Referendum over EU-grondwet in Nederland

01-06-2005
 
Europees bord Nederland
Bron: flickr/Michal Osmenda

In een raadplegend referendum heeft het Nederlandse electoraat zich op 1 juni 2005 uitgesproken tegen een Europese grondwet. Volgens de uitslag was 61,5 procent tegen en 38,5 procent vóór. De opkomst bij dit referendum was 63,3 procent. De toenmalige premier Balkenende sprak na het bekendmaken van de uitslag zijn teleurstelling uit over de verwerping. Partijen in het Nederlandse parlement namen de uitslag van het referendum over, hoewel het een niet-bindend referendum betrof.

Het referendum ging over de vraag of er een Europese Grondwet moest komen. In de Europese Grondwet waren de waarden en fundamentele doelstellingen van de Unie opgeschreven. Door het aannemen van deze Grondwet werden alle andere bestaande verdragen vervangen. Voorstanders van deze nieuwe Grondwet wezen op de versterking van zowel de Europese Commissie als het nationale en het Europees parlement. Tegenstanders spraken zich uit tegen de Grondwet vanwege de wording van een Europese 'superstaat' waarin Nederland volgens hen niets meer te zeggen had.

Naast de Nederlandse spraken ook de Franse kiezers zich uit tegen de Europese Grondwet. Daardoor trad deze niet in werking. De verwerping van de Grondwet in Nederland en Frankrijk wordt als historische mijlpaal gezien in de geschiedenis van de EU-lidstaten. Met veel moeite werd de Europese Grondwet omgevormd tot een minder ambitieus hervormingsverdrag (het Verdrag van Lissabon1). Dit verdrag werd getekend door (destijds) 27 EU-lidstaten en trad in werking op 1 december 2009. Er is een aantal overeenkomsten en verschillen2 tussen de Grondwet en het Verdrag van Lissabon.

Contents

  1. Voorgeschiedenis referendumwet
  2. Nederlandse partijen over de Europese Grondwet
  3. De aanloop naar het referendum
  4. Peilingen
  5. Officiële uitslag referendum
  6. Procedure referendum
  7. Tijdlijn van het Nederlandse referendum
  8. Verdrag van Lissabon

1.

Voorgeschiedenis referendumwet

Op de vergadering van de Europese Raad van 17-18 juni 2004 werden de regeringsleiders het eens over het invoeren van een Europese Grondwet3. Het werd gezien als iets unieks in de geschiedenis van de Europese eenwording. De Grondwet werd gezien als een nieuw document dat oude verdragen verving en zorgde voor een slagvaardiger bestuur van de Europese Commissie. Naast de regeringsleiders moesten ook alle nationale parlementen akkoord gaan met de Grondwet. Zij moesten het verdrag ratificeren.

Voordat het Nederlandse parlement er over had gestemd, werd er in 2003 een initiatief-wetsvoorstel ingediend door Tweede Kamerleden Farah Karimi4 (GroenLinks), Niesco Dubbelboer5 (PvdA) en Boris van der Ham6 (D66) om een raadplegend referendum over de Grondwet te houden. De Kiesraad en de Raad van State voorzagen dit wetsvoorstel in juli 2003 van een positief advies. De Kamerleden verwerkten vervolgens de kanttekeningen van de Raad van State, zodat begin september 2003 het 'definitieve' initiatief-wetsvoorstel kon worden gepresenteerd.

Het wetsvoorstel kon meteen al rekenen op steun van de PvdA, de SP, GroenLinks, de LPF en D66. Het CDA en de SGP waren principieel tegen een referendum, terwijl de VVD en de ChristenUnie tot september 2003 ook geen warm voorstander bleken. Nadat de Raad van State in september 2003 een positief advies uitbracht over het initiatief-wetsvoorstel, ging de Tweede Kamerfractie van de VVD echter 'om'. Kort daarna sprak ook de VVD-fractie in de Eerste Kamer zich uit voor het referendum, waardoor het referendum in beide Kamers kon rekenen op een meerderheid.

Op 25 november 2003 nam de Tweede Kamer het initiatief-wetsvoorstel aan. De fracties van CDA, ChristenUnie en SGP stemden tegen. Na bezwaren van de Eerste Kamer werd het voorstel in mei 2004 teruggestuurd naar de Tweede Kamer, om een gewijzigd wetsvoorstel ( novelle7) af te dwingen. Op 5 oktober 2004 stemden de Tweede Kamerleden opnieuw in met het initiatief-wetsvoorstel.

