Gekozen minister-president of formateur

Source: Parlement.com.

Met enige regelmaat laait de discussie op of de minister-president1 of formateur2 (die een kabinet samenstelt) niet 'gekozen' zou moeten worden. Dat zou de kiezer meer invloed geven op het formatieproces3.

Voorstanders menen dat met de rechtstreekse verkiezing van een formateur/minister-president de legitimiteit van de functie wordt vergroot. De wenselijkheid hiervan is echter omstreden, evenals de mogelijke vormgeving en de gevolgen voor de parlementaire democratie. Tegenstanders vinden namelijk dat een gekozen minister-president in strijd is met de (huidige) parlementaire democratie, waarin het kabinet steun nodig heeft van een meerderheid in het parlement.

Sinds 2012 wordt de formateur door de Tweede Kamer aangewezen. Voor die tijd deed de Koning(in) dat op basis van aan haar uitgebrachte adviezen. De (laatste) formateur wordt vrijwel altijd minister-president. In de Grondwet staat alleen dat de minister-president bij koninklijk besluit wordt benoemd.

In 2018 pleitte de Staatscommissie parlementair4 stelsel in haar eindrapport voor een gekozen formateur, maar het kabinet-Rutte III5 wees dat in december 2019 af.

Contents

  1. Voordelen
  2. Nadelen
  3. Historische ontwikkeling
  4. De verkiezingsleus: kies de minister-president

1.

Voordelen

  • - 
    Kiezers hebben op dit moment te weinig invloed op de vorming van een kabinet. Na de verkiezingen moeten zij maar afwachten welke partijen een meerderheid vormen en tot een coalitie komen. Vaak wordt dan wel de lijsttrekker6 van de grootste partij de minister-president, maar dat is niet altijd zo en is zeker geen vaste regel.
  • - 
    Kiezers kunnen bepalen wie het land de komende vier jaar moet gaan leiden. Omdat de minister-president steeds meer een sleutelfiguur is geworden in de nationale en internationale politiek is hij langzamerhand het 'boegbeeld' van de regering. Denk bijvoorbeeld ook aan Europa, waar de minister-president vanwege zijn lidmaatschap van de Europese Raad7, het gezicht van Nederland is.
  • - 
    De minister-president is langzamerhand geen 'primus inter pares' meer. Zo heeft hij tot taak het regeringsbeleid te coördineren en kan op die manier zijn collega-ministers aansturen. Ook bepaalt hij de agenda van de ministerraad. Voor de kiezer is het dus belangrijk een dergelijk politiek sleutelfiguur rechtstreeks te mogen kiezen.
  • - 
    De gekozen minister-president vergroot de afstand tussen parlement en kabinet en komt op die manier het dualisme ten goede.

2.

Nadelen

  • - 
    Een gekozen minister/president past niet in het parlementaire stelsel. Een gekozen minister-president heeft een eigen democratisch mandaat. Dit heeft gevolgen voor de verhouding tussen minister-president, kabinet en Tweede Kamer. Een gekozen minister-president kan aan zijn verkiezing zo veel macht ontlenen dat de positie van de Tweede Kamer wordt uitgehold en het parlementaire stelsel onder druk komt te staan.
  • - 
    Een gekozen minister/president zal ook op zoek moeten gaan naar een meerderheidscoalitie. Lukt dat niet dan loopt hij het risico dat de meerderheid in de Tweede Kamer het beleid niet steunt. Dan ontstaat het risico van een politieke patstelling, omdat de minister-president en de Tweede Kamer een eigen kiezersmandaat hebben.
  • - 
    De parlementaire fractie van de gekozen minister-president zal zich steeds 'schatplichtig' aan hem weten, waardoor het parlementaire debat zich versmalt tot een keuze voor of tegen de minister-president - en dus minder inhoudelijk.
  • - 
    De ministeriële verantwoordelijkheid8 en de vertrouwensregel9 komen onder druk te staan. Dat roept de vraag op of een Tweede Kamer een minister-president (en hieraan gekoppeld andere kabinetsleden) kan wegsturen, ook al is de premier rechtstreeks gekozen.

3.

