Praten met het Sukarno-regime? - Onwaardig en onvruchtbaar (1945)

Source: Parlement.com.

In de regeringsverklaring, waarmee het kabinet-Schermerhorn-Drees i in juni 1945 voor het voetlicht trad, werd over de zedelijke plicht tot bevrijding van Nederlands-Indië gesproken: de bevrijding dan van de Japanse overheersing. De taak, welke daarop zou volgen, werd niet geconcretiseerd. Die leek nog veraf en lag vast in de koninklijke rede van 7 december 1942. Daarin was een rijksconferentie beloofd, gericht op een rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao te zamen deel zouden hebben in zelfstandigheid, maar met de wil om elkander bij te staan. Onder de uitwerking van de atoombom capituleerde Japan eerder dan verwacht was.

De terugkeer van het Nederlands gezag kostte tijd van voorbereiding en was bovendien afhankelijk van de wapens van de Britse bondgenoot. In dat vacuüm werd, onder Japans oogluiken, de Republiek Indonesia uitgeroepen. De minister van Overzeese Gebiedsdelen prof. Logemann i kende Nederlands-Indië goed; hij was jarenlang hoogleraar geweest aan de Rechtshogeschool te Batavia. Hij was bovendien een leerling van de Leidse school van Van Vollenhoven, die het Nederlandse bestuur als een voogdij zag die zichzelf op de duur overbodig moest maken. Als Indisch gijzelaar had Logemann in het kamp De Ruwenberg regelmatig met de sterk behoudende oud-voorzitter van de Volksraad, Meijer Ranneft i gedebatteerd. Iemand als de christelijk-historische fractieleider Tilanus i heeft toen leren inzien, dat er een Indische kwestie was.

Logemann stond dus niet afwijzend tegenover het Indonesische nationalisme zoals de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Jhr. Tjarda van Starkenborgh i, die rust en orde hersteld wilde zien alvorens (er viel) te praten. Maar 'onwaardig en onvruchtbaar' achtte Logemann het wel om te onderhandelen met het Soekarno-regime, dat met Japan had geheuld. In dat opzicht sprak hij ongetwijfeld naar het hart van velen die in de Japanse kampen hadden geleden. Pijnlijk voor hem was, dat het de waarnemend gouverneur-generaal. dr. Van Mook i - een leerling van Van Vollenhoven zoals hij - niet lukte Sukarno buiten de deur te houden toen hij in overleg trad met het Indonesische nationalisme.

Hoewel het kabinet op ontslag van Van Mook aandrong, wilde koningin Wilhelmina in de hitte van het gevecht niet van opperbevelhebber wisselen. Zo was de verklaring van Logemann, welke hieronder gedeeltelijk volgt, al bijna verouderd op het moment dat hij haar uitsprak.

1.

Tweede Kamer, 16 oktober 1945

De heer Logemann, Minister van Overzeese Gebiedsdelen: Wij ontkennen geen oogenblik, dat er een probleem is in ons Koninkrijk van het Indonesisch nationalisme. Maar wij waren gereed en bereid, en wij zijn dat nog, om dit probleem op te lossen langs den koninklijken weg van overleg in wederkeerig begrip en waardeering, met behoud van alle zedelijke waarden, die de historische verbondenheid voor beide naties, de Nederlandsche en de Indonesische, heeft opgeleverd. Wij zouden ten volle in staat zijn geweest dit probleem in vrede op te lossen, indien niet datgene, wat ik zoo even bestempelde als Japansch politiek verraad, de nationalistische leiders op Java verleid had een blinden weg in te slaan.

Tusschen 15 Augustus en het verschijnen ter reede van Batavia van admiraal Patterson op den Britschen kruiser Cumberland (te zamen met Hr. Ms. Tromp) ligt een volle maand. Van daar tot de eerste landing van niet meer dan 2000 man troepen op 11 September nogmaals twee kostbare weken. Gedurende dien tijd kon de opstandelingenregeeringSoekarno zich versterken, ondanks de waarschuwing van Lord Louis Mountbatten aan den Japanschen opperbevelhebber, Terauchi, dat de verantwoordelijkheid voor het bestuur op hem bleef rusten en ondanks diens betuiging, dat het Japansch militair bestuur gehandhaafd bleef.