2.

Nederlandse partijen over de Europese Grondwet

De standpunten van de Nederlandse politieke partijen inzake een nieuwe Grondwet voor de Europese Unie stonden grotendeels vast. Na het akkoord dat de Europese leiders bereikten, bleek dat de Europese Grondwet kon rekenen op brede steun in de Tweede Kamer (voorstanders: 127 zetels, tegenstanders: 22 zetels).

Voorstanders

Het CDA, de PvdA, de VVD, en D66 spraken zich meteen na de top van 18 juni 2004 uit vóór de Europese Grondwet. Voor het CDA en de VVD woog zwaar dat Nederland het vetorecht zou behouden bij de vaststelling van de meerjarenbegroting van de Europese Unie. Ook waren beide partijen positief over het behoud van één stemhebbende eurocommissaris per lidstaat tot 2014. De partijen waren minder positief over de zwakke positie van het Stabiliteitspact8 in de Grondwet. Het Stabiliteitspact verplicht EU-lidstaten om de overheidsfinanciën op orde te hebben, om zo de stabiliteit van de euro te garanderen.

Na afloop van de Grondwet-onderhandelingen (17-18 juni 2004), die negen maanden duurden, sprak Tweede Kamerlid Hans van Baalen9 (VVD) van "een late geboorte die geen wolk van een baby heeft opgeleverd". De PvdA was bij monde van woordvoerder Frans Timmermans10 kritisch over de vrijblijvende afspraken inzake het Stabiliteitspact. GroenLinks sloot zich in januari 2005 aan bij de voorstanders. De partij kwam pas tot een standpunt na een serie raadplegingen met partijleden.

Tegenstanders

De kleinere partijen ter linker- en ter rechterzijde van het politieke spectrum (SP, de LPF, de ChristenUnie, de SGP en Geert Wilders) spraken zich meteen uit tegen de Europese Grondwet.

Harry van Bommel11 (SP) typeerde de Europese Grondwet in juni 2004 als "een afschuwelijke nageboorte die zo snel mogelijk moet worden begraven". De SP voerde vervolgens een tegen-campagne op het thema "Europa-superstaat". Ook de kleine christelijke partijen (ChristenUnie en SGP) vonden dat Nederland te veel bevoegdheden zou verliezen aan 'Brussel'. In december 2004 sprak Geert Wilders12 (toen een eenmansfractie) zich uit tegen de Europese Grondwet, omdat deze Turkije in de kaart zou spelen.

3.

De aanloop naar het referendum

De referendumcampagne werd beheerst door financiële kwesties. De regering zette al vroeg de toon door tijdens de grondwetsonderhandelingen (vanaf september 2003) te wijzen op de hoge Nederlandse bijdrage aan het EU-budget. Staatssecretaris Atzo Nicolaï13 (Europese Zaken) betoogde dat Nederland per hoofd van de bevolking twee keer zo veel afdroeg als Zweden, en vijf keer zo veel als Frankrijk en Denemarken. De Europese Grondwet behandelde de Nederlandse betalingspositie uiteindelijk in een verklaring. De regering wrong zich gedurende de hele referendumcampagne in allerlei bochten om uit te leggen dat het probleem hiermee was opgelost. Op de achtergrond speelde ook een openbaar uitgevochten ruzie over het Stabiliteitspact mee tussen verschillende Europese ministers van Financiën.

In november 2003 bleek dat Frankrijk en Duitsland voor het derde achtereenvolgende jaar een begrotingstekort hadden van meer dan de afgesproken bovengrens van 3 procent. Volgens de bepalingen van het Stabiliteitspact hadden de twee landen een forse boete moeten krijgen, maar ondanks fel protest van minister Zalm14 bleek een ruime meerderheid van de EU-lidstaten tegen sancties. Nederland eiste vervolgens een harde verankering van het Stabiliteitspact in de Europese Grondwet, maar wist hiervoor te weinig steun te verwerven.

In de peilingen hadden de tegenstanders tot april 2005 een lichte voorsprong, maar in mei verslechterde het sentiment in korte tijd. Henk Brouwer, directeur van De Nederlandse Bank, zorgde voor veel opschudding door in een interview met Het Parool te melden dat de gulden ondergewaardeerd was ten opzichte van de D-Mark, toen de euro werd ingevoerd. Het kostte minister Gerrit Zalm van Financiën moeite om duidelijk te maken dat de Nederlandse burger niet gedupeerd was.