Historische ontwikkeling

In de jaren zestig10 van de twintigste eeuw ontstond een roep om staatkundige vernieuwing, met name van de kant van D'6611. Deze partij stelde o.a. invoering van een gekozen minister-president voor, en vond steun bij de PvdA12 en de PPR13. Reden was dat in 1959 (De Quay14), 1963 (Marijnen15), 1965 (Cals16), 1966 (Zijlstra17) en 1967 (De Jong18) minister-presidenten werden benoemd die geen lijsttrekker waren geweest bij verkiezingen, dan wel van buiten het politieke centrum werden gehaald. De onvrede werd ook gevoed door het feit dat op basis van de verkiezingsuitslag van 1963 maar liefst drie verschillende kabinetten (Marijnen19, Cals20 en Zijlstra21) konden aantreden met drie verschillende premiers.

De in 1967 ingestelde staatscommissie-Cals/Donner22 sprak zich in 1971 in meerderheid uit voor een gekozen kabinetsformateur3, hoewel acht van de zeventien commissieleden hier tegen waren. De verkiezing van de formateur diende gelijk met de Tweede Kamerverkiezingen plaats te vinden. Als geen enkele kandidaat een volstrekte meerderheid zou behalen, zou de koning(in) de formateur moeten aanwijzen. Mede door de grote verdeeldheid binnen de commissie gebeurde er uiteindelijk niets met het advies.

Eerder al, in 1970, stelden de Tweede Kamerleden Ed van Thijn23 (PvdA) en Anneke Goudsmit24 (D'66) in een initiatiefwetsvoorstel25 voor om de formateur door de kiesgerechtigde bevolking te laten kiezen. Dit voorstel bleek het in 1971 niet te halen. Wel nam de Tweede Kamer op 2 maart 1971 een motie26 van de KVP'er Eric Kolfschoten27 aan. Volgens deze was het wenselijk dat de nieuwgekozen Tweede Kamer kort na de verkiezingen van 197128 bijeen zou komen om, als de Tweede Kamer dat zou wensen, in een openbaar debat te onderzoeken of een oordeel kon worden uitgesproken omtrent een door het staatshoofd te benoemen kabinetsformateur.

Het door Kolfschoten bedoelde debat vond twee weken na de verkiezingen daadwerkelijk plaats, maar het lukte de Tweede Kamer niet tot een meerderheidsoordeel over de gewenste formateur te komen. D'66-leider Hans van Mierlo29 droeg PvdA-leider Joop den Uyl30 voor als premier, maar deze kreeg geen meerderheid. KVP, ARP, CHU31, VVD en DS'7032 kwamen niet met een gezamenlijke kandidaat, zodat het experiment mislukte.

Zowel de staatscommissie-Biesheuvel33 (1985) als de commissie-De Koning34 (1993) kwamen met het advies de Tweede Kamer meer te betrekken bij de benoeming of de aanwijzing van de formateur. Beide commissies zagen geen heil in een rechtstreeks gekozen formateur of minister-president. Met beide adviezen gebeurde niets.

Toen D66 in 2003 coalitie-partner werd in het kabinet-Balkenende II35 kwam de gekozen minister-president weer om de hoek kijken. Na de Paascrisis - waarbij D66-minister voor Bestuurlijke Vernieuwing Thom de Graaf36 werd vervangen door Alexander Pechtold37 - werd het regeerakkoord geherformuleerd: "Naast het al afgesproken onderzoek naar de versterking van de positie van de minister-president en diens bevoegdheden zijn andere mogelijke onderwerpen: het kiesstelsel, de betrokkenheid van de burger bij de machtsvorming, [...]". Pechtold stelde daarop in 2006 de Nationale Conventie38 in, een orgaan bestaande uit 14 leden en 34 adviseurs met het doel richting te geven aan de discussie om het vertrouwen tussen burger en politiek te herstellen. De conventie was over de gekozen minister-president verdeeld.

In 2012 trok de Tweede Kamer door toevoeging van art 139a39 in het Reglement van Orde40 de aanwijzing van de formateur naar zich toe.

4.

De verkiezingsleus: kies de minister-president

Verkiezingsaffiche PvdA 1977 © DNPP

Bij Tweede Kamerverkiezingen maken politieke partijen wel eens gebruik van de leus 'Kies de minister-president. Zo meldde het verkiezingsaffiche van de PvdA in 1977 een foto van lijsttrekker Joop den Uyl30 met daarop deze leus. Ook nadien wordt deze leus bij verkiezingscampagnes wel gebruikt - ook in de pers - maar het is een misleidende leus. Wel is het zo dat sinds 198641 de lijsttrekker van de grootste partij steeds de minister-president is geworden.

