1905: Weg met Kuyper!
Bij de verkiezingen van 1905 verhinderde een gelegenheidscombinatie van liberalen en sociaaldemocraten terugkeer van het kabinet onder leiding van Abraham Kuyper1. Hoewel de partijen die het kabinet-Kuyper2 steunden de meeste stemmen kregen (30.000 stemmen meer dan de oppositie), leidde de werking van het kiesstelsel tot een nederlaag voor het kabinet. Liberalen en sociaal-democraten kregen in de Tweede Kamer3 vier zetels meer dan de christelijke partijen.
De verkiezingen van 1905 zijn interessant, omdat ze laten zien dat ook in een meerderheidsstelsel4 (een kiesstelsel waarbij niet evenredige vertegenwoordiging bepalend is) een politieke impasse kan voorkomen.
Verder zou kunnen worden gezegd, dat Kuyper, als hij in 1905 de overwinning had gehaald, de eerste 'gekozen' minister-president zou zijn geweest (hoewel hij geen kandidaat voor de Tweede Kamer was!). Kuyper kreeg feitelijk de meeste stemmen, maar werd toch niet opnieuw premier. Niet eerder speelde het persoonlijke element overigens zo'n grote rol bij verkiezingen.
Contents
In de negentiende eeuw was lange tijd nog geen sprake van partijvorming. In de Tweede Kamer bestonden alleen losse clubs van Kamerleden, maar er werden nauwelijks afspraken gemaakt over de politieke koers. Pas rond 1870 gingen de anti-revolutionairen5 zich organiseren. Later volgden de liberalen6 en katholieken7 en in 1894 werd de sociaal-democratische partij, de SDAP8, opgericht.
Kuyper, de voorman van de (protestantse) anti-revolutionairen, en de katholieke voorman Schaepman9 sloten rond 1880 een stembusverbond. Die samenwerking tussen anti-revolutionairen en katholieken werd bekend als de coalitie. De coalitiepartijen werden ook aangeduid als 'rechts'. Na de grondwetsherziening van 1887 die kiesrechtuitbreiding bracht, leidde de samenwerking tot een verkiezingsoverwinning van 'rechts' en kwam er een eerste coalitiekabinet, het kabinet-Mackay10.
In 1891 heroverden de liberalen de macht en zij wisten die tot 1901 te behouden. Verdere kiesrechtuitbreiding in 1896 versterkte de positie van 'rechts' en bracht (vanaf 1897) ook sociaaldemocraten in de Tweede Kamer.
In 1901 behaalde 'rechts' een grote verkiezingsoverwinning, waarna Kuyper een kabinet vormde.
Het kabinet-Kuyper betekende de definitieve machtsdoorbraak van de confessionelen. Hoewel er voor 1918 nog twee liberale kabinetten optraden, was 'rechts' toch de dominerende factor in de Nederlandse politiek geworden. Dat zou zo blijven tot 1994.
Kuyper, die minister van Binnenlandse Zaken werd, bepaalde als eerste dat hij permanent voorzitter van de ministerraad11 (minister-president) zou zijn. Daarvoor rouleerde het voorzitterschap (hoewel het in de praktijk vaak door één minister werd bekleed). Meer dan wie ook voor hem, was hij dé sterke figuur in het kabinet.
Als minister van Binnenlandse Zaken was hij bovendien niet alleen belast met het binnenlands bestuur (waaronder burgemeestersbenoemingen etc.), maar ook met onderwijs, volksgezondheid en sociale zaken. Daarvoor bestonden toen nog geen aparte ministeries. Bovendien zou hij zich intensief met buitenlandse zaken bemoeien, zodanig dat hij de minister van Buitenlandse Zaken geheel overvleugelde.
Belangrijke speerpunten van het kabinet waren onderwijs, en dan vooral de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs, en sociale wetgeving.
Het lukte Kuyper om nieuwe wetgeving over subsidiëring van het bijzonder onderwijs tot stand te brengen. In 1905 slaagde hij er eveneens in om afgestudeerden aan bijzondere universiteiten (met name de Vrije Universiteit) dezelfde rechten te geven als afgestudeerden aan rijksuniversiteiten. Dat lukte overigens pas nadat de Eerste Kamer in 1904 was ontbonden, omdat die een eerste voorstel had verworpen.
Van de sociale wetgeving kwam echter weinig terecht. Kuyper wilde een soort Wetboek van Arbeid opstellen, maar dat ambitieuze plan kon niet worden gerealiseerd.
Voor de arbeiders werd Kuyper daarom vooral de man van de 'Worgwetten' van 1903. Dat waren anti-stakingswetten die het kabinet in korte tijd tot stand bracht, nadat bij de spoorwegen stakingen waren uitgebroken over een loonconflict. Het harde optreden van het kabinet, waarbij ook het leger werd ingezet, zette veel kwaad bloed. Het leidde tot de felle anti-Kuypercampagne van 1905.
