Parlementair onderzoek naar de kennis omtrent gedragingen van mr. W. Aantjes tijdens de Tweede Wereldoorlog

Source: Parlement.com.

In november 1978 raakte CDA-fractievoorzitter Willem Aantjes in opspraak vanwege zijn oorlogsverleden, waarbij hij zich had aangemeld bij de Nederlandse SS om vanuit Duitsland, waar hij was te werk gesteld, te kunnen terugkeren naar Nederland. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) was in oktober met een onderzoek naar dat verleden gestart. De resultaten daarvan lekten uit. Een persconferentie van RIOD-directeur Lou de Jong en de speculaties over het handelen van Aantjes tijdens de Tweede Wereldoorlog in de media zorgden voor politieke en maatschappelijke onrust.

Aantjes zag zich op 7 november 1978 gedwongen ontslag te nemen als lid van de Tweede Kamer1. Om te onderzoeken wat met name de top van de voormalige ARP2 had geweten van het oorlogverleden van Aantjes, werd door de Tweede Kamer een bijzondere commissie ingesteld.

De op 7 december 1978 ingestelde onderzoekscommissie, met Schelto Patijn3 als voorzitter, presenteerde op 22 juni 1979 haar rapport. De commissie concludeerde dat de kennis over het oorlogsverleden van Aantjes bij de gehoorde betrokkenen vaak onvolledig en soms onjuist was. De top van de ARP, die nog over de meeste kennis beschikte, droeg Aantjes op grond van die kennis niet voor tijdens kabinetsformaties.

Een bewuste samenspanning van CDA-politici tegen Aantjes werd door de commissie uitgesloten. Daarnaast leverde de commissie kritiek op de manier waarop de onderzoeksresultaten van het RIOD bekend waren gemaakt.

Contents

  1. Voorgeschiedenis
  2. Commissie
  3. Onderzoek
  4. Verslag en conclusies

1.

Voorgeschiedenis

In oktober 1978 raakte de RIOD-directeur Loe de Jong op de hoogte van geruchten over het oorlogsverleden van Willem Aantjes. Op 6 november publiceerde het Nieuwsblad van het Noorden het nieuws dat het RIOD een onderzoek was gestart.

De regering stuurde die dag naar aanleiding van de publicatie van het Nieuwsblad van het Noorden een brief naar de Tweede Kamer waarin verslag werd gedaan van het onderzoek van De Jong. 's Avonds vond de persconferentie van Loe de Jong plaats. De volgende dag vroeg Aantjes ontslag als Kamerlid. Hij meende vanwege de commotie niet langer goed als Kamerlid te kunnen functioneren.

De Tweede Kamer besloot tijdens de plenaire vergadering van 7 november naar aanleiding van de brief van het kabinet een bijzondere commissie in te stellen, bestaande uit drie wijze mannen (Boukema, Bank en Enschedé). De commissie moest de feitelijke gedragingen van Aantjes gedurende de Tweede Wereldoorlog onderzoeken. Deze 'Commissie van Drie' concludeerde dat het RIOD tijdens het onderzoek onzorgvuldig te werk was gegaan, met name waar het ging om de gezindheid van Aantjes, zijn indiensttreding in vreemde (Duitse) krijgsdienst en zijn vermeende rol als kampbewaker in Port Natal bij Assen.

Op advies van deze commissie stelde de Tweede Kamer op 7 december een bijzondere commissie in die als taak had onderzoek te doen naar de kennis die betrokkenen over het oorlogsverleden van Aantjes hadden, naar de wijze waarop deze kennis werd verkregen en gebruikt en naar de gebeurtenissen van oktober en november 1978.

2.

Commissie

  • - 
    Schelto Patijn3 (PvdA), voorzitter
  • - 
    Hette Abma4 (SGP)
  • - 
    Annelien Kappeyne van de Coppello5 (VVD)
  • - 
    Hans van den Broek6 (CDA)
  • - 
    Elida Wessel-Tuinstra7 (D66)

Griffier was Wolter Koops8.

