De regering, die legaal wil voortgaan - Ruijs en de vrouwen (1918)

Source: Parlement.com.

De Limburgse Jhr. Ruijs de Beerenbrouck1, zoon van een minister uit het eerste confessionele kabinet-Mackay2 (1888-1891), was de eerste katholiek, die leiding gaf aan een christelijk coalitiekabinet. De invoering van het algemeen evenredig mannenkiesrecht had de positie van de RKSP3 versterkt tot die van de grootste in het land; door de afschaffing van het districtenstelsel droegen de vroegere stemoverschotten in het zuiden daaraan krachtig bij.

Eigenlijk zou de RK-fractieleider mgr. Nolens4 eerder in aanmerking voor het voorzitterschap van de ministerraad zijn gekomen. Doch de protestantse coalitiegenoten hadden al moeite om een katholiek als kabinetsleider te aanvaarden; een priester zo voelde Nolens het zelfware te veel gevergd. Eigenlijk was Ruijs dus niet de eerste, maar de tweede of derde keus.

Hij was ook een stuk jonger bijna 30 jaar dan zijn patriarchale voorganger Cort van der Linden5. Hij was even over de veertig. Hij had enige parlementaire, géén ministerservaring. Op de duur is hij in zijn functie van teamleider gegroeid. Maar zo, op het einde van de wereldoorlog, de verantwoordelijkheid te dragen, dat moet hem zwaar zijn gevallen; zijn reactie op de aanval van Troelstra6 was naar het getuigenis van Tilanus 'aanvankelijk wat wankel'.

Dat voedsel en schoeisel voor het moreel van het Nederlandse volk, in de ogen van een leider van een beginselkabinet toch zo belangrijk waren, dat hij daarmee zijn repliek zou beginnen, dat wekt wat verwondering. De redevoering, welke hieronder in haar geheel wordt afgedrukt, lijkt ook overigens wel onder het formaat, dat men op dit moment zou verwachten. Belangrijk was de slotzin, waarin Ruijs medewerking aan de invoering van het vrouwenkiesrecht beloofde.

Men herinnert zich dat de confessionele partijen in 1917 niet verder hadden willen gaan dan schrapping van de grondwettelijke barrière voor het vrouwenkiesrecht. De invoering werd toen aan een latere wet overgelaten. Aangezien deze van het rechtse coalitiekabinet-Ruijs niet werd verwacht, had de vrijzinnig-democratische fractieleider Marchant7 het initiatief overgenomen.

Nu stelde Ruijs zich daar onverhoeds achter. Hij deed dit zo is achteraf gebleken tegen een besluit van de meerderheid van zijn kabinet in. 'Dat is', noteerde zijn ambtgenoot Aalberse in zijn dagboek, 'de enige fout, die in deze ernstige dagen door ons is gemaakt.'

1.

Handelingen Tweede Kamer, 13 november 1918

De heer Ruijs de Beerenbrouck, Minister van Binnenlandse Zaken: Mijnheer de Voorzitter! Van de Nederlandsche delegatie te Londen is heden telegrafisch bericht ontvangen, dat, behoudens goed-keuring door de Regeering te Washington, welke is aangevraagd door de geallieerde Regeeringen en door den Amerikaanschen vertegenwoordiger te Londen, Nederland zal kunnen rekenen op toevoer gedurende een jaar van 375 000 ton broodgraan, inclusief rijst, 80 000 ton oliën en vetten, 45000 ton chilisalpeter, 40 000 ton phosphaten, 25 000 ton pyrieten en 30 000 ton maïs voor veevoeder. Al deze voorraden zullen worden verstrekt indien een algemeene economische overeenkomst tot stand komt, waar op naar het oordeel der delegatie alle kans bestaat.

Bij de uitvoering dezer algemeene overeenkomst zal van Nederlandsche zijde worden medegewerkt aan internationale organisaties, welke ten deele reeds bestaan, ten deele staan te worden opgericht en welke ten doel hebben de noodige maatregelen te nemen om algemeen een billijke verdeeling der beschikbare wereldvoorraden mogelijk te maken en prijsopdrijving te voorkomen.

