Europese Grondwet van 1953

"Europese Grondwet door Straatsburg aanvaard", kopte De Volkskrant prominent op de voorpagina van 11 maart 1953. Parlementariërs uit "Klein Europa" (Frankrijk, Italië, West-Duitsland, Nederland, België en Luxemburg) hadden zich met 55 stemmen vóór en 5 onthoudingen uitgesproken voor een ontwerp-grondwet, waarover zo'n 6 maanden was onderhandeld.

 
bron: Voorpagina van De Volkskrant, 11 maart 1953
bron: Voorpagina van De Volkskrant, 11 maart 1953

Dit Europees Statuut is snel in de vergetelheid geraakt. Eigenlijk ten onrechte, omdat de voorbereidende discussies een sterk sturende werking hadden op de wijze waarop de Europese samenwerking de decennia daarna vorm kreeg. De Nederlandse afgevaardigden, onder leiding van de KVP'ers Pieter Blaisse en Marga Klompé, drukten een grote stempel op deze vroege ontwerp-Grondwet door te pleiten voor nauwe economische samenwerking. Hiermee maakten zij de geesten rijp voor de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) in 1958.

Contents

  1. Europese samenwerking na de Tweede Wereldoorlog
  2. Op weg naar een Europese Grondwet
  3. Een nieuwe staatsinrichting voor Europa na 1945
  4. Nederlands succes: verankering van de economische integratie
  5. Marga Klompé
  6. Europees Statuut wordt aangenomen, en afgewezen
  7. Raadpleeg het Europees Statuut van 1953
  8. Literatuur

1.

Europese samenwerking na de Tweede Wereldoorlog

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog kreeg de Europese samenwerking snel gestalte. In veel Europese landen bestond een bijzonder sterke Europese federale beweging. Bij veel mensen leefde namelijk de overtuiging dat een Derde Wereldoorlog voorkomen kon worden als Europese landen nauwer zouden samenwerken. In 1948 werd een conferentie in Den Haag georganiseerd, die aan de wieg stond van de Raad van Europa1. Drie jaar later verenigden Frankrijk, Italië, West-Duitsland en de Beneluxlanden ("Klein Europa") zich in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), een ogenschijnlijk bescheiden samenwerking die de handel in kolen, staal en schroot tussen deze landen liberaliseerde.

In dezelfde periode (1952) ondertekenden de regeringen van Klein Europa een overeenkomst voor de oprichting van een gezamenlijk Europees leger, het zogenaamde Europese Defensie Gemeenschap (EDG). De EDG strandde twee jaar later, toen het Italiaanse en Franse parlement weigerden het verdrag te ondertekenen. Hiermee was een gezamenlijk Europees leger van de baan.

2.

Op weg naar een Europese Grondwet

De Belgische socialist Paul-Henri Spaak2, die tussen 1938 en 1949 enkele malen premier van België was, bekleedde in 1952 het voorzitterschap van de Europese Federale Beweging. Deze beweging kwam in maart 1952 met het initiatief om een Europese Grondwet voor te bereiden.

 
Spaak, P.-H.Ch.

Spaak was ook lid van het kersverse EGKS-parlement. Hierdoor kon hij het initiatief nemen tot instelling van een "Assemblee ad hoc", die vanaf september 1952 vergaderde over het opstellen van een Europese Grondwet. Spaak werd voorzitter van deze Assemblee. De werkzaamheden duurden tot 11 maart 1953, en haalden vanaf december 1952 de voorpagina's van alle Nederlandse dagbladen.

De Nederlandse Eerste- en Tweede-Kamerleden die deelnamen aan de Assemblee ad hoc waren:

  • - 
    Pieter Blaisse3 (KVP)
  • - 
    Sieuwert Bruins Slot4 (ARP)
  • - 
    Marinus van der Goes van Naters5 (PvdA)
  • - 
    Marga Klompé6 (KVP)
  • - 
    Henk Korthals7 (VVD)
  • - 
    Gerard Nederhorst8 (PvdA)
  • - 
    Maan Sassen9 (KVP)
  • - 
    Gerrit Vixseboxse10 (CHU)

De werkzaamheden van de "Assemblee ad hoc" betekenden een bijzondere vernieuwing op staatkundig gebied. Voor het eerst in de Europese geschiedenis werd een internationaal verdrag niet op regeringsniveau vastgesteld (door diplomaten en ministers), maar door parlementariërs uit verschillende landen. Er zijn zodoende aardige parallellen te trekken tussen deze Assemblee van 1952-1953 en de Europese Conventie11 van 2002-2003, die de huidige Europese Grondwet voorbereidde.

