Kabinetsformatie 1922

Source: Parlement.com.

Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 19221 verkreeg het zittende kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I2 een meerderheid. Desalniettemin stuurden de coalitiepartijen (Katholieken3, ARP4 en CHU5) aan op een nieuwe formatie. Koningin Wilhelmina6 drong op haar beurt aan op het beschikbaar stellen van de portefeuilles, wat sindsdien gebruikelijk is na verkiezingen ongeacht de uitslag (Conventie van 1922).

De koningin benoemde vervolgens D.J. de Geer7 (CHU) tot formateur. De Katholieken maakten echter snel duidelijk dat zij alleen een kabinet onder leiding van de katholieke premier Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck8 zouden steunen. Ruijs de Beerenbrouck kreeg vervolgens de opdracht een kabinet te formeren. Belangrijke onderwerpen in de onderhandelingen waren de financiën, een ontwerp-Vlootwet en het gezantschap bij de Heilige Stoel. Op 11 september werd het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II9 bestaande uit Katholieken, ARP en CHU benoemd.

Contents

  1. Overzicht
  2. Verloop van de formatie
  3. Betrokken personen

1.

Overzicht

datum

wat

wie

tot en met

dagen

5 juli 1922

Tweede Kamerverkiezingen1

     

19 juli 1922

benoeming formateur

D.J. de Geer7

22 juli 1922

4

22 juli 1922

benoeming formateur

Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck8

8 september 1922

49

18 september 1922

beëdiging ministers

Koningin Wilhelmina6

30 juni 1925

1017

2.

Verloop van de formatie

Verkiezingsuitslag

Bij de verkiezingen van 191810 hadden de Katholieken, ARP en CHU nog precies 50 van de 100 zetels. Vier jaar1 later groeide dit – mede dankzij invoering van het vrouwenkiesrecht – naar 59, waarvan 32 voor de Katholieken, 16 voor ARP en 11 voor CHU. Aan rechterzijde won daarnaast de SGP voor het eerst een zetel. De partij was zeer kritisch op protestantse samenwerking met de Katholieken.

Beschikbaarstelling van portefeuilles

Op basis van de verkiezingsuitslag had het kabinet besloten de portefeuilles niet beschikbaar te stellen, zoals in 1909 ook was gebeurd bij het kabinet-Heemskerk11 (1908-1913). Met het beschikbaarstellen van portefeuilles zou de koningin op zoek kunnen gaan naar een nieuw kabinet. Het opstellen van het regeerprogramma en schuiven met portefeuilles kon volgens het kabinet zonder deze beschikbaarstelling. Het kabinet werd daarin gesteund door de fractieleider W.H. Nolens12 van de Katholieken.

Koningin Wilhelmina vermoedde echter dat de fracties van ARP en CHU dit niet zagen zitten, omdat de protestanten graag weer een niet-katholieke premier wilden. De Katholieken leverden immers ook al zowel de Eerste als Tweede Kamervoorzitter. Partijleiders J. Schokking13 (CHU) en H. Colijn14 (ARP) gaven dit inderdaad aan bij hun bezoek aan de koningin.

Dit bracht de koningin in een lastige positie, omdat zij neutraal wilde blijven. Zij maakte aan Ruijs de Beerenbrouck duidelijk dat alleen het kabinet voor het besluit verantwoordelijk was. De cryptische bewoordingen brachten premier Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck8 in verwarring. Hij vroeg vervolgens de adviezen aan de koningin op, waarvoor zij vervolgens toestemming vroeg aan de betrokkenen. Daaruit bleek dat Schokking en Colijn voor beschikbaarstelling van portefeuilles hadden gepleit. Het kabinet besloot op basis daarvan toch de portefeuilles beschikbaar te stellen op 18 juli.

Formateur De Geer

Wilhelmina werd eerst geadviseerd Colijn te vragen als formateur, maar ze wist dat dat op bezwaren zou stuiten van de Katholieken waardoor Colijn de opdracht niet zou accepteren. In plaats daarvan vroeg ze op 19 juli de minister van Financiën D.J. de Geer7 (CHU). Hij werd in het geheim benoemd tot formateur, zonder zijn eigen partij te informeren. Zijn taak was nog niet om een kabinet te formeren, maar om te verkennen hoe men op De Geer zou reageren (te vergelijken met wat tegenwoordig een informateur doet).

