouwd, door anderen juist als afstandelijk en koel.