Met de leus wordt eigenlijk bedoeld: stem op mijn partij, dan wordt mijn partij misschien wel de grootste partij zodat ik misschien wel de minister-president wordt. In 1977 is dat juist niet gebeurd. De PvdA werd wel de grootste partij maar na een lange formatiepoging kwam er geen kabinet-Den Uyl maar een kabinet-Van Agt.

Wel is het zo dat bij de Tweede Kamerverkiezingen altijd de vraag wordt opgeworpen wie de premier gaat worden. In 1986 won het CDA de verkiezingen met de leus 'Laat Lubbers42 zijn karwei afmaken', en bij de verkiezingen van 1998 incasseerde de PvdA de zogenaamde 'premierbonus'. Voor de verkiezingen van 2002 liet Pim Fortuyn43 (LPF) er geen misverstand over bestaan dat hij premier wilde worden, en bij de verkiezingen van 2003 presenteerde de zittende premier Balkenende44 (CDA) zich nadrukkelijk als kandidaat-premier. Minister-president Rutte45 (VVD) deed hetzelfde bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2017.

Kortom, doordat de premiervraag wel steeds onderwerp van discussie is tijdens de verkiezingscampagne, kan de kiezer die vraag wel degelijk laten meewegen bij zijn stemkeuze.

 

Meer over

  • Bestuurlijke vernieuwing

  • 1. 
    De minister-president, ook wel premier genoemd, is voorzitter van de ministerraad. In die functie coördineert de premier het regeringsbeleid. De minister-president is ook de minister van Algemene Zaken. De huidige minister-president is Dick Schoof.
     
  • 2. 
    Tijdens een kabinetsformatie zijn drie belangrijke functies te onderscheiden. De eerste functie is weggelegd voor de verkenner, die de verschillende coalitiemogelijkheden onderzoekt. Daarna wordt een informateur aangewezen die de onderhandelingen van een specifieke coalitie begeleidt.
     
  • 3. 
    Na elke Tweede Kamerverkiezing, of soms na de val van een kabinet, begint het proces van de formatie van een nieuw kabinet. Doel van de kabinetsformatie is een kabinet te vormen dat enerzijds kan rekenen op steun van de meerderheid van de Tweede Kamer en anderzijds tot een gezamenlijk beleid kan komen. De Grondwet is vrij bescheiden wat betreft de kabinetsformatie. Slechts de artikelen 43 en 48 van de Grondwet spreken over de vorming van een kabinet: ministers en staatssecretarissen worden bij koninklijk besluit benoemd.
     
  • 4. 
    De Staatscommissie parlementair stelsel werd op 27 januari 2017 ingesteld door het kabinet-Rutte II om te adviseren over de noodzaak van veranderingen in het parlementaire stelsel en de parlementaire democratie.
     
  • 5. 
    Dit kabinet van VVD, D66, CDA en ChristenUnie kwam na de tot dan langste formatie sinds 1945 tot stand. Zeven maanden na de verkiezingen van 15 maart 2017 stond er een opvolger van het kabinet-Rutte II op het bordes. Voor premier Mark Rutte was het de derde keer dat hij een kabinet leidde. Het kabinet bood op 15 januari 2021 ontslag aan, vanwege de harde conclusies van het parlementair onderzoek kinderopvangtoeslag. Hiermee werd het kabinet, en de leden hiervan, demissionair. Deze demissionaire periode zou 360 dagen duren, een record.
     
  • 6. 
    Een lijsttrekker is de nummer één op de kandidatenlijst van een politieke partij voor de verkiezingen. In de aanloop naar Tweede Kamerverkiezingen berust het politiek leiderschap bij de lijsttrekker van een partij.
     
  • 7. 
    The European Council brings together EU leaders to set the EU's political agenda. It represents the highest level of political cooperation between EU countries.
     
  • 8. 
    De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers, gezamenlijk en afzonderlijk, verantwoording aan het parlement afleggen voor hun beleidsdaden. Zij alleen zijn (politiek) verantwoordelijk voor wetgeving en beleid. De Koning, die tevens deel uitmaakt van de regering, is dat niet. De staatssecretarissen zijn eveneens politiek aansprakelijk.
     
  • 9. 
    De vertrouwensregel houdt in dat een minister, staatssecretaris of het kabinet als geheel moet aftreden als zij niet langer het vertrouwen genieten van het parlement (lees: de Tweede Kamer). De vertrouwensregel zegt dus niet dat bewindspersonen per se moeten aftreden als ze een fout hebben gemaakt.
     