Voor velen begon de verkiezingscampagne pas aan het eind van mei 2005. In de periode ervoor beheersten allerlei andere zaken de politieke agenda. In april verwerkte politiek Den Haag het voortijdige aftreden van vicepremier Thom de Graaf15 (D66) vanwege de crisis rond de gekozen burgemeester. Daarna wenste men het zilveren ambtsjubileum van koningin Beatrix op 30 april 2005 niet te verstoren. De eerste twee weken van mei stonden vooral in het teken van het voorjaarsreces. Belangrijke ministers waren toen op vakantie. Op 17 april, anderhalve maand voor het referendum, verstuurde de referendumcommissie een folder met een samenvatting van de Europese Grondwet. Deze folder werd zwaar bekritiseerd door zowel politici, ambtenaren als burgers.

De politieke partijen voerden een actieve campagne voor hun standpunten. De regeringspartijen en diverse oppositiepartijen gingen de straat op met een positief verhaal over de Europese Unie. Het zou zorgen voor meer welvaart, meer democratie en een krachtige Europese Commissie. De rest van de partijen (LPF, SP, ChristenUnie, SGP en Groep-Wilders) spraken over een 'Europese superstaat' waarbinnen Nederland een machteloze provincie dreigde te worden.

De regering en de voorstanders haalden inmiddels dagelijks de tv-journaals met een serie opzienbarende uitspraken:

  • - 
    Piet-Hein Donner16 (CDA, minister van Justitie) waarschuwde voor oorlogen en een mogelijke Balkanisering van Europa als het 'nee' zou winnen;
  • - 
    Jules Maaten17 (VVD, Europarlementariër) blies op het laatste moment een tv-spotje voor regionale omroepen af, waarin beelden van Auschwitz en Srebrenica de kiezer moesten aansporen tot een 'ja';
  • - 
    Laurens-Jan Brinkhorst18 (D66, minister van Economische Zaken) verkondigde dat bij een afwijzing in Nederland economisch "het licht uit zou gaan", later zei Brinkhorst dat de Europese Grondwet eigenlijk te ingewikkeld was om burgers te vragen er een oordeel over te hebben;
  • - 
    Gerrit Zalm14 (VVD, minister van Financiën) zei voor de camera van de NOS dat hij "niet van folderen hield";
  • - 
    Wouter Bos19 (PvdA, oppositieleider en voorstander van de EU-grondwet) meldde dat Nederland na een 'nee' snel opnieuw een referendum moest organiseren met dezelfde vraag, en;
  • - 
    Ben Bot20 (CDA, minister van Buitenlandse Zaken) zei dat kiezers bij twijfel het beste thuis konden blijven; dit standpunt werd de dag vóór het referendum herhaald door voormalig premier Ruud Lubbers21.

4.

Peilingen

De eerste peilingen bij de Nederlandse bevolking over de Europese Grondwet werden gehouden in juni 2003. Maurice de Hond en Intomart meldden dat er een grote steun bestond voor het plan een referendum te houden. Slechts weinig mensen spraken zich uit over de Europese Grondwet zelf.

In 2005 werden de opiniepeilingen frequenter gehouden. In januari 2005 registreerde Maurice de Hond dat 44 procent van de respondenten zich zeker voornam te gaan stemmen tijdens het referendum, terwijl 38 procent dit niet uitsloot. Het aantal zwevende kiezers was nog hoog: De Hond meldde dat 35 procent nog niet wist wat ze zouden stemmen. De tegenstanders hadden volgens De Hond een lichte voorsprong: 31 procent voor, 34 procent tegen.

Gedurende de maanden erna veranderde dit beeld niet wezenlijk. Bij een opkomst van 30 tot 35 procent voorspelde De Hond in april 2005 een nipte meerderheid voor het 'nee' (voorstanders zouden 47 tot 49 procent van de stemmen behalen, tegenstanders 51 tot 53 procent). In de april 2005-peiling van TNS Nipo zei 22 procent van de respondenten voor te stemmen, 24 procent tegen, terwijl 48 procent nog geen keus had gemaakt. Medio mei lieten de opiniepeilingen een enorme sprong van het 'nee' zien, met als uitschieter de peiling van het NIPO (20 mei 2005) die voorspelde dat het nee kon rekenen op 66 procent van de stemmen. Maurice de Hond registreerde op 24 mei een lichte kentering, volgens hem was de verhouding op die dag 43 procent voor, 57 procent tegen, bij een opkomst van 46 procent.

