Bezuinigingsoperaties

Source: Parlement.com.

Na de internationale financiële crisis en de recessie moest de Nederlandse overheid in 2008-2009 banken, financiële instellingen en bedrijven ondersteunen. De kosten daarvan deden de staatsschuld echter sterk oplopen. Het kabinet-Balkenende IV1 kondigde daarom in 2009 bezuinigingen aan. Die werden door het kabinet-Rutte concreet ingevuld.

Het was niet voor het eerst dat bij de toestand van de overheidsfinanciën ingrijpen noodzakelijk maken. Al omstreeks 1844 dreigde een staatsbankroet2. Minister Van Hall3 van Financiën kwam toen met een gedwongen 'vrijwillige' lening voor rijken.

Tot 1945 was het doel van het begrotingsbeleid ervoor te zorgen dat inkomsten en uitgaven in evenwicht waren, waardoor soms grote bezuinigingsoperaties nodig waren. Na 1945 werd de staatsschuld niet per definitie onwenselijk.

De groei van de overheidsuitgaven en van de omvang van de collectieve sector liep in de jaren zeventig zodanig uit de hand, dat ingrijpende sanering nodig was. Dat vond plaats in de jaren 1982-1995, nadat in 1978-1981 pogingen zonder succes waren gebleven.

Contents

  1. Bezuinigingen in de jaren twintig
  2. De crisis van de jaren dertig
  3. Bezuinigingen in 1957
  4. De 1%-operatie van 1976
  5. Bestek'81
  6. No-nonsensebeleid kabinetten-Lubbers
  7. De Tussenbalans van 1991
  8. Crisismaatregelen 2009

1.

Bezuinigingen in de jaren twintig

Hoewel Nederland buiten de directe oorlogshandelingen van de Eerste Wereldoorlog bleef, zorgde het wel voor grote economische moeilijkheden en voor hoge overheidsuitgaven. De handel zakte in, de voedselvoorziening haperde en het leger moest gemobiliseerd blijven.

Vanaf 1918 tekende zich wel herstel af. Niettemin sprak de Tweede Kamer in november 1919 in een motie verontrusting uit over de toestand van de begroting. In die motie-Rink werd aangedrongen op bezuinigingen. Dat was een algemeen heersende wens bij met name liberalen en christelijke partijen, die enerzijds de rol van de overheid beperkt wilden houden en anderzijds belastingen laag.

Begin jaren twintig haperde het aanvankelijke herstel en ontstond er een recessie. Bij de kabinetsformatie van 1922 werd daarom tot bezuinigingen besloten. De in 1923 (tussentijds) aangetreden minister van Financiën Colijn4 trok de teugels nog strakker aan. Hij pakte het overheidstekort van 100 miljoen gulden aan door bijvoorbeeld te korten op ambtenarensalarissen en door de klassen in het lager onderwijs te vergroten. Verder werden nieuwe belastingen ingevoerd, zoals een belasting op fietsen (rijwielen).

2.

De crisis van de jaren dertig

De na de Beurskrach van 1929 ontstane economische wereldcrisis deed zich vanaf 1931 voelen in Nederland. De uitgaven liepen op, bijvoorbeeld door toename van het aantal werklozen, en de inkomsten liepen terug door verslechtering van de handel. De collectieve uitgaven stegen van 19,3% in 1930 naar ruim 25% in 1932-1935. Het overheidstekort liep daardoor sterk op.

Een bezuinigingscommissie-Welter kwam in 1933 met ingrijpende voorstellen, bijvoorbeeld om uitkeringen en salarissen te verlagen. Het in 1933 gevormde kabinet-Colijn/Oud5 waarin christendemocraten en liberalen samenwerkten, kreeg het etiket: crisiskabinet. In 1935 kwam minister Oud6 met een bezuinigingswetsontwerp.

3.

Bezuinigingen in 1957

Na de Tweede Wereldoorlog volgde relatief snel herstel. Dat kwam voor een belangrijk deel door de Marshallhulp, maar lage lonen zorgde ook voor een goede concurrentiepositie. Minister Lieftinck7 voerde een streng uitgavenbeleid, waardoor de overheidsfinanciën op orde kwamen.

