Na de Tweede Wereldoorlog werden in Nederland meer dan 150 oorlogsmisdadigers ter dood veroordeeld. Daarnaast werden tienduizenden celstraffen opgelegd voor onder meer collaboratie. Het gratiebeleid dat hierop volgde, was in de daaropvolgende veertig jaar regelmatig onderwerp van debat. Dit debat concentreerde zich uiteindelijk voornamelijk op de "Vier van Breda". Dit waren de vier Duitse oorlogsmisdadigers die het langst vastzaten in Nederland vanwege oorlogsmisdaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij dankten hun bijnaam aan de koepelgevangenis in Breda, de locatie van hun gevangenschap.
De Vier van Breda - Willy Lages, Ferdinand aus der Fünten, Franz Fischer en Joseph Kotalla - waren oorspronkelijk ter dood veroordeeld. Begin jaren 50 werd deze straf omgezet in levenslange gevangenisstraf. In 1966 werd Lages met ziekteverlof vrijgelaten, omdat hij kanker zou hebben. Later bleek in West-Duitsland dat hij een andere ziekte had; hij overleed pas in 1971, in vrijheid.
In 1972 bereikte de discussie over gratiëring van de "Drie van Breda" een hoogtepunt toen Dries van Agt1 bekend maakte de overgebleven drie oorlogsmisdadigers vrij te willen laten. Een Kamermeerderheid leek hier aanvankelijk achter te staan, maar veranderde van mening na emotionele hoorzittingen met slachtoffers. In 1979 overleed Kotalla. Pas in 1988 bracht minister Frits Korthals Altes2 het voorstel om de resterende twee vrij te laten opnieuw in de politiek. Toen dit in 1989 steun kreeg, werden de "Twee van Breda" vrijgelaten.
Van doodstraf naar levenslang
Willy Lages, Ferdinand aus der Fünten en Franz Fischer waren verantwoordelijk voor de deportaties van Joden in Amsterdam en Den Haag. Daarnaast was Lages betrokken bij de executie van verzetsmensen. Joseph Kotalla was hoofd van de administratie van Kamp Amersfoort, waar hij de bijnaam "Beul van Amersfoort" kreeg vanwege zijn misdaden. Na de oorlog werden deze vier Duitsers ter dood veroordeeld.
Koningin Wilhelmina3 was een voorstander van streng straffen. Haar dochter Juliana, die in 1948 koningin werd, had echter gewetensbezwaren tegen de doodstraf. Daarom weigerde zij rond 1950 de meeste executies goed te keuren. In maart 1951 werden daarom de straffen van onder meer Aus der Fünten en Fischer door minister van Justitie Teun Struycken4 (KVP5) omgezet in levenslange gevangenisstraffen. Struycken ging ervan uit dat levenslang maximaal twintig jaar betekende. CPN-lid Stokvis interpelleerde Struyckens opvolger, Henk Mulderije6 (CHU7), over deze kwestie. De Kamer nam een motie aan waarin bezorgdheid werd uitgesproken over de ruime mogelijkheid tot strafvermindering.
Bron:
Wim Consenheim (ANEFO) /Nationaal Archief
Demonstratie tegen gratieverlening Lages (1952)
In december 1951 zette Mulderije de doodstraf van Kotalla om in levenslang vanwege ontoerekeningsvatbaarheid. Hij weigerde echter de doodstraf van Lages om te zetten. Toen ontstond er een impasse omdat koningin Juliana dreigde af te treden als zij zijn gratieverzoek moest afwijzen. De impasse werd doorbroken toen Mulderijes opvolger, Leen Donker8 (PvdA), de straf van Lages omzette in levenslang. Er volgde een Tweede Kamerdebat waarin partijen zoals PvdA, CPN, VVD en ARP hun teleurstelling uitten.
In 1960 werden in Nederland de laatste wegens oorlogsmisdaden veroordeelden vrijgelaten. Minister Albert Beerman9 (CHU) overwoog de Vier van Breda gratie, te verlenen en vroeg de Hoge Raad om advies. Toen dit bekend werd, spraken verschillende partijen, waaronder zijn eigen partij, zich in een Eerste Kamerdebat uit tegen de vrijlating. De PvdA10 en CPN11 stemden zelfs tegen de begroting vanwege deze kwestie. Zowel Beerman als zijn opvolger Ynso Scholten12 (CHU) lieten de zaak daarom rusten.
