Koning Willem III
Op 23 november 1890 overleed koning Willem III1. Hij was na een regeerperiode van ruim 40 jaar de laatste opvolger in mannelijke lijn van Willem I2. Na hem regeerde bijna 123 jaar een vorstin. Koning Willem III was zonder twijfel de meest omstreden Oranjevorst. Hij moest als koning erg wennen aan zijn ondergeschikte rol na de Grondwetsherziening van 1848 en had bovendien een moeilijk karakter, zowel voor zichzelf als voor anderen.
De in 1817 in Brussel geboren Willem III, was de oudste zoon van koning Willem II3 en de voor oorsprong Russische Anna Paulowna. Sinds de abdicatie van Willem I in 1840 was hij als vermoedelijk troonopvolger de Prins van Oranje. In dat jaar werd de (strafrechtelijke) ministeriële verantwoordelijkheid ingevoerd. Acht jaar later kwam er volledige ministeriële verantwoordelijkheid4 ('de koning regeert, de ministers zijn verantwoordelijk').
Contents
In 1849 waren de ministers ongerust of Willem III wel zijn op 17 maart overleden vader, koning Willem II, wilde opvolgen. In 1848 had hij als prins van Oranje ten gunste van zijn oudste zoon afstand willen doen van zijn recht op troonopvolging, omdat hij zich keerde tegen inperking van de positie van de koning door de Grondwet van 18485. De ministers lieten hem echter weten dat dit niet mogelijk was.
Op het moment van het overlijden van zijn vader bevond Willem zich in Noord-Engeland. Een minister, Lightenvelt6, was toen vanwege de ernstige ziekte van de koning al onderweg om hem op te halen. De ministers verkeerden enigszins in onzekerheid of Willem de troon wel zou aanvaarden, maar dat deed hij wel. Direct na de dood van Willem II hadden de ministers al voor de zekerheid een proclamatie uitgebracht waarin het koningschap van Willem III werd afgekondigd.
Hoewel Willem III het koningschap aanvaardde en op 12 mei 1849 bij zijn inhuldiging de eed op de Grondwet aflegde, kostte het hem de nodige tijd om te wennen aan een ondergeschikte rol. Dat gold overigens ook voor veel politici. Lange tijd werd geaccepteerd dat de koning een belangrijke stem had bij de benoeming van 'zijn' ministers. Dat gold zeker voor departementen van Oorlog en Marine, Buitenlandse Zaken en Koloniën.
In de Grondwet stond namelijk dat de koning het opperbestuur had over de defensie, buitenlandse zaken en de koloniën. Dat ook hierbij de ministeriële verantwoordelijkheid gold, was voor velen nog niet een geheel uitgemaakte zaak. De koning had bovendien zijn sym- en antipathieën. Hij had bijvoorbeeld weinig op met Thorbecke7 en was in 1849 pas na veel verzet bereid hem te accepteren als formateur en minister.
In 1853 kwam het tot een conflict met Thorbecke toen Willem III zich niet hield aan het door de ministerraad geformuleerde antwoord op een petitie van verontruste protestanten. De paus had namelijk, tot onvrede van vele protestanten, de bisschoppelijke hiërarchie hersteld. De ministers stelden dat gelet op de vrijheid van godsdienst de staat daarin geen partij was, maar de koning zei toen hij in Amsterdam de petitie in ontvangst nam, dat hij begrip had voor de anti-Roomse gevoelens. Dat was voor de ministers reden om af te treden.
Op de kabinetten die in de periode 1853-1858 werden benoemd drukte Willem III zwaar zijn stempel en we spreken dan ook wel van koninklijke kabinetten. Hun basis in het parlement was echter te zwak, om veel te bereiken. Voor het terugdraaien van de hervormingen van 1848 was evenwel nauwelijks steun en dat gebeurde dan ook niet.