Midden jaren vijftig was er echter sprake van een zekere 'overspanning' in de economie. Om dat af te remmen, kondigde het vierde kabinet-Drees8 in 1957 een bestedingsbeperking af. Uitgaven voor bijvoorbeeld nieuwe tunnels werden uitgesteld, landbouwsubsidies werden verlaagd en belastingen gingen omhoog. Op de begroting werd in 1957 f 200 miljoen bespaard. In vergelijking met eerdere en latere bezuinigingsoperatie was dat dus een gering bedrag.

4.

De 1%-operatie van 1976

De toenemende welvaart maakte in de jaren zestig sterke stijging van de overheidsuitgaven mogelijk en voor veel partijen ook wenselijk. Naast woningbouw stimuleerde het rijk bouw van zwembaden en sporthallen, kwam er meer geld voor welzijnswerk, cultuur en recreatievoorzieningen en voor de aanleg van nieuwe snelwegen, tunnels en spoorverbindingen. Verder ontstond een uitgebreid stelsel van sociale wetgeving, werd het (wetenschappelijk) onderwijs voor meer jongeren toegankelijker en stegen uitkeringen en salarissen (niet alleen in de bedrijven maar ook bij de overheid en in het onderwijs).

De oliecrisis van 1974, die werd gevolgd door economische teruggang in 1975, veroorzaakte problemen voor de overheidsfinanciën en voor de werkgelegenheid. Minister Duisenberg9, minister van Financiën in het kabinet-Den Uyl10, kwam in 1976 daarom met een zogenoemde 1%-operatie: de collectieve lasten (belastingen, premies) mochten jaarlijks nog maar met 1% van het nationaal inkomen stijgen.

5.

Bestek'81

De 1%-operatie verhinderde niet dat de collectieve lasten toch sterker stegen. Het financieringstekort dreigde op te lopen en de lastendruk verzwakte de concurrentiepositie. Doordat de wereldhandel stokte, steeg ook de werkloosheid. Daarnaast was er al enige jaren sprake van bovengemiddelde inflatie. Wel werd in 1978 nog uitgegaan van een economische groei van 3%.

Het kabinet-Van Agt/Wiegel11 koos voor beperking van de stijging van de overheidsuitgaven. Het beleid daarvoor zette het uiteen in de in juni 1978 verschenen nota Bestek'81. Hoofdlijnen daarvan waren matiging van de lonen (vanaf twee keer modaal), stabilisering van de collectieve lasten, en ombuigingen op de begroting van f 10 miljard. Er kwamen kortingen in de sociale zekerheid en de inflatiecorrectie (compensatie voor gestegen lonen) werd beperkt.

Van de voorgestelde ombuigingen kwam in de praktijk weinig terecht. Steeds deden zich overschrijdingen voor, terwijl bijvoorbeeld minister Albeda12 van Sociale Zaken zich succesvol verzette tegen al te forse ingrepen op uitgaven van zijn departement. Het zelfde deed overigens ook VVD-minister Pais13 van Onderwijs. Enerzijds wilde Albeda de relatie met de vakbond niet verstoren en anderzijds had hij steun van een deel van de CDA-fractie. De speelruimte van het kabinet, dat slechts op 77 zetels in de Tweede Kamer kon rekenen, was beperkt. Bovendien waren 'de geesten' nog niet rijp voor ingrijpende bezuinigingen.

Minister Andriessen14 drong in 1980 op verdere besparingen, maar kreeg daarvoor geen steun - ook niet van de VVD die daarvoor altijd had gepleit. Hij trad af. De rijksuitgaven stegen van f 22,5 miljard in 1977 naar f 68,7 miljard in 1982.

6.