Het nee-kamp won de laatste dagen voor het referendum echter weer terrein toen de Franse kiezers op zondag 29 mei de grondwet afwezen met 54,9 procent. Maurice de Hond en het NIPO voorspelden op 30 mei beide een overwinning voor de tegenstanders met 59 procent. Uiteindelijk won het 'nee-kamp' met 61,5 procent.

5.

Officiële uitslag referendum

Op 1 juni 2005 brachten 7,7 miljoen Nederlanders hun stem uit. Het totaal aantal kiesgerechtigden was 12,1 miljoen. De opkomst was 63,3 procent.

De officiële uitslag:

stem

aantal stemmen

percentage

voor

2.940.730

38,46%

tegen

4.705.685

61,54%

blanco/ongeldig

58.781

(0,76% van het totaal)

 

7.705.196

 

6.

Procedure referendum

De Nederlandse regering was vóór de Europese Grondwet. Dit kreeg zijn beslag op 29 oktober 2004, toen premier Jan Peter Balkenende zijn handtekening zette onder de Europese Grondwet tijdens een ceremonie in Rome. Op basis hiervan stuurde de regering op 15 maart 2005 een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer, waarin het parlement geadviseerd werd om in te stemmen met de Europese Grondwet.

Organisatie van het referendum

De organisatie van het referendum berustte bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Een onafhankelijke referendumcommissie stelde de referendumvraag en -datum vast, en besliste over de verdeling van subsidiegelden.

Officiële voorlichting

De onafhankelijke referendumcommissie publiceerde een (veel bekritiseerde) samenvatting van de Europese Grondwet, die alle Nederlanders op 23 april 2005 in de bus kregen. Ook publiceerde de Europese Commissie twee folders, waarin enkele elementen van de Europese Grondwet worden uitgelicht. Tussen april en juni 2005 was de Europese Grondwet in krantenformaat gratis af te halen in gemeentehuizen en bibliotheken.

De referendumuitslag

Voordat het Nederlandse parlement kon stemmen over dit wetsvoorstel, wachtte het eerst de uitslag van het referendum af dat op 1 juni 2005 plaatsvond. Zoals eerder gemeld stemde 61,5 procent van de kiezers tegen. Omdat het referendum slechts raadplegend was, had het parlement formeel kunnen besluiten om het advies van de Nederlandse kiezers te negeren.

Alle grote partijen hadden echter al gezegd dat zij bereid waren 'nee' te stemmen, als de uitslag van het referendum ondubbelzinnig 'nee' zou zijn. Het CDA en de PvdA maakten hierbij een voorbehoud voor wat betreft de opkomst. Als de opkomst van het referendum 30 procent of minder bedroeg, voelden zij zich niet gebonden aan de uitslag. De opkomst bedroeg echter 63,3 procent.

Nadat het referendum was uitgelopen op een ondubbelzinnig 'nee', kondigde premier Balkenende op 2 juni 2005 aan dat de regering het wetsvoorstel introk. Op deze wijze voorkwam Balkenende dat een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer zichzelf moest vernederen door tegen de Europese Grondwet te stemmen, terwijl zij eigenlijk vóór het verdrag was.

7.

Tijdlijn van het Nederlandse referendum

datum

gebeurtenis

28 oktober 2002

De voorzitter van de Europese Conventie, Giscard d'Estaing, presenteert een raamwerk voor een grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie

22 mei 2003

Voorstel van Wet van de leden Farah Karimi4 (GroenLinks), Niesco Dubbelboer5 (PvdA) en Boris van der Ham6 (D66) betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie

18 juli 2003

De Europese Conventie22 rondt de werkzaamheden af met de presentatie van het Ontwerp-verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa

4 oktober 2003

Start van de Intergouvernementele Conferentie23 (IGC) in Rome voor vaststelling van het definitieve verdrag

25 november 2003

De Tweede Kamer stemt in met het initiatief-wetsvoorstel over een raadplegend referendum

27 mei 2004

Het initiatief-wetsvoorstel wordt herschreven ( novelle7), naar aanleiding van bezwaren door de Eerste Kamer

