Zakenkabinet on-Nederlands

Monday, April 26 2021, 13:00, Prof.Dr. Bert van den Braak1

Nu de positie van Mark Rutte ter discussie staat en dat mogelijk een complicatie is voor de formatie, klinkt soms de vraag: waarom geen zakenkabinet?

Allereerst iets over de definitie daarvan: bedoeld kan worden een kabinet dat alleen lopende zaken behartigt, bijvoorbeeld in afwachting van nieuwe verkiezingen. Het kan ook gaan om een kabinet dat bestaat uit technocraten. Combinatie daarvan is denkbaar. Enkele landen kenden technocratische overgangskabinetten. Zo was er in Oostenrijk in 2019 een half jaar het (ambtenaren)kabinet-Bierlein, dat regeerde in aanloop naar nieuwe verkiezingen.

In de Nederlandse parlementaire geschiedenis kennen we eigenlijk geen kabinetten die puur als zakenkabinet zijn te beschouwen. In alle kabinetten na 1848 zaten altijd wel één of meer politici en soms ging het zelfs om de minister-president. Genoemd kunnen worden het kabinet-Van Lynden van Sandenburg2 (1879-1883), het kabinet-Cort van der Linden3 (1913-1918), het kabinet-De Geer I4 (1926-1929) en het vijfde kabinet-Colijn5 (1939).

In al deze kabinetten zaten 'buitenstaanders of technocraten'. In het kabinet-Van Lynden bijvoorbeeld de hoogleraren S. Vissering6 en A. Modderman7, in het kabinet-Cort van der Linden de advocaat-generaal B. Ort8, in Colijn V de directeur-generaal van de PTT M.H. Damme9. Evenzeer zaten daar echter (ex-)Kamerleden of oud-ministers in, zoals Van Lynden10, Lely11, Treub12, De Geer13, J.J.C. van Dijk14 en Colijn15.

In die zin verschilden deze kabinetten nauwelijks van 'parlementaire' kabinetten, want die kennen in Nederland evenzeer vrijwel altijd een 'gemengde' samenstelling. Denk aan Kok I met CPB-directeur Zalm16, Balkenende IV met de hoogleraren Plasterk17 en Cramer18 en Rutte III met hoogleraar Grapperhaus19 en diplomate Kaag20.

Een kabinet dat uitsluitend uit 'vakministers' bestond, kwam niet voor en is ook weinig waarschijnlijk. Kabinetten hebben nu eenmaal een minimale parlementaire (politieke) basis nodig. Politiek en parlement zijn bovendien terreinen met eigen regels en eigen dynamiek, waarbij alleen vakkennis veelal niet voltstaat.

Belangrijk is verder dat voor kabinetsbeleid homogeniteit een voorwaarde is. Ministers moeten gezamenlijk tot standpunten komen en dus politieke keuzes maken. Het is een illusie dat je personen met uiteenlopende politieke voorkeuren bij elkaar kunt zetten en dat dan ongekleurd beleid is te verwachten. Alleen al door het maken van keuzes worden ministers politieke figuren en wordt een kabinet 'politiek'.

Een zakenkabinet kan hoogstens korte tijd zaken waarnemen en zal alleen langere tijd 'kleurloos' kunnen regeren als het geen besluiten neemt.


Prof. dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.


  • 1. 
    Kenner van de parlementaire geschiedenis met grote parate feitenkennis. Als medewerker van het PDC nauw betrokken bij websites over parlement en politiek en beheerder van het omvangrijke biografisch archief, het databestand over Nederlandse politici. Promoveerde in 1998 op een lijvig proefschrift over de Eerste Kamer, schreef samen met J.Th.J. van den Berg een boek over de parlementaire geschiedenis 1946-2016 en publiceert regelmatig in tijdschriften en dagbladen. Sinds 1 december 2018 is hij bijzonder hoogleraar parlementaire geschiedenis en parlementair stelsel in Maastricht.
     
  • 2. 
    Dit gemengd conservatief-liberale kabinet, ook wel fusiekabinet genoemd, had een wankele basis in de Tweede Kamer. Daarom zag het voorlopig af van voorstellen op het gebied van het onderwijs en het kiesrecht. Leider was C.Th. baron van Lynden van Sandenburg, een conservatief/antirevolutionair oud-Kamerlid en oud-minister, die nauwe banden had met het koningshuis.
     
  • 3. 
    Het liberale extraparlementaire kabinet-Cort van der Linden loodste Nederland door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Hierdoor werden de kiesrecht- en schoolstrijd beëindigd. Het meerderheidsstelsel (districtenstelsel) werd vervangen door de evenredige vertegenwoordiging. Onder de negen ministers waren slechts twee oud-Kamerleden.
     
  • 4. 
    Dit kabinet kan worden getypeerd als een extraparlementair intermezzokabinet. Het werd gevormd na de snelle val van het kabinet-Colijn I. Er was geen directe band met partijen en er maakten zowel personen van links als rechts deel van uit. De ministers waren met uitzondering van kabinetsleider De Geer hoofdzakelijk afkomstig uit de bestuurlijk-ambtelijke wereld.
     
  • 5. 
    Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.
     