No-nonsensebeleid kabinetten-Lubbers

In de jaren 1980-1982 liepen de overheidsfinanciën volstrekt uit de hand en steeg ook de werkloosheid dramatisch. De overheidsschuld steeg van f 54,5 miljard in 1977 naar ruim f 137 miljard in 1982. De rentelasten van het Rijk (het rentepercentage was bijna 12,5%) liepen daarmee eveneens enorm op.

De grote problemen werden nu wel algemeen erkend. In november 1982 sloten werkgevers en werknemers het 'Akkoord van Wassenaar15' waarin afspraken werden gemaakt over loonmatiging in ruil voor arbeidstijdverkorting. Het in november 1982 aangetreden kabinet-Lubbers16 (I) kwam met een ingrijpend saneringsprogramma ('No-nonsense'). Het financieringstekort moest terug van boven de acht procent naar onder de vijf procent.

Jaarlijks zou in de periode 1983-1986 zeven miljard worden bezuinigd. Vooral de uitgaven voor sociale zekerheid, welzijnswerk, gezondheidszorg en onderwijs gingen drastisch omlaag. De ministers De Koning17, Brinkman18 en Deetman19 kwamen met ingrijpende wetgeving om socialezekerheidswetten te versoberen, om studieduur en studiefinanciering te beperken en om kosten meer door te berekenen. Onderwijs moest in 1983-1986 f 225 miljoen inleveren. Offers werden behalve van uitkeringsgerechtigden ook gevraagd van ambtenaren (die in 1983 bijvoorbeeld 3% minder kregen) en onderwijzers.

Naast wetgeving en bezuinigingen maakte ook privatisering deel uit van het beleid. De overheid stootte allerlei taken af. Via de Tweeverdienerswet en de voorstellen van de Commissie-Oort werden belangrijke belastinghervormingen doorgevoerd.

Het beleid was succesvol waar het ging om het terugdringen van de (structurele) werkloosheid en bij het enigszins op orde brengen van de overheidsfinanciën, maar na 1986 bleken de financieringsproblemen bepaald nog niet voorbij. Negatieve ontwikkelingen in de wereldeconomie waren in handelsland Nederland altijd sterk merkbaar.

7.

De Tussenbalans van 1991

Het kabinet-Lubbers III20 kreeg kort na zijn aantreden te maken met flinke tegenvallers op de begroting voor 1990 (f 2,5 miljard). Van de voorgenomen plannen om bijvoorbeeld gemeenten meer geld te geven voor sociale vernieuwing kwam daardoor weinig. Nieuwe bezuinigingen waren nodig.

Minister Kok21 van Financiën bracht in februari 1991 de zogenoemde 'Tussenbalans' uit, waarin het kabinet f 17,5 miljard aan nieuwe ombuigingen aankondigde. Het ging daarbij om f. 12,8 miljard bezuinigingen op de begroting en f 4,7 miljard aan lastenverzwaringen. Zo zouden de tarieven voor het openbaar vervoer stijgen, ging de dieselaccijns omhoog en werd de huursubsidie beperkt.

Vooral Defensie en Ontwikkelingssamenwerking moesten inleveren. Maar ook op het welzijnswerk, de gezondheidszorg en onderwijs werd extra bezuinigd. De oplopende uitgaven voor de WAO was in 1991 reden voor het kabinet om de toegang tot die regeling te beperken.

Het ombuigingsbeleid in de periode 1983-1993 leidde er toe dat de collectieve uitgaven daalden van 65,6& van het nationaal inkomen in 1983 naar 58,8% in 1994. Het financieringstekort ging van 8,6% in 1983 naar 2,9% in 1994.

Na 1994 werd het hervormingsbeleid voortgezet (zo werd de Ziektewet 'geprivatiseerd' en kwam er een nieuw ziektekostenstelsel), maar bleven grote bezuinigingsoperaties uit. De jaren 1994-2000 werden gekenmerkt door economische groei, lage werkloosheid en lage inflatie. Minister Zalm22 voerde een stabiel begrotingsbeleid, waarbij grote ombuigingen niet nodig waren.

8.