17-18 juni 2004

Europese Raad24, Europese leiders geven groen licht voor de Europese Grondwet

5 oktober 2004

Tweede Kamer stemt in meerderheid voor het herschreven initiatief-wetsvoorstel over het raadplegend referendum

29 oktober 2004

Ondertekening Europese Grondwet door regeringsleiders en staatshoofden

25 januari 2005

Eerste Kamer stemt in meerderheid voor het initiatief-wetsvoorstel over het houden van een raadplegend referendum

11 maart 2005

Regering stuurt Tweede Kamer wetsvoorstel waarin staat dat Nederland instemt met de Europese Grondwet

1 juni 2005

Referendum in Nederland

2 juni 2005

Premier Balkenende trekt wetsvoorstel in

8.

Verdrag van Lissabon

Na de afwijzing van de Europese grondwet in 2005 door Nederland en Frankrijk werd gewerkt aan een nieuw verdrag. Dat werd het Verdrag van Lissabon1. Op 13 december 2007 werden de Europese regeringsleiders en staatshoofden het eens over het nieuwe verdrag. In Nederland heeft de Tweede Kamer het verdrag op 5 juni 2008 goedgekeurd, de Eerste Kamer deed dat een maand later. Het Verdrag van Lissabon is op 1 december 2009 in werking getreden.

  • meer over de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon25
 
 
 

  • 1. 
    Dit Europese verdrag voerde een aantal hervormingen door om de Europese Unie democratischer en beter bestuurbaar te maken nadat in 2004 en 2007 twaalf nieuwe landen lid zijn geworden van de Europese Unie. Het Verdrag van Lissabon is op 1 december 2009 in werking getreden.
     
  • 2. 
    Het Verdrag van Lissabon waarover de Europese regeringsleiders het in juni 2007 eens werden, komt op een groot aantal punten overeen met de Europese grondwet uit 2004. Er zijn echter ook belangrijke verschillen, waardoor het Verdrag van Lissabon zich volgens de Raad van State "kenmerkend onderscheidt van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa". Hieronder worden een aantal belangrijke verschillen en overeenkomsten op een rij gezet.
     
  • 3. 
    Tijdens de Europese Top van 17 en 18 juni 2004 bereikte de Europese Raad een akkoord over de Europese Grondwet. Om precies te zijn gaat het om een verdrag (tussen de lidstaten van de Europese Unie) waarin een Grondwet voor Europa wordt vastgesteld.
     
  • 4. 
    Farah Karimi (1960) is sinds 13 juni 2023 lid van de gezamenlijke PvdA/GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer. Zij was sinds 11 juni 2019 lid van de GroenLinks-Eerste Kamerfractie. In 1998-2006 was zij Tweede Kamerlid. Mevrouw Karimi kwam als Iraanse vluchtelinge naar Nederland en was vier jaar coördinator van Aisa, een project voor de emancipatie en ondersteuning van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen. Nam als Tweede Kamerlid mede het initiatief voor het raadplegend referendum over de Europese Grondwet. Was na als Tweede Kamerlidmaatschap tien jaar directeur van Oxfam Novib. Als Eerste Kamerlid houdt mevrouw Karimi zich onder meer bezig met asielbeleid, buitenlandse zaken en Europese zaken.
     
  • 5. 
    Enthousiast en spontaan PvdA-Tweede Kamerlid dat zich met gedrevenheid inzette voor het verkleinen van de kloof tussen kiezers en gekozenen. Stond mede aan de wieg van het referendum over de Europese Grondwet en bepleitte invoering van een referendum en van wijziging van het kiesstelsel. Ook was hij nauw betrokken bij de invoering van het burgerinitiatief. Was voor hij in de Kamer kwam directeur van Agora, een Stichting voor participatieve democratie. Eerder was hij werkzaam bij de gemeente Amsterdam op het gebied van de bestuurlijke vernieuwing.
     
  • 6. 
    Gedurende ruim tien jaar een extrovert en debatvaardig Tweede Kamerlid van D66. Had een achtergrond als acteur bij diverse toneelgezelschappen en was voorzitter van de Jonge Democraten. Verder was hij financieel bestuurslid van de Nationale Jeugdraad. In de Tweede Kamer hield hij zich onder meer bezig met het onderwijsbeleid, drugsbeleid, natuurbehoud, dierenwelzijn, binnenlands bestuur, cultuur en media. Hij was voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en lid van de onderzoekscommissie onderwijsvernieuwingen en van het Kamerpresidium. Was betrokken bij vele parlementaire initiatieven, zoals die om de Tweede Kamer het voortouw te geven in de kabinetsformatie en om tot invoering van een correctief dan wel raadgevend referendum te komen.
     