Maar als onze adviseur bij den staf van admiraal Patterson, de heer Van der Plas, op 16 September aan den wal gaat, vindt hij geen Japansche bezetting en de overheidsgebouwen in handen der Soekarnisten. Hij vindt ook, hoewel er nog heelemaal geen Nederlandsche en geen Britsche troepen geland zijn, een Batavia vol politieke opwinding en, vooral 's avonds, vol onveiligheid. Molestaties, aanhoudingen van blanken in auto's, invallen in huizen o.a. van ons welgezinde Indonesiërs, zijn dan reeds aan de orde van den dag. Reeds toen, en dus niet door het laten optreden van Nederlanders, liep het gezag over de jeugdige vrijscharen uit de hand. Dit mogen zij bedenken, die van oordeel zijn, dat Nederlandsche troepenzendingen achterwege behoorden te blijven.

Ons wettig gezag gelooft in zijn recht en zijn plicht en het zou dien laatsten ernstig verzuimen, indien het zich niet van middelen voorzag tot vestiging van orde en veiligheid. Buiten Batavia, met name in Bandoeng, was de toestand aanvankelijk gunstiger en de verzorging van krijgsgevangenen en geïnterneerden kon aanvankelijk tamelijk ongestoord voortgang hebben. Later heeft de voortgezette agitatie ook in het binnenland een toestand van terreur en pijnlijke onveiligheid voor de Nederlanders veroorzaakt. Van den aanvang af is deze delicate situatie niet behandeld zooals wij zouden hebben gewenscht. Vermeld werd reeds, dat de Supreme Commander den maarschalk Terauchi verantwoordelijk heeft gesteld voor het geheele bestuur, maar dat desondanks er in is berust, dat het Soekarno-bewind bleef voortbestaan.

Nopens de door de Britsche bevelhebbers zelf aan te nemen houding tegen over dat bewind meende de Supreme Commander nadere instructies van zijn Regeering te moeten vragen, omdat hij zich niet gerechtigd achtte de Britsche bezettingsmacht te mengen in intern Nederlandsch-Indische conflicten. Dezerzijds is de Britsche Regeering onmiddellijk gewezen op den onverbrekelijken samenhang van het Soekarno-bewind met de Japansche occupatie en is bij herhaling aangedrongen op nadere instructies ter zake aan den opperbevelhebber.

De Regeering constateert, dat in de laatste dagen een meer bevredigende opvatting zich gaat afteekenen. Ik zal niet lang blijven stilstaan bij de verwarrende en intens bedenkelijke uitlatingen, die integendeel door de pers aan den bevelhebber der landingstroepen, den luitenant-generaal Christison, en zelfs aan den Secretary of War, den heer Lawson, in den mond zijn gelegd. Die uitlatingen immers zijn met stelligheid gedesavoueerd. Nadat het Soekamo-regime het heeft doen voorkomen, als ware het door de Engelsche autoriteiten als de facto regeering erkend, bezitten wij thans gelukkig de openbare verklaring van den Opperbevelhebber, dat de Nederlandsch-Indische Regeering als het eenige wettige Gouvernement wordt erkend.

De zonderlinge toestand is evenwel gebleven, dat zelfs in de stad Batavia de Britten noch de Japanners in hun opdracht de orde handhaafden en dat op korten afstand van de door de Nederlanders en de Britten in gebruik genomen gebouwen Soekarno's departementshoofden hun kantoor hielden. Eerst op 6 October zou, na de aankomst van versterkingen, de Engelsche bezetting overgaan tot de beveiliging van civiele personen, maar zij rekende zich nog niet sterk genoeg om ook de openbare gebouwen te bezetten. Zondagavond 14 October meldde de radio dat de Britsche bevelhebber het militair bestuur over Batavia zou hebben aanvaard.

Waarlijk, Mijnheer de Voorzitter, de Regeering staat bij niemand achter in bewondering voor de kranige houding van een geheele Britsche natie in dezen oorlog, en zij zal, evenmin als wie ook hierte lande, ooit uit het oog verliezen, dat het die houding is geweest, tezamen met den moed der Britsche strijdkrachten, waaraan wij in aanzienlijke mate onze bevrijding danken. Wanneer dan ook in deze verklaring verschil van inzicht tot uiting komt met onze Britsche vrienden, dan moet die uiteenlopende visie worden gezien tegen dezen achtergrond van groote waardeering. Dit zij duidelijk gezegd.

