Fundamenten vóór 1813-1815
De periode november 2013 tot september 2015 staat in het teken van de herdenking van 200 jaar koninkrijk. Hoogtepunten daarin zijn onder meer de herdenking van de terugkeer van de Erfprins uit ballingschap in 1813, van de totstandkoming van de Grondwet in 1814, en van de instelling van het koningschap en het tweekamerstelsel1 in 1815.
Het Nationaal Comité stelt dat in de jaren 1813-1815 het fundament is gelegd voor het land dat wij in de 200 jaar daarna hebben opgebouwd. Daarbij past wel de nodige nuancering, want veel meer dan een nieuw begin waren de jaren 1813-1815 een 'doorstart' voor wat in de jaren 1795-1813 tot stand was gekomen.
Contents
Tot 1795 werd Nederland (al bestond dat nog niet in de huidige vorm) bestuurd door 'regenten'. Dat waren leden van aanzienlijke families, die als vrij gesloten groep functies bezaten en onderling verdeelden. In de steden had vooral het patriciaat de macht. Deze relatief kleine groep (oligarchie) bestuurders had het voor het zeggen in stadsbesturen, platteland, waterschappen, kerk, handel en onderwijs.
De Republiek was een statenbond van zeven zelfstandige (soevereine) gewesten. Alleen op sommige gebieden (vooral buitenlands beleid) was er sprake van gezamenlijke soevereiniteit via de Staten-Generaal2. Via hun lokale posities waren regenten tevens machthebbers in de Gewesten (provincies) en de centrale organen van de Republiek der Zeven Verenigde Provincies, zoals de Staten-Generaal.
Bij het verdelen van de macht door de regenten speelden huwelijken en geld een belangrijke rol. Van grote betekenis was verder dat alleen protestanten (leden van de Gereformeerde Kerk) toegang hadden tot ambten. Wie niet tot de formele staatskerk behoorde, was tweederangsburger.
Een tweede machtsfactor was de stadhouder. Dat was een functie in dienst van de Staten-Generaal, die was toebedeeld aan nazaten van Willem van Oranje3 (het stadhouderschap was in Holland, Zeeland en Utrecht sinds 1747 erfelijk en in Friesland al sinds 1675). De stadhouder had belangrijke militaire taken, maar had tevens invloed op de benoemingen van bestuurders. Regenten en de stadhouderlijke entourage vormden samen de 'orangisten' of staatsgezinden.
Vanaf omstreeks 1780 kwam er toenemend verzet tegen deze gesloten elite. Die oppositieleden werden de patriotten genoemd. Overigens behoorden aanvankelijk vooral democratisch gezinde regenten en edellieden daartoe. Zij drongen aan op hervormingen en grotere invloed bij de verdeling van functies. Onder invloed van ideeën van de (Franse) Verlichting streefden sommigen ook naar grotere gelijkheid in alle delen van de samenleving. De aanzet tot deze vernieuwingsdrang kwam van de Gelderse edelman Joan Derk van der Capellen4.
In 1787 kwamen in diverse steden patriottisch gezinde regenten aan het bewind, maar door Pruisisch militair ingrijpen herstelden de orangisten hun macht. Veel patriotten vluchtten naar Frankrijk.
In 1789 leidde een revolutie tot afschaffing van de monarchie en invoering van een grondwettelijk, democratischer bestel in dat Frankrijk. Vanuit dat land verspreidden de revolutionaire ideeën zich over Europa. In 1794 startten de Fransen onder leiding van Pichegru een offensief in noordelijke richting. In januari 1795 slaagden zij erin de Republiek te bezetten. Met Franse steun kwamen de patriotten aan het bewind en zij stichtten de Bataafse Republiek.
De komst van dit bewind zorgde voor het invoeren van gelijke rechten voor iedereen. De oude stadhouderlijke instellingen, zoals de Staten-Generaal, verdwenen en de stadhouder vluchtte.