De kwestie van de Vier van Breda kwam opnieuw onder de aandacht toen Lages in juni 1966 terminale kanker zou hebben. Minister Ivo Samkalden (PvdA) besloot daarom hem vrij te laten (officieel voor drie maanden) en naar Duitsland over te brengen. Dit leidde tot een debat waarin de CPN en VVD13 het besluit afkeurden. Ook binnen zijn eigen partij was er veel verontwaardiging, met name van Joodse leden die het moeilijk konden accepteren dat de Samkalden, die zelf Jood was, deze beslissing had genomen.
Binnen een maand bleek dat Lages geen kanker had, maar een andere terminale, maar minder acute ziekte. De minister zag echter geen reden om de strafuitvoering te hervatten en West-Duitsland weigerde eigen onderdanen uit te leveren. Een motie van treurnis werd vervolgens gesteund door de VVD, de Boerenpartij14, de CPN en de PSP15. Lages werd in november 1966 uit het ziekenhuis ontslagen en overleed in 1971 in vrijheid.
In 1969 dienden de overgebleven Drie van Breda opnieuw gratieverzoeken in. Minister Carel Polak16 (VVD) en het kabinet-De Jong17 wezen deze verzoeken af, omdat dit nog te gevoelig lag, in het bijzonder in joodse kringen. Maatschappelijk ontstond er druk om de Drie wel vrij te laten. Tijdens een Kamerdebat pleitte KVP-Kamerlid Theo van Schaik18 voor het bieden van duidelijkheid aan de "grootste schurken". Een motie daarover trok hij in na kritiek van andere fracties en de minister.
Bron:
Bert Verhoeff / Anefo / nationaal Archief
Minister-president Barend Biesheuvel en minister van Justitie Dries van Agt bij debat over mogelijke vrijlating van de Drie van Breda in 1972.
In 1971 werd Dries van Agt1 (KVP) minister van Justitie. Hij was een voorstander van hervorming van het strafrecht, waarbij meer aandacht moest gaan naar de resocialisatie van delinquenten. Dit betekende ook dat de levenslange gevangenisstraf ter discussie werden gesteld. Tegelijkertijd was er sinds eind jaren zestig in de Nederlandse politiek meer aandacht gekomen voor de verbetering van de positie van slachtoffers, met name Joodse slachtoffers.
Van Agt begon met een ongelukkige uitspraak door te stellen dat hij het moeilijker zou krijgen omdat hij de oorlog vanwege zijn leeftijd minder meegemaakt had en in zijn woorden: "Ik [ben] een ariër, wat mijn voorganger niet was." Begin 1972 kondigde Van Agt aan de Drie van Breda vrij te willen laten, na positief advies van de Hoge Raad en de bijzondere strafkamer van de rechtbank in Amsterdam. Hij wilde alleen nog de mening van de Tweede Kamer horen.
De Tweede Kamer besloot daarop hoorzittingen te houden, waarbij de emoties hoog opliepen. Een meerderheid, waaronder zowel Joodse als niet-Joodse slachtoffers, pleitte tegen vrijlating, hoewel er ook voorstanders waren. Buiten de Tweede Kamer vonden protesten plaats en Van Agt moest met zijn gezin onderduiken vanwege bedreigingen.
Een dertien uur durend debat over de kwestie volgde op de hoorzittingen. Een Kamermeerderheid van 85 stemmen steunde aan het einde van het debat een motie aan om de Drie van Breda niet vrij te laten. De PvdA, VVD, CPN, D'6620, DS'7021 en PSP stemden in meerderheid voor de motie, maar bij PvdA, D'66, KVP, ARP en CHU waren er in totaal 21 Kamerleden die afweken van hun fractie. Van Agt had tijdens het debat aangegeven die mening te laten meewegen, maar dat deze niet doorslaggevend was. Uiteindelijk besloot hij met het kabinet hen niet vrij te laten.
Bron:
Rob Croes / Anefo / Nationaal Archief
Minister Frits Korthals Altes voert het woord tijdens debat over de vrijlating van de Twee van Breda, met naast zich minister-president Ruud Lubbers
Het onderwerp speelde in 1988 weer op. Kotalla was in 1979 in gevangenschap overleden. Minister Frits Korthals Altes2 (VVD) en zijn partij waren aanvankelijk tegen vrijlating. Hij veranderde echter van mening, omdat hij meende dat na vrijlating de slachtoffers niet meer steeds geconfronteerd zouden worden met de discussie rondom mogelijke vrijlating.