3.

Onderzoek

Onderzoeksvragen waren:

  • - 
    Welke personen hebben sinds 1945 kennis gedragen van het oorlogsverleden van Aantjes?
  • - 
    Hoe is deze kennis door die personen gebruikt?
  • - 
    Is er sprake geweest van een bewuste samenspanning tegen Aantjes?
  • - 
    Welke gebeurtenissen van eind 1978 hebben geleid tot het rapport van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie en de publicatie in het Nieuwsblad van het Noorden op 6 november 1978?

Het onderzoek bestond voor de commissie vrijwel uitsluitend uit het voeren van gesprekken met betrokkenen. De hoorzittingen vonden plaats van eind januari 1979 tot eind mei 1979.

4.

Verslag en conclusies

Het rapport van de bijzondere commissie werd op 22 juni 1979 gepresenteerd.

Aan de hand van de verhoren oordeelde de commissie dat de betrokkenen slechts over kennis op onderdelen beschikten. Deze kennis was veelal onvolledig en van tweede hand. Soms was de vermeende kennis van de gedragingen van Aantjes onjuist.

Een andere conclusie was dat de top van de ARP sinds 1967 Aantjes bewust niet voordroeg voor ministersposten vanwege hun kennis van zijn oorlogsverleden.

Voor een politiek complot tegen Aantjes had de commissie geen bewijzen kunnen vinden.

Van belang voor de loop van gebeurtenissen van eind 1978 bleek het handelen van de echtgenote van RIOD-directeur Loe de Jong. Een mededeling van haar had geleid tot de publicatie in het Nieuwsblad van het Noorden over de zaak-Aantjes. Dit leidde tot een haastige persconferentie door De Jong en tot de politieke en maatschappelijke onrust.

 

Meer over

  • Parlementair onderzoek9
  • Parlementair onderzoek - 1875 - heden10

  • 1. 
    De Tweede Kamer is deel van de volksvertegen­woor­di­ging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
     
  • 2. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 3. 
    Regent moderne stijl van PvdA-huize uit een bestuurdersfamilie. Achtereenvolgens Tweede Kamerlid, Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland en burgemeester van Amsterdam. Was als Kamerlid een warm pleitbezorger van Europese samenwerking en ontwierp een regeling voor rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement. Speelde verder een belangrijke rol bij de debatten over de Grondwetsherziening van 1983. Krachtige burgemeester van Amsterdam, die met voortvarendheid de drugsoverlast bestreed. Wist, ondanks zijn 'Haagse' afkomst, populariteit te verwerven onder de Amsterdammers door zijn open en directe wijze van besturen en zijn goede contacten met 'gewone' Amsterdammers. Warme, innemende man, die zich met veel toewijding voor de publieke zaak inzette.
     
  • 4. 
    Hervormde dominee (Gereformeerdebonder) en SGP-voorman met kenmerkend zwart pak en donkere domineesstem. Kwam in 1963 in de Tweede Kamer en volgde in 1971 Ir. Van Dis op als fractievoorzitter. Bleef daarnaast actief als predikant. Diende in 1979 met de GPV'er Verbrugh een, overigens kansloos, initiatiefwetsvoorstel in over bescherming van ongeboren leven, als alternatief voor de abortusvoorstellen van PvdA en D66 en van het kabinet-Van Agt. Stapte in 1981 over naar 'de overzijde van het Binnenhof'. Bleef ook in de Kamer allereerst dominee, die vaak citeerde uit de Bijbel. Als hij als Kamerlid sprak, richtte hij vaak de blik omhoog, het hoofd schuin achterover gebogen. Minzame en gerespecteerde 'getuigende' politicus.
     