Uit de gesprekken met Colijn en Nolens bleek al vrij snel dat er geen steun was voor een kabinet onder De Geer. De Katholieken waren verontwaardigd dat hun zittende premier werd gepasseerd. Al na drie dagen moest De Geer zijn informatiepoging opgeven. Niet alleen de Katholieken waren gefrustreerd: met name de CHU had kritiek, zowel op De Geer die niet met hen overlegd had als op de Katholieken en ARP die hun kandidaat niet steunden.

Formateur Ruijs de Beerenbrouck

Op 22 juli benoemde de koningin Ruijs de Beerenbrouck als formateur. Hij vroeg een aantal zittende ministers om aan te blijven (P.J.M. Aalbertse15, H.A. van Karnebeek16, J.J.C. van Dijk17, Th. Heemskerk18 en J.Th. de Visser19). De rest werd vervangen.

Met de fracties van ARP, CHU en de Katholieken trad Ruijs de Beerenbrouck in overleg over steun. Hij stuurde op 1 augustus een regeerprogramma naar de fracties, waar zij op reageerden. De twee belangrijkste discussiepunten waren het Nederlandse gezantschap bij de Paus en de introductie van een Vlootwet ter bescherming van Nederlands-Indië. De Katholieken wilden het gezantschap behouden, terwijl de CHU en ARP het wilden afschaffen en de vrijheid wilden hiervoor een amendement in te dienen (wat door de liberalen een meerderheid kon krijgen).

De ARP en CHU waren daarnaast voor de Vlootwet, terwijl de Katholieken terughoudend waren vanwege de hoge kosten. Een beslissing over de Vlootwet werd uitgesteld in afwachting van nader onderzoek. Een compromis over het gezantschap werd pas bereikt nadat Ruijs de Beerenbrouck gedreigd had met het teruggeven van zijn opdracht. CHU en ARP zouden zelf geen amendement voor afschaffing mogen indienen, maar wel meestemmen als anderen een voorstel indienden.

Net als vier jaar eerder dreigde de formatie opnieuw in gevaar te komen door het ministerie van Financiën. De kandidaat voor het ministerie, De Geer, weigerde akkoord te gaan met de hoge uitgaven voor een Vlootwet. Dit werd echter opnieuw opgelost door te wachten op het advies van een commissie hierover.

Het constituerend beraad20 vond plaats op 8 september. Drie dagen later benoemde de koningin, die op dat moment in Stockholm verbleef, de ministers. Pas op 21 september, na terugkeer van de koningin, werden zij officieel beëdigd.*

Het geschil over de Vlootwet leidde uiteindelijk tot de vlootwetcrisis, die resulteerde in de val van het kabinet. Aangezien er geen nieuw kabinet gevormd kon worden, bleef het zittende kabinet in functie. Het conflict over het gezantschap vormde geen obstakel voor dit kabinet, maar zorgde wel voor de val van het daaropvolgende kabinet-Colijn I21 tijdens de Nacht van Kersten22 in 1925.

 

  • * 
    hierdoor werd de opening van de zitting van de Staten-Generaal door de minister-president bijgewoond door twee nog niet-beëdigde ministers.

3.

Betrokken personen

Formateurs

Foto

Naam

Partij

foto D.J. de Geer

Jhr. D.J. de Geer7

CHU5

foto Jhr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck

J8hr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck8

Katholieken23

De onderhandelaars

Foto

Naam

Partij

foto W.H. Nolens

W.H. Nolens12

Katholieken23

foto J. Schokking

J. Schokking13

 

CHU5

foto H. Colijn

H. Colijn14

ARP4

De vaste adviseurs van de koningin

Foto

Naam

Functie

foto J.J.G. baron van Voorst tot Voorst

J.J.G. baron van Voorst tot Voorst24

Voorzitter Eerste Kamer25

foto Mr.Dr. D.A.P.N. Koolen

D.A.P.N. Koolen26

Voorzitter Tweede Kamer27

foto Mr.Dr. W.F. van Leeuwen

W.F. van Leeuwen28

Vicepresident Raad van State29

foto Jhr.Mr. A.F. de Savornin Lohman

Jhr. A.F. de Savornin Lohman30

Minister van staat31

 