Crisismaatregelen 2009

De crisis van 2008-2009 deed de noodzaak tot bezuinigingen herleven. Onder leiding van minister-president Balkenende vergaderden de vicepremiers Bos en Rouvoet en de fractieleiders Van Geel, Hamer en Slob enkele weken in het Catshuis over een aanvullend beleidsprogramma. Zij bereikten in maart 2009 daarover een akkoord. Het kabinet en de coalitiepartijen kozen ervoor nog niet direct te bezuinigen, maar de economische activiteit te stimuleren. De ombuigingen zouden pas later plaatsvinden en er moest eerst worden gestudeerd op ambtelijk niveau waarop het beste kon worden bezuinigd.

Besloten werd tot gerichte stimulering van de economie voor met name 2009 en 2010, met een accent op de werkgelegenheid op korte termijn. Er werd voor circa 3 miljard in 2009 en circa 3 miljard in 2010 gestimuleerd voor arbeidsmarkt (met name jeugdwerkloosheid), onderwijs en kennis; voor duurzame economie; voor infrastructuur en (woning)bouw; en voor liquiditeitsverruiming van het bedrijfsleven. Voor de extra werkloosheidsuitgaven (1 miljard in 2009, 4 miljard in 2010, 4,5 miljard in 2011) zou niet worden omgebogen. In totaal werden de kosten voor herstel van de economie geraamd op 50 miljard. Die kwamen bovenop de 80 miljard die nodig waren geweest om de klappen voor spaarders en investeerders op te vangen door de internationale kredietcrisis.

Er moest verder een begin met herstel van gezonde overheidsfinanciën worden gemaakt om de houdbaarheid van de publieke voorzieningen vanaf 2011 veilig te stellen. Uitvoeringstegenvallers (naar schatting 3,7 miljard) moesten worden opgevangen. Daarenboven werden de kosten van de rente van de hogere EMU-tekorten in 2009 en 2010 vanaf 2011 gedekt (1,8 miljard).

Ten slotte werd besloten tot een langetermijn agenda, gericht op duurzaamheid en energie, op innovatie en kennis, op stedelijke vernieuwing en wijkaanpak alsmede op de lange termijn houdbaarheid van onze collectieve voorzieningen, met name door beheersing van de zorgkosten, verhoging van de AOW-leeftijd naar 67 jaar en verhoging van het eigenwoningforfait voor mensen die een huis bewonen met een WOZ-waarde van 1 miljoen of meer.

Op 25 maart legde premier Balkenende in de Tweede Kamer een verklaring af over dit pakket maatregelen. Tijdens het Tweede Kamerdebat op 26 maart liep de PVV-fractie weg, nadat CDA-fractievoorzitter Van Geel had verklaard dat er nog nauwelijks ruimte was voor aanpassing van het crisispakket. Aan de plannen veranderde verder ook weinig.

De onderhandelingen over het crisispakket waren moeizaam verlopen en de verhouding tussen met name PvdA en CDA verslechterde daardoor. Het werd de opmaat na de breuk in het kabinet, begin 2010.

 

Meer over

  • historische achtergrond begrotingsbeleid, analyse in de Hofvijver (2011)23
  • historisch overzicht financieel-economisch beleid kabinetten
  • Historische ontwikkeling begrotingsbeleid24

  • 1. 
    Dit kabinet werd gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006. Het was tot 23 februari 2010 een coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie en daarna van CDA en CU. Het trad op 22 februari 2007 aan als opvolger van het kabinet-Balkenende III. Motto van het kabinet was 'Samen werken, samen leven'.
     
  • 2. 
    De periode 1813-1844 was er sprake van toenemende financiële problemen van het Rijk. Dat was deels een 'erfenis' uit de Franse tijd, die veel extra lasten had meegebracht. In belangrijke mate werden de problemen echter ook veroorzaakt door de ambities van koning Willem I en door diens na 1830 (te) lang volgehouden poging om de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland ongedaan te maken.
     