Korthals Altes zocht naar mogelijkheden, bijvoorbeeld door de gezondheid van de Twee van Breda te laten beoordelen, maar zonder succes. Datzelfde jaar ontvingen hij en premier Lubbers echter een brief van negentien prominenten die pleitten voor hun vrijlating, waaronder oud-politici Samkalden, Piet de Jong22 en Max van der Stoel23.
Korthals Altes maakte daarna bekend de Twee van Breda vrij te willen laten. Er was ditmaal aanzienlijk minder verzet dan in 1972. In een debat in januari 1989 ontving hij steun van een parlementaire meerderheid van 85 tegen 55. Veel fracties stemden wederom verdeeld. Op 27 januari werden de Twee van Breda bij Venlo over de West-Duitse grens gezet als ongewenste vreemdelingen. Beiden overleden later dat jaar.
Aflevering 'Andere Tijden' over de Twee van Breda
1.
CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
2.
Vooraanstaand Rotterdams advocaat, die achtereenvolgens partijvoorzitter, Kamerlid, minister, Eerste Kamervoorzitter en minister van staat was en die een grote staat van dienst in de VVD had. Was onder meer geruime tijd secretaris en voorzitter van zijn partij. Drong er als partijvoorzitter, met anderen, bij vicepremier Wiegel op aan steun te geven aan de lijn dat verdergaande bezuinigingen nodig waren, onder meer bij het aftreden van minister Andriessen. Minister van Justitie in eerste kabinet-Lubbers en tweede kabinet-Lubbers. Vond bij zijn aantreden, dat "oerstaatszaken" niet in gevaar mochten komen. Vergde daarom het uiterste van de rechterlijke macht en de politie, maar verwierf brede steun in het parlement. In 1997 de eerste liberale voorzitter van de Eerste Kamer sinds 1900. Kleine welsprekende heer; volbloed jurist. Toegewijd en krachtdadig bestuurder, die van zijn medewerkers een zelfde houding en loyaliteit verlangde. Was sinds 2001 minister van staat.
3.
Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
4.
Vooraanstaande KVP-minister en bestuurder. Was wethouder in Breda en werd in 1950 minister van Justitie in het eerste kabinet-Drees. Verleende gratie aan de 'vier van Breda'. Keerde in 1951 niet terug en werd Gouverneur van de Nederlandse Antillen. Door Romme in 1956 teruggehaald als minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en PBO in het kabinet-Drees IV. Bracht met Samkalden de Politiewet tot stand. Werd, hoewel hij vicepremier was, na het aftreden van Drees in 1958 geen premier vanwege verzet in de KVP-top en stapte na zijn aftreden over naar de Raad van State. In het kabinet-Zijlstra nog even teruggekeerd als minister van Justitie. Kreeg wel eens het verwijt onvoldoende dossierkennis te hebben, maar had wel leidinggevende capaciteiten.
5.
De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
6.
Amsterdamse advocaat en CHU-politicus, die in het kabinet-Drees II minister van Justitie was. Bracht in de anderhalf jaar dat hij minister was (1951-1952) diverse belangrijke wetten in het Staatsblad, zoals de Beginselenwet Gevangeniswezen, de Pleegkinderenwet, de Advocatenwet en de Oorlogsstrafwet. Weigerde in 1952 de (ministeriële) verantwoordelijkheid te nemen voor de gratiëring van de oorlogsmisdadiger Lages. Stond bekend als tamelijk eigenzinnig. Noemde humanistische geestelijke verzorging van gevangenen 'stenen voor brood'.
7.
De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
8.
Vooraanstaand Rotterdamse SDAP- en PvdA-politicus. Was advocaat en bezat als jurist veel gezag in de Tweede Kamer. Leidde vijf jaar op voortreffelijke wijze de parlementaire enquête regeringsbeleid 1940-1945. Volgde in 1951 Van der Goes van Naters op als fractieleider. Werd minister van Justitie in het derde kabinet-Drees, na zelf eerder als formateur te zijn opgetreden. Had een grote werkkracht en bracht een groot aantal wetten tot stand, zoals nieuwe regelingen voor ontslag, voogdij en ondertoezichtstelling, en een nieuwe wet over administratieve rechtspraak. Eiste daardoor veel van zijn ambtenaren en ook van zichzelf. Overleed enkele maanden voor het einde van de kabinetsperiode.