3.

Een nieuwe staatsinrichting voor Europa na 1945

Op welke wijze kunnen landen intensief samenwerken, zonder al te veel zeggenschap te verliezen? Dát was de belangrijkste vraag die de leden van de 'Assemblee ad hoc' zich in september 1952 stelden. De doelstelling bij de aanvang van de werkzaamheden was de samenvoeging van twee bestaande samenwerkingsverbanden: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staat (EGKS), en de Europese Defensie Gemeenschap (EDG). Met andere woorden: er moest een gezamenlijk bestuur komen voor een Europees leger en de Europese handel in kolen, staal en schroot. Een ander essentieel onderdeel was de gezamenlijke coördinatie van het buitenlands beleid (uiteindelijk vastgelegd in artikel 212 en artikel 6913 van het Europees Statuut).

 
bron: Voorpagina van De Telegraaf, 19 januari 1953
bron: Voorpagina van De Telegraaf, 19 januari 1953

Hoe kreeg het Europese bestuur vorm? Over het principe bereikten de afgevaardigden vrij snel een akkoord. Er moest een federale Europese Politieke Gemeenschap (EPG) komen met:

  • - 
    een Eerste en Tweede Kamer (de Europese Senaat en de Kamer der Volkeren, die tezamen het Europees Parlement vormden),
  • - 
    een regering (de Europese Uitvoerende Raad), en
  • - 
    een Raad van Nationale Ministers, die een brugfunctie vervulde waarmee de afstand tussen de Europese regering en de nationale regeringen gedicht moest worden.

Ten slotte zouden Europese wetten getoetst worden door een Europees Hof van Justitie.

  • Europees Statuut (maart 1953): Titel II - Van de Instellingen der Gemeenschap

Kamer der Volkeren

De praktische invulling van bovenstaande structuur was de inzet van harde onderhandelingen. Zo eiste Frankrijk dat het meer zetels in de Kamer der Volkeren zou krijgen dan West-Duitsland en Italië, omdat de Afrikaanse koloniën volgens de Franse grondwet een integraal deel uitmaakten van Frankrijk. Saillant genoeg werd dit standpunt verdedigd door "een als uit ebbenhout gebeitelde gedelegeerde uit Afrika", de latere president van Senegal: Leopold Sedar Senghor.

 

[Senghor] sloeg zijn armen als vleugels uit en hield in academisch Frans zijn pleidooi voor een Verenigd Europa. Hij uitte de klacht, waarom men in het Europese parlement geen plaats heeft voor de Afrikaanse kleurlingen, die grondwettelijk met Frankrijk zijn verbonden. Met Frankrijk! Met Europa!

"Wij zijn een volk van 52 millioen zielen. Landen van Europa, denkt er aan. De Afrikaners willen met de Europeanen leven in de geest van onderlinge afhankelijkheid. Wij willen wél de bruidsjonkers zijn om de sleep te dragen op de dag dat Europa federatief trouwt. Maar wij weigeren ons als bruidsschat te laten aanbieden."

De Volkskrant, 9 januari 1953

Senghor verdedigde de Franse belangen met verve, en werd voor zijn loyaliteit beloond met ministersposten in het Franse kabinet. Uiteindelijk won Frankrijk de strijd om meer zetels. In het Europees Statuut was de volgende zetelverdeling voorzien: 70 zetels voor Frankrijk, 63 voor Italië en West-Duitsland, 30 voor Nederland en België, en 12 voor Luxemburg.

  • Artikel 15 uit het Europees Statuut (maart 1953): Nationale vertegenwoordiging in de Kamer der Volkeren

Nederlandse nederlagen inzake de Europese Senaat en het kiessysteem

Vanuit de kleine landen kwam hierop een hardnekkige tegenbeweging met Marga Klompé6 (KVP) als belangrijke woordvoerder, om te zorgen dat - naar Amerikaans model - alle lidstaten in de Europese Senaat evenveel zetels zouden krijgen. De voorstanders van deze zogenaamde "paritaire vertegenwoordiging" verloren het pleit, omdat er vanuit de grote landen veel weerzin bestond tegen een mogelijke "tyrannie van de kleinen".