  • 6. 
    Liberaal econoom en minister van Financiën in het kabinet-Van Lynden van Sandenburg. Aanvankelijk journalist. Volgde in 1850 Thorbecke in Leiden op als hoogleraar. Schreef een handboek over economie. Voorstander van vrijhandel en directe belastingen. Was als minister op wetgevend gebied weinig succesvol, omdat hij geen goede debater was. Na een mislukte poging een rentewet tot stand te brengen, trad hij af. Hoffelijk, erudiet man, die meer docent dan politicus was.
     
  • 7. 
    Bekwaam Gronings rechtsgeleerde die in 1848 deel uitmaakt van de Dubbele Tweede Kamer. Na zijn studie advocaat in Hoogezand en daarna procureur in Groningen. Zoon van een lid van de Eerste Nationale Vergadering uit 1796. Zijn broer was eveneens Tweede Kamerlid.
     
  • 8. 
    Advocaat-generaal bij de Hoge Raad, die tijdens de Eerste Wereldoorlog in het kabinet-Cort van der Linden bekwaam het ministerie van Justitie leidde. Was al voor zijn ministerschap bevriend met Cort van der Linden. Had als voorzitter van een staatscommissie een belangrijk aandeel bij de voorbereiding van een nieuw Wetboek van Strafvordering, maar kon dit Wetboek niet tijdens zijn ministerschap tot stand brengen. Nauwgezette jurist, met veel plichtsgevoel, die ingesteld was op harmonie. Echte vakminister. Na zijn aftreden raadsheer in de Hoge Raad.
     
  • 9. 
    Minister van Sociale Zaken in het kortstondige vijfde kabinet-Colijn. Was daarvoor als energieke directeur-generaal van de PTT al een min-of-meer nationale figuur, aan wie onder meer een eredoctoraat werd verleend. Tijdens zijn ministerschap bleef zijn post bij het Staatsbedrijf open voor hem. Voor hij bij de PTT kwam, was hij bij onder meer de Staatsspoorwegen in Nederlands-Indië actief. Had na zijn terugkeer in Nederland een groot aantal functies in het Nederlandse bedrijfsleven, onder meer in de luchtvaart.
     
  • 10. 
    Tamelijk ijdele, maar innemende en politiek 'handige' Utrechts edelman, die enkele malen minister was. Behoorde tot de orthodox-protestantse conservatieven, die sympathiseerden met de antirevolutionairen. Aanvankelijk advocaat en in 1866 Tweede Kamerlid. In het 'koninklijke' kabinet-Van Zuylen minister voor Hervormde Eredienst. Als minister van Justitie in het door hem en Heemskerk geleide kabinet (1874-1877) voerde hij een nieuwe rechterlijke indeling in. Het door hem in 1879 geformeerde fusiekabinet van conservatieven en gematigde liberalen had een zwakke parlementaire basis. Hij was daarin minister van Buitenlandse Zaken en later van Financiën. Regelde in 1879 de huwelijksvoorwaarden bij het huwelijk van Willem III met Emma. Werd nog tijdens zijn ministerschap tot graaf verheven en was later nog enige tijd senator.
     
  • 11. 
    Krachtige en bekwame liberale minister, waterstaatkundig ingenieur en bestuurder. De man van de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Een wet daartoe bracht hij in 1918, zijn laatste jaar als minister, tot stand. Werd in 1891 tamelijk jong minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in het kabinet-Van Tienhoven en leidde een staatscommissie over de Zuiderzee. Had als minister in het kabinet-Pierson ook een groot aandeel in het totstandkomen van de eerste sociale wetgeving (Ongevallenwet 1901) en bij de ontwikkeling van de mijnbouw in Limburg. Was behalve minister ook Tweede en Eerste Kamerlid, Gouverneur van Suriname en wethouder van Den Haag. Vlot en vaardig spreker met een hoge stem. Enige staatsman naar wie een gemeente is vernoemd.
     
  • 12. 
    Vooraanstaand liberaal politicus uit het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Hoogleraar economie in Amsterdam. Behoorde aanvankelijk tot de Radicalen en werd in 1904 Tweede Kamerlid voor de VDB, waarmee hij later echter brak. In 1913 minister in het kabinet-Cort van der Linden. Bezat uitstekende organisatorische kwaliteiten en zorgde tijdens de Eerste Wereldoorlog voor een voortvarend financieel-economisch beleid. Trad in 1916 af vanwege een conflict over het staatspensioen, maar keerde in 1917 weer terug. Werd in 1918 Tweede Kamerlid voor de Economische Bond, een liberale partij die een 'zakelijke' politiek voor stond. Voerde toen een sterk persoonlijke getinte verkiezingscampagne. Was nogal onberekenbaar; productief in denkbeelden, maar weinig resultaatgericht.
     