9.
CHU-minister van Justitie in het kabinet-De Quay. Was advocaat in Rotterdam en hield aanvankelijk (formeel) zijn advocatenpraktijk aan. Was tevens actief in het Rotterdamse bedrijfsleven en als gemeenteraadslid. Bracht als minister belangrijke wetgeving tot stand, zoals een wettelijke regeling van de voetbaltoto, vernieuwing van het kinderstrafrecht en een regeling van het kroonberoep. Lag onder vuur vanwege zijn terughoudende spijtoptantenbeleid en werd aan het eind van zijn ministerschap ook bekritiseerd omdat veel wetgevende projecten onvoltooid waren. Pragmatische jurist, met een milde levenshouding, maar ook enigszins weifelend. Te weinig politicus om echt succesvol te zijn als minister.
10.
De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
11.
De Communistische Partij van Nederland (CPN) was een communistische partij die na de Tweede Wereldoorlog veertig jaar lang (tot 1986) met een Eerste Kamerfractie en Tweede Kamerfractie vertegenwoordigd was in de Staten-Generaal. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in de periode 1946-1986 schommelde het zetelaantal van de CPN tussen de 2 en 10. De partij maakte altijd deel uit van de oppositie. Hoewel de CPN geen eigen jongerenorganisatie kende, was het Algemeen Nederlands Jeugdverbond (ANJV) politiek gezien nauw verbonden aan de CPN.
12.
Uit de advocatuur afkomstige CHU-politicus. Staatssecretaris van onder meer kunsten in het kabinet-De Quay die toen een Monumentenwet en een nieuwe Archiefwet tot stand bracht. Had toen ook bemoeienis met de mogelijke komst van commerciële omroep. Werd in 1963 minister van Justitie in het kabinet-Marijnen en zorgde voor een nieuwe wettelijke regelingen voor de kansspelen en voor het toelaten van vreemdelingen. Verbood in 1964 de tv-uitzendingen vanaf het REM-eiland in de Noordzee. Verliet in 1965 de politiek, maar trad in 1972 nog wel op als bemiddelaar na de val van het kabinet-Biesheuvel. Zoon van de hoogleraar Paul Scholten. Pragmatisch politicus en bekwame jurist.
13.
De Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) is een rechtse liberale partij, met op onder meer ethisch gebied progressievere standpunten. Politiek leider is sinds 14 augustus 2023 Dilan Yeşilgöz-Zegerius. De partij werd opgericht in 1948 als opvolger van de Partij van de Vrijheid (PvdV), die weer een voortzetting was van de vooroorlogse Liberale Staatspartij (LSP).
14.
De Boerenpartij was een conservatief-liberale belangen- en protestpartij. De partij werd opgericht in 1958 als voortzetting van de 'Vrije Boeren', een organisatie die zich tegen overheidsregulering van de landbouw via publiekrechtelijke organisaties verzette. In 1981 werd de partij hernoemd tot Rechtse Volkspartij (RVP), die na 1982 echter in de vergetelheid raakte.
15.
De Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP), opgericht in 1957, was een pacifistische partij, die tevens streefde naar hervorming van de maatschappij in socialistische zin. In 1990 fuseerde de partij met PPR, CPN en EVP tot GroenLinks.
16.
Liberale minister van Justitie in het kabinet-De Jong uit een familie van juristen. Zijn vader was raadsheer in de Hoge Raad en broers waren rechter. Voor hij minister werd hoogleraar agrarisch recht in Wageningen en Leiden. Bracht veel vernieuwingen tot stand in de sfeer van familie- en zedenwetgeving. Zo moderniseerde hij de echtscheidingswetgeving, hief hij het verbod op de verkoop van voorbehoedsmiddelen op en schafte hij discriminerende wetgeving ten aanzien van homoseksuelen af. Na zijn ministerschap VVD-Eerste Kamerlid. In 1976 behoorde hij tot de minderheid van zijn fractie die vóór het initiatiefvoorstel voor een vrije abortuswetgeving stemde. Besloot zijn loopbaan als staatsraad in bgd. Erudiete man, met milde humor en zelfspot.