  • 3. 
    Belangrijk staatsman uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Als moderaat vertegenwoordiger van de Amsterdamse handels- en bankierswereld, die als behendig politicus zowel vóór als na 1848 een voorname rol speelde. Volgde in 1842 Van Maanen op als minister van Justitie en saneerde in 1844 als minister van Financiën de staatsfinanciën met een gedwongen ('vrijwillige') geldlening. Volgde in 1853 Thorbecke op als kabinetsleider en wist de gemoederen na de Aprilbeweging tot bedaren te brengen. In 1860 bewerkstelligde hij als minister een regeling voor de aanleg van spoorwegen. Politieke tegenstander van Thorbecke en bête noire van de liberalen. Vaak onderwerp van spotprenten vanwege zijn rode gelaatskleur. Weigerde een benoeming tot Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië. Werd in 1856 door de koning tot baron verheven.
     
  • 4. 
    Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
     
  • 5. 
    Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.
     
  • 6. 
    Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
     
  • 7. 
    Minister van Financiën tijdens de naoorlogse periode van wederopbouw met groot gezag. Werd al op vrij jonge leeftijd hoogleraar economie en monetair beleid in Rotterdam. Behoorde voor de oorlog tot de linkervleugel van de CHU en 'brak in 1946 door' naar de PvdA. Voorstander van marktordening en sociale hervorming. Als minister kreeg hij bijnamen als 'De kei van de kneuterdijk', maar ook 'De grootste boef van Nederland'. Was er in hoge mate verantwoordelijk voor dat Nederland na de oorlog financieel weer op orde werd gebracht. Vooral bekend door het Tientje van Lieftinck, dat symbool stond voor de geldsanering. Streng minister, die de financiële teugels strak hield. Na zijn ministerschap vervulde hij internationale functies.
     
  • 8. 
    Het kabinet-Drees IV was een coalitie van PvdA, KVP, ARP en CHU. Na de verkiezingen van 1956 zetten de partijen uit het kabinet-Drees III hun samenwerking voort. Het was het laatste van de rooms-rode kabinetten. Premier was PvdA-leider Willem Drees. Het kabinet trad aan op 13 oktober 1956.
     
  • 9. 
    President of the European Central Bank at time of the introduction of the euro, hence dubbed 'Mister Euro'. Duisenberg was a figure of great authority in international politics and finance. Prior to his appointment at the ECB Duisenberg had served as president of the Dutch National Bank and, in the late seventies, as minister of Finance. Duisenberg also served two short terms in the Dutch parliament and for a few years became vicepresident of one of the largest Dutch banks.
     
  • 10. 
    Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.
     
  • 11. 
    Dit kabinet van CDA en VVD kwam na een lange formatieperiode tot stand, nadat vorming van een tweede kabinet-Den Uyl was mislukt. Hoewel de PvdA bij de verkiezingen van 1977 de grootste partij was geworden, werd CDA-leider Dries van Agt premier.
     
  • 12. 
    ARP- en CDA-politicus die zichzelf typeerde als vakbondsman. Was geruime tijd werkzaam bij de Christelijke Bouwbond en het CNV. Daarna hoogleraar sociaaleconomisch beleid in Rotterdam. Had belangstelling voor internationale vraagstukken. Vanaf 1966 lid en sinds 1973 voorzitter van de ARP-fractie in de Eerste Kamer. Stond in 1973 als informateur mede aan de basis van het kabinet-Den Uyl. Minister van Sociale Zaken in het eerste kabinet-Van Agt, waarvan hij het 'sociale gezicht' was. Bracht onder meer een herziening van de Wet op de ondernemingsraden en de Arbeidsomstandig­hedenwet tot stand. Keerde na zijn ministerschap terug in de Senaat en werd later voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Evenwichtige, sociaal voelende econoom die vaak optrad als bemiddelaar bij sociale conflicten.
     