De koning kon in deze periode soms nog wel rekenen op vertrouwelingen in de Eerste Kamer. Mede daardoor werd een wet over spoorwegaanleg in 1861 verworpen. Daarbij speelde onder meer mee, dat de positie van Amsterdam verzwakt zou worden. In 1863 bracht de Senaat de liberale ministers van Koloniën en van Buitenlandse Zaken ten val, die beiden eerder ook de steun van de Koning hadden verspeeld.
Na een periode van liberaal bewind (Thorbecke was in 1862-1866 opnieuw kabinetsleider) kwam er, door onderlinge problemen bij de liberalen, in 1866 een conservatief kabinet. Spoedig daarna ontstond er een conflict tussen kabinet (en Koning) en Tweede Kamermeerderheid. De Tweede Kamer wees de benoeming van de pas benoemde minister van Koloniën Mijer8 tot Gouverneur-Generaal van Nederlands Indië af. Daarop ontbond de Koning de Kamer. In de verkiezingsstrijd gebruikten de conservatieven het koninklijk gezag als strijdmiddel. Veel succes had dat niet.
Een jaar later ontstond opnieuw een conflict (over het buitenlands beleid) en vond een tweede Kamerontbinding plaats. Wederom bleven de liberalen in de meerderheid en een derde conflict zorgde voor de definitieve nederlaag voor de regering en voor de overwinning van de Kamer. Sindsdien kan geen kabinet meer optreden zonder voldoende steun in de (Tweede) Kamer. Na die tijd verloor de koning steeds meer zijn belangstelling voor staatszaken.
Toen in 1878 het liberale kabinet-Kappeyne van de Coppello9 met een nieuwe Lager-onderwijswet kwam, rees veel verzet van christelijke (protestantse) zijde. De nieuwe wet bemoeilijkte de stichting van christelijke scholen. Ondanks steun voor een petitionnement, en ondanks sympathie daarvoor, tekende de koning echter de nieuwe wet.
Enkele keren liep het oplossen van een kabinetscrisis vertraging op, omdat Willem III op een buitenlandse kuurvakantie was en geen haast maakte om terug te keren naar het vaderland. De ministers hielden de Koning verder zoveel mogelijk buiten het regeringsbeleid; de notulen van de ministerraad waren heel summier.
Willem III had een moeilijk karakter. Hij kon bars uitvallen tegen ministers en hoffunctionarissen en was vaak humeurig. Dat gold zeker als hij meende dat zijn rechten werden aangetast, bijvoorbeeld bij benoemingen, bevorderingen en bij het verlenen van onderscheidingen. Via de Luxemburgse Orde van de Eikenkroon - Willem III was ook groothertog van Luxemburg - kon hij overigens zonder ministeriële goedkeuring zelf onderscheidingen uitdelen.
Een bron van conflicten was verder zijn persoonlijke leven. Zijn huwelijk met Sophia van Wurtemberg was slecht en feitelijk was sprake van een scheiding van tafel en bed. Na haar dood in 1877 legde de koning het enige tijd aan met een Parijse operazangeres, Mlle. d'Ambre. Slechts met moeite wisten de ministers en zijn oom Frederik10 hem van een huwelijk met haar af te houden.
Zijn twee zonen (zijn derde, middelste zoon was al in 1850 overleden) hadden steeds de kant van hun moeder gekozen en hadden een slechte verhouding met hun vader. Dat verergerde door de huwelijksplannen in 1877 en doordat Willem11 de huwelijksplannen van zijn oudste zoon (Willem) met gravin Mathilde van Limburg Stirum dwarsboomde. Die zoon vertrok naar Parijs en overleed daar in 1879. Zijn jongste zoon, Alexander11, was ziekelijk en weinig geïnteresseerd in staatszaken. Ook hij stierf, in 1884, op betrekkelijk jonge leeftijd.