Maar dan mogen wij toch opmerken hoe bedenkelijk het was, dat het voornemen van de bezettende macht om zich te bepalen tot bezetting der kustste den Batavia en Soerabaja (dit laatste is nog steeds niet geschied) gepubliceerd is, waarmede aan het Soekarno-regime practisch onaantastbaarheid in heel de rest van Java voor afzien baren tijd gegarandeerd scheen. Het acute gevaar voor Nederlandsche levens heeft de Britten gedwongen deze beperking los te laten, maar haar kwaad heeft zij gedaan.

Bedenkelijk is ten derde, dat voor de ontwapening der Japanners en hun wegvoering weinig is verricht; dat anderzijds, zoals reeds opgemerkt, niet de hand is gehouden aan de hun opgelegde verantwoordelijkheid voor den goeden gang van het bestuur en dat dientengevolgeeen vrij plotselinge ineenstorting van hun discipline en hun gezag heeft plaats gehad. Op tamelijk groote schaal zijn daarbij wapens en verder zwaarder oorlogstuig (pantserwagens, tanks, vliegtuigen) in handen geraakt van de vrij scharen en dientengevolge is de situatie - wederom een gevolg van aarzeling en kunstmatige scheiding der problemen - nog weder veel moeilijker gemaakt.

Practisch in het geheele eiland buiten Batavia en Buitenzorg zijn de Japanners uit het bestuur en het beheer der verkeersmiddelen verdrongen en de persberichten stroomen binnen, die van de rampzalige gevolgen voor de verzorging en de veiligheid van de Nederlanders getuigen. Onzerzijds wordt, zooals ik reeds vermeldde, alles gedaan om zoo snel mogelijk een troepenmacht naar Indië te dirigeeren, die in samenwerking met de Engelsche landingstroepen de Japanners zullen ecarteeren, rust en orde zullen herstellen en de daarmede de veiligheid van krijgsgevangenen en geïnterneerden garandeeren. Mijnheer de Voorzitter!

Het behoeft geen betoog, dat de ernstige ontwikkeling aan de Nederlandsche Regeering aanleiding heeft gegeven tot herhaalde krachtige vertoog en bij de Britache Regeering, waarbij niet nagelaten is te wijzen op de verantwoordelijkheid, die het gevolgde beleid onzes inziens op haar schouders laadt. Ik mag niet zeggen, dat de Regeering van onzen bondgenoot ongevoelig is gebleven voor die vertooging maar met bezorgdheid volgen wij niettemin den langzamen voortgang van zaken. Van den aanvang af is van Engelsche zijde er op aangedrongen, dat wij door contact te zoeken met leiders der Indonesische nationale beweging de politieke situatie zouden verlichten.

Mijnheer de Voorzitter, naar zulke contacten is ook van een allereerste begin af uitgezien. Maar de Regeering heeft zich toch ook van den aanvang af voor oogen gesteld, dat praten met het Soekarno-regime even onwaardig als onvruchtbaar moest zijn. Onwaardig, omdat ir. Soekarno zich volledig geïdentificeerd heeft met het Japansche regime en volstrekt vijandig staat tegenover Nederland. Onvruchtbaar, omdat bij dezen leider - met niets minder tevreden dan volstrekte onafhankelijkheid - geen gemeenschappelijke basis van bespreking te vinden kan zijn.

De Nederlandsche Regeering heeft dan ook, tegen den op onzen vertegenwoordiger geoefenden aandrang, duidelijk haar veto doen klinken en aan de Britsche Regeering dit haar standpunt duidelijk verklaard. Zij constateert met voldoening, dat zij voor dat standpunt ook volledig begrip heeft gevonden. De Nederlandsche Regeering betreurt reeds te levendig den funesten terugslag, dien de agitatie tegen de Nederlandsche ingezetenen in en buiten de kampen op de toekomstige politieke verhoudingen moet hebben, dan dat zij niet oprecht zou begeeren gewapende botsingen te voorkomen.