17.
Het kabinet-De Jong regeerde aan het einde van de roerige jaren zestig. Er was tijdens deze kabinetsperiode veel onrust in de maatschappij onder meer als gevolg van de democratiseringsgolf bij universiteiten en hogescholen. Ook vrouwen, dienstplichtigen en werknemers vroegen om hervormingen en in 1970 was er een groot loonconflict met de vakbeweging.
18.
Justitie-woordvoerder in de KVP-Tweede Kamerfractie. Was voor hij in februari 1967 in de Kamer kwam advocaat en juridisch adviseur van de katholieke vakbond. Stemde tijdens het kabinet-De Jong op sociaal gebied enkele malen met de oppositie mee, maar was op ethisch gebied tamelijk behoudend. Bracht in 1974 met de VVD'er Geurtsen een initiatiefwet over de legalisering van casino's tot stand en diende in 1975 samen met Hannie van Leeuwen (ARP) een initiatiefwetsvoorstel over abortus (met als uitgangspunt: 'nee, tenzij') in. Was vele jaren actief bij het amateurtoneel. Na zijn Kamerlidmaatschap bijna elf jaar lid van de Raad van State.
19.
De drie Duitse oorlogsmisdadigers (Drie van Breda), die, na van de doodstraf te zijn gegratieerd, levenslang uitzaten, hebben jarenlang de gemoederen in de volksvertegenwoordiging en daarbuiten beroerd. Toen minister Van Agt in 1972 als standpunt der regering kenbaar maakte, dat een verdere gevangenschap voor de gestraften in onze democratische samenleving geen wezenlijk doel meer dient, ontstond een heftige volksbeweging. Een buitenparlementaire actie tegen de vrijlating, een neiging tot volksjustitie.
20.
Democraten 66 (D66) is een hervormingsgezinde sociaal-liberale partij. De huidige politiek leider is Rob Jetten. De partij werd opgericht op 14 oktober 1966 door 44 'homines novi', waarvan er 25 eerder bij andere politieke partijen actief waren geweest. Belangrijkste initiatiefnemer en voorman (tot 1998) was de oud-journalist Hans van Mierlo.
21.
DS'70 was een centrumrechtse sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1970 als afsplitsing van de Partij van de Arbeid, door leden die ontevreden waren over de koers van die partij, zowel op financieel-economisch gebied als bij het buitenlands beleid. De partij was tot juli 1972 vertegenwoordigd in het kabinet-Biesheuvel I.
22.
Katholieke onderzeebootcommandant die in de woelige jaren zestig op kordate wijze een kabinet leidde. Werd na staatssecretaris van Marine te zijn geweest (1959-1963) en na het ministerschap van Defensie (1963-1967) vrij verrassend premier, omdat een formatiepoging van Biesheuvel was mislukt. Goede, pragmatisch ingestelde bewindspersoon en teamleider. Beschikte over een typische, droge humor en relativeringsvermogen ('wij passen slechts op de winkel') en werd mede daardoor populair. Hoewel hij regeerde in een roerige tijd, was het door hem geleide kabinet het eerste naoorlogse kabinet dat zonder crisis de vier jaar volmaakte. Ondanks zijn populariteit wees de KVP hem in 1971 niet aan als lijsttrekker. Was daarna drie jaar Eerste Kamerlid en fractievoorzitter in de Senaat.
23.
Vooraanstaande, bedachtzame PvdA-politicus met een grote internationale staat van dienst op het gebied van mensenrechten. Was international secretaris van de PvdA en daarna Eerste en Tweede Kamerlid. Staatssecretaris onder Luns in het kabinet-Cals. Keerde in 1967 terug in de Tweede Kamer en protesteerde toen krachtig tegen mensenrechtenschendingen door het Griekse kolonelsregime. Minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl die zich inzette voor ontspanning tussen Oost en West. Nadien als Kamerlid veel gematigder dan zijn fractiegenoten. Na een kort ministerschap in het kabinet-Van Agt II ambassadeur bij de VN, staatsraad en Hoge Commissaris voor de mensenrechten. Genoot lange tijd in het buitenland, vooral in Griekenland en Tsjecho-Slowakije, meer waardering dan bij zijn partijgenoten in eigen land. Speelde een bemiddelende rol in de kwestie-Zorreguieta.