Tot 1917 werden verkiezingen in Nederland gehouden op basis van een meerderheidsstelsel met districten. Iemand was gekozen als hij in zijn district de absolute meerderheid behaalde. Als in de eerste stemmingsronde niemand een meerderheid had gekregen, volgde een tweede ronde tussen de twee kandidaten die in de eerste ronde de meeste stemmen hadden gehaald.
Soms waren overigens in bepaalde districten geen verkiezingen nodig. In 1905 werden bijvoorbeeld in zes (zuidelijke) districten geen verkiezingen gehouden, omdat er slechts één (katholieke) kandidaat was.
Op 16 juni 1905 werden in de eerste verkiezingsronde 58 zetels direct verdeeld. Daarvan gingen er 44 naar 'rechts' en 14 naar 'links' (liberalen, vrijzinnig-democraten en sociaaldemocraten). Zo op het oog een overwinning van 'rechts', maar schijn bedroog. Rechts had alleen 'zekere' districten gewonnen (districten waar ze vrijwel altijd de meerderheid hadden). Kans op succes in de tweede ronde was veel geringer.
De zwakke positie van 'rechts' bleek in de tweede ronde. Er stonden 35 kandidaten van 'links' en 'rechts' tegenover elkaar en maar liefst 33 linkse kandidaten wonnen de strijd. Dat kwam omdat socialistische kiezers massaal de zijde van de liberalen kozen, onder het motto: Weg met Kuyper! Voor hen gold: liever conservatieve liberalen in de Kamer dan voortzetting van het verguisde bewind van Abraham Kuyper.
In totaal behaalde 'links' 52 zetels en 'rechts' 48. Onder de 52 linkse afgevaardigden waren zeven sociaaldemocraten. Omdat de sociaal-democraten niet samen met de (burgerlijke) liberalen wilden regeren, kon alleen een minderheidskabinet worden gevormd, waarbij de sociaaldemocraten 'steun' zouden geven.
De liberale voorman Goeman Borgesius12 formeerde het kabinet-De Meester13. Borgesius nam zelf geen zitting in het kabinet, omdat zijn zetel in het district Enkhuizen erg wankel was. De kans was groot dat nieuwe verkiezing (die vereist waren als hij minister was geworden) tot verlies voor de liberalen zou leiden, waardoor de krappe meerderheid nog kleiner zou geworden.
Het kabinet-De Meester was een combinatie van Unie-liberalen (de grootste, gematigd-progessieve liberale partij) en vrijzinnig-democraten (de vooruitstrevende liberalen), met één minister van de oud-liberalen (de conservatieve vleugel van de liberalen). Omdat het kabinet geen parlementaire meerderheid had, was steun van anderen (bijvoorbeeld de sociaaldemocraten) nodig. In de Eerste Kamer was het kabinet zelfs afhankelijk van steun van 'rechts'.
De minister-president, De Meester14, was een tamelijk onbekende politicus. Hij was vicepresident van de Raad van Nederlands-Indië (de tweede man na de Gouverneur-Generaal) en tijdelijk met verlof in Nederland. Van hem werd gezegd, dat alleen de socialist Schaper15 hem kende, omdat die wel eens bij hem thuis het plafond had geschilderd (Schaper was voor hij Kamerlid werd huisschilder geweest).
Vanwege de zwakke positie kreeg het kabinet als bijnaam 'het kabinet van kraakporselein'. Veel wetgeving kon het kabinet niet tot stand brengen. Het belangrijkste wapenfeit zou de Wet op het arbeidscontract zijn.
Vooral de defensiepolitiek bracht het kabinet in problemen. In 1906 overleefde minister Staal16 ternauwernood de stemming over zijn begroting, dankzij steun van een deel van de rechtse partijen (er werd gesproken van de 'Nacht van Staal'). Korte tijd later verwierp de Eerste Kamer echter alsnog de begroting.
De crisis eindigde in voortzetting van het kabinet waarbij Staal werd vervangen. Rechts had nog weinig zin om het bewind over te nemen. Een jaar later ging het echter alsnog mis voor het kabinet. Er kwam toen een rechts minderheidskabinet onder leiding van Theo Heemskerk17 (en dus niet Kuyper!).
Kuyper was zeer verbolgen over de vorming van het kabinet-Heemskerk begin 1908. Hij had het idee bewust buitengesloten te zijn geweest door Heemskerk. Kuyper had liever gehad dat hij na de verkiezingen van 1909 wederom als sterke man had kunnen optreden. Kuyper en Heemskerk waren enige tijd niet 'on speaking terms'.