Zij wil ook even gaarne begrijpen als begrepen worden. Zij heeft goedgevonden, dat van het begin af aan naar samenspreking met Indonesische voormannen is gestreefd. Zij heeft, voor zooveel noodig, den luitenant-Gouverneur-Generaal, die sinds 4 October te Batavia vertoeft, opnieuw daartoe gemachtigd, met die ééne restrictie, welke ik reeds vermeldde. Zij heeft den Luitenant-Gouvemeur-Generaal ook gemachtigd eenige concrete punten van hervorming, die rechtstreeks voortvloeien uit den geest van de radiorede van December 1942, bij die samensprekingen te ontwikkelen.

Maar de feiten hebben uitgewezen, dat evenzeer van den aanvang af - het Soekarno-regime om alleszins begrijpelijke redenen zich letterlijk met geweld tegen vrije samensprekingen keert en de Regeering heeft dan ook niet nagelaten het Britsche Gouvernement bij de bekendstelling van de zoo juist bedoelde machtigingen te doen weten, dat deze onverbrekelijk verbonden worden geacht aan door de bezettingstroepen te nemen maatregelen, die de veiligheid effectief waarborgen.

Mijnheer de Voorzitter! Ik zeide, dat de Regeering gaarne begrijpt en gaarne begrepen wordt. Het is daarom, dat zij bereid is reeds in dit stadium besprekingen te voeren met daarvoor in aanmerking komende Indonesische leiders, ter uiteenzetting van haar inzichten en voornemens. Deze houding is tevens uitvloeisel van haar bereidheid om met het Indonesisch nationalisme binnen het verband van het Koninkrijk samen te gaan. Het is met zeer groot leedwezen, dat zij bevonden heeft, hoe op dit punt haar inzichten verschillen van die van den Gouverneur-Generaal, jhr. van Starkenborgh.

Men mag geen oogenblik meenen, dat deze, indien hij op zijn post zou terugkeeren, tot het voeren van een progressief beleid niet zijn medewerking zou willen verleenen. Niet over aard en maat van de uiteindelijk tot stand te brengen hervormingen, die nog slechts in algemeenen zin met den Gouverneur-Generaal in bespreking zijn geweest, loopt dit geschil, maar over den te bewandelen weg en, ik zou willen zeggen, over den toon van het te voeren staatsbeleid. De Landvoogd is van meening, dat de hervatting van de normale functies van het wettig gezeg niet door samensprekingen als bovenbedoeld behoort te worden begeleid en dat in geen enkel opzicht vooruit mag worden geloopen op de vroeger uitgestippelde procedure van de Rijksconferentie.

De Regeering is van meening, dat zoodanig beleid de diepten niet zou bereiken, waarin geestelijk het huidig conflict zich afspeelt en dat zij geen gezag prijs geeft doorte handelen als zij zich voorstelt. Zij schroomt ook niet in haar uitspraken en woordenkeus het Indonesisch nationalisme erkenning te geven, waar de aftredende Landvoogd er eer indachtig op zijn zou vooralsnog te vermijden een sentiment aan te moedigen, op de gevaren van welks onevenwichtig uitgroeien in deze bontgeschakeerde maatschappij hij met nadruk wijst. De Gouverneur-Generaal heeft in dit principieel verschil van inzicht aanleiding gevonden zijn ontslag aan Hare Majesteit de Koningin aan te bieden.

De Regeering heeft dit met diep leedwezen vernomen. Zij is gemachtigd om mede te deelen, dat de Kroon dit ontslag aanvaardt. Zij is zich bewust, dat aan Indië hiermede een man ontvalt, wiens persoonlijkheid den grootsten eerbied heeft afgedwongen van de geheele wereld en wiens toewijding, bekwaamheid en karakter het land zwaar zal missen.

Handelingen Tweede Kamer: 1945/46, p. 85

 

Meer over

Literatuur

    • H. 
      de Beaufort: Cornelis van Vollenhoven, Haarlem, 1959
  • S.L. van de Wal: Herinneringen van B.C. de Jonge, Utrecht 1968, p.204
    • S. 
      • L. 
        van de Wal: Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen, Den Haag 1971 deel I, p. 282