  • 13. 
    Econoom en VVD-politicus, die in 1977 in het kabinet-Van Agt I de eerste naoorlogse liberale minister van Onderwijs was. Volgde in dat jaar de sociaaldemocraat Van Kemenade op en wijzigde diens plannen met betrekking tot de herstructurering van het wetenschappelijk onderwijs en de Middenschool. Bracht in 1981 de Wet tweefasenstructuur wetenschappelijk onderwijs en de Wet op het basisonderwijs tot stand. Was voor hij minister werd hoogleraar en gemeenteraadslid in Amsterdam. Na zijn ministerschap een klein jaar Eerste Kamerlid en vervolgens vicepresident van de Europese Investeringsbank. Vegetariër en actief in de dierenbescherming. Rekenwonder, die bekendstond als een tamelijk gesloten einzelgänger, zeer intelligent en doelgericht, maar ook gevoelig en geestig. Echtgenoot van Eegje Schoo.
     
  • 14. 
    Vooraanstaande christendemocraat van katholieken huize. Kwam in 1967 voor de KVP in de Kamer nadat zijn vader die had verlaten. Als voormalige directeur van een instituut voor de bouw aanvankelijk woordvoerder volkshuisvesting. Volgde in 1971 Veringa op als partijleider toen deze moest aftreden vanwege gezondheidsproblemen. Leidde de KVP-Tweede Kamerfractie tijdens het kabinet-Den Uyl, waaraan hij kritisch, maar ook loyaal steun gaf. In 1977 maakte hij bezwaar tegen het ontwerp-regeerakkoord met de PvdA en werd hij door die partij afgewezen als kandidaat voor Economische Zaken. In het eerste kabinet-Van Agt dat na de mislukte formatie-Den Uyl werd gevormd, was hij minister van Financiën. Trad af, omdat hij vond dat er meer bezuinigd moest worden. Nadien Europees Commissaris voor handelspolitiek en landbouw. Pragmatisch politicus.
     
  • 15. 
    Op 24 november 1982 sloten de destijds in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde werkgevers- en werknemerscentrales een belangrijk sociaal akkoord, het Akkoord van Wassenaar. De essentie van het Akkoord van Wassenaar was dat de werknemersorganisaties zich bereid toonden tot loonmatiging, in ruil voor arbeidstijdverkorting.
     
  • 16. 
    Dit kabinet van CDA en VVD kwam tot stand na de verkiezingen van 1982. CDA-lijsttrekker Dries van Agt, premier van het voorgaande kabinet-Van Agt III besloot zich niet opnieuw kandidaat te stellen voor het premierschap. Premier namens het CDA werd daarom Ruud Lubbers.
     
  • 17. 
    Pragmatisch ingestelde CDA-politicus met een grote politiek-bestuurlijke staat van dienst. Maakte carrière in de Christelijke landbouworganisatie en werd Kamerlid voor de ARP. In 1977 minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet-Van Agt I en daarna van Landbouw en Visserij in het kabinet-Van Agt II. Onder Lubbers als minister van Sociale Zaken de tweede man van het CDA. Zeer ingesteld op het zoeken naar compromissen en het 'haalbare'. Trad in de ministerraad vaak op als bemiddelaar. Voerde met zakelijke nuchterheid een stringent bezuinigingsbeleid in de sociale zekerheid. Hanteerde als stelregel: als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat. Als minister voor Antilliaanse zaken was hij nauw betrokken bij de 'status aparte' van Aruba. Politicus die geen 'vijanden' had.
     
  • 18. 
    Vooraanstaand en ambitieus CDA-politicus en partijleider. Zoon van een antirevolutionaire burgemeester. Maakte als ambtenaar snel carrière en werd op jeugdige leeftijd minister in het kabinet-Lubbers I. Voerde op nogal zakelijke wijze een bezuinigingsbeleid op het gebied van welzijn, jeugdwerk en cultuur. Bedacht de term 'zorgzame samenleving'. Bracht een nieuwe Mediawet tot stand. Werd in 1989 fractieleider van het CDA en was een kritisch volger van het kabinet-Lubbers/Kok. In 1993 aangewezen als opvolger van Lubbers en voorbestemd om premier te worden. Lubbers nam tijdens de verkiezingscampagne echter afstand van hem, er kwam kritiek op zijn manier van campagnevoeren en het CDA verloor. Verliet toen de politiek. Na 1995 een invloedrijk bestuurder, onder meer als voorzitter van de belangenorganisaties van bouwondernemingen. Was in 2011-2019 CDA-fractievoorzitter in de Eerste Kamer.
     