  • 10. 
    In het midden van de jaren '60 van de twintigste eeuw kwam er van enkele kanten roep om staatkundige vernieuwing. Er was onvrede over het nogal gesloten politieke systeem, waarin een bestuurselite de dienst uitmaakte. Verder leidde de gewoonte om via overleg politieke tegenstellingen zo veel mogelijk glad te strijken, tot onduidelijkheid bij de kiezers. Nieuwe spelregels moesten de invloed van de kiezer vergroten.
     
  • 11. 
    Democraten 66 (D66) is een hervormingsgezinde sociaal-liberale partij. De huidige politiek leider is Rob Jetten. De partij werd opgericht op 14 oktober 1966 door 44 'homines novi', waarvan er 25 eerder bij andere politieke partijen actief waren geweest. Belangrijkste initiatiefnemer en voorman (tot 1998) was de oud-journalist Hans van Mierlo.
     
  • 12. 
    De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
     
  • 13. 
    De Politieke Partij Radikalen (PPR) was een radicaal-christelijke partij. De partij werd op 27 april 1968 opgericht door christenradicalen die zich hadden afgesplitst van vooral de Katholieke Volkspartij (KVP) en in mindere mate de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). In 1991 fuseerde de PPR met CPN, EVP en PSP tot GroenLinks.
     
  • 14. 
    Katholieke hoogleraar psychologie, die tussen 1959 en 1963 het eerste naoorlogse kabinet zonder socialisten leidde. Kreeg in 1940 landelijke bekendheid als leider van de (omstreden) Nederlandse Unie. Werd aan het einde van de oorlog minister van Oorlog en daarna Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant. Bevorderde in laatstgenoemde functie de industrialisatie van die provincie. Na een moeizame formatie in 1959 leider van een confessioneel-liberaal kabinet. Verklaarde nadien bij meerdere gelegenheden premier 'tegen wil en dank' te zijn. Was wel een goed teamleider en werd tamelijk populair. Keerde in 1963 desondanks niet terug als premier. Wilde slechts vicepremier onder Zijlstra worden, maar de KVP gaf de voorkeur aan een katholieke premier. Werd in 1963 wel Eerste Kamerlid, maar zag daar af van het fractievoorzitterschap. Vicepremier en minister van Verkeer in het interimkabinet-Zijlstra. Regent met oog voor persoonlijke verhoudingen.
     
  • 15. 
    KVP-minister, minister-president en bestuurder. Had een ambtelijke achtergrond en was secretaris van twee katholieke werkgeversorganisaties. Werd minister van Landbouw en Visserij in het kabinet-De Quay en in 1963 vrij verrassend minister-president, nadat De Quay zich niet meer beschikbaar stelde en de ARP'er Zijlstra op een veto van de KVP stuitte. Zijn kabinet kreeg te maken met de kwestie-Irene en struikelde al na anderhalf jaar na een intern conflict over de omroepkwestie. Zweeg in de Kamer toen oppositieleider Vondeling hem vroeg naar de reden van de crisis. Hij werd daarna voorzitter van de Rijnmondraad en burgemeester van 's-Gravenhage. Aimabele persoon, maar niet zo krachtig als minister-president.
     
  • 16. 
    Onderwijsminister en KVP-politicus, die korte tijd minister-president was. Begon zijn loopbaan als advocaat. Na twee jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer staatssecretaris van jeugd en cultuur (en omroep). Tijdens zijn langdurige ministerschap van onderwijs (1952-1963) bracht hij vele wetten tot stand, onder andere over het kleuteronderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Was vooral de man van de 'Mammoetwet', een wet tot regeling van het gehele voortgezet onderwijs. Verdedigde dit omvangrijke voorstel in een urendurend betoog. Het in 1965 door hem gevormde ambitieuze kabinet viel in de Nacht van Schmelzer. Hij leidde daarna met Donner een staatscommissie over staatkundige vernieuwing. Gewiekst politicus en debater, die als 'beste jongetje van de klas' ook wel weerstanden opriep. Behoorde in de KVP tot de linkervleugel, maar bleef wel zijn partij trouw. Had een enorme werklust wat ten koste ging van zijn gezondheid.
     