  • 7. 
    Een novelle is een wetsvoorstel tot wijziging van een wetsvoorstel dat nog aanhangig is bij de Eerste Kamer. Een novelle wordt door de regering ingediend als tijdens de behandeling van een wetsvoorstel in de Eerste Kamer blijkt dat er een fout in dat voorstel zit. Daarnaast kan via een novelle tegemoet worden gekomen aan bezwaren van de Eerste Kamer tegen een bepaald onderdeel van het wetsvoorstel. De Eerste Kamer stelt de regering dan voor de keuze: wij verwerpen het wetsvoorstel, tenzij het alsnog wordt gewijzigd.
     
  • 8. 
    In het Stabiliteits- en Groeipact spreken de landen die lid zijn van de Europese Unie af dat hun begrotingen in evenwicht zijn of een overschot hebben. Dat betekent dat de regeringen niet meer geld uitgeven dan ze ontvangen. Dat doel hoeft nog niet meteen bereikt te worden, maar de EU-landen moeten er wel naartoe werken. De afspraken zijn gemaakt in 1997.
     
  • 9. 
    Internationaal georiënteerde liberaal, die namens de VVD negen jaar Tweede Kamerlid en tien jaar lid van het Europees Parlement was. Voor zijn Kamerlidmaatschap directeur van Public Affairs Consultants bij Deloitte en internationaal secretaris van de VVD. Zijn komst in de Kamer werd vertraagd vanwege geruchten over extreemrechtse sympathieën als student, die echter onbewezen bleven. Ontwikkelde zich snel tot een gedegen Kamerlid, dat helder en scherp formuleerde. Woordvoerder Europese zaken en als voorzitter van de commissie voor Defensie nauw betrokken bij de krijgsmacht. Was in 2009 en 2014 lijsttrekker bij de Europese verkiezingen. Baarde opzien met zijn steun aan de Oekraïense democratiseringsbeweging. Aimabele, toegankelijke volksvertegenwoordiger, die grossierde in buitenlandse onderscheidingen.
     
  • 10. 
    Frans Timmermans is Minister of Foreign Affairs since November 5th 2012. Between 2007 and 2010 Timmermans was junior minister of Foreign Affairs, charged with European Cooperation. In 1998 Timmermans became member of the House of Representatives, serving terms until 2007 and again in between 2010 and 2012. Prior to his political career Frans Timmermans served with dr. M. van der Stoel, High Commissioner of national minorities at OSCE and was member of the cabinet of Commissioner Van den Broek at the EC. He also worked at various posts at the Ministry of Foreign Affairs.
     
  • 11. 
    Spraakmakend buitenland-woordvoerder van de SP in de Tweede Kamer, die zich met veel verve in debatten over vredesmissies en Europese zaken mengde. Toonde grote betrokkenheid bij de ontwikkelingen in het Midden-Oosten en maakte zich sterk voor de Palestijnse zaak. Speelde verder in 2005 een prominente rol bij het verzet tegen de Europese Grondwet en was pleitbezorger van een onderzoek naar de Nederlandse steun aan de Amerikaanse inval in Irak. Was voor hij in 1998 Kamerlid werd docent Nederlands en Engels en beleidsmedewerker van de SP-fractie in de Tweede Kamer. Daarnaast was hij, als eerste SP'er, gemeenteraadslid in Amsterdam.
     
  • 12. 
    Geert Wilders (1963) is sinds november 2006 politiek leider van de PVV. Hij is sinds 25 augustus 1998 (met een korte onderbreking in 2002) Tweede Kamerlid. Aanvankelijk was hij dat voor de VVD, maar op 2 september 2004 werd hij een onafhankelijk Kamerlid. In 2023 was hij voor de zesde keer lijsttrekker. De heer Wilders was medewerker van de afdeling Verdragen bij de Ziekenfondsraad, wetstechnisch medewerker van de Sociale Verzekeringsraad en beleidsmedewerker en speechschrijver van de VVD-Tweede Kamerfractie. In 2010 zat hij enige tijd in de gemeenteraad van Den Haag.
     