De Nederlandse delegatie leed nog een andere nederlaag, namelijk over de wijze van samenstelling van de Europese Kamer der Volkeren. Vrijwel de hele Nederlandse delegatie bleek afwijzend te staan tegenover algemene verkiezingen voor deze Kamer. De Nederlanders wensten dat de Tweede Kamer deze leden zou aanwijzen.

Er werd ook lang vergaderd over de instelling van een uniform Europees kiesstelsel. Jonkheer Van der Goes van Naters5 (PvdA) betoogde dat er een gezamenlijke Europese kieswet en een gezamenlijk kiesstelsel moesten komen, maar uiteindelijk durfde de Assemblee zich er de vingers niet aan te branden. De Belg Wigny vatte de huiver hiervoor samen door te betogen dat nationale parlementen afwijzend zouden staan tegenover een Europese afvaardiging die niet volgens dezelfde spelregels is gekozen als het nationale parlement.

Uit het Europees Statuut (maart 1953):

  • Artikel 13: Algemene verkiezingen
  • Artikel 16: De Senaat

4.

Nederlands succes: verankering van de economische integratie

P.A. Blaisse

Tijdens de besprekingen hebben de Nederlandse parlementariërs zich bijzonder actief opgesteld. Door en bloc te opereren hebben zij het standpunt "Geen politieke integratie zonder verdere economische integratie" geïntroduceerd, en met hand en tand verdedigd. Voor de Nederlanders was dit punt cruciaal. Pieter Blaisse3 (KVP) diende in december 1952 een motie in met deze strekking. De Nederlandse delegatie werd bovendien actief gesteund door minister van Buitenlandse Zaken Jan Willem Beyen14, die in zijn contacten met Europese collega's het belang van de vorming van een Tolunie telkens benadrukte.

De Nederlandse plannen riepen veel weerstand op, met name van Franse zijde. Een pleidooi van Sieuwert Bruins Slot4 (ARP) om economische integratie tot "krachtgevend beginsel" van de politieke federatie te promoveren haalde het niet, evenals plannen van Henk Korthals7 (VVD) om per direct een douane-unie te vormen. De socialistische afgevaardigde Guy Mollet meldde dat Frankrijk pertinent zou weigeren om zijn economie op te geven, na eerder al de Franse legers aan Europa te hebben overgeleverd (door deelname aan de Europese Defensie Gemeenschap).

Na een "breed en ononderbroken offensief" voor economische éénmaking, dat de Belgische afgevaardigde Dehousse bestempelde als een "aandoenlijk schouwspel", bleken de Nederlanders echter ook voldoende Italianen, Duitsers en Belgen te hebben gewonnen voor het standpunt. Moties die het principe van economische samenwerking aanscherpten, kregen een vrij grote meerderheid.

 
bron: Voorpagina van De Volkskrant, 9 januari 1953
bron: Voorpagina van De Volkskrant, 9 januari 1953

De Nederlandse delegatie leverde een prestatie van formaat. Met een verwijzing naar het Verdrag van de EGKS werd het principe aangenomen dat de zes landen van het Klein Europa een gemeenschappelijke markt zouden vormen, gebaseerd op het vrije verkeer van goederen, kapitaal en personen. Heel opmerkelijk was een tweede uitwerking hiervan, namelijk "de gezamenlijke coördinatie van de monetaire, financiële en credietpolitiek."

  • Artikel 2, streepje 4 uit het Europees Statuut (maart 1953): Taken en doelstellingen der Europese Gemeenschap12
  • Artikel 82 uit het Europees Statuut (maart 1953): De gemeenschappelijke markt

Hiermee waren de Nederlanders hun tijd ruim veertig jaar vooruit, want de Europese Unie zou tot 1998 moeten wachten op de euro en het Stabiliteitspact. Met een vooruitziende blik schreef De Telegraaf: "[Economische integratie] is een gezond standpunt van het hoogste belang voor ons land. Maar Straatsburg zal nog wel veel water door de Rijn zien stromen, alvorens deze Nederlandse wens wordt verwezenlijkt."

5.

Marga Klompé

KlompAc, Dr. M.A.M.

