75 jaar geleden: het progressieve kabinet-Schermerhorn
PDC, juni 2020
Op 25 juni 1945 trad het kabinet-Schermerhorn aan. In 1935 was er na een crisis in het tweede kabinet-Colijn1 voor het eerst serieuze kans op een kabinet van christelijke partijen en sociaaldemocraten. Vier jaar later was het zo ver, toen de SDAP2 twee ministers leverde aan het noodkabinet-De Geer3. Pas in het eerste naoorlogse kabinet, het kabinet-Schermerhorn/Drees, zouden progressieve (centrumlinkse) ministers echter domineren.
Vanwege de enorme problemen die bestonden in het berooide en gehavende Nederland (waarbij ook nog eens de onafhankelijkheidsstrijd in Nederlands-Indië kwam), werd dat kabinet-Schermerhorn niet in alle opzichten een succes. Toch was sprake van een definitieve koerswijziging in de Nederlandse politiek. De vooroorlogse christelijke coalitie keerde niet terug.
In de periode 1918-1940 nam 'centrumlinks' slechts zes jaar deel aan kabinetten (in 1933-1937 de VDB4 en in 1939-1940 SDAP en VDB). Tussen 1945 en 2020 zou de PvdA bijna 40 jaar in kabinetten vertegenwoordigd zijn.
Contents
Aan het begin van de twintigste eeuw werd de Nederlandse politiek volledig gedomineerd door de antithese. Dat was een door ARP-leider Abraham Kuyper5 geïntroduceerd begrip, dat aangaf dat er in de politiek een scheiding bestond tussen 'gelovigen' en 'ongelovigen', ofwel tussen christelijke partijen (ARP, CHU6, Katholieken7, samen 'de coalitie') en niet-christelijke partijen (liberalen, vrijzinnig-democraten en SDAP).
Deze rechts-links-tegenstelling (rechts=christelijk, links=niet-christelijk) kwam vooral tot uiting bij verkiezingen en bij de kabinetsvorming. Er was steeds sprake van een rechts of van een links kabinet; samenwerking tussen partijen van links en rechts kwam niet voor.
De groei van de SDAP betekende echter dat het voor liberalen of voor de rechtse partijen moeilijker werd alleen een meerderheid te verwerven. In 1918 wilden sommige leiders van rechts (onder andere Colijn8) vorming van een 'gemengd' kabinet. De katholieken wezen samenwerking met de SDAP echter af, vanwege de maatschappijvisie van die partij.
Toen er in 1925 een breuk was ontstaan in de rechtse coalitie wees de katholiek voorman Nolens9 vorming van een kabinet van RKSP, SDAP en VDB af. Hij stelde toen dat alleen 'in uiterste noodzaak' zou worden samengewerkt met de SDAP.
In 1933 werd door Colijn een gemengd kabinet van rechts en links gevormd. Vanwege de ernstige economische crisis werd een brede basis wenselijk geacht. In het crisiskabinet-Colijn namen ook ministers van VDB (Oud10 en Marchant11) en van de Liberalen (Kalff12) zitting.
In de katholieke Tweede Kamerfractie, die onder leiding stond van oud-minister Aalberse,13 ontstond steeds meer onvrede over het bezuinigingsbeleid ('aanpassing') van het kabinet. De katholieken, inclusief minister Steenberghe die in mei 1935 aftrad, wilden dat de overheid een actiever economisch beleid zou voeren, door bijvoorbeeld het opzetten van werklozenprojecten.
Tijdens een debat over een wetsvoorstel waarin allerlei bezuinigingen werden geregeld ('het bezuinigingsontwerp'), uitte Aalberse ernstige kritiek op het kabinetsbeleid. Minister-president Colijn nodigde de katholieken daarop uit hun vertrouwen in het kabinetsbeleid uit te spreken. Toen Aalberse dat weigerde bood het kabinet zijn ontslag aan.