Op 1 maart 1796 kwam een nieuw, gekozen, parlement bijeen: de Nationale Vergadering5. Die kreeg als taak het opstellen van een Grondwet (Staatsregeling).
De Nationale Vergadering werd gekozen via getrapte verkiezingen. Alle mannen van twintig jaar en ouder, mits zij het oude regeringssysteem hadden afgezworen, kozen grondvergaderingen. Die kozen een kiescollege, dat vervolgens de parlementsleden koos. Ook niet-protestanten kregen toegang tot het bestuur (de Joden overigens pas in 1797).
In het nieuwe parlement ontstond vooral strijd over de vraag welke macht de (vroegere) gewesten moesten krijgen (en wie de bestaande schuld moest betalen). Er tekenden zich twee stromingen af: voorstanders van een eenheidsstaat (unitariërs) en leden die meer macht bij de gewesten wilden (federalisten). Daar doorheen speelde een tegenstelling tussen voorstanders van meer democratie en leden die zich gematigder opstelden. Sommige leden namen een middenpositie in.
Uiteindelijk kwamen, na een door de Fransen gesteunde staatsgreep, in januari 1798 de radicaal-democratische unitariërs aan het bewind. Zij werden echter na een half jaar, opnieuw met steun van de Fransen, aan de kant gezet en vervangen door een gematigder bewind.
In de jaren 1798-1801 was er een uit twee Kamers bestaand parlement. Wat wij nu Tweede Kamer noemen was toen de Eerste Kamer. Het Vertegenwoordigend Lichaam6 splitste zich overigens pas na de verkiezingen in twee Kamers.
Het nieuwe bewind voerde in mei 1798 de eerste Grondwet in, waarin, naast een belangrijke mate van democratie, ook voor het eerst burgerrechten werden vastgelegd. Door de Grondwet (Staatsregeling7 van het Bataafsche Volk) van 1 mei 1798 kwam er een Vertegenwoordigend Lichaam. De uitvoerende macht kwam in handen van een Uitvoerend Bewind8. Daarnaast was er onafhankelijke rechtspraak. Daarmee werd uitvoering gegeven aan de door Montesquieu9 bepleite machtenscheiding.
De Grondwet van 1798 werd in 1801 en 1805 vervangen door nieuwe Staatsregelingen, die minder democratisch waren. Niettemin kan worden gesteld dat de Staatsregeling van 1798 in belangrijke mate de basis was voor het grondwettelijke bestel zoals dat vanaf 1813 vorm zou krijgen.
Vanaf het aan de macht komen van de patriotten was er sprake van een eenheidsstaat. De leden van de Nationale Vergadering werden wel per district gekozen, maar vertegenwoordigden het gehele (Bataafse) volk. Niet langer gold het principe van 'last en ruggespraak', waarbij afgevaardigden naar de Staten-Generaal louter als vertegenwoordigers van hun eigen gewest optraden.
De eenheidsstaat kreeg in de jaren 1796-1813 verder vorm door invoering van onder meer nationale belastingen, onderwijswetgeving, posterijen en uniformering van maten en gewichten. In de tijd dat ons land was van ingelijfd bij Frankrijk (1810-1813) kwamen er verder onder meer wetboeken (Code Pénal en Code Civil) en een burgerlijke stand. De dag waarop de Grondwet was aanvaard, 23 april, werd tot nationale feestdag (feestdag der vrijheid) uitgeroepen.
Behalve een nationaal parlement kwam er ook een nationale 'regering'. Aanvankelijk was de uitvoerende macht in handen van het Uitvoerend Bewind. In 1801-1805 kwam er een zogenoemd Staatsbewind10. Zij stelden 'agenten' (later secretarissen van staat) aan, die als ministers waren te beschouwen. Een bekende 'agent' was Alexander Gogel11, die verantwoordelijk was voor de invoering van het nationale belastingstelsel. Voor het eerst kwam er verder een uitgebreid centraal ambtelijk apparaat.