De Assemblee ad hoc kende twee 'exotische' figuren: de Senegalees Leopold Senghor (zie boven) en de enige vrouw in het gezelschap: de Nederlandse Marga Klompé6 (KVP). Het raadplegen van dagbladen uit de vroege jaren '50 doet de hedendaagse lezer bij tijd en wijle de wenkbrauwen hoog optrekken. De kwaliteit van het verhalende proza uit die tijd is vaak hoog, mede door de mooie beeldspraak. Daar staat tegenover dat journalisten zich typeringen veroorloofden die in de 21e eeuw ondenkbaar zijn.

De Assemblee ad hoc was een mannenbolwerk. In dit verband geeft de NRC van januari 1953 een aardige beschouwing over de rapporten die aan alle gedelegeerden werden gestuurd:

 

Op zich zelf overigens merkwaardig dat hier een politiek verenigd Europa wordt "gemaakt" in een vergadering waaraan maar één vrouw deelneemt. Het is onze landgenote mejuffrouw Klompé. [Voorzitter Spaak doet onrecht aan Klompé, door de vergadering consequent met "Messieurs" toe te spreken.] Sommige afgevaardigden zijn hoffelijker dan de voorzitter. En boven het officiële tot de vergadering gerichte rapport staat heel netjes "mejuffrouw, mijne heren".

Nieuw Rotterdamse Courant, 12 januari 1953

Klompé werd door velen geroemd om haar ijver en de wijze waarop zij in een complex krachtenveld opereerde door steeds de gemeenschappelijke noemer te vinden. Met name het Nederlandse streven naar economische integratie wist zij op deze wijze goed te verdedigen. De Volkskrant typeerde deze kwaliteiten als volgt:

 

En als voorbeeldige Nederlandse huisvrouw, die alles netjes bijveegt, waar door wat onstuimigheid stof is opgewaaid, omlijstte mejuffrouw Klompé (KVP) het zesvoudige Nederlandse pleidooi [voor economische integratie] met een sobere lijst van bewuste beheersing.

De Volkskrant, 11 januari 1953

Klompé was een van de meest actieve leden van de Nederlandse delegatie. Haar speerpunten waren onder meer:

  • - 
    vetorecht voor lidstaten op de vaststelling van het gezamenlijke Europese budget
  • - 
    economische integratie, in het kielzog van de overige Nederlandse kamerleden
  • - 
    enquêterecht voor het Europese Kamer der Volkeren, ("een verstandige toevoeging", aldus de Volkskrant),
  • - 
    géén algemene verkiezingen voor de Kamer der Volkeren,
  • - 
    elke lidstaat een gelijk aantal zetels in de Europese Senaat (paritaire samenstelling), als tegenwicht voor de zetelverdeling in de Kamer der Volkeren waar Frankrijk met 70 zetels domineerde
  • - 
    geleidelijke overheveling van de bevoegdheden van nationale ministers naar de Europese senaat

6.

Europees Statuut wordt aangenomen, en afgewezen

De Assemblee ad hoc rondde de werkzaamheden af op 13 maart 1953 met de presentatie van het Europees Statuut. Hoewel de Assemblee het niet aandurfde om het document 'Europese Grondwet' te noemen, hadden de meeste Nederlandse dagbladen hier minder moeite mee. "Europese Grondwet door Straatsburg aanvaard", meldde De Volkskrant prominent op de voorpagina. "Wij zijn in ondertrouw gegaan," verklaarde minister Jan Willem Beyen14. "Het stadium der verloving zijn wij reeds gepasseerd." De Telegraaf voegde hieraan toe dat tussen de dag van aantekening en die van het huwelijk vaak meer dan veertien dagen verloopt...

De Assemblee stemde uiteindelijk in met 55 stemmen voor en 5 onthoudingen. De Nederlandse delegatie bekeek het resultaat nuchter, zonder al te veel enthousiasme. In de analyse van De Volkskrant: "Het Nederlandse gemoed verborg, traditiegetrouw, zijn bewogenheid onder zakelijke oprechtheid. Uit naam van de Nederlandse delegatie zei de oudste afgevaardigde, Gerrit Vixseboxse10 (CHU), dat alle Nederlanders hun stem geven aan het ontwerp ondanks zijn tekortkomingen."

Weerstand in Frankrijk en West-Duitsland

De grote meerderheid die het Europees Statuut kreeg in de Assemblee, maskeerde echter de brede weerstand die er tegen het document heerste. Eigenlijk stemden alleen de Benelux-landen en Italië zonder voorbehoud in met het document. De Duitse socialisten, die een politieke loopgravenoorlog tegen de Duitse christendemocratische kanselier Konrad Adenauer voerden, hadden helemaal niet meegedaan aan de besprekingen. De voor hun gereserveerde zetels waren zes maanden lang leeg gebleven.

