Parlementair onderzoek NATO Response Force (2006)
Op 19 juni 2006 heeft een parlementaire werkgroep onder voorzitterschap van de VVD'er Hans van Baalen1 een rapport gepresenteerd over de aard en reikwijdte van het Grondwetsartikel over het inlichtingenrecht2 van de Kamer bij de inzet van de krijgsmacht ter handhaving van de internationale rechtsorde.
De belangrijkste conclusie van de werkgroep was dat het feitelijke instemmingsrecht formeel dient te worden vastgelegd door wijziging van artikel 100. In artikel 100 moet de vereiste voorafgaande toestemming van de Tweede Kamer worden verankerd bij de inzet van de Nederlandse krijgsmacht buiten de landsgrenzen.
De werkgroep was in 2005 ingesteld om onderzoek te doen naar de parlementaire betrokkenheid bij de besluitvorming over militaire uitzendingen in het kader van de NATO Response Force en EU Battle Groups.
Contents
Nederland heeft militairen beschikbaar gesteld aan de NATO Response Force (NRF). Dit is een 'snelle-reactiemacht' die binnen enkele dagen moet kunnen worden ingezet bij internationale crises. Vanwege de korte reactietijd en het feit dat de Nederlandse eenheden reeds zijn toegewezen aan de NRF, kan de besluitvorming door de Tweede Kamer3 onder druk komen te staan.
In maart 2004 deed de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) onder voorzitterschap van Frits Korthals Altes4 daarom de aanbeveling de Tweede Kamer nauwer te betrekken bij de het instellen van de NRF en het toewijzen van Nederlandse eenheden aan de NRF. De ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking namen deze aanbeveling over.
In het najaar van 2004 praatten de Tweede Kamercommissies voor Buitenlandse Zaken5 en Defensie6 met de regering over deze materie. Volgens de commissies bleef onvoldoende duidelijk wanneer en op basis waarvan de Tweede Kamer bij de besluitvorming betrokken zou moeten worden. Dat zou niet alleen gelden voor de NRF, maar ook voor EU Battlegroups (BG's), en de NATO Strategic Reserve Force (SRF). Daar was nader onderzoek voor nodig.
eerder onderzoek
Al eerder werd onderzoek naar het uitzenden van militairen gedaan. In 1999 en 2000 deed de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (TCBU) onder voorzitterschap van Bert Bakker (D66)7 onderzoek naar uitzendingen in VN-verband. Het ging om de uitzendingen naar vredesmissies in voormalig Joegoslavië, de Perzische Golf, Haïti, Angola, Cambodja en Cyprus.
In 2002-2003 volgde een parlementaire enquête naar de val van de enclave Srebrenica en de rol van de Nederlandse militairen daarbij. Ook de enquêtecommissie werd door Bert Bakker geleid.
Meer over
Naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer stelde een werkgroep van Tweede Kamerleden een concept-onderzoeksvoorstel op en stuurde dat naar het presidium van de Tweede Kamer. Het presidium nam het voorstel onverkort over, en de Tweede Kamer stemde op 23 juni 2005 met het voorstel in. Dezelfde werkgroep die het concept-onderzoeksvoorstel had opgesteld zou het onderzoek uitvoeren met als voorzitter de VVD'er Hans van Baalen.
Samenstelling
De oorspronkelijke onderzoeksopdracht was dat de werkgroep zou onderzoeken of de huidige procedure van parlementaire betrokkenheid bij een besluit om Nederlandse militairen uit te zenden adequaat is. Het ging dan met name om uitzendingen in multinationale verbanden zoals de NATO Response Force (NRF) en de EU Battle Groups. Er zou geen onderzoek gedaan worden naar het functioneren van regering en parlement in heden en verleden.
Deze onderzoeksopdracht leidde tot acht deelvragen:
(letterlijke tekst):
-
1.Welke informatie moet het kabinet aan de Kamer verstrekken over de instelling van de NRF en andere, soortgelijke (toekomstige) arrangementen en op welk moment?
-
2.Welke informatie moet het kabinet aan de Kamer verstrekken over de toewijzing van Nederlandse militairen aan de NRF en aan andere, soortgelijke (toekomstige) arrangementen en op welk moment?