  • 13. 
    Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
     
  • 14. 
    Vooraanstaand ARP-politicus in het Interbellum. Was officier, leraar aan de KMA, en directeur van de Topografische Inrichting. In 1921 in het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I de opvolger van minister Pop van Oorlog en Marine. Bracht in 1922 de Dienstplichtwet tot stand. Trachtte eind jaren dertig als minister in het kabinet-Colijn IV ondanks de financiële problemen de Nederlandse defensie te versterken. Als Tweede Kamerlid de tweede man van zijn fractie, defensiespecialist en woordvoerder radio-aangelegenheden, en daarnaast ondervoorzitter van de Kamer. Werd door de Vrije Universiteit geëerd met een eredoctoraat. Harde werker, rechtlijnig, streng gereformeerd en streng voor zichzelf. Stond bekend als een 'pietje precies'.
     
  • 15. 
    Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
     
  • 16. 
    Met twaalf jaar de langstzittende minister van Financiën. Kwam uit een eenvoudig milieu (zijn vader was kolenboer); hardwerkend en wars van dikdoenerij. Doorliep na een studie economie een ambtelijke loopbaan en werd gezaghebbend directeur van het Planbureau. Als minister in het paarse kabinet ontwikkelde hij een nieuwe begrotingsnorm die uitging van een strikte scheiding van overheidsinkomsten en -uitgaven. Was verantwoordelijk voor een omvangrijke herziening van het belastingstelsel en de invoering van de euro. Bepleitte strakke naleving van de begrotingsregels in de EU. Na de verkiezingen van 2002 fractievoorzitter en politiek leider van de VVD. Keerde echter na anderhalf jaar terug naar het ministerschap dat hem beter lag. Lag goed in het parlement zowel door zijn deskundigheid als joviale optreden. Na zijn ministerschap acht jaar voorzitter van de Raad van Bestuur van ABN AMRO.
     
  • 17. 
    Gerenommeerd wetenschapper en libertair politiek commentator, die in 2007 als PvdA'er de overstap maakte naar de landspolitiek. Hij werd toen, in het kabinet-Balkenende IV, minister van OCW. Enigszins flamboyante bewindsman, die een koerswijziging in het onderwijs nastreefde, maar die allereerst onvrede onder leerkrachten en afnemend onderwijspeil moest aanpakken. Als Tweede Kamerlid financieel woordvoerder. Dong in 2012 mee naar het partijleiderschap en werd in Rutte II minister van BZK. Kreeg onvoldoende steun voor de vorming van landsdelen, maar bracht wel een nieuwe wet op de inlichtingen- en veiligheidsdienst tot stand. Voor hij minister werd, was hij directeur van de onderzoekschool van het Nederlands Kanker Instituut en hoogleraar ontwikkelingsgenetica. Sinds 2017 is hij actief in de farmacie en in 2018 werd hij hoogleraar Novel Strategies to Access to Therapeutics aan de UvA. Was columnist van de De Telegraaf.
     
  • 18. 
    Praktijk-gerichte wetenschapper die zich in het kabinet-Balkenende IV drie jaar als PvdA-minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met name sterk maakte voor verduurzaming en voor de nationale en internationale aanpak van de klimaatproblematiek. Onderhandelde in Kopenhagen over een klimaatakkoord. Tot haar taken behoorde verder ruimtelijke ordening, op welk gebied zij met nieuwe omgevingswetgeving kwam. Werd minister na lang actief te zijn geweest in maatschappelijke functies, waaronder tot midden jaren tachtig de milieubeweging, onder meer als voorzitter van de Vereniging Milieudefensie. Daarna gaf zij in adviesorganen en het bedrijfsleven richting aan het integreren van duurzaamheid in de bedrijfsstrategie en productketens. Na haar ministerschap keerde zij terug naar de wetenschap en nu treedt zij op als regisseur van de circulaire economie.
     
  • 19. 
    Ferdinand Grapperhaus (1959) was van 26 oktober 2017 tot 10 januari 2022 minister van Justitie en Veiligheid in het kabinet-Rutte III. Hij was advocaat bij onder meer het advocatenkantoor Allen & Overy in Amsterdam en deeltijdhoogleraar Europees arbeidsrecht in Maastricht. Hij is lid van het CDA en was in 2009 voorzitter van de programmacommissie van die partij. Verder was hij enige jaren kroonlid van de SER. Sinds 2023 geeft hij leiding aan de tak juridische dienstverlening van Deloitte. Tevens is hij bijzonder hoogleraar in Rotterdam.
     
  • 20. 
    Sigrid Kaag (1961) was van 10 januari 2022 tot 8 januari 2024 minister van Financiën en viceminister-president in het kabinet-Rutte IV. Zij was eerder tot 29 mei 2021 minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelings­samenwerking en van 25 mei 2021 tot 17 september 2021 minister van Buitenlandse Zaken. Van 31 maart 2021 tot 10 januari 2022 was zij Tweede Kamerlid en in 2020-2023 was zij politiek leider van D66. Mevrouw Kaag was voor haar ministerschap diplomate bij de VN. Sinds januari 2015 was zij VN-coördinator in Libanon en daarvoor onder meer betrokken bij de VN-missie ter vernietiging van chemische wapens in Syrië. Eerder werkte zij onder andere bij de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen en bij UNICEF. Mevrouw Kaag begon haar loopbaan bij Shell en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Sinds 2024 is zij namens de VN humanitair- en wederopbouwcoördinator voor Gaza.