Meer over

  • Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I2

  • 1. 
    De Tweede Kamerverkiezingen van 1922 waren op 5 juli. Ze waren nodig vanwege aanneming van voorstellen tot grondwetsherziening in eerste lezing. De confessionele partijen profiteerden van de invoering van het vrouwenkiesrecht en vergrootten hun meerderheid. De SGP kwam voor het eerst in de Kamer. Na deze verkiezingen werd het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II gevormd.
     
  • 2. 
    Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP, CHU en Katholieken, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.
     
  • 3. 
    De Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen werd op 15 oktober 1904 opgericht. In mei 1926 werd zij omgevormd van een federatieve in een landelijke partij, de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP), onder welke naam de Algemeene Bond ook al langere tijd bekend stond. De Algemeene Bond baseerde zich op het door mgr. Schaepman in 1896 opgestelde programma.
     
  • 4. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 5. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 6. 
    Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
     
  • 7. 
    Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
     
  • 8. 
    Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
     
  • 9. 
    Dit kabinet was een voortzetting van het eerste kabinet-Ruijs de Beerenbrouck en had grotendeels dezelfde samenstelling. Het kabinet kreeg vanaf 1923 te maken met een economische recessie, die bezuinigingen en belastingverhoging noodzakelijk maakten. De minister van Financiën, Colijn, die in 1923 De Geer opvolgde, voerde die bezuinigingen met kracht door.
     
  • 10. 
    De Tweede Kamerverkiezingen van 1918 waren op 3 juli. Het waren de eerste waarbij alle mannen mogen meestemmen. Het waren tevens de eerste verkiezingen volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Er werd niet meer per district gestemd volgens een meerderheidsstelsel, maar kiezers brengen hun stem uit op een persoon die op een kandidatenlijst van een partij staat. Alle uitgebrachte stemmen tellen vanaf deze verkiezingen mee voor de zetelverdeling.
     
  • 11. 
    Dit christelijke coalitiekabinet was tot 1909 een minderheidskabinet, dat werd gevormd na de val van het liberale minderheidskabinet-De Meester. Na de verkiezingen van 1909 kon het kabinet wel op een Kamermeerderheid rekenen. Centraal stonden de pogingen om sociale wetgeving tot stand te brengen en de versterking van de defensie.
     
  • 12. 
    Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
     
  • 13. 
    Christelijk-historische politicus en minister, afkomstig uit de kring van de Friese christelijk-historischen. Hervormd predikant in Friesland en later in Dordrecht en Leiden. Kwam in 1901 voor het district Harlingen in de Tweede Kamer en bleef lid tot 1909. Keerde in 1918 terug in het parlement en werd fractievoorzitter als opvolger van Lohman. Was vaak weinig doortastend. In 1920-1925 was hij gedeputeerde van Zuid-Holland en in 1925 minister van Justitie in het kortstondige kabinet-Colijn I. Keerde in 1926 opnieuw terug als Kamerlid en fractievoorzitter en werd in 1927 tevens burgemeester van Katwijk. Besloot zijn loopbaan als staatsraad. In zijn spreektrant was steeds de dominee te herkennen.
     
  • 14. 
    Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
     
  • 15. 
    Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
     
  • 16. 
    Onberispelijke diplomaat en minister, die wel vond dat hij het goed met zichzelf had getroffen. Warm pleitbezorger van de Nederlandse zelfstandigheidspolitiek. Was ambtenaar bij Koloniën en daarna burgemeester van Den Haag. Kreeg in die functie onder meer te maken met massademonstraties op Prinsjesdag voor algemeen kiesrecht. Maakte als conservatieve liberaal deel uit van de rechtse kabinetten-Ruijs de Beerenbrouck I en II en -Colijn I. Trad in 1927 als minister in het kabinet-De Geer af na verwerping door de Eerste Kamer van het Verdrag met België, dat hij als zijn levenswerk beschouwde. Nadien Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland. Werd door veel tijdgenoten als de beste Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken beschouwd die ons land tot dan had gehad.
     