Aalberse werd na het uitbreken van de crisis tot formateur benoemd. Hij stuurde aan op een combinatie van RKSP en SDAP met nog een derde partij. Voor een kabinet van enkel katholieken en sociaaldemocraten (rooms-rood) voelden de katholieken niet. Daarom werden onder meer CHU en VDB uitgenodigd om ook toe te treden tot die combinatie.
De VDB van minister van Financiën Oud was echter tegen wijziging van het financieel-economische beleid en wees samenwerking met SDAP en RKSP af. De poging van Aalberse was daarmee mislukte. Uiteindelijk kwam er een nieuw kabinet-Colijn14, dat vrijwel de zelfde samenstelling had als het afgetreden tweede kabinet-Colijn.
In 1937 streefde de nieuwe katholieke voorman Goseling15 (die Aalberse was opgevolgd toen die in 1936 Kamervoorzitter was geworden) naar herstel van de rechtse coalitie. In het vierde kabinet-Colijn16 keerden VDB en Liberalen daarom niet terug.
Toen dat kabinet in 1939 viel en een poging van Colijn om voldoende steun te krijgen voor een protestants-liberaal minderheidskabinet (het vijfde kabinet-Colijn) was mislukt, was de situatie van 'uiterste noodzaak' aangebroken. De SDAP was bovendien sinds 1934 een gematigder koers gaan varen, waarbij onder meer defensie-uitgaven en het koningshuis werden geaccepteerd.
Tot het tweede kabinet-De Geer traden in 1939 SDAP-leider Albarda17 en Tweede Kamerlid Van den Tempel18 toe als eerste sociaaldemocratische ministers.
Tijdens de oorlog had zich bij veel politieke leiders, maar ook bij koningin Wilhelmina, de gedachte ontwikkeld dat het politieke bestel moest worden vernieuwd. De oude scheiding tussen 'links en rechts' moest worden doorbroken (er werd daarom van 'doorbraakgedachte19' gesproken). Aanhangers van die beweging zouden de Nederlandse Volksbeweging (NVB) oprichten.
Na de bevrijding in mei 1945 werd een kabinet gevormd door de vrijzinnig-democraat Schermerhorn20 en de sociaaldemocraat Drees21. Schermerhorn werd één van de leidende figuren van de NVB, Drees was de belangrijkste voorman van de oude SDAP, maar hij stond open voor partijvernieuwing.
Schermerhorn en Drees wilden een breed samengesteld kabinet, waarin alle partijen vertegenwoordigd zouden zijn. Met de ARP - tegenstander van partijvernieuwing - ontstond echter een conflict over de wijze waarop vacatures die tijdens de oorlog waren ontstaan, moesten worden opgevuld. Er kwam wel één ARP-minister, maar die trad niet namens zijn partij op.
De belangrijkste ministers in het kabinet waren, naast Schermerhorn en Drees, de econoom Piet Lieftinck22, die minister van Financiën werd en de sociaaldemocraat Hein Vos23 die op Handel en Nijverheid kwam. Vos was in de jaren dertig één van de architecten geweest van het 'Plan van de Arbeid', een plan van SDAP en NVV om de economische crisis te bestrijden.
Belangrijk waren ook de posten van Binnenlandse Zaken en Justitie vanwege de zuivering en berechting van 'foute' Nederlanders en vanwege het herstel van de bestuurlijke instellingen. Op Binnenlandse Zaken kwam Beel24 en op Justitie Kolfschoten25, beiden behoorden tot de katholieke partij.