Omtrent deze wereldorganisatie, waarover te Londen reeds voorloopige besprekingen gehouden werden en waarvan de beginselen waarschijnlijk ook op de scheepvaart toepassing zullen vinden, zullen zoodra mogelijk nadere mededeelingen worden gedaan. De noodige voorbereidingen worden hier te lande gemaakt om gereed te zijn de overeenkomst uit te voeren, zoodra zij tot stand zal zijn gekomen. Ik kan voorts mededeelen om mij tot het binnenland te beperken dat de Minister van Landbouw 50000 paar militaire schoenen zal beschikbaar stellen tegen f 8 per paar.

Naar aanleiding van de rede van den heer Smeenk8 zij het mij vergund nu ik toch aan het woord ben een enkele opmerking te maken. Uit zijn rede heb ik aangeteekend, dat hij is een voorstander van voortgaan langs legalen weg. Langs legalen weg wil ook de Regeering voort-gaan en wanneer aan de Regeering wordt gezegd, dat men langs illegalen weg verbeteringen wil aanbrengen, dan vindt men de Regeering op zijn weg en dan wijkt de Regeering niet! Ik constateer, dat het niet is de Regeering, die begonnen is met een beroep te doen op illegaliteit. Het is de Regeering, die legaal wil voortgaan, ook in deze omstandigheden.

Wanneer de heeren rustig blijven, zal ik ook rustig voortgaan. Ik sluit mij aan bij hetgeen de heer Smeenk gezegd heeft. Langs legalen weg willen wij voortgaan, en wanneer men met mij komt spreken .. .... voor eenigen tijd heb ik gezegd: ontvang ik wie het ook zij: maar er breekt misschien een oogenblik aan, waarop ik moet vragen wie bij mij komt, voordat ik hem ontvang.

Ik ben voorloopig nog voor iedereen te spreken, en dezer dagen heb ik bij mij gehad vertegenwoordigers van de Katholieke werklieden, ik heb hun gezegd: de punten, die gij in een adres aan de Regeering hebt opgenomen, en waarin gesproken wordt in de eerste plaats van crisismaatregelen en in de tweede plaats van sociale hervormingen: de eerste zijn er zes en de laatste twaalf, die punten hebben voor een groot deel de instemming van de Regeering. En wanneer men het communiqué over de audientie, die heeft plaats gehad in tegenwoordigheid van mijn ambtgenoot van Arbeid, naleest, dan kan men zien ik zal de Kamer niet vermoeien met bijzonderheden welke de plannen der Regeering zijn.

De Regeering staat, zoo zeide ik, op legaal standpunt; daarom heeft zij er geen bezwaar tegen mede te deelen, dat zij prijsstelt op een spoedige uitspraak van het geheele Nederlandsche volk. Het zal aan de Regeering aangenaam zijn wanneer het vraagstuk van het vrouwenkiesrecht spoedig aan de orde wordt gesteld door behandeling van het wetsontwerp van den heer Marchant c.s.

Handelingen: 1918/19 II p.356

 

Meer over

  • VIII Tussen twee wereldoorlogen (1918-1940)9

Literatuur

  • - 
    J.P. Gribling: P.J.M. Aalberse (18711948) Diss. Nijmegen 1961 p. 323
  • - 
    D. Hans: Parlementsfilm, Scheveningenz.j. p. 27
  • - 
    G. Puchinger: Tilanus vertelde mij zijn leven, Kampen 1966 p. 90
  • - 
    G. Puchinger: Colijn en het einde van de coalitie, Kampen 1969. 1 p. 27 e.v.

  • 1. 
    Limburgse katholieke staatsman die in het interbellum driemaal minister-president en in twee periodes Tweede Kamervoorzitter was. Na advocaat en ambtenaar van het Openbaar Ministerie te zijn geweest, werd hij in 1905 Tweede Kamerlid. In 1918 volgde hij zijn vader op als Commissaris van de Koningin in Limburg, maar spoedig daarna werd hij kabinetsleider. Zijn eerste kabinet kreeg te maken met problemen die samenhingen met de Eerste Wereldoorlog en de afloop daarvan, zoals voedselschaarste en de vlucht van de Duitse keizer naar Nederland. Beantwoordde in november 1918 Troelstra's revolutiepoging met de aankondiging van hervormingen (achturendag, vrouwenkiesrecht). Tijdens zijn laatste kabinet brak de economische wereldcrisis uit. Hoffelijke edelman en goed teamleider, die ook door niet-geloofsgenoten werd gewaardeerd. Als minister van Binnenlandse Zaken echter niet zo doortastend.
     