-
3.Welke informatie moet het kabinet aan de Kamer tijdens het gehele traject van besluitvorming verstrekken over de voorgenomen inzet van Nederlandse militairen in crisisbeheersingsoperaties in NRF-verband en andere soortgelijke (toekomstige) arrangementen en op welk moment dient die informatie aan de Kamer te worden verstrekt?
-
4.Biedt de huidige procedure over de uitzending van Nederlandse militairen voor crisisbeheersingsoperaties (op basis van artikel 100 Grondwet en de door de Kamer aanvaarde aanbevelingen van de TC Besluitvorming Uitzendingen) formeel en materieel voldoende mogelijkheden voor een goede betrokkenheid van de Kamer bij de besluitvorming over de inzet van (Nederlandse) militairen in NRF-verband en andere soortgelijke (toekomstige) arrangementen? Welke elementen in de besluitvormingsprocedures bij de NAVO (en de EU in geval van de EU Battlegroups) vormen een belemmering voor de betrokkenheid van de Kamer?
-
5.Welke aanpassingen in de besluitvormingsprocedure en/of het Toetsingskader zijn naar aanleiding van de beantwoording van onderzoeksvraag 4 noodzakelijk?
-
6.Dient er een specifiek Toetsingskader te worden geformuleerd voor crisisbeheersingsoperaties in het kader van de NRF en andere, soortgelijke (toekomstige) multinationale verbanden?
-
7.Op welke wijze en op welk moment dient het kabinet haar standpuntbepaling ten aanzien de inzet van Nederlandse militairen in NRF-verband en andere soortgelijke (toekomstige) arrangementen kenbaar te maken opdat de Kamer invulling kan geven aan haar controlerende taak?
-
8.Op welk moment in de besluitvormingsprocedure dient de Kamer gebruik te maken van haar materieel instemmingsrecht (conform artikel 100 Grondwet) over de inzet van Nederlandse militairen in NRF-verband of andere, soortgelijke (toekomstige) arrangementen?
De bedoeling was het onderzoek voor het kerstreces van 2005 af te ronden, zodat het direct na afloop van dat reces, begin 2006, gepresenteerd zou kunnen worden. Precies in die periode ontstond er echter een discussie over de interpretatie van een brief van de regering over Nederlandse deelname aan de ISAF-missie in Uruzgan, in Afghanistan.
Tijdens het debat over de ISAF-missie werd een motie van de Tweede Kamerleden Van Aartsen12 en Bos13 aangenomen. In deze motie staat onder andere dat "over de aard en reikwijdte van artikel 100 van de Grondwet geen onduidelijkheid mag bestaan en dat daarom zowel van de kant van de Kamer in het kader van de werkzaamheden van de werkgroep NRF, als van de kant van de regering helderheid dient te worden geschapen".
Door het aannemen van de motie-Van Aartsen/Bos is de onderzoeksopdracht verbreed. De werkgroep heeft daarom in het onderzoek, dat uiteindelijk in juni 2006 is gepresenteerd, uitgebreid aandacht geschonken aan de aard en reikwijdte van artikel 100 van de Grondwet.
De werkgroep heeft openbare documenten bestudeerd, gesprekken gevoerd met deskundigen, en werkbezoeken afgelegd aan de NAVO, de Europese Unie (EU) en Duitsland. Professor Bovend'Eert en dr. Besselink hebben de werkgroep schriftelijk geadviseerd over het formaliseren van het instemmingsrecht van de Kamer.
De belangrijkste conclusie van de werkgroep is dat de gegroeide politieke praktijk waarbij de Tweede Kamer een feitelijk instemmingsrecht heeft verkregen, formeel dient te worden vastgelegd.
De werkgroep beveelt daarom aan artikel 100 van de Grondwet zodanig te veranderen dat hierin het vereiste van voorafgaande toestemming van de Tweede Kamer voor de inzet van de Nederlandse krijgsmacht buiten de landsgrenzen wordt verankerd. Het vooraf verstrekken van inlichtingen hierover aan de Staten-Generaal moet gehandhaafd blijven.