  • 17. 
    Vooraanstaand ARP-politicus in het Interbellum. Was officier, leraar aan de KMA, en directeur van de Topografische Inrichting. In 1921 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de opvolger van minister Pop van Oorlog en Marine. Bracht in 1922 de Dienstplichtwet tot stand. Trachtte eind jaren dertig als minister in het kabinet-Colijn IV ondanks de financiële problemen de Nederlandse defensie te versterken. Als Tweede Kamerlid de tweede man van zijn fractie, defensiespecialist en woordvoerder radio-aangelegenheden, en daarnaast ondervoorzitter van de Kamer. Werd door de Vrije Universiteit geëerd met een eredoctoraat. Harde werker, rechtlijnig, streng gereformeerd en streng voor zichzelf. Stond bekend als een 'pietje precies'.
     
  • 18. 
    Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.
     
  • 19. 
    Hervormd predikant en vooraanstaand CHU-politicus. Tegenstander van de doleantie en wars van scherpslijperij. Kwam in 1897 voor de kleine Christelijk-Historische Kiezersbond in de Tweede Kamer. In 1918 de eerste minister van Onderwijs in de twintigste eeuw. Voltooide met zijn Lager-Onderwijswet de onderwijspacificatie. Bracht ook andere belangrijke wetgeving tot stand, zoals de Nijverheids-onderwijswet. Keerde na zijn ministerschap in 1925 terug in de Kamer als fractievoorzitter van de CHU. Raakte in onmin met zijn partijgenoten nadat hij in 1926 (tevergeefs) een compromis had gezocht voor het gezantschap bij de Paus, en in 1929 omdat hij niet accepteerde dat niet hij maar zijn opvolger advies uitbracht bij de kabinetsformatie. Sociaal voelend en algemeen geacht staatsman. Begenadigd en veelgevraagd feest- en kanselredenaar.
     
  • 20. 
    Het constituerend beraad is de bijeenkomst van alle kandidaat-ministers van een nieuw kabinet. Huiselijk wordt het wel omschreven als de oprichtingsvergadering van het kabinet.
     
  • 21. 
    Dit eerste christelijke kabinet onder leiding van Hendrikus Colijn kwam al na drie maanden, in november 1925, ten val. Colijn was bij de verkiezingen als sterke man geafficheerd, nadat hij als minister van Financiën in het vorige kabinet een op bezuinigingen gericht financieel beleid had gevoerd. Ook in dit door hem geleide kabinet had hij de portefeuille Financiën.
     
  • 22. 
    In november 1925 viel het eerste kabinet-Colijn nadat de vier katholieke ministers hun ontslag hadden genomen. Reden was de aanvaarding op 11 november 1925 van een, de nacht ervoor ingediend, amendement-Kersten (SGP) waardoor op de begroting voor Buitenlandse Zaken de gelden voor het gezantschap bij de Paus werden geschrapt. Het amendement kreeg steun van regeringsfractie CHU.
     
  • 23. 
    Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
     
  • 24. 
    Fors gebouwde katholieke generaal, met grote witte knevel, uit een Gelders adellijk geslacht, die in vol ornaat de Eerste Kamer voorzat. Beminnelijke, hoffelijke figuur uit een familie die vele officieren voortbracht. Hijzelf was dat liefst 60 jaar. In 1908 door Zuid-Holland tot senator gekozen en in 1914 door het liberale kabinet-Cort van der Linden tot Eerste Kamervoorzitter benoemd. Vervulde zijn ambt met grote nauwgezetheid en trouw, en ook met een zekere ijdele trots. Leeft in de herinnering ook voort vanwege typische versprekingen. Zo sprak hij eens van 'onze fourier' in plaats van 'onze griffier'. Bleef na zijn aftreden als Kamervoorzitter nog twee jaar 'gewoon' lid.
     