progressief
Schermerhorn, minister-president en Algemene Oorlogsvoering
Drees, vicepremier en Sociale Zaken
Vos, Handel en Nijverheid
Mansholt, Landbouw, Voedselvoorziening en Visserij
Lieftinck, Financiën
Logemann, Overzeese Gebiedsdelen
Van der Leeuw, Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
Van Roijen, zonder portefeuille, plaatsvervanger op Buitenlandse Zaken
rechts
Beel, Binnenlandse Zaken
Kolfschoten, Justitie
Van Schaik, Verkeer en Energie
Meynen, Oorlog
neutraal
Van Kleffens, Buitenlandse Zaken
Ringers, Openbare Werken en Wederopbouw
De Booy, Marine
Er is geen kabinet geweest dat voor zulke enorme problemen stond als het kabinet-Schermerhorn. Om enkele zaken te noemen: de economie lag grotendeels plat, er was schaarste aan alles (ook aan voedsel), er was woningnood, de overheid had een enorme schuld, terugkerende gevangenen uit Duitse kampen moesten worden opgevangen, 'foute' Nederlanders dienden opgesloten en bestraft te worden, bestuur en democratie moesten worden hersteld.
En dan was er ook nog een oorlog gaande in Azië. Toen die oorlog met Japan was beëindigd, ontstond er een gewapend conflict in Nederlands-Indië met naar onafhankelijkheid strevende nationalisten.
Het kabinet pakte voortvarend de problemen aan. Vooral minister Lieftinck liet zich gelden door een krachtdadige geldzuivering, waarbij alle Nederlanders hun oude guldens moesten inleveren en een week van een tientje moesten leven. Minister Vos stelde een Centraal Planbureau in, om de overheid meer grip op de economie te geven. Minister Mansholt zorgde voor herstel van de voedselvoorziening.
Er kwam echter ook kritiek op het beleid van het kabinet. De plannen voor vorming van een nationale omroep van minister Van der Leeuw strandden, het uitblijven van verkiezingen werd bekritiseerd en de instelling van een regeringsvoorlichtingsdienst werd gezien als staatspropaganda. Ook de strijd in Nederlands-Indië was omstreden.
Inmiddels was in februari 1946 de Partij van de Arbeid (PvdA) ontstaan, waarin SDAP, VDB en CDU26 waren opgegaan. Ook enkele christelijke politici en partijlozen traden toe. Alle progressieve ministers uit het kabinet waren lid van de PvdA geworden en stonden in mei 1946 kandidaat bij de Tweede Kamerverkiezingen.
Bij die verkiezingen was de PvdA de grote verliezer. De doorbraak van confessionelen naar een brede progressieve volkspartij mislukte dan ook grotendeels. De oude rechtse partijen keerden terug, zij het dat de RKSP was omgevormd naar Katholieke Volkspartij (KVP).
Ondanks het verlies bleef de PvdA in 1946 regeringspartij. Samen met de KVP trad zij toe tot het kabinet-Beel. De KVP'er Beel was premier en Drees opnieuw vicepremier. Er werd wel gesproken van 'het nieuwe bestand'. Pas in 1958 zou er een einde komen aan die - soms moeizame - samenwerking van KVP en PvdA. Vanaf 1948 zouden overigens ook andere partijen (VVD, CHU, ARP) deel uitmaken van het kabinet.
De Amsterdamse politicoloog Hans Daudt stelde in 1980 dat de leer van de 'uiterste noodzaak' ook na 1945 had gegolden. Deelname van de sociaaldemocraten aan het kabinet werd door de KVP van Romme27 noodzakelijk geacht vanwege de sociale rust en om te verhinderen dat de PvdA een te linkse koers zou gaan varen. Toen in 1958 de wederopbouw was voltooid en sociale rust ook zonder PvdA mogelijk was, was het voor 'rechts' niet langer nodig om de PvdA als regeringspartij te handhaven.
In haar proefschrift "Alleen bij uiterste noodzaak? De rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis 1948-1958" (Amsterdam, 1986) bestreed Anneke Visser deze theorie. Zij stelde dat er niet alleen sprake was van onwil bij rechts, maar dat het na 12 jaar logisch was dat er een andere (centrumrechtse) coalitie kwam. Bovendien was het niet zo dat de PvdA alleen maar een gewillig 'slachtoffer' was, maar ook zelf doelbewust soms voor de oppositie koos.