Inmiddels was Willem III in januari 1879 op bijna 62-jarige leeftijd gehuwd met de 20-jarige Duitse prinses Emma van Waldeck-Pyrmont12. Dat huwelijk had een positieve invloed op de gemoedstoestand van de koning en zorgde in 1880 voor een nieuwe mogelijke troonopvolger, Wilhelmina13.
Willem III kreeg in de tweede helft van zijn regeerperiode een afkeer van openbare optredens en liet huldigingen vaak nogal gelaten over zich heen gaan. Aanvankelijk was hij wel populair, met name in protestantse kring. Ook door hem betoonde belangstelling na watersnoden in het rivierengebied zorgde voor enige populariteit.
De opkomst van het socialisme leidde tot antimonarchale uitingen. De socialisten gaven hem de bijnaam 'koning Gorilla' en verweten hem veel geld te krijgen voor zijn 'baantje' terwijl hij daar weinig werk van maakte. De koning zelf raakte door 'voorbeelden' in het buitenland steeds meer bevreesd voor een aanslag, waardoor zijn openbare optredens nog meer werden verminderd.
Aan het einde van zijn koningschap was het instituut koningschap niet wezenlijk aangetast, maar dat was eerder ondanks dan dankzij koning Willem III. De liberaal Sam van Houten14 vond dat de koningschap slechts een ornament was van het staatsbestel, zonder al te veel betekenis. Dat de koning niet goed had gefunctioneerd, was daarom geen probleem geweest.
Na 1890 zouden de betrekkelijk jonge koningin-regentes Emma en haar minderjarige dochter koningin Wilhelmina het land in gaan, onder het motto: "we zijn er nog". Het prestige van het koningschap werd spoedig hersteld.
Meer over
- 1.Vorst in de tweede helft van de negentiende eeuw. Volgde in 1849 zijn vader pas na enige aarzeling op, omdat hij weinig ingenomen was met de nieuwe liberale Grondwet. Trachtte nog enige jaren zijn macht enigszins te herwinnen en behield nog enige jaren invloed op ministersbenoemingten. Ging soms in tegen zijn ministers, bijvoorbeeld in 1853 (Aprilbeweging). Had lange tijd ook een afkeer van Thorbecke. Verloor later steeds meer interesse in de politiek. Kreeg bovendien te maken met privé-affaires, met conflicten met zijn zoons en met gezondheidsproblemen. Berucht vanwege zijn wispelturigheid en barse uitvallen tegen onder anderen ministers. Trouwde op hoge leeftijd met de veel jongere Duitse prinses Emma, die hem een opvolgster, Wilhelmina, schonk.
- 2.De 'Koning-Koopman'. Eerste Nederlandse koning na het herstel van de zelfstandigheid in 1814. Had ervaring als vorst opgedaan in Fulda. Regeerde als verlichte autoritaire vorst en zette zich in voor ontwikkeling van het economisch leven (kanalen!). Weigerde zich lange tijd neer te leggen bij de afscheiding van België van 1830 en veroorzaakte mede daardoor problemen met de staatsfinanciën. Die financiële politiek was de voornaamste bron van kritiek van de oppositie. Trad in 1840 teleurgesteld af na een beperkte Grondwetsherziening. Verloor de grote lijnen vaak uit het oog, doordat hij zich te veel bezighield met details. Beschouwde ministers als zijn dienaren en stelde in hen vaak weinig vertrouwen.
- 3.Negen jaar koning van Nederland. 'Held van Waterloo'. Vocht met de geallieerden mee tegen de legers van Napoleon. Als kroonprins leek hij zich in 1830 op te werpen als leider van de Belgische onafhankelijkheidsbeweging. Regeerde vanaf 1840 aanvankelijk als conservatief vorst, die elke grondwetswijziging tegenhield. Werd in 1848 in één dag (noodgedwongen) uiterst liberaal en steunde Thorbecke en Donker Curtius bij het tot stand brengen van de nieuwe Grondwet. Overleed echter al kort na invoering daarvan. Was gehuwd met de Russische grootvorstin Anna Paulowna. Had goede banden met katholieken (verbleef veel in Tilburg). Gold als nogal wispelturig en gemakkelijk beïnvloedbaar.