  • 19. 
    Vooraanstaande in Den Haag geboren politicus van CHU-huize. Begon zijn loopbaan bij een protestants-christelijke onderwijsorganisatie. Werd, na vier jaar de CDA-onderwijswoordvoerder in de Tweede Kamer te zijn geweest, staatssecretaris van voortgezet onderwijs. Minister van Onderwijs en Wetenschappen in de kabinetten-Lubbers. Had daar de lastige taak omvangrijke bezuinigingen door te voeren en kwam zwaar onder vuur te liggen van studenten en leerkrachten. Bracht de Wet op de studiefinanciering tot stand, waarvan de uitvoering aanvankelijk veel problemen kende. Werd na dit ministerschap 'beloond' met het voorzitterschap van de Tweede Kamer. Van 1996 tot 2008 burgemeester van Den Haag. Krachtige, pragmatische bestuurder en taai onderhandelaar, die uitstekend zijn stad wist te promoten. Was daarna zeven jaar staatsraad.
     
  • 20. 
    In het derde kabinet-Lubbers werkte het CDA samen met de PvdA. De VVD, coalitiepartner van het CDA in het voorgaande kabinet-Lubbers II, belandde na de verkiezingen van 1989 in de oppositie. CDA-leider Ruud Lubbers werd voor de derde keer premier.
     
  • 21. 
    Former social democratic prime minister of The Netherlands between 1994 to 2002. Wim Kok led a coalition of two political opposites: the social democrats of the PvdA and the liberals of the VVD. Prior to becoming prime minister he was minister for Finance. Considered a competent, sincere politician, capable of forging alliances between political and socio-economic adversaries. During his tenure as prime minister unemployment figures dropped and general income levels rose continually, but his governments were unable to stem growing problems in the sectors of healthcare and education. Internationally lauded as proponent of the "Third Way", striking a balance between right-wing economic and left-wing social policies.
     
  • 22. 
    Met twaalf jaar de langstzittende minister van Financiën. Kwam uit een eenvoudig milieu (zijn vader was kolenboer); hardwerkend en wars van dikdoenerij. Doorliep na een studie economie een ambtelijke loopbaan en werd gezaghebbend directeur van het Planbureau. Als minister in het paarse kabinet ontwikkelde hij een nieuwe begrotingsnorm die uitging van een strikte scheiding van overheidsinkomsten en -uitgaven. Was verantwoordelijk voor een omvangrijke herziening van het belastingstelsel en de invoering van de euro. Bepleitte strakke naleving van de begrotingsregels in de EU. Na de verkiezingen van 2002 fractievoorzitter en politiek leider van de VVD. Keerde echter na anderhalf jaar terug naar het ministerschap dat hem beter lag. Lag goed in het parlement zowel door zijn deskundigheid als joviale optreden. Na zijn ministerschap acht jaar voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO.
     
  • 23. 
    Het kabinet wil deze kabinetsperiode € 18 miljard bezuinigen. Ook als het lukt de bezuinigingsplannen te realiseren is het de vraag of het beoogde begrotingstekort van 0,9% BBP in 2015 wordt gerealiseerd. Als de door minister De Jager gevreesde economische en financiële storm gaat woeden, zal het tekort hoger uitvallen door achterblijvende belastingontvangsten en door het noemereffect van een minder hoog BBP.
     
  • 24. 
    De eerste Miljoenennota werd op 18 september 1906, ter vervanging van de zogenaamde 'millioenenrede', aan het parlement aangeboden door minister De Meester. De aanbieding van de Miljoenennota is sindsdien uitgegroeid tot een vaste traditie. Het begrotingsbeleid is in al die jaren echter gestoeld geweest op uiteenlopende systemen en begrotingsnormen, zoals de gulden financieringsregel, de Zijlstranorm, een feitelijk tekortnorm en de Zalmnorm.