Meer over
- 1.Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.
- 2.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 3.Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP, CHU, VDB, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.
- 4.De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
- 5.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 6.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 7.De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
- 8.Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
- 9.Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
- 10.Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
- 11.Militante politiek leider van de vrijzinnig-democraten, die felle aanvallen op zijn tegenstanders niet schuwde. Was advocaat en wethouder in Deventer en werd in 1899 als links-liberaal naar de Tweede Kamer afgevaardigd. Was daar spoedig een geducht woordvoerder op talrijke beleidsterreinen en volgde in 1916 Dirk Bos op als fractievoorzitter. Zorgde in 1919 via een initiatiefwet voor de invoering van het vrouwenkiesrecht. Politieke tegenstander van Colijn, wiens kabinet hij in 1925 ten val bracht. Wist toen echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Trad in 1933 evenwel als minister van Onderwijs toe tot het crisiskabinet-Colijn II. Kwam met een spellingsvereenvoudiging (spelling-Marchant). Nadat zijn positie in de VDB door zijn heimelijke overgang naar het katholicisme onhoudbaar was geworden, trad hij in 1935 af. Scherp debater, die gestileerde speeches hield. Had als bijnaam 'Le tigre neerlandais'.
- 12.Deftige liberale heer, die als minister van Waterstaat in het tweede kabinet-Colijn weloverwogen opereerde. Aan hem werd belangrijke invloed toegedicht op de conservatief-liberale economische politiek van het crisiskabinet. Was voor hij minister werd jarenlang directeur van spoorwegmaatschappijen en topman van de nieuwgevormde Nederlandse Spoorwegen. Overleed binnen twee jaar ministerschap. Was meer ondernemer dan politicus. Gaf korte, bondige antwoorden en was uiterlijk nogal onbewogen, maar ook energiek en hoffelijk, en werd door Kamerleden als persoon gewaardeerd.
- 13.Katholieke voorman, die als minister een belangrijk aandeel had in de sociale wetgeving. Was advocaat en wethouder in Leiden en volgde in 1903 Schaepman op als Kamerlid. Steunde de sociale-wetgevingsvoorstellen van Talma en bracht zelf een wet tegen oneerlijke concurrentie tot stand. Daarna hoogleraar in Delft en in 1918 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de eerste minister van Arbeid. Werd de man van de 8-urendag en bracht diverse belangrijke wetten tot stand. Nadien als Kamerlid vertrouweling en opvolger van Nolens. In 1935 de hoofdrolspeler bij de kabinetscrisis over de financiële politiek van het kabinet-Colijn. Wist echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Besloot zijn loopbaan als Kamervoorzitter en staatsraad. Had veel aanzien bij de katholieke vakbeweging, maar werd ook door politieke tegenstanders gewaardeerd.
- 14.Dit kabinet was een voortzetting in iets gewijzigde samenstelling van het tweede kabinet-Colijn. De aanduiding Colijn III is feitelijk onjuist. Met name Colijn wilde na het conflict met de Katholieke Kamerfractie echter benadrukken dat er een nieuw kabinet was gevormd. Het ging evenwel om een reconstructie en er werd teruggekomen op de ontslagaanvrage.
- 15.Amsterdamse advocaat die al op jeugdige leeftijd partijvoorzitter en fractievoorzitter van de RKSP werd en vervolgens minister. Groot voorstander van de rechtse samenwerking. Bewerkstelligde in 1937 tegen de zin van Colijn dat er een einde kwam aan de samenwerking van 'rechts' met vrijzinnigen. Doortastende minister van Justitie in het kabinet-Colijn IV, die een terughoudend vreemdelingenbeleid voerde. Kwam in opspraak door de affaire-Oss, waarbij aan de opsporingsbevoegdheid van de Marechaussee in Oss was ingetrokken. Overleed tijdens gevangenschap in Buchenwald.