In 1805 verving keizer Napoleon het Staatsbewind door een eenhoofdig bewind. Napoleon was ontevreden over de financiële en militaire bijdrage die de Bataafse Republiek leverde aan de Franse oorlogsinspanningen. De regering kwam in handen van Rutger Jan Schimmelpenninck12, die de titel 'raadpensionaris' kreeg. Hij had als 'regeerder' wel te maken met een parlement (Wetgevend Lichaam), maar dat had weinig macht en vergaderde weinig. Er was niet langer sprake van een Bataafse Republiek, maar van het Bataafse Gemeenebest.
Zowel diens ernstige oogziekte als ontevredenheid over Schimmelpenninck, waren voor Napoleon in 1806 reden hem vervangen door zijn broer Louis. Hij werd als Lodewijk Napoleon13 de eerste koning van het Koninkrijk Holland.
Zowel Schimmelpenninck als Lodewijk Napoleon voerden gewoonten in, die wij ook nu nog kennen. Schimmelpenninck opende met veel ceremonieel het vergaderjaar van het Wetgevend Lichaam, wat als voorloper van Prinsjesdag kan worden beschouwd. Lodewijk Napoleon stelden ridderorden in (bijvoorbeeld de Orde van de Unie) en benoemde een Staatsraad14 (voorloper van onze huidige Raad van State), waarvan hijzelf voorzitter was (zoals onze koningin ook nog formeel voorzitter is van de Raad van State).
Als koning toonde Lodewijk Napoleon zijn belangstelling bij (nationale) rampen, zoals bij de ontploffing van het kruitschip in Leiden in 1807 en bij overstromingen in het riviergebied. Verder bevorderde hij de instelling van musea en wetenschappelijke instellingen. Daarmee gaf hij een moderne invulling aan zijn koningschap.
In de periode 1795-1813 werden de fundamenten gelegd voor Nederland zoals wij dat nu kennen. Elementen van het democratische bewind uit de jaren 1798-1801 (of 1805) werden vermengd met elementen uit de periode 1805-1810. Daarnaast bleven de meeste verworvenheden uit de Bataafs-Franse tijd, zoals mensenrechten, vrijheid van godsdienst, wetboeken en een burgerlijke stand, gehandhaafd.
In 1814/1815 werden monarchie en Grondwet vooral 'hersteld'. De radicale breuk tussen Republiek en Constitutionele Monarchie zit meer in 1795 dan in 1813, zoals de fundamenten voor ons huidige (democratische) bestel meer in 1798 zitten dan in 1814.
Meer over
- 1.Veel landen hebben een parlement dat uit twee Kamers bestaat. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk een Hoger- en Lagerhuis en kent Duitsland een Bondsdag en een Bondsraad. Ook Nederland heeft sinds 1815 twee Kamers en daarmee een tweekamerstelsel ('bicameralisme').
- 2.De Staten-Generaal was vanaf 1588 de 'regering' van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1579-1795). Deze Republiek vond kwam voort uit de Unie van Utrecht die op 21 januari 1579 ontstond en werd gevormd door zeven provincies (gewesten), te weten Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen. Groningen (Stad en Ommelanden) trad overigens pas in 1594 toe tot de Staten-Generaal.
- 3.'De Vader des Vaderlands', ook wel 'Willem de Zwijger'. Duitse prins uit Dillenburg uit een luthers geslacht, die aan het hof van de landvoogdes een katholieke opvoeding kreeg. Door erfenis en huwelijk breidden zijn bezittingen uit en werd hij prins van Orange. Gunsteling van de keizer en in 1559 stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Ontpopte zich echter als leider van het adellijke verzet en was voorstander van meer godsdienstvrijheid in de Nederlanden. Na overgang tot het protestantisme leidde hij de (militaire) opstand tegen de Katholieke (Spaanse) machthebbers. Drong echter wel steeds aan op tolerantie op godsdienstig gebied. Na in 1580 door Filips II in de ban te zijn gedaan vogelvrij. Overleefde in 1582 een aanslag in Antwerpen, maar werd in juli 1584 in Delft doodgeschoten.