  • 17. 
    Bekwame en gezagvolle econoom van ARP-huize. Werd al op jonge leeftijd, na hoogleraar aan de VU te zijn geweest, minister van Economische Zaken in het kabinet-Drees III en later in het kabinet-De Quay minister van Financiën. Ontwikkelde in die laatste functie een norm voor een trendmatig begrotingsbeleid. Gold in de ARP als modern en pragmatisch, maar riep soms weerstanden op door zijn rechtlijnigheid. Hoewel hij zichzelf niet als politicus beschouwde, was hij tweemaal lijsttrekker van de ARP. Werd als premier van een interim-kabinet een populair politicus, mede door een oudejaarsconference van Wim Kan. Nadien een behoedzame president van De Nederlandsche Bank, die vaak waarschuwde tegen groei van overheidsuitgaven. Had ook internationaal gezag. Was een uitstekend spreker, die helder ingewikkelde problemen kon uitleggen zonder vakjargon te gebruiken.
     
  • 18. 
    Katholieke onderzeebootcommandant die in de woelige jaren zestig op kordate wijze een kabinet leidde. Werd na staatssecretaris van Marine te zijn geweest (1959-1963) en na het ministerschap van Defensie (1963-1967) vrij verrassend premier, omdat een formatiepoging van Biesheuvel was mislukt. Goede, pragmatisch ingestelde bewindspersoon en teamleider. Beschikte over een typische, droge humor en relativeringsvermogen ('wij passen slechts op de winkel') en werd mede daardoor populair. Hoewel hij regeerde in een roerige tijd, was het door hem geleide kabinet het eerste naoorlogse kabinet dat zonder crisis de vier jaar volmaakte. Ondanks zijn populariteit wees de KVP hem in 1971 niet aan als lijsttrekker. Was daarna drie jaar Eerste Kamerlid en fractievoorzitter in de Senaat.
     
  • 19. 
    Het centrumrechtse kabinet-Marijnen was als voortzetting van het kabinet-De Quay te beschouwen. De coalitie van KVP, ARP, CHU en VVD behield na de Tweede Kamerverkiezingen van 1963 zijn meerderheid. Minister-president namens de KVP werd echter niet Jan de Quay, maar Victor Marijnen - in het vorige kabinet minister van Landbouw en Visserij.
     
  • 20. 
    Dit centrumlinkse kabinet van KVP, PvdA en ARP was het eerste sinds 1958 met de sociaaldemocraten. Minister-president was KVP-leider Jo Cals. Zijn kabinet volgde het kabinet-Marijnen op, zonder dat er tussendoor verkiezingen werden gehouden. Het kabinet-Cals stond bekend als 'kabinet van sterke mannen' en had bij zijn aantreden op 14 april 1965 veel ambities.
     
  • 21. 
    Dit kabinet van KVP en ARP was een overgangskabinet. Het werd gevormd na de val van het kabinet-Cals. Minister-president Zijlstra was afkomstig uit de ARP. Het kabinet trad aan op 22 november 1966.
     
  • 22. 
    De staatscommissie-Cals/Donner (1967-1971) moest advies uitbrengen over een algehele herziening van de Grondwet en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet. De commissie werd op 26 augustus 1967 ingesteld door het kabinet-De Jong en bracht op 29 maart 1971 haar eindrapport uit.
     
  • 23. 
    Amsterdamse, gepassioneerde sociaaldemocraat, die als Joodse jongen de bezetting overleefde en daarna een onvermoeibaar mensenrechtenstrijder werd. Vanuit de WBS, het wetenschappelijk bureau van de PvdA, spoedig raadslid in Amsterdam en vooraanstaand Tweede Kamerlid, dat zich met binnenlandse zaken en verkeer bezighield. Ten tijde van het kabinet-Den Uyl fractievoorzitter en in 1977 onderhandelaar bij de mislukte formatie. Werd daarna (opnieuw) woordvoerder staatkundige vernieuwing en in 1981 minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Van Agt II. Vanaf 1983 tien jaar een populaire burgemeester van Amsterdam die veel betrokkenheid toonde met de stad in alle facetten. Keerde in 1994 terug als minister, maar de IRT-affaire dwong hem tot voortijdig aftreden. Speelde als senator in 2005 een cruciale rol bij het 'afschieten' van het voorstel voor de gekozen burgemeester. Goed bestuurder en debater; cultuur- en sportliefhebber.
     