De meeste weerstand bestond echter in Frankrijk. De politieke situatie van de Vierde Republiek (1946-1958) was fundamenteel instabiel, met coalitieregeringen die gemiddeld één jaar regeerden. Het Europees Statuut kon rekenen op de steun van de christen-democratische MRP-partij en de centrum-rechtse radicalen. De socialistische SFIO was hevig verdeeld, met een sterke anti-stroom. Zo verklaarde de socialistische voorman Guy Mollet in januari 1953 in de Assemblee ronduit: "Wij zijn tegen dit statuut; wij zijn tegen het Kleine Europa zonder meer."

Het Franse sentiment jegens Klein Europa verslechterde aanzienlijk met de algemene verkiezingen van januari 1953. De RPF-partij van generaal De Gaulle had een grote verkiezingsoverwinning behaald. De Gaulle was fel tegenstander van de Europese Defensie Gemeenschap (EDG), die een hoeksteen van het Europees Statuut vormde. De zeer pro-Europese minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman maakte plaats voor Georges Bidault, die een eurosceptische houding aannam. Bidault en Mollet durfden het Europees Statuut in maart 1953 echter niet te torpederen voor het oog van de voltallige internationale pers in Straatsburg.

Geruisloze afgang

Volgens de procedures moest de voorzitter van de Assemblee, de Belg Paul-Henri Spaak, het Europees Statuut aanbieden aan de ministers van Buitenlandse Zaken van Klein Europa, die op 12 mei 1953 bij elkaar kwamen. Spaak, riep na het akkoord over het Europees Statuut de ministers van Buitenlandse Zaken uitdrukkelijk op om het élan nu niet te breken. De Franse minister Bidault kondigde namelijk al klip en klaar aan dat het ontwerp-Statuut grondig bestudeerd (en herzien) moest worden.

In de planning zou binnen drie maanden een ministersconferentie beslissen over de definitieve vaststelling. Na een akkoord door de bewindslieden zou het Statuut in werking treden als de zes nationale parlementen hun akkoord gaven. Optimistisch voorzag de NRC in maart 1953 dat het Statuut - als alles normaal verliep - in de zomer van 1954 in werking kon treden.

Het Franse kabinet-Mayer, dat op 8 januari 1953 was aangetreden en waar Bidault minister van Buitenlandse Zaken was, viel echter al op 21 mei 1953. Eén jaar later weigerden zowel het Italiaanse als het Franse parlement om akkoord te gaan met de Europese Defensie Gemeenschap (EDG), dat een belangrijke pijler onder het Europees Statuut vormde. Voor de Fransen woog hierbij het risico van herbewapening van West-Duitsland zwaar.

Nasleep

Het falen van de EDG betekende ook een streep door het Europees Statuut. In 1955 hervatten de zes landen van het Klein Europa echter besprekingen voor nauwere samenwerking tijdens een conferentie in de Italiaanse stad Messina. Twee jaar later werd in Rome het Verdrag van de Europese Gemeenschap getekend, die de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) instelde.

7.

Raadpleeg het Europees Statuut van 1953

Het volledige Europees Statuut is te raadplegen via deze site:

  • Europees Statuut 1953

8.

Literatuur

  • - 
    Richard T. Griffiths, Europe's First Constitution. The European Political Community, 1952-1954 (Londen, The Federal Trust, 2000)
  • - 
    Antonin Cohen, "La constitution européenne. Ordre politique, utopie juridique et guerre froide" in: Critique Internationale no. 26 (Janvier 2005)
  • - 
    Annemarie van Heerikhuizen, "Pioniers van een verenigd Europa: bovennationaal denken in het Nederlandse parlement (1946-1951)" (dissertatie, 1998)
  • - 
    Christophe Réveillard, "La Communauté politique européenne (1952-1954). L'américanisation de la fédération?" in: Dominique Barjot, Christophe Réveillard (red.) L'américanisation de l'Europe occidentale au XXe siècle, (Paris, Presses de la Sorbonne, 2002) 101-120.
  • - 
    W.H. Weenink, Bankier van de wereld. Bouwer van Europa. Johan Willem Beyen (1897-1976) (Leiden, Prometheus/NRC Handelsblad, 2005)

  • 1. 
    Na de verwoestende Tweede Wereldoorlog was er in Europa grote behoefte aan een organisatie die zich zou richten op het bevorderen van mensenrechten en democratie. In 1949 richtten Europese landen daarom de Raad van Europa op. Dit orgaan is géén onderdeel van de Europese Unie en moet niet verward worden met de Raad van de Europese Unie of de Europese Raad. Vrijwel alle Europese landen zijn lid.
     