- 16.Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
- 17.Voorman van de SDAP in de jaren 1925-1939 en in het kabinet-De Geer II één van de twee eerste socialistische ministers. In Delft opgeleide ingenieur, die eerst werkzaam was in het onderwijs en vervolgens directeur van de Amsterdamse Arbeidsbeurs werd. Kwam in 1913 in de Tweede Kamer en was daar aanvankelijk onder meer koloniaal woordvoerder. Werd in 1917 tevens wethouder van onderwijs in Den Haag, wat hij zes jaar bleef. Volgde in 1925 Troelstra op als leider van de SDAP. Overtuigd socialist, maar pragmatisch en gematigd en daarom ook door politieke tegenstanders gewaardeerd. Bediende zich als spreker van een bloemrijke taal, maar miste het charisma van zijn voorganger. Na zijn ministerschap in de Londense kabinetten nog zeven jaar staatsraad.
- 18.SDAP-Tweede Kamerlid en minister. Aanvankelijk schildersgezel en vakbondsbestuurder. Fractievoorzitter in de Amsterdamse gemeenteraad. Kwam in 1915 als opvolger van Vliegen voor een Amsterdams district in de Tweede Kamer. Selfmade man, die tijdens zijn Kamerlidmaatschap promoveerde tot doctor in de economie. In de SDAP-fractie een belangrijk woordvoerder op het gebied van sociale zaken; hield zakelijke, zelfs wat droge redevoeringen. In 1939 in het kabinet-De Geer II samen met Albarda de eerste socialistische minister. Bracht de door zijn voorganger Romme ingediende wet op de kinderbijslag in het Staatsblad. Behoorde in de Londonse kabinetten tot de krachtdadiger figuren.
- 19.Na de Tweede Wereldoorlog streefden progressieven naar een zogenaamde 'doorbraak': niet langer moest het 'geloof' bepalend zijn voor de politieke keuze. Progressieve katholieken en protestanten dienden zich aan te sluiten bij sociaaldemocraten en vrijzinnig-democraten in één progressieve partij.
- 20.Medeinitiatiefnemer van de Nederlandse Volksbeweging en medeoprichter van de PvdA, die in opdracht van Wilhelmina in 1945 met Drees een kabinet formeerde waarvan hij minister-president werd. Na de verkiezingen van 1946 benoemd tot voorzitter van de Commissie-Generaal voor Nederlands-Indië om met de Indonesiërs te onderhandelen; een functie die hem veel smaad opleverde. Enige jaren Tweede Kamerlid en daarna teruggekeerd in de wetenschap. Als Eerste Kamerlid een gezaghebbend woordvoerder onderwijs en ontwikkelingssamenwerking. Nuchtere Noord-Hollandse boerenzoon die als Delfts geodetisch ingenieur een wereldvermaard geleerde werd door de introductie van fotogrammetrie in de luchtkartering. Was in de jaren dertig actief als voorzitter van 'Eenheid door Democratie'. In de bezettingstijd betrokken bij het hooglerarenverzet en gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Pas tegen het eind van zijn leven kreeg hij de waardering die hij verdiende.
- 21.'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
- 22.Minister van Financiën tijdens de naoorlogse periode van wederopbouw met groot gezag. Werd al op vrij jonge leeftijd hoogleraar economie en monetair beleid in Rotterdam. Behoorde voor de oorlog tot de linkervleugel van de CHU en 'brak in 1946 door' naar de PvdA. Voorstander van marktordening en sociale hervorming. Als minister kreeg hij bijnamen als 'De kei van de kneuterdijk', maar ook 'De grootste boef van Nederland'. Was er in hoge mate verantwoordelijk voor dat Nederland na de oorlog financieel weer op orde werd gebracht. Vooral bekend door het Tientje van Lieftinck, dat symbool stond voor de geldsanering. Streng minister, die de financiële teugels strak hield. Na zijn ministerschap vervulde hij internationale functies.