  • 5. 
    Leids VVD-Tweede Kamerlid; woordvoerster justitie, cultuur en constitutionele zaken. Was voor zij Kamerlid werd ambtelijk secretaris van de VVD-fractie. Scherpzinnig juriste, die deskundig was op het gebied van het staats- en kiesrecht. Zorgde ervoor dat de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam in de Grondwet werd opgenomen en was voorstander van liberale wetgeving op het gebied van levensvraagstukken. Stapte in 1981 om principiële redenen uit de politiek, maar keerde een jaar later als staatssecretaris voor onder meer emancipatie terug in het eerste kabinet-Lubbers. Nadien staatsraad. Gewaardeerd parlementariër en zeer goed en vasthoudend debatster, die over onderkoelde humor beschikte.
     
  • 6. 
    Juridisch geschoolde CDA-politicus, die lange tijd minister van Buitenlandse Zaken was. Begon zijn loopbaan als advocaat in Rotterdam en was later werkzaam bij Enka in Arnhem. Justitie-woordvoerder van de KVP en het CDA in de Tweede Kamer. Werd in 1982, na één jaar staatssecretaris te zijn geweest, minister. Gold als een overtuigd aanhanger van de Atlantische samenwerking en verdedigde van harte het NAVO-besluit om kruisraketten te plaatsen in Nederland. Dreigde met name op Europees gebied soms overvleugeld te worden door de premier. Was enige tijd 'kroonprins' bij het CDA. Na zijn ministerschap Europees Commissaris voor buitenlandse betrekkingen. Geen voorstander van een moraliserende buitenlandse politiek. Kwam vaak nogal zelfstandig tot zijn beleidskeuzes. Kreeg in 2005 de titel minister van staat.
     
  • 7. 
    Actief Tweede en Eerste Kamerlid van D66, dat vooral bekend werd door haar strijd voor liberalisering van de abortus- en euthanasiewetgeving. Diende over beide onderwerpen een initiatiefvoorstel in. Dochter van een dominee en een lerares Nederlands. Werkte in het onderwijs en was ambtenaar, en kwam in 1977 vrij verrassend in de Tweede Kamer (een hoger geplaatste kandidaat bedankte voor de eer). In de Kamer een nauwgezet en veelzijdig lid, dat vooral op het gebied van justitie en volksgezondheid werkzaam was. Zette zich ook in voor emancipatie van de vrouw. Keerde vijf jaar na haar vertrek uit de Tweede Kamer in 1991 terug in de Haagse politiek als Eerste Kamerlid.
     
  • 8. 
    Dertien jaar Griffier van de Tweede Kamer en in die functie de (ambtelijke) rechterhand van de sociaaldemocratische Kamervoorzitters Vondeling en Dolman. Daarvoor was hij al negentien jaar plaatsvervangend griffier (commies-griffier). Was zelf liberaal en onder meer medewerker van het wetenschappelijk bureau van de VVD en raadslid in Voorburg. Nauwgezet jurist, die sterk betrokken was bij een ingrijpende wijziging van het reglement van orde in 1980.
     
  • 9. 
    Tweede en Eerste Kamer kunnen zelfstandig onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Er kunnen daarbij meerdere instrumenten worden gebruikt. Het zwaarste middel is onderzoek op basis van de Wet op de parlementaire enquête (Wpe). Tussen 2016 en 2023 kende de Tweede Kamer ook de mogelijkheid voor het houden van een parlementaire ondervraging. In juli 2023 is de parlementaire ondervraging vervangen door de beknopte parlementaire enquête.
     
  • 10. 
    De Tweede Kamer kan zelfstandig een onderzoek instellen naar beleid en projecten en dat onderzoek door Kamerleden laten uitvoeren. Dit heet het recht van parlementair onderzoek. Onderzoeken worden gedaan door middel van een hoorzitting, een rondetafelgesprek of een parlementaire enquête. Ook de Eerste Kamer heeft het onderzoeksrecht, maar maakt daar beduidend minder vaak gebruik van.