  • 2. 
    De Belg Paul-Henri Spaak (1899-1972) geldt als een van de belangrijkste grondleggers van de Europese samenwerking na de Tweede Wereldoorlog. Was in 1944 mede-initiatiefnemer voor de oprichting van de Benelux, van 1949 tot 1951 voorzitter van de Raad van Europa, en van 1952 tot 1954 voorzitter van de Europese Commissie voor Kolen en Staal. Verder was hij in 1945 de eerste voorzitter van de algemene vergadering van de Verenigde Naties, en van 1957 tot 1961 secretaris-generaal van de NAVO. Tussen 1936 en 1966 diverse malen premier en minister van Buitenlandse Zaken van België.
     
  • 3. 
    Katholieke notariszoon uit Amsterdam die na een loopbaan in het bedrijfsleven en als hoofdambtenaar een vooraanstaand Tweede Kamerlid werd voor de KVP. Woordvoerder handelspolitiek, economische en Europese zaken en tevens lid van het Europees Parlement. Werd enkele keren genoemd als minister of staatssecretaris. Goed bevriend met Luns. Vervulde opmerkelijk veel commissariaten in binnen- en buitenland. Sportief onafhankelijk politicus met veel bonhomie. Na zijn politieke loopbaan werd hij buitengewoon hoogleraar in Delft.
     
  • 4. 
    Journalist en ARP-politicus, die tussen 1956 en 1963 de ARP-Tweede Kamerfractie leidde. Nam in de oorlog ontslag als burgemeester en speelde in het verzet een belangrijke rol bij het illegale Trouw. Bleef na de oorlog als hoofdredacteur aan die krant verbonden. In de Kamer buitenland-woordvoerder en warm voorstander van Europese samenwerking. Volgde in 1956 Schouten op als fractieleider. Hoofdrolspeler bij de bouwcrisis van 1960, waarbij zijn fractie tegenover de 'eigen' bewindslieden Van Aartsen en Zijlstra kwam te staan. Nadat hij in 1961 ook zijn standpunt ten aanzien van Nieuw-Guinea had gewijzigd, raakte hij geleidelijk uit de gratie bij de ARP. In 1963 trok hij zich terug uit de politiek.
     
  • 5. 
    'Rode advocaat' uit Nijmegen. Voor de oorlog justitie-woordvoerder van de SDAP en al snel vooraanstaand fractielid. Volgde in 1945 Drees op als fractievoorzitter en leidde in 1946 ook de eerste PvdA-fractie. Opereerde in die functie nogal solistisch. Kwam in 1951 in conflict met zijn partij over het beleid ten aanzien van Nieuw-Guinea en moest toen opstappen als fractievoorzitter. Pleitbezorger van Europese integratie, zorg voor het milieu, natuurbehoud en ontwikkelingssamenwerking. Was actief in het EGKS-parlement en het Europees Parlement. Kleurrijke, wat geaffecteerd sprekende, rebelse, maar ook vooruitziende figuur in sociaaldemocratische kring.
     
  • 6. 
    In 1956 de eerste vrouwelijke minister van ons land. Doortastend politiek zwaargewicht in de KVP. Was aanvankelijk docente scheikunde en op dat terrein gepromoveerd. Actief in het verzet als koerierster en in 1944-1945 organisator van hulpverlening. Vertrouwelinge van Romme em als Tweede Kamerlid buitenland-woordvoerder van haar fractie met belangstelling voor de Europese samenwerking. Volgde in 1956 Van Thiel op als minister van Maatschappelijk Werk. Bracht in 1963 de Algemene Bijstandswet tot stand. Loodste in 1966 als minister van Cultuur de Omroepwet door het parlement. Was in het kabinet-De Jong de enige vertegenwoordigster van de linkervleugel van de KVP. Vrouw met veel gezag in het parlement, die door haar mannelijke collega's vaak vriendschappelijk werd geplaagd om de grote ernst waarmee zij haar taken uitvoerde. Kwam soms wat hautain en belerend over, mede door haar deftige spreektrant. Werd in 1971 als eerste vrouw minister van staat.
     