  • 25. 
    De Eerste Kamervoorzitter leidt de vergadering van de Eerste Kamer en is tevens voorzitter van het College van fractievoorzitters en het College van Voorzitter en Ondervoorzitters (interne organisatie). Hij zit ook de Verenigde Vergaderingen voor. Daarnaast vertegenwoordigt de voorzitter de Kamer naar buiten toe, zoals in contacten met buitenlandse parlementen en bij ontvangsten van gasten.
     
  • 26. 
    Vooraanstaand katholiek politicus in het interbellum. Was advocaat en administratief rechter en kwam in 1905 in de Tweede Kamer voor het district Grave door oud-minister Harte te verslaan. Volgde in 1920 de liberaal Fock op als Kamervoorzitter en trad in die functie tamelijk streng en formeel op. In 1925 opvolger van minister Aalberse in het kortstondige eerste kabinet-Colijn. Was een bewonderaar van Colijn. Na zijn kortdurende ministerschap negentien jaar staatsraad. Werd na de breuk in het vierde kabinet-Colijn in 1939 verrassend formateur, omdat hij anders dan de ministers Romme en Steenberghe een exponent was van de rechtervleugel van de RKSP. Zijn formatiepoging mislukte dan ook. Stond bekend als tamelijk afstandelijk.
     
  • 27. 
    De voorzitter leidt de vergadering van de Tweede Kamer. In het Reglement van Orde staat welke bevoegdheden van toepassing zijn. Daarnaast vertegenwoordigt de voorzitter de Kamer naar buiten toe, bijvoorbeeld in contacten met buitenlandse parlementen. De voorzitter heeft een coördinerende rol tijdens de eerste fase van de kabinetsformatie.
     
  • 28. 
    Voortvarend bestuurder van Indische afkomst met vele nevenfuncties. Succesvol wethouder en burgemeester van Amsterdam. Dominante persoonlijkheid die allergisch was voor SDAP'ers. Stond bekend als slim en gevat, maar ook als enigszins driftig. Hekelde als liberaal lid van de Eerste Kamer de bemoeizucht van de minister van Binnenlandse Zaken in Amsterdam. Eerste vicepresident van de Raad van State die niet van adel was.
     
  • 29. 
    De vicepresident van de Raad van State heeft de feitelijke leiding van dit Hoge College van Staat, het belangrijkste adviesorgaan van de regering. Hij of zij bekleedt tevens het voorzitterschap van de Afdeling Advisering van de Raad van State, die adviezen uitbrengt over onder meer wetsvoorstellen en verdragen. Verder is de vicepresident een belangrijk (persoonlijk) adviseur van het staatshoofd bij staatkundige kwesties.
     
  • 30. 
    Protestants politicus; voorman van de christelijk-historischen. Aristocratische, maar ook temperamentvolle Groninger die driftig kon reageren en zich soms zeer scherp uitliet tegen politieke tegenstanders. Stond echter wel open voor argumenten van anderen. Had een sterk juridische inslag bij de benadering van vraagstukken. Werd in 1879 Tweede Kamerlid voor de antirevolutionairen en bleef dat tot 1921 (onderbroken door een kort ministerschap in het kabinet-Mackay en enige jaren in de Eerste Kamer). Brak samen met Kuyper met de Hervormde Kerk, maar keerde zich later af van de antirevolutionaire voorman. Van 1884 tot een conflict in 1896 hoogleraar aan de VU. Voor- en nadien rechter. Als vooraanstaand, invloedrijk staatsman was hij tot op hoge leeftijd één van de belangrijkste adviseurs van koningin Wilhelmina.
     
  • 31. 
    Minister van staat is een eretitel die op voordracht van het kabinet door de Koning wordt verleend*) aan personen die zich verdienstelijk hebben gemaakt op bestuurlijk gebied. Het gaat daarbij vaak om politici en bestuurders met een lange staat van dienst, zoals oud-premiers, oud-ministers, oud-Kamervoorzitters en oud-vicevoorzitters van de Raad van State. Een minister van staat wordt soms om advies gevraagd over politieke zaken. Bij een moeizame formatie of bij een staatsrechtelijke kwestie, kan bijvoorbeeld zijn ervaring van pas komen.