De werkgroep stelt voor dat een aantal Kamerleden een initiatiefwetsvoorstel14 indient om artikel 100 te wijzigen. Deze Grondwetswijziging zou dan nog voor de Tweede Kamerverkiezingen van mei 2007 door de Tweede Kamer kunnen worden goedgekeurd.
De werkgroep is daarnaast van mening dat de huidige besluitvormingsprocedure voor de uitzending van troepen, zoals vastgelegd in het 'Toetsingskader 2001', van toepassing is op alle vormen van inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij militaire operaties buiten het grondgebied van de Koninkrijk. Dat betekent dat de regering het parlement altijd op basis van artikel 100 van de Grondwet moet informeren over de inzet van Nederlandse militaire eenheden, ook als de inzet gebaseerd is op artikel 5 van het NAVO Verdrag.
Artikel 5 verplicht de NAVO-bondgenoten tot wederzijdse bijstand, maar volgens de werkgroep beslissen de lidstaten op nationaal niveau over de manier waarop deze bijstand wordt geleverd. De werkgroep stelt dat het parlement op dezelfde wijze bij deze afweging betrokken moet worden als bij de inzet van de krijgsmacht voor de handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
Verder doet de werkgroep nog een flink aantal andere aanbevelingen voor het verbeteren van de besluitvormingsprocedures.
Website NAVO
Meer over
- 1.Internationaal georiënteerde liberaal, die namens de VVD negen jaar Tweede Kamerlid en tien jaar lid van het Europees Parlement was. Voor zijn Kamerlidmaatschap directeur van Public Affairs Consultants bij Deloitte en internationaal secretaris van de VVD. Zijn komst in de Kamer werd vertraagd vanwege geruchten over extreemrechtse sympathieën als student, die echter onbewezen bleven. Ontwikkelde zich snel tot een gedegen Kamerlid, dat helder en scherp formuleerde. Woordvoerder Europese zaken en als voorzitter van de commissie voor Defensie nauw betrokken bij de krijgsmacht. Was in 2009 en 2014 lijsttrekker bij de Europese verkiezingen. Baarde opzien met zijn steun aan de Oekraïense democratiseringsbeweging. Aimabele, toegankelijke volksvertegenwoordiger, die grossierde in buitenlandse onderscheidingen.
- 2.Een belangrijke taak van de Tweede Kamer is het beoordelen van besluiten van het kabinet (en van individuele bewindspersonen) en van voorgenomen beleid. Bij die controlerende taak wordt gebruikgemaakt van het recht op inlichtingen, een recht dat ieder individueel Tweede Kamerlid heeft en dat is vastgelegd in de Grondwet. De regering is verplicht om ieder individueel Kamerlid de inlichtingen te geven waar hij of zij om vraagt. Alleen als het belang van de staat in het geding is, mag de regering weigeren de informatie te verschaffen. Via het recht van onderzoek kan de Kamer zelf een nader onderzoek instellen.
- 3.Nederland heeft een parlementair stelsel met twee Kamers, die echter in hoge mate een zelfde positie hebben. Zo stemmen ze over alle wetsvoorstellen en begrotingen. Wel heeft de Tweede Kamer meer rechten dan de Eerste Kamer. Zij beschikt over het recht van initiatief en het recht van amendement.
- 4.Vooraanstaand Rotterdams advocaat, die achtereenvolgens partijvoorzitter, Kamerlid, minister, Eerste Kamervoorzitter en minister van staat was en die een grote staat van dienst in de VVD had. Was onder meer geruime tijd secretaris en voorzitter van zijn partij. Drong er als partijvoorzitter, met anderen, bij vicepremier Wiegel op aan steun te geven aan de lijn dat verdergaande bezuinigingen nodig waren, onder meer bij het aftreden van minister Andriessen. Minister van Justitie in eerste kabinet-Lubbers en tweede kabinet-Lubbers. Vond bij zijn aantreden, dat "oerstaatszaken" niet in gevaar mochten komen. Vergde daarom het uiterste van de rechterlijke macht en de politie, maar verwierf brede steun in het parlement. In 1997 de eerste liberale voorzitter van de Eerste Kamer sinds 1900. Kleine welsprekende heer; volbloed jurist. Toegewijd en krachtdadig bestuurder, die van zijn medewerkers een zelfde houding en loyaliteit verlangde. Was sinds 2001 minister van staat.