- 4.Politicus uit de Betuwe die ten tijde van de Republiek Statenlid voor Overijssel was. Werd één van de voornaamste patriottische leiders en publiceerde in 1781 anoniem het pamflet 'Aan het volk van Nederland', waarin hij zich afzette tegen het stadhouderlijke bewind. Was als Statenlid al direct in conflict gekomen met de gevestigde orde door te pleiten voor vlootversterking, afschaffing van de drostendiensten en grotere vrijheid van meningsuiting. Pleitbezorger van burgerdemocratie en bestuurlijke hervormingen, zonder echter volledig te willen breken met de maatschappelijke ordening. Overleed op 42-jarige leeftijd. Gehaat bij de orangisten, die in 1787 zijn - overigens al ontruimde - graf opbliezen.
- 5.De Eerste Nationale Vergadering bestond in de periode 1 maart 1796 tot en met 31 augustus 1797 en telde 126 leden. De leden werden gekozen door een kiescollege, dat op haar beurt door grondvergaderingen was gekozen. In ieder district (met 15.000 kiezers) waren er 30 grondvergaderingen. Aan de verkiezingen van de grondvergaderingen mochten alle mannen van twintig jaar en ouder deelnemen, mits zij het oude regeringssysteem hadden afgezworen.
- 6.Overeenkomstig de staatsregeling van 1798 werden, na de omwenteling van juni dat jaar, verkiezingen uitgeschreven voor een Vertegenwoordigend Lichaam. Dat nieuwe parlement kwam op 31 juli 1798 voor het eerst bijeen. Het Vertegenwoordigend Lichaam verdeelde zich na eerste bijeenkomst in twee Kamers. De Eerste Kamer telde 64 leden, de Tweede Kamer 30 leden. De leden (representanten) werden aangeduid als 'burger'.
- 7.De Staatsregeling voor het Bataafsche Volk van 1 mei 1798 is te beschouwen als de eerste Grondwet van Nederland. Voor het eerst was er sprake van een eenheidsstaat, van burgerrechten en -plichten, en van een gekozen volksvertegenwoordiging. Uitgangspunt was de gelijkheid van alle burgers, ongeacht geboorte, bezitting of rang.
- 8.Tussen januari 1798 en oktober 1801 is er een staatsbestel met, naast een nationaal parlement, een Uitvoerend Bewind. Dat is een meerdere leden tellende nationale regering. Aanvankelijk bestaat het Uitvoerend Bewind uit radicaal-democraten, maar na een staatsgreep in juni 1798 komen gematigder bestuurders aan de macht.
- 9.Franse rechtsfilosoof uit het midden van de achttiende eeuw, die met zijn leer over de scheiding der machten (Trias Politica) belangrijke invloed had op staatsinrichting van westerse landen. Was rechter in Bordeaux en maakte als geleerde diverse reizen naar Europese landen. Hekelde in zijn Perzische brieven misstanden op maatschappelijk en politiek gebied. Zijn theorie legde hij neer in de in 1748 verschenen "De l'Esprit des lois". Hij beschreef daarin de bestaande politieke systemen en bepleitte scheiding van wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. De invloed van de leer was groot in Frankrijk en de Verenigde Staten, maar kent bijvoorbeeld in Nederland een minder strakke toepassing.
- 10.Op grond van de Grondwet van 16 oktober 1801 komt er een nieuw soort regering: het Staatsbewind. Dat twaalf leden tellende college heeft veel macht. Het heeft wetgevende macht, kan verdragen sluiten met andere landen, beheert de nationale financiën en heeft het opperbevel over leger, vloot en politie. Het Staatsbewind wordt bijgestaan door secretarissen van staat (ministers), uit drie leden bestaande raden (onder meeer voor marine en binnenlandse zaken) en een algemeen secretaris.