  • 24. 
    Advocate uit Amsterdam, die in 1967 lid van de eerste fractie van D66 in de Tweede Kamer werd. Had als bekwaam juriste en vasthoudend debatster al snel een goede naam als parlementariër. Pleitbezorgster van vrouwenemancipatie en betrokken bij initiatiefvoorstellen op het gebied van staatkundige vernieuwing. In 1971 ministerskandidaat voor Justitie in het schaduwkabinet van PvdA, D66 en PPR. Weigerde in 1973 staatssecretaris te worden onder Van Agt vanwege diens standpunt over abortus. Verliet eind 1974 de Tweede Kamer toen zij van haar fractie onvoldoende ruimte kreeg zich afkeurend uit te laten over Van Agts beleid. Werd later rechter in Amsterdam.
     
  • 25. 
    Tweede Kamerleden hebben het recht om zelf een voorstel voor een wet aan de Tweede Kamer aan te bieden: het recht van initiatief. Een dergelijk voorstel wordt op vrijwel dezelfde wijze door het parlement behandeld als wetsvoorstellen die door de regering worden ingediend.
     
  • 26. 
    Moties zijn uitspraken van de Tweede of Eerste Kamer, die door één of meer Kamerleden worden voorgesteld. Een motie wordt vaak gebruikt om een conclusie van een debat of een actiepunt voor een minister (of staatssecretaris) vast te leggen. Moties komen veel voor bij de bespreking van regeringsnota's en -notities in de Tweede Kamer.
     
  • 27. 
    KVP-Tweede Kamerlid, dat zijn parlementaire werk combineerde met het burgemeesterschap van Alkemade en Leidschendam. Was van jongsaf voorbestemd voor het gemeentebestuur; zijn grootvader en vader waren eveneens burgemeester. Bekleedde tevens diverse bestuursfuncties in katholieke landbouworganisaties. Werd als Kamerlid bekend door zijn voorstel tot verhoging van de kiesdrempel en door een motie over de kabinetsformatie. Op grond van die motie werd in 1971 (tevergeefs) geëxperimenteerd met het door de Tweede Kamer laten aanwijzen van de formateur.
     
  • 28. 
    De Tweede Kamerverkiezingen van 1971 waren op 28 april. Het waren reguliere verkiezingen na afloop van de zittingstermijn van de Kamer, maar tevens waren het grondwetsverkiezingen. Grootste partij werd de PvdA, grote nieuwkomer was DS'70 (nieuw met acht zetels). De zittende coalitie haar meerderheid verloor haar meerderheid; alle vier regeringspartijen verloren. Winst was er behalve voor DS'70 en de PvdA ook voor D'66. De nieuwe NMP kreeg twee zetels. Bij deze verkiezingen was voor het eerst de opkomstplicht afgeschaft.
     
  • 29. 
    Voornaamste oprichter en lange tijd voorman van D66. Was afkomstig uit een katholiek ondernemersgezin en was journalist bij het Handelsblad. Wist in 1967, na een op Amerikaanse wijze gevoerde campagne en dankzij een uitstekende p.r., zijn partij met 7 zetels in de Kamer te loodsen. Voorstander van samenwerking met de PvdA. Trad na de verkiezingsnederlaag van D66 in 1972 terug als partijleider. Keerde in 1981 terug in de politiek als minister van Defensie en in 1986 als leider van D66. Onder zijn leiding behaalde zijn partij in 1989 en 1994 zeer goede verkiezingsuitslagen. Bekroonde die tweede winst met de vorming van een 'paars' kabinet (Kok I), zonder confessionelen. Werd daarin zelf minister van Buitenlandse Zaken en vicepremier. Levensgenieter, die vele contacten in de culturele wereld had en charmante intellectueel, die mensen wist te binden.
     
  • 30. 
    Gedreven PvdA-ideoloog en -politicus en econoom. Voor sommigen 'ome Joop', voor anderen de verpersoonlijking van verfoeilijk socialisme. Kwam vanuit de journalistiek in de 'denktank' van de PvdA en werd in 1956 Tweede Kamerlid. Stapte in 1962 over het wethouderschap van economische zaken in Amsterdam en stimuleerde onder andere de industrievestiging. In 1965 minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Volgde in 1966 Vondeling op als partijleider. Zou tot 1986 het gezicht van de PvdA zijn. Het door hem geleide kabinet ging als het meest linkse de geschiedenis in. Kon het succes bij de verkiezingen van 1977 niet omzetten in hernieuwde regeermacht. Zijn derde optreden als minister (ditmaal van Sociale Zaken onder Van Agt) verliep teleurstellend. Ondanks herstel in 1982 bleef zijn partij buiten het kabinet. Erudiet analyticus en scherp debater, die door zijn gedrevenheid echter soms drammerig overkwam.
     