  • 13. 
    Liberaal politicus, die dertien jaar voor de VVD actief was in de landelijke politiek. Daarvoor secretaris van de Raad voor de Kunst. Was als Tweede Kamerlid woordvoerder justitie, cultuur en sociale zaken. Stond bij de aanpak van criminaliteit bekend als hardliner. In de kabinetten-Balkenende I en II staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, belast met Europese samenwerking en daarna minister voor Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties in Balkenende III. Tijdens zijn staatssecretariaat was Nederland voorzitter van de EU en speelde het referendum over de EU-Grondwet. Als minister was hij verantwoordelijk voor de slotakkoorden met de Antillen over staatkundige vernieuwing. Keerde in 2006 terug als Kamerlid en was daarna van 2011 tot 2019 voorzitter van de Raad van Bestuur van DSM.
     
  • 14. 
    Met twaalf jaar de langstzittende minister van Financiën. Kwam uit een eenvoudig milieu (zijn vader was kolenboer); hardwerkend en wars van dikdoenerij. Doorliep na een studie economie een ambtelijke loopbaan en werd gezaghebbend directeur van het Planbureau. Als minister in het paarse kabinet ontwikkelde hij een nieuwe begrotingsnorm die uitging van een strikte scheiding van overheidsinkomsten en -uitgaven. Was verantwoordelijk voor een omvangrijke herziening van het belastingstelsel en de invoering van de euro. Bepleitte strakke naleving van de begrotingsregels in de EU. Na de verkiezingen van 2002 fractievoorzitter en politiek leider van de VVD. Keerde echter na anderhalf jaar terug naar het ministerschap dat hem beter lag. Lag goed in het parlement zowel door zijn deskundigheid als joviale optreden. Na zijn ministerschap acht jaar voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO.
     
  • 15. 
    Thom de Graaf (1957) is sinds 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Daarvoor was hij van 7 juni 2011 tot 20 september 2018 Eerste Kamerlid voor D66. Van juni 2015 tot juni 2018 was hij tevens fractievoorzitter. In 2007-2012 was hij burgemeester van Nijmegen en van 1 februari 2012 tot 26 september 2018 was hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen. De heer De Graaf werd op jonge leeftijd gemeenteraadslid in Leiden en was daarnaast topambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1994 werd hij Tweede Kamerlid. Hij was lid van de enquêtecommissie IRT. In 1997 volgde hij Wolffensperger op als fractievoorzitter en hij leidde de D66-fractie tijdens paars II en Balkenende I, maar stapte na de verkiezingsnederlaag van 2003 op. Keerde in het kabinet-Balkenende II terug als vicepremier en minister voor Bestuurlijke vernieuwing. Zag in 2005 zijn voorstel voor de gekozen burgemeester stranden in de Senaat en trad toen af.
     
  • 16. 
    Piet Hein Donner (1948) was van 1 februari 2012 tot 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Hij was van 22 juli 2002 tot 21 september 2006 minister van Justitie, van 22 februari 2007 tot 14 oktober 2010 minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van 14 oktober 2010 tot 16 december 2011 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarvoor was de heer Donner onder meer voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en lid van de Raad van State (1998-2002). In 2001-2002 leidde hij een commissie die adviseerde over de WAO-problematiek en in 2002 en 2003 trad hij op als informateur. In de periode november 2006-februari 2007 was hij Tweede Kamerlid voor het CDA. Sinds december 2018 is hij minister van staat.
     
  • 17. 
    Jules Maaten (1961) was in 1999-2009 lid van het Europees Parlement voor de VVD. De heer Maaten was onder andere medewerker van een Tweede Kamerlid en secretaris-generaal van de Liberale Internationale. Hij was vicevoorzitter van de fractie van de Europese Liberale Democraten. Hij ontwikkelde zich tot specialist in de EU-regelgeving ter beperking van het tabaksgebruik, de kwaliteit van zwemwater, en de invoering van de euro. In 2004 was de heer Maaten lijsttrekker van de VVD bij de Europese Verkiezingen.
     