  • 7. 
    Vooraanstaand naoorlogs liberaal politicus, tweede man van de VVD-fractie. Afkomstig uit de journalistiek. Was als Tweede Kamerlid actief op het gebied van de europese samenwerking, economische zaken en defensie, en maakte deel uit van de enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Europeaan in hart en nieren en lid van het Europees Parlement. Vicepremier en minister van Verkeer en Waterstaat in het kabinet-De Quay. Stimuleerde in een tijd van welvaartsgroei sterk de aanleg van wegen. Werd door Oud als zijn opvolger gezien, maar trok zich in 1963 terug, omdat hij de confrontatie met partijgenoot-senator Van Riel vreesde. Deftige, integere politicus, die duidelijk tot de vooruitstrevende vleugel van zijn partij behoorde en die uit was op consensus.
     
  • 8. 
    PvdA-politicus en 'Europeaan' van het eerste uur. Idealistisch socialist, die in 1934 als jong econoom meewerkte aan het Plan van de Arbeid van SDAP en NVV. Als Tweede Kamerlid voor de PvdA jarenlang de constructieve opponent van minister Zijlstra. Was tijdens het kabinet-Cals fractievoorzitter. Verwekte opschudding met een veelvuldig verspreide brief over het huwelijk van prinses Beatrix. Toen Den Uyl hem was opgevolgd als fractievoorzitter weer 'gewoon' Tweede Kamerlid en ondervoorzitter van de Kamer. Stapte in 1971 over naar de Senaat, waarvan hij eveneens ondervoorzitter was. Enthousiast sportbeoefenaar.
     
  • 9. 
    Katholiek politicus die een belangrijke rol speelde in de Indonesische kwestie. Was advocaat en gedeputeerde. Behoorde tot de aanhangers van een personalistisch socialisme. Werd in 1946 als juridisch specialist Tweede Kamerlid voor de KVP. In 1948 schoof KVP-leider Romme, met wiens nicht hij was getrouwd, hem naar voren als minister van Overzeese Gebiedsdelen in het eerste kabinet-Drees. Voorstander van een harde lijn jegens de Republiek Indonesia. Kwam daarover in conflict met zijn collega's, waarop hij in 1949 aftrad. Nadien Eerste Kamerlid, EG-commissaris en gewaardeerd ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen. Zelfbewust politicus, die het als minister soms aan tact ontbrak.
     
  • 10. 
    Directeur van een Almelose textielfabriek die in de jaren na de Tweede Wereldoorlog financieel-economisch woordvoerder van de CHU-Senaatsfractie was. Voorzitter van de Kamercommissies financiën en Economische Aangelegenheden. Hield zich ook bezig met buitenlandse zaken en defensie en was actief als vicevoorzitter van de Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Was tevens kantonrechter. Hield als Kamerlid filosofische betogen. Ondanks zijn mindere oratorische talenten, werd graag naar hem geluisterd.
     
  • 11. 
    De Europese Conventie was een vergadering die de belangrijkste overheden in Europa verenigde om te praten over de totstandkoming van een Europese Grondwet. De 217 deelnemers vertegenwoordigden de regeringen van alle EU-lidstaten; de nationale parlementen (zowel de Eerste als de Tweede Kamers); de Europese Commissie; en het Europees Parlement.
     
  • 12. 
    De Gemeenschap heeft tot taak en tot algemene doelstelling:
     
  • 13. 
    Teneinde de vervulling van de haar in artikel 2 toegekende algemene taak te bevorderen, coördineert de Gemeenschap de buitenlandse politiek van de deelnemende Staten.
     
  • 14. 
    Partijloze minister van Buitenlandse Zaken, in combinatie met de KVP'er Luns in het derde kabinet-Drees. Voormalig topambtenaar van financiën en bankier. Had als minister een belangrijk aandeel in het totstandkomen van de EEG, nadat hij in december 1952 een naar hem genoemd plan had gelanceerd voor economische integratie. Buitengewoon erudiet en spiritueel man; geestig en onderhoudend. Hoewel geld en bankwezen zijn vak waren, beschouwde hij toch het ministerschap als één van de meest aangename en vruchtbare periodes van zijn leven. Zijn relatie met collega-minister Luns was zeer slecht vanwege competentiegeschillen. Na zijn aftreden ambassadeur in Parijs.