- 5.Deze vaste Tweede Kamercommissie voert overleg over onderwerpen die te maken hebben met het beleid van de minister van Buitenlandse Zaken. Tevens bereidt de commissie de plenaire behandeling voor van de jaarlijkse begroting van Buitenlandse Zaken en wetsvoorstellen ter goedkeuring van verdragen. Deze commissie gaat niet over het interne beleid van de Europese Unie, daar gaat de commissie voor Europese Zaken over.
- 6.Deze vaste Tweede Kamercommissie voert overleg met de bewindslieden van defensie over het defensiebeleid.
- 7.Prominente D66'er die van alle markten thuis was. Hield zich in de twaalf jaar waarin hij Tweede Kamerlid was bezig met onder meer financiën, sociale zekerheid, de zorg, buitenlands beleid, defensie, media en economische zaken. Leidde bekwaam de commissie die onderzoek deed naar de uitzending van Nederlandse militairen op vredesmissies en was voorzitter van de enquêtecommissie Srebrenica. Was, gevraagd en ongevraagd, altijd bereid de pers te woord staan en zette dan op heldere wijze de standpunten van zijn partij uiteen. Voor hij Kamerlid werd hoofd voorlichting van de Sociaal-Economische Raad. Verloor in 2006 zijn zetel, omdat Fatma Koser Kaya met voorkeurstemmen werd gekozen.
- 8.Historicus, die ruim drie jaar één van de buitenland-woordvoerders van het CDA in de Tweede Kamer was. Was daarvoor internationaal secretaris van het CDA en algemeen secretaris van Pax Christi. Hij promoveerde tijdens zijn Kamerlidmaatschap op een proefschrift over Zuid-Afrika. Was in de Tweede Kamer woordvoerder ontwikkelingssamenwerking. Als buitenland-specialist bezocht hij Sudan (Darfur). Maakte deel uit van een werkgroep uit de defensiecommissie die met succes een parlementair instemmingsrecht bepleitte voor de uitzending van militairen. Zoon van de schrijver/dichter Michel van der Plas. Is nu bijzonder hoogleraar in Leiden.
- 9.Vriendelijke, relativerende LPF-voorman, die - feitelijk noodgedwongen - vier jaar een vooraanstaande politieke rol speelde. Als voorlichter van Pim Fortuyn trad hij, na diens geweldadige dood, onverwacht als aanvoerder van de LPF naar voren. Hij werd fractievoorzitter en onderhandelaar bij de formatie. Kreeg toen zowel waardering voor zijn bezadigde rol als kritiek, omdat hij volgens partijleden te mild was. Trok zich daarom al na enige maanden terug. Kort voor de kabinetscrisis van 2002 keerde hij terug als fractievoorzitter en in 2003 was hij lijsttrekker. Ook dat leiderschap werd voortijdig beëindigd, maar in 2006 werd hij opnieuw fractievoorzitter. Als oud-voorlichter van defensie had dat onderwerp zijn bijzondere belangstelling en hij zette zich onder meer in voor veteranen. Is sinds 2018 gemeenteraadslid in Montfoort.
- 10.Farah Karimi (1960) is sinds 13 juni 2023 lid van de gezamenlijke PvdA/GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer. Zij was sinds 11 juni 2019 lid van de GroenLinks-Eerste Kamerfractie. In 1998-2006 was zij Tweede Kamerlid. Mevrouw Karimi kwam als Iraanse vluchtelinge naar Nederland en was vier jaar coördinator van Aisa, een project voor de emancipatie en ondersteuning van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen. Nam als Tweede Kamerlid mede het initiatief voor het raadplegend referendum over de Europese Grondwet. Was na als Tweede Kamerlidmaatschap tien jaar directeur van Oxfam Novib. Als Eerste Kamerlid houdt mevrouw Karimi zich onder meer bezig met asielbeleid, buitenlandse zaken en Europese zaken.