- 23.Vooraanstaand sociaaldemocratisch politicus en ideoloog. Ontwierp in de jaren dertig samen met Tinbergen het Plan van de Arbeid, het alternatief van SDAP en NVV voor de bestrijding van de crisis. Werd in 1937 SDAP-Kamerlid en in 1945 minister van Handel en Nijverheid in kabinet-Schermerhorn/Drees. Kreeg echter weinig kans zijn ideeën voor socialisatie en ordening uit te voeren. Daarna minister van Verkeer in het kabinet-Beel I. In 1947 als enige minister tegenstander van gewapend ingrijpend in Indonesië. Vanaf 1948 directeur van de 'rode' verzekeringsmaatschappij en daarna senator en staatsraad. Was één van de tien begaafde kinderen uit een oorspronkelijk Drents 'rood' onderwijzersgezin. Na zijn studie elektrotechniek in Delft ontwikkelde hij zich tot een origineel macro-econoom. In zijn tijd één van de weinigen van wie bekend was dat hij homoseksueel was.
- 24.Katholieke staatsman. Eén van de belangrijkste politici van na 1945. Begon zijn loopbaan als gemeenteambtenaar. In 1945 werd hij minister van Binnenlandse Zaken en als zodanig speelde hij een voorname rol bij de naoorlogse zuiveringen. Was als premier en Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon een vooraanstaande figuur in het moeizame proces van dekolonisatie. Voorstander van militair optreden (politionele acties) tegen de Republiek Indonesia. Na terugkeer uit Indië hoogleraar en in 1951 weer minister van Binnenlandse Zaken en in het kabinet-Drees III tevens vicepremier. Had een goede band met Drees. In de jaren vijftig en zestig als (in)formateur betrokken bij de vorming van diverse kabinetten, vooral van centrumrechtse signatuur. Belangrijk adviseur en vertrouweling van koningin Juliana. Gezagvol, inventief en doortastend politicus, die vaak als regelaar en 'bruggenbouwer' fungeerde. Ook een wat dorre formalistische jurist, die als bijnaam 'de Sfinx' had. In de persoonlijke omgang echter veel minzamer.
- 25.Vooraanstaande katholieke politicus en bestuurder, die in het eerste naoorlogse kabinet-Schermerhorn minister van Justitie werd. Kreeg als zodanig te maken met de inrichting van de bijzondere rechtspleging, de zuivering van rechtscolleges, zoals van de Hoge Raad, en de repatriëring van overlevenden van de Holocaust. Was voor de oorlog secretaris van de RKSP en directeur van het partijbureau. Na zijn ministerschap Eerste Kamerlid en burgemeester van Eindhoven en van Den Haag. In Eindhoven zette hij zich in voor de komst van de Technische Hogeschool en in Den Haag bevorderde hij onder meer de komst van het Congresgebouw. Stond als burgemeester bekend als een charmante en beminnelijke bestuurder.
- 26.De CDU was een protestants-christelijke, antimilitaristische partij. De partij ontstond in 1926 uit drie kleine christen-socialistische partijen. Na de Tweede Wereldoorlog ging de CDU op in de Partij van de Arbeid.
- 27.Advocaat en notaris uit Terheijden bij Breda, die tot de katholieke opposanten van de politiek van Willem I en Willem II behoorde. Kan als één van de eerste ultramontaanse afgevaardigden worden beschouwd. Gelieerd aan de Bredase familie Van Mierlo en voorvader (overgrootvader) van KVP-leider Carl Romme.
- 28.Ruim een maand na de bevrijding benoemde koningin Wilhelmina dit eerste naoorlogse kabinet als opvolger van het oorlogskabinet-Gerbrandy III. Het kabinet-Schermerhorn/Drees bestond uit ministers van SDAP, CHU en RKSP, alsmede vijf partijloze ministers, van wie er later twee PvdA-lid werden. Minister-president Schermerhorn was afkomstig uit de kring van de VDB (later PvdA). Het kabinet trad op 25 juni 1945 aan.