In november 1908 keerde Kuyper terug in de Tweede Kamer, waarna hij ook fractievoorzitter werd. De verkiezingen werden een grote overwinning voor 'rechts'. Het kabinet-Heemskerk bleef daarom gewoon aan. Ook nu kreeg Kuyper dus geen kans om terug te keren als minister.
Zijn kansen waren helemaal verkeken toen hij betrokken raakte bij een affaire, de Lintjeszaak18. Hij werd beschuldigd in ruil voor koninklijke onderscheidingen geld te hebben ontvangen voor de ARP-verkiezingsstrijd. Hoewel de beschuldigingen niet hard konden worden gemaakt en een voorstel voor een parlementaire enquête van Troelstra19 werd verworpen, was een hernieuwd ministerschap uitgesloten.
Kuyper bleef voor zijn achterban wel de onbetwiste leider ('Abraham de Geweldige'), maar andere kopstukken van de ARP20, onder wie Anema21 en Theo Heemskerk, uitten openlijk kritiek op Kuypers leiderschap.
In 1912 verliet Kuyper - sterk gehinderd door doofheid - de Tweede Kamer. Hij werd Eerste Kamerlid en speelde op de achtergrond nog wel een rol, vooral door zijn rol als hoofdredacteur van dagblad 'De Standaard'. In 1920 overleed hij.
Meer over
- 1.'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
- 2.Het coalitiekabinet-Kuyper werd gevormd na de overwinning van de rechtse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1901. Rooms-katholieken, Antirevolutionairen, Vrije antirevolutionairen en Christelijk-Historischen haalden daarbij samen 57 zetels. De twee laatstgenoemde groeperingen bleven echter buiten het kabinet. Tot 1904 had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer. Na de verwerping van de Hoger-onderwijswet in 1904 ontbond het kabinet de Eerste Kamer. De verkiezingen bezorgden het kabinet-Kuyper alsnog een meerderheid in de Senaat.
- 3.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 4.Een meerderheidsstelsel is een kiesstelsel waarin een partij in een gebied (district) een meerderheid moet behalen om zetels te veroveren. Er zijn hierbij twee mogelijkheden: een stelsel waarbij een absolute meerderheid (de helft + 1) moet worden gehaald of een stelsel waarbij een relatieve meerderheid volstaat: de partij die de grootste is in een district krijgt de zetel(s).
- 5.Antirevolutionair was een 19e-eeuwse politieke stroming, die zich keerde tegen de ideeën van de Franse Revolutie, met name tegen de volkssoevereiniteit. De overheid ontleende haar gezag volgens de antirevolutionairen niet aan het volk, maar aan God. Tegenover de ideeën van de Revolutie werd de bijbel en de door God geleide geschiedenis gesteld (hiervoor werd ook de term christelijk-historisch gebruikt). De antirevolutionaire gedachten werden geformuleerd door G. Groen van Prinsterer. In de Kamer had hij slechts enkele medestanders.
- 6.Liberaal is een negentiende eeuwse politieke stroming. Vanaf het einde van die eeuw wordt de term gebruikt om aanhangers aan te duiden van partijen die streven naar een grote mate van vrijheid voor het individu. Liberale partijvorming was er pas voor het eerst in 1885 toen de Liberale Unie werd opgericht.
- 7.Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
- 8.De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
- 9.Priester, dichter en dé grote voorman van de katholieken aan het einde van de negentiende eeuw. Werd in 1880 als eerste priester Tweede Kamerlid. Ontwierp een politiek programma en sloot een verbond met de antirevolutionairen (de 'Coalitie') van Kuyper. Stond in eigen kring lange tijd nogal geïsoleerd, omdat hij veel progressiever en socialer was dan zijn geloofsgenoten (veelal industriëlen) in de Kamer. Steunde de kiesrechtuitbreiding, invoering van de leerplicht en afschaffing van de plaatsvervanging bij het leger. Pas in 1901 werd hij fractievoorzitter. Was hoogleraar aan het Seminarium te Rijsenburg. Boeiende en geestige spreker met een levendige voordracht. Ook een goed schrijver. In de omgang gezellig, goedlachs, praatgraag, en met iedereen op goede voet.
- 10.Dit was het eerste zogenaamde coalitiekabinet, bestaande uit katholieke en antirevolutionaire ministers. Vorming van dit kabinet werd mogelijk door de overwinning van Katholieken en ARP bij de Tweede Kamerverkiezingen. Naast antirevolutionairen en katholieken telde het kabinet twee conservatieve ministers. Voornaam doel van het kabinet was de regeling van subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Ondanks de liberale meerderheid in de Eerste Kamer wist het kabinet in 1889 hiervoor een wet tot stand te brengen.