- 11.PvdA-politicus met een grote internationale staat van dienst en betrokkenheid met Afrika. Was in het kabinet-Balkenende IV minister voor Ontwikkelingssamenwerking en in Rutte II drie jaar minister van Buitenlandse Zaken. Hij begon als beleidsmedewerker van de PvdA-Tweede Kamerfractie en was European director Parlementarians for Global Action en politiek adviseur van de Verenigde Naties in zuidelijk Afrika. In de periode 2011-2013 was hij vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN in Ivoorkust en in 2013-2014 was hij dat in Mali. Als PvdA-Tweede Kamerlid (1997-2007) buitenlandwoordvoerder, die onder meer aandrong op onderzoek naar de Nederlandse betrokkenheid bij de strijd in Irak. Hij zat in de enquêtecommissie Srebrenica. Ter zake kundig minister, die beslissingen echter soms lang afwoog. Sinds 2019 is hij hoogleraar vrede, recht en veiligheid in Leiden/Den Haag.
- 12.VVD-politicus, maar zoon van een Haagse ARP-bestuurder en minister. Begon zijn loopbaan bij de VVD-Tweede Kamerfractie, onder meer als ambtelijk secretaris, en was daarna directeur van de Telders-stichting en medewerker van minister Wiegel. Na secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken te zijn geweest, werd hij minister van Landbouw in het kabinet-Kok I. Startte een grootschalige saneringsoperatie in de varkenshouderij. Minister van Buitenlandse Zaken in het tweede kabinet-Kok. Werd in 2002 Kamerlid en in 2003 fractievoorzitter van de VVD. Mocht zich echter niet politieke leider noemen en stapte na de verloren raadsverkiezingen van 2006 op. Stond als burgemeester van Den Haag (2008-2017) goed aangeschreven bij de bevolking. Was in 2017 waarnemend commissaris van de Koning in Drenthe en van december 2017 tot juli 2018 waarnemend burgemeester van Amsterdam.
- 13.Uit het bedrijfsleven afkomstige partijleider van de PvdA in de jaren 2002-2010. Werkte na zijn studie economie en politicologie ruim negen jaar in binnen- en buitenland voor Shell. Werd daarna Tweede Kamerlid en spoedig staatssecretaris van Financiën. In 2002 de eerste direct gekozen lijsttrekker van de PvdA. Leidde in 2003 zijn partij naar electoraal herstel, maar zag onderhandelingen met het CDA mislukken. Na vier jaar oppositie in 2007 vicepremier en minister van Financiën. Oogstte waardering voor de wijze waarop hij de gevolgen van de internationale financiële crisis aanpakte. Niet lang na de breuk in het kabinet-Balkenende IV koos hij voor zijn jonge gezin en verliet hij de politiek. Goed debater, die echter soms aarzelde over de koers van zijn partij. Tegenstanders betichtten hem daarom wel van 'draaien'. Was bestuursvoorzitter van VU Medisch Centrum en is nu voorzitter van het bestuur van Menzis.
- 14.Tweede Kamerleden hebben het recht om zelf een voorstel voor een wet aan de Tweede Kamer aan te bieden: het recht van initiatief. Een dergelijk voorstel wordt op vrijwel dezelfde wijze door het parlement behandeld als wetsvoorstellen die door de regering worden ingediend.
- 15.Tweede en Eerste Kamer kunnen zelfstandig onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Er kunnen daarbij meerdere instrumenten worden gebruikt. Het zwaarste middel is onderzoek op basis van de Wet op de parlementaire enquête (Wpe). Tussen 2016 en 2023 kende de Tweede Kamer ook de mogelijkheid voor het houden van een parlementaire ondervraging. In juli 2023 is de parlementaire ondervraging vervangen door de beknopte parlementaire enquête.
- 16.Het parlement heeft onder meer de taak de regering te controleren. De Eerste en Tweede Kamer hebben daarom het recht om een onderzoek naar een bepaalde zaak in te stellen. Dit kan sinds juli 2023 de vorm van een parlementair onderzoek, beknopte parlementaire enquete of een reguliere parlementaire enquête hebben.