- 4.De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers, gezamenlijk en afzonderlijk, verantwoording aan het parlement afleggen voor hun beleidsdaden. Zij alleen zijn (politiek) verantwoordelijk voor wetgeving en beleid. De Koning, die tevens deel uitmaakt van de regering, is dat niet. De staatssecretarissen zijn eveneens politiek aansprakelijk.
- 5.De Grondwetsherziening van 1848 legde de basis voor ons huidige stelsel van parlementaire democratie. Niet langer was de Koning, maar waren de ministers verantwoordelijk voor het beleid. De Tweede Kamer kreeg veel meer invloed en werd bovendien rechtstreeks - weliswaar voorlopig nog door een beperkte groep kiezers - gekozen.
- 6.Charmante en ambitieuze katholieke rechter en staatsman uit Brabant. Was bevriend met koning Willem II, die hem in 1847 in de Raad van State benoemde. Werd in het kabinet-Schimmelpenninck minister van Buitenlandse Zaken. Tegenstander van Thorbecke, maar in het kabinet steunde hij uiteindelijk toch de grondwetsherziening vanwege het belang voor de katholieken. Als regeringscommissaris in Limburg zorgde hij er in 1848 mede voor dat die provincie zich niet afscheidde. Niet-praktiserend katholiek, die gehuwd was met een protestantse vrouw en zijn kinderen niet liet dopen, maar die wel opkwam voor de katholieken. Werd als minister in het kabinet-Van Hall op een tijdelijke missie naar Rome gezonden, zodat hij niet hoefde te stemmen over de omstreden Wet op de kerkgenootschappen. Hij sloot zijn loopbaan af als gezant in Frankrijk; het land waar hij ook zou overlijden.
- 7.Liberale staatsman. Hoogleraar in Gent en Leiden, die als voorzitter van de Grondwetscommissie in 1848 grondlegger was van onze parlementaire democratie. Kwam als Tweede Kamerlid al in 1844 met acht medeleden met een voorstel tot herziening van de Grondwet in democratische zin. Werd in 1848 door koning Willem II gevraagd een liberale Grondwet te ontwerpen. Hierdoor kwamen er rechtstreekse verkiezingen en ministeriële verantwoordelijkheid en werden parlementaire rechten uitgebreid. Leidde daarna drie keer een kabinet, waarbij hij onder meer de Kieswet, Gemeentewet en Provincie Wet tot stand bracht. Legde daarmee ook de basis voor de bestuurlijke organisatie met drie bestuurslagen. Zijn tweede kabinet zorgde voor instelling van de HBS en aanleg van de Nieuwe Waterweg. Had niet de sympathie van koning Willem III. Hoewel hij veel medestanders later van zich vervreemdde en soms weerstanden opriep, was hij ongetwijfeld de grootste staatsman van de negentiende eeuw.
- 8.Conservatief koloniaal specialist, die als zoon van een Indisch handelaar, in Nederlands-Indië een succesvolle rechtelijke loopbaan doorliep. Toen hij met verlof was in Nederland werd hij minister van Koloniën in het kabinet-Van der Brugghen. Daarna werd hij conservatief Tweede Kamerlid voor het district Zwolle. Als minister van het kabinet-Van Zuylen van Nijevelt werd hij in 1866 middelpunt van een politiek conflict, nadat hij al kort na zijn aantreden tot Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië werd benoemd. Vurig verdediger van het koloniale stelsel van gedwongen cultures waarmee hij van kinds af was opgegroeid.
- 9.De kern van dit liberale kabinet werd gevormd door de leiding van de vooruitstrevende liberale Kamerclub, met aan het hoofd Kappeyne van de Coppello. Ook de ministers Smidt, Tak van Poortvliet en De Roo van Alderwerelt behoorden daartoe. Met name minister Gleichman van Financiën was echter veel behoudender. Die innerlijke tegenstelling leidde al binnen twee jaar tot de val van het kabinet.