  • 18. 
    D66-politicus, Europeaan in hart en nieren. Was al op jonge leeftijd hoogleraar in Groningen en stond bekend als scherp denker en debater. Werd staatssecretaris van Europese Zaken in het kabinet-Den Uyl en daarna Tweede Kamerlid. Volgde in 1981 Terlouw op als fractievoorzitter, maar vertrok na de verkiezingsnederlaag in 1982 uit de Haagse politiek. Via Europese ambtelijke en diplomatieke functies en het Europees Parlement keerde hij in 1999 verrassend terug als minister van Landbouw in het kabinet-Kok II. Saneerde de varkenshouderij en pakte krachtdadig de MKZ-crisis aan, al verweten boeren hem daarbij harteloos te zijn. Als minister van Economische Zaken in het kabinet-Balkenende II warm verdediger van sociaaleconomische hervormingen. Nadien hoogleraar internationaal en Europees recht en bestuur in Leiden.
     
  • 19. 
    Uit het bedrijfsleven afkomstige partijleider van de PvdA in de jaren 2002-2010. Werkte na zijn studie economie en politicologie ruim negen jaar in binnen- en buitenland voor Shell. Werd daarna Tweede Kamerlid en spoedig staatssecretaris van Financiën. In 2002 de eerste direct gekozen lijsttrekker van de PvdA. Leidde in 2003 zijn partij naar electoraal herstel, maar zag onderhandelingen met het CDA mislukken. Na vier jaar oppositie in 2007 vicepremier en minister van Financiën. Oogstte waardering voor de wijze waarop hij de gevolgen van de internationale financiële crisis aanpakte. Niet lang na de breuk in het kabinet-Balkenende IV koos hij voor zijn jonge gezin en verliet hij de politiek. Goed debater, die echter soms aarzelde over de koers van zijn partij. Tegenstanders betichtten hem daarom wel van 'draaien'. Was bestuursvoorzitter van VU Medisch Centrum en is nu voorzitter van het bestuur van Menzis.
     
  • 20. 
    Bernard Bot (1937) is an experienced diplomat who became minister of foreign affairs in 2003 in the Balkenende II cabinet. He is the son of civil servant, diplomat and former minister Theo Bot. In his childhood Ben Bot was imprisoned in a Japanese internment camp during World War II. As a diplomat Bot occupied various posts, including serving as the permanent representative at the EU for over a decade. He was also secretary-general of the Ministry of Foreign Affairs.
     
  • 21. 
    Christendemocraat die twaalf jaar minister-president was. Werd in 1973 als jonge ondernemer minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. Na zijn ministerschap en een jaar 'gewoon' Kamerlid voorzitter van de CDA-fractie. Was vier jaar steunpilaar van het kabinet-Van Agt/Wiegel. Na het mislukte kabinet-Van Agt/Den Uyl werd hij in 1982 premier en CDA-leider. Voerde in kabinetten met de VVD een 'no-nonsense'-beleid dat zorgde voor economisch herstel en vermindering van de staatsschuld. Leidde het CDA in 1986 naar verkiezingswinst en wist die in 1989 te consolideren. Werd daarna premier van een kabinet met de PvdA. Een meester in het vinden van compromisteksten, die vaak tot stand kwamen op zijn werkkamer, het torentje. Na zijn premierschap ontging hem het voorzitterschap van de Europese Commissie en de functie secretaris-generaal van de NAVO. Werd later wel onverwacht Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, maar trad in 2005 voortijdig terug. Harde werker, manager.
     
  • 22. 
    De Europese Conventie was een vergadering die de belangrijkste overheden in Europa verenigde om te praten over de totstandkoming van een Europese Grondwet. De 217 deelnemers vertegenwoordigden de regeringen van alle EU-lidstaten; de nationale parlementen (zowel de Eerste als de Tweede Kamers); de Europese Commissie; en het Europees Parlement.
     
  • 23. 
    Van 4 oktober 2003 tot en met 18 juni 2004 vond de Intergouvernementele Conferentie (IGC) plaats die heeft geleid tot de opstelling van een nieuw verdrag tot opstelling van een Grondwet voor Europa. Een IGC wordt bijeengeroepen door de staatshoofden en regeringsleiders van de EU-lidstaten, als de basisverdragen gewijzigd worden.
     
  • 24. 
    Tijdens deze Europese Raad zullen regeringsleiders en staatshoofden onder meer spreken over de bestrijding van terrorisme en een beslissing nemen over de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie per 1 november 2004.
     
  • 25. 
    Op 1 december 2009 is het Verdrag van Lissabon in werking getreden. Hiermee kwam een einde aan een lang hervormingsproces. Het verdrag is erop gericht de Europese Unie beter bestuurbaar en democratischer te maken.