  • 31. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 32. 
    DS'70 was een centrumrechtse sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1970 als afsplitsing van de Partij van de Arbeid, door leden die ontevreden waren over de koers van die partij, zowel op financieel-economisch gebied als bij het buitenlands beleid. De partij was tot juli 1972 vertegenwoordigd in het kabinet-Biesheuvel I.
     
  • 33. 
    De staatscommissie-Biesheuvel (1982-1985) moest advies uitbrengen over vergroting van de kiezersinvloed op het beleid. De commissie hield zich daartoe onder meer bezig met de procedure van de kabinetsformatie, het referendum en volksinitiatief en de benoeming van de burgemeester en Commissaris van de Koning(in). De Staatscommissie werd op 17 mei 1982 ingesteld door het kabinet-Van Agt II en bracht op 4 december 1985 eindverslag uit
     
  • 34. 
    Deze in 1991 door de Tweede Kamer ingestelde commissie adviseerde over staatkundige vernieuwing. De commissie ging in op het kiesstelsel voor de Tweede Kamer, de positie en verkiezing van de minister-president, de kabinetsformatie, de termijn van verkiezingen, het kiesstelsel voor de Eerste Kamer en een terugzendrecht voor de Eerste Kamer.
     
  • 35. 
    Na de Tweede Kamerverkiezingen van 2003 werd het kabinet-Balkenende II gevormd. In dit kabinet werkten CDA, VVD en D66 samen. De CDA- en VVD-bewindslieden uit het voorgaande kabinet-Balkenende I keerden allen terug. Jan Peter Balkenende (CDA) werd wederom premier. Bijzonder waren het recordaantal van vijf vrouwen in het kabinet en het feit dat D66 voor het eerst aan een centrumrechts kabinet meedeed.
     
  • 36. 
    Thom de Graaf (1957) is sinds 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Daarvoor was hij van 7 juni 2011 tot 20 september 2018 Eerste Kamerlid voor D66. Van juni 2015 tot juni 2018 was hij tevens fractievoorzitter. In 2007-2012 was hij burgemeester van Nijmegen en van 1 februari 2012 tot 26 september 2018 was hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen. De heer De Graaf werd op jonge leeftijd gemeenteraadslid in Leiden en was daarnaast topambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1994 werd hij Tweede Kamerlid. Hij was lid van de enquêtecommissie IRT. In 1997 volgde hij Wolffensperger op als fractievoorzitter en hij leidde de D66-fractie tijdens paars II en Balkenende I, maar stapte na de verkiezingsnederlaag van 2003 op. Keerde in het kabinet-Balkenende II terug als vicepremier en minister voor Bestuurlijke vernieuwing. Zag in 2005 zijn voorstel voor de gekozen burgemeester stranden in de Senaat en trad toen af.
     
  • 37. 
    Alexander Pechtold (1965) was in 2006-2018 fractievoorzitter en politiek leider van D66. Hij was sinds november 2006 Tweede Kamerlid. De heer Pechtold was verder van 31 maart 2005 tot 3 juli 2006 minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. Hij is opgeleid als kunsthistoricus en werkte onder andere bij een veilinghuis. Van 1997 tot 2002 was hij wethouder in Leiden. Vanaf eind 2002 tot 2005 was hij voorzitter van D66. en in de periode 2003-2005 burgemeester van Wageningen. De heer Pechtold was enige jaren woordvoerder Europese zaken en onderwerpen rond het koninklijk huis. Verder was hij voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties. Per 1 november 2019 werd hij algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
     
  • 38. 
    De Nationale conventie werd per 1 januari 2006 door minister Pechtold ingesteld om de vraag te beantwoorden of belangrijke elementen uit het huidige staatsbestel nog voldeden. De CDA'er Rein Jan Hoekstra was voorzitter.
     
  • 39. 
    In 2012 heeft de Tweede Kamer door een wijziging in haar Reglement van Orde het gehele verloop van de kabinetsformatie naar zich toegetrokken. Zo roept de Voorzitter na de verkiezingen de nieuwe fractievoorzitters bijeen om een verkenner aan te wijzen. Daarna besluit de Tweede Kamer na debatten over het verdere verloop en de aanwijzing van (in)formateurs.
     