- 10.Broer van koning Willem II en oom van koning Willem III. Was lange tijd een belangrijk adviseur van de koning en woonde vaak vergaderingen van de kroonraad bij. Tijdens het koningschap van zijn vader was was hij enige tijd belast met het opperbestuur van het leger. Stond bekend als een stabiliserende figuur tijdens het soms wat tumultueuze bewind van Willem III. Was 65 jaar landelijk voorzitter van de Orde der Vrijmetselaars.
- 11.Jongste, nogal ziekelijke zoon van koning Willem III en koningin Sophia. Koos in de conflicten van zijn ouders de zijde van zijn moeder, waardoor hij een slechte verhouding met zijn vader had. Werd na het overlijden van zijn broer Willem in 1879 kroonprins. Woonde slechts twee keer de opening van de parlementszitting bij en had na verloop van tijd weinig belangstelling voor staatszaken of voor het leger. Trok zich als kroonprins al spoedig terug uit het publieke leven en overleed na kortstondige ziekte, waarna zijn halfzus Wilhelmina als enige troonopvolger in rechte lijn overbleef.
- 12.Duitse prinses die op 20-jarige leeftijd in 1879 de tweede echtgenote van de 62-jarige koning Willem III werd. Trad in 1890 tijdens ziekte en daarna, na het overlijden van de koning, acht jaar op als regentes voor de nog minderjarige koningin Wilhelmina. Voerde vervolgens met haar dochter een soort goodwillcampagne onder het motto 'we zijn er nog' en wist daarmee het onder Willem III geslonken prestige van het koningshuis te herstellen. Was nadat Wilhelmina in 1898 regerend vorstin was geworden, een belangrijk (informele) adviseur van haar dochter. Zette zich daarnaast in voor de tuberculosebestrijding ('Emma-bloem'). Had vorstelijke allure en was zeer geliefd bij de bevolking.
- 13.Dochter van koning Willem III, die al op haar tiende, aanvankelijk onder het regentschap van haar moeder, koningin werd. In september 1898 als koningin ingehuldigd en daarna vijftig jaar regerend vorstin. Haar regering kenmerkte zich lange tijd door een zekere afstandelijkheid tot de bevolking, maar in de Tweede Wereldoorlog werd zij uitermate populair. Nadat zij in de meidagen van 1940 noodgedwongen was uitgeweken naar Londen gaf zij haar rol als 'Moeder des Vaderlands' ten volle gestalte door het verzet via radio-toespraken te inspireren. Zag zichzelf als leidsvrouwe van een vernieuwd en verenigd volk. Nadat na de bevrijding bleek dat de oorlog niet de politieke vernieuwing had gebracht die zij had gewenst, deed zij afstand van de troon. Krachtige persoonlijkheid, godsdienstig en temperamentvol.
- 14.Onafhankelijk en individualistisch liberaal, die bijna veertig jaar een belangrijke rol in de Nederlandse politiek speelde. Advocaat in en afgevaardigde van Groningen. Gold bij binnenkomst in het parlement als uiterst progressief. Zette zich af tegen de leer van staatsonthouding van Thorbecke. Bracht in 1874 via een initiatiefvoorstel het bekende Kinderwetje tot stand. Kwam geleidelijk in conservatiever vaarwater en keerde zich tegen de plannen van Tak voor algemeen mannenkiesrecht. Bracht als bekwaam minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Röell in 1896 wel zeer krachtdadig een belangrijke kiesrechtuitbreiding tot stand. Zijn rol was daarna grotendeels uitgespeeld, al bleef hij begin twintigste eeuw actief als tegenstander van de evenredige vertegenwoordiging. Beminnelijk man in de omgang met een brede belangstelling; cultuurminnend en erudiet.