- 11.De belangrijkste en bekwaamste minister uit de Bataafs-Franse tijd. Was voor zijn ministerschap eigenaar van een handelshuis in Amsterdam. Kreeg in 1798 bestuursfuncties tijdens het radicale bewind en behield die onder latere, gematigder regeringen. Ontwierp als minister van Financiën het eerste landelijke (uniforme) belastingstelsel, dat in 1806 werd ingevoerd. Wist daardoor de inkomsten van het rijk sterk te laten toenemen. Stond in hoog aanzien bij Napoleon en diende onder hem als minister tijdens de inlijving door Frankrijk. Na het herstel van de onafhankelijkheid was zijn rol nagenoeg uitgespeeld en keerde hij terug naar de nijverheid.
- 12.Telg uit een adellijke Gelders-Overijsselse familie die al als student actief was in de patriottenbeweging. Advocaat in Amsterdam. Kwam na de omwenteling van 1795 in het voorlopige stadsbestuur. Behoorde als lid van de Nationale Vergadering tot de gematigde unitarissen. Werd in 1798 Bataafs ambassadeur in Parijs en speelde een belangrijke rol bij het verdedigen van de Nederlandse belangen. In 1802 gezant in Londen, maar later teruggekeerd in Parijs. Nam op verzoek van Napoleon in 1805 als raadpensionaris de regering over van het Staatsbewind. Na een jaar vervangen door koning Louis Napoleon. Tijdens de inlijving was hij senator in Parijs. Als Eerste Kamerlid onder Willem I voerde hij oppositie tegen enkele financiële voorstellen. Trad terug uit het openbare leven vanwege een oogaandoening.
- 13.Broer van keizer Napoleon die in 1806-1810, tijdens de Franse overheersing van grote delen van Europa, de eerste koning van de eenheidstaat Nederland was. Doordat hij zijn medeleven betuigde bij rampen als de kruitramp in Leiden (1807) en de overstromingen in het rivierengebied (1809) verwierf hij een zekere populariteit bij de bevolking. Zette zich meer in voor de Nederlandse belangen dan zijn broer wenselijk achtte en abdiceerde ten gunste van zijn zoontje. Was nogal wispelturig. Na zijn aftreden in ballingschap in Bohemen en Italië.
- 14.De Staatsraad was het advieslichaam van koning Lodewijk Napoleon. Zij was de voortzetting van de Staatsraad uit 1805. De Staatsraad adviseerde over alle wetsvoorstellen en over andere bestuursaangelegenheden. Alle wetsvoorstellen moesten voor advies eerst aan de Staatsraad worden gezonden, voordat ze behandeld werden in het Wetgevend Lichaam.
- 15.De periode november 2013 tot september 2015 stond in het teken van de herdenking van 200 jaar koninkrijk. Hoogtepunten daarin waren onder meer de herdenking van de terugkeer van de Erfprins uit ballingschap in 1813, van de totstandkoming van de Grondwet in 1814, en van de instelling van het koningschap en het tweekamerstelsel in 1815.
- 16.Onder de Staten-Generaal verstaan we de Tweede en Eerste Kamer gezamenlijk. Formeel is er dan ook sprake van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Beide Kamers kunnen tevens in Verenigde Vergadering bijeenkomen.
- 17.In 1814 werd een uit één Kamer bestaande Staten-Generaal ingesteld, die als medewetgever optrad en een beperkt budgetrecht had. Anders dan in de Staten-Generaal vóór 1795 vertegenwoordigden de afgevaardigden het gehele Nederlandse volk. Zij waren niet langer gedeputeerden van hun provincie en zij stemden anders dan in de 'oude' Staten-Generaal zonder last (opdracht) en ruggespraak (overleg). Hun titel was 'Edel Mogende Heeren'.