  • 40. 
    Het Reglement van Orde bevat regels over de gang van zaken in de Tweede Kamer. Wie mag wanneer spreken, hoe komt een besluit tot stand, wat zijn de taken van commissies, welke bevoegdheden heeft de voorzitter, aan welke regels moeten bezoekers zich houden: het is allemaal in dit reglement vastgelegd.
     
  • 41. 
    Als regel komt de minister-president uit de grootste partij, maar er zijn uitzonderingen. Die kwamen vóór 1970 vaker voor dan daarna. Na 1970 kwam de premier in 1971, 1977 en 1982 niet uit de grootste fractie en die partij (PvdA) bleef in al die jaren zelfs buiten de toen gevormde kabinetten. Daarna kwam dit nogmaals voor in 2024, toen het extraparlementaire kabinet gevormd door PVV, VVD, NSC en BBB geleid werd door de partijloze Dick Schoof.
     
  • 42. 
    Christendemocraat die twaalf jaar minister-president was. Werd in 1973 als jonge ondernemer minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. Na zijn ministerschap en een jaar 'gewoon' Kamerlid voorzitter van de CDA-fractie. Was vier jaar steunpilaar van het kabinet-Van Agt/Wiegel. Na het mislukte kabinet-Van Agt/Den Uyl werd hij in 1982 premier en CDA-leider. Voerde in kabinetten met de VVD een 'no-nonsense'-beleid dat zorgde voor economisch herstel en vermindering van de staatsschuld. Leidde het CDA in 1986 naar verkiezingswinst en wist die in 1989 te consolideren. Werd daarna premier van een kabinet met de PvdA. Een meester in het vinden van compromisteksten, die vaak tot stand kwamen op zijn werkkamer, het torentje. Na zijn premierschap ontging hem het voorzitterschap van de Europese Commissie en de functie secretaris-generaal van de NAVO. Werd later wel onverwacht Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, maar trad in 2005 voortijdig terug. Harde werker, manager.
     
  • 43. 
    Voormalige hoogleraar en columnist die in 2001 op stormachtige wijze de politiek betrad en die op een onconventionele wijze politiek bedreef. Hedonistische, flamboyante, enigszins dandy-achtige man, die omstreden uitspraken niet schuwde, maar daarom ook fel werd bestreden. Had een grote geldingsdrang, die hem ertoe bracht de politiek in te gaan. Werd in 2001 gekozen tot lijsttrekker van Leefbaar Nederland. Zeer succesvol bij de gemeenteraadsverkiezingen in Rotterdam. Na een conflict met Leefbaar Nederland kwam hij met een eigen lijst, de Lijst Pim Fortuyn. Fel bestrijder van het 'paarse kabinet' en het 'poldermodel'. Leek af te stevenen op een grote verkiezingswinst en had ambitie om minister-president te worden. Werd kort voor de verkiezingen vermoord; een moord die de gehele politiek schokte.
     
  • 44. 
    Former Christian democratic prime-minister of The Netherlands, from 2002 to 2010. Jan Peter Balkenende led four coalition governments, each of different composition. It mirrored the unstable political climate in The Netherlands after the rise and murder of Pim Fortuyn in 2002. Having worked for the Christian democratics' scientific bureau, Jan Peter Balkenende was elected as member of the House of Commons in 1998. He was spokesperson for the party on public finance before becoming party leader in 2001. Jan Peter Balkende left politics after a disastrous election result in 2012. He currently works at university and as consultant.
     
  • 45. 
    Mark Rutte (1967) is sinds 1 oktober 2024 secretaris-generaal van de NAVO. Hij was van 14 oktober 2010 tot 2 juli 2024 minister-president en minister van Algemene Zaken. Sinds 2006 was hij politiek leider van de VVD. In 2006-2010 was de heer Rutte fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer. Hij was van 17 juni 2004 tot 28 juni 2006 staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belast met wetenschapsbeleid, beroepsonderwijs en studiefinanciering. Daarvoor was hij bijna twee jaar staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid belast met onder andere volksverzekeringen, bijstand en arbeidsomstandigheden. De heer Rutte was eerder voorzitter van de JOVD en manager bij een werkmaatschappij van Unilever.