- 11.De ministerraad is de vergadering van alle ministers onder leiding van de minister-president. Alle ministers, ook de ministers zonder portefeuille, maken deel uit van de ministerraad en hebben daarin stemrecht. Staatssecretarissen hebben alleen toegang als zij zijn uitgenodigd. In de ministerraad wordt overlegd over het algemene regeringsbeleid. De leden dragen hiervoor een collectieve verantwoordelijkheid.
- 12.Vooraanstaand Gronings liberaal politicus, met grote politieke talenten. Pragmatisch ingesteld en gematigd vooruitstrevend. Was onderwijzer en hoofdredacteur van dagblad Het Vaderland. Vervolgens veertig jaar Tweede Kamerlid, waarvan vier jaar voorzitter. Gaf als Kamerlid de aanzet tot de arbeidsenquête van 1886. Leidde na 1893 de fractie van de vooruitstrevende liberalen in de Tweede Kamer. Bekwaam wetgever, die als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Pierson onder andere de Woningwet en de Gezondheidswet tot stand bracht. Formeerde in 1905 het kabinet-De Meester, maar nam daarin zelf geen zitting. Als Kamervoorzitter vermaard vanwege zijn versprekingen ('Curiname en Suraçau'). Hield als Kamerlid goed doorwrochte en vurige betogen, die meestal met veel belangstelling werden beluisterd.
- 13.Dit door Goeman Borgesius geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
- 14.Tamelijk onbekende Indische bestuurder, die in 1905 leider werd van een door Goeman Borgesius geformeerd liberaal minderheidskabinet ('een kabinet van kraakporselein'). Was voordien gemeentesecretaris van Groningen en hoofd van de Generale Thesaurie. Aan het kabinet-De Meester - ook wel 'de Staalmeesters' genoemd - kwam na tweeënhalf jaar een einde, nadat in 1907 minister van Oorlog Staal al had moeten aftreden na een eerste kabinetscrisis. Was als kabinetsleider wel gerespecteerd, maar weinig gezagvol. Nadien een vooraanstaand Tweede Kamerlid (en fractievoorzitter), en verder gemeenteraadslid in Den Haag en politiek redacteur van de liberale krant Het Vaderland. Hij eindigde zijn loopbaan als staatsraad.
- 15.Voormalige schildersgezel die naast Troelstra en Vliegen een belangrijk voorman van de SDAP was. Kwam in 1899 in de Tweede Kamer en had daarin tot zijn dood in 1934 zitting. Fel en goed debater, die het middel van de parlementaire obstructie niet schuwde. Sprak over uiteenlopende onderwerpen. Toen Troelstra in 1901 niet was herkozen, leidde hij ruim een jaar de SDAP-fractie. Vele jaren vicevoorzitter van de Tweede Kamer. Behoorde tot de gematigde vleugel van de SDAP. Nam in november 1918 in de Tweede Kamer behendig afstand van Troelstra's revolutiepoging, zonder zijn leider openlijk af te vallen. Nuchtere Groninger die met beide benen op de grond stond. Gewaardeerd door andersdenkenden vanwege zijn pragmatische opstelling. Was in de periode 1926-1934 tevens lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
- 16.Officier en liberale minister van Oorlog in het kabinet-De Meester. Werd het middelpunt van een conflict over het afschaffen van het zgn. 'blijvende gedeelte' van het leger. Overleefde in december 1906 een debat in de Tweede Kamer ('de Nacht van Staal'), maar werd korte tijd later door de Eerste Kamer ten val gebracht. Bekwaam officier, met een nogal theatrale manier van spreken en wijze van optreden.
- 17.Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.
- 18.De grote verkiezingswinst voor de christelijke coalitie van 1909 bracht niet - zoals verwacht was - de oude Kuyper terug aan het bewind. Tijdens de verkiezingscampagne beschuldigde een advocaat uit Heemstede, mr. Tideman, hem van gunstbetoon of corruptie.
- 19.De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 1918. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.
- 20.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 21.Gezaghebbende antirevolutionair die door zijn Friese tongval, zijn uiterlijk (hangsnor), maar bovenal door zijn onafhankelijke opstelling, een opvallende ARP-senator was. Aanvankelijk de 'wapenknecht' van Abraham Kuyper, maar later de 'grand old man' van de ARP. Behoorde in 1915 tot de 'vijf heren' die kritiek uitten op de leiding van Kuyper. Eminent volkenrechtdeskundige, die scherpe analyses kon maken en heldere, bondige betogen hield. Actief als hoogleraar en lid van het Internationale Hof van Arbitrage. Pleitte in 1950 als eerste ARP'er voor regeringsdeelname van zijn partij in een kabinet-op-brede-basis. Boerenzoon, die met zijn slobkousen en zijn grote liefde voor de muziek een nogal artistieke figuur was.