  • 2. 
    Dit was het eerste zogenaamde coalitiekabinet, bestaande uit katholieke en antirevolutionaire ministers. Vorming van dit kabinet werd mogelijk door de overwinning van Katholieken en ARP bij de Tweede Kamerverkiezingen. Naast antirevolutionairen en katholieken telde het kabinet twee conservatieve ministers. Voornaam doel van het kabinet was de regeling van subsidiëring van het bijzonder onderwijs. Ondanks de liberale meerderheid in de Eerste Kamer wist het kabinet in 1889 hiervoor een wet tot stand te brengen.
     
  • 3. 
    De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
     
  • 4. 
    Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
     
  • 5. 
    Kleine, statige en beheerste geleerde, die door zijn premierschap tijdens de Eerste Wereldoorlog één van de belangrijkste staatsmannen van de twintigste eeuw werd. Progressief denkende Groningse jurist en hoogleraar. Zoon van een Tweede Kamerlid en zelf enige tijd plaatsvervangend griffier. Liberaal, maar geen partijman. Bracht als minister van Justitie in het kabinet-Pierson (1897-1901) belangrijke wetgeving tot stand onder andere over kinderrecht. Zijn kabinet bracht de Grondwetsherziening van 1917 tot stand, waarbij het algemeen mannenkiesrecht, de evenredige vertegenwoordiging en de financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs werden geregeld. Stond als premier boven de partijen en had zeer veel gezag. Kreeg vanwege zijn wijze beleid tijdens de Eerste Wereldoorlog nog tijdens zijn ministerschap de titel 'minister van staat'. Was na 1918 tot op hoge leeftijd staatsraad.
     
  • 6. 
    De grote voorman van de sociaaldemocraten en voorvechter van de rechten van arbeiders aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw. Was advocaat in Leeuwarden en richtte in 1894 met elf anderen de SDAP op. Kwam in 1897 met Van Kol in de Tweede Kamer en werd, ondanks de afkeer die anderen van zijn denkbeelden hadden, al snel erkend als goed politiek debater. In 1901 niet herkozen, maar in 1902 teruggekeerd via een Amsterdams district. Was een goed spreker, zowel in het parlement als bij massabijeenkomsten. Soms kregen zijn emoties - hij had een tamelijk zwak zenuwgestel - de overhand, waardoor hij onbezonnen reageerde. Het beste voorbeeld daarvan is zijn revolutiepoging in november 1918. Bleef desondanks zeer populair bij zijn achterban. Was ook redacteur van socialistische dagbladen en Fries dichter.
     
  • 7. 
    Militante politiek leider van de vrijzinnig-democraten, die felle aanvallen op zijn tegenstanders niet schuwde. Was advocaat en wethouder in Deventer en werd in 1899 als links-liberaal naar de Tweede Kamer afgevaardigd. Was daar spoedig een geducht woordvoerder op talrijke beleidsterreinen en volgde in 1916 Dirk Bos op als fractievoorzitter. Zorgde in 1919 via een initiatiefwet voor de invoering van het vrouwenkiesrecht. Politieke tegenstander van Colijn, wiens kabinet hij in 1925 ten val bracht. Wist toen echter geen centrumlinks kabinet te vormen. Trad in 1933 evenwel als minister van Onderwijs toe tot het crisiskabinet-Colijn II. Kwam met een spellingsvereenvoudiging (spelling-Marchant). Nadat zijn positie in de VDB door zijn heimelijke overgang naar het katholicisme onhoudbaar was geworden, trad hij in 1935 af. Scherp debater, die gestileerde speeches hield. Had als bijnaam 'Le tigre neerlandais'.
     
  • 8. 
    Voorman van de christelijke vakbond 'Patrimonium' die in de Tweede Kamer gold als typische vertegenwoordiger van de gereformeerde 'kleine luyden'. Bekwaamde zich door zelfstudie in staatsinrichting en economie. Begon zijn loopbaan als twaalfjarige bij de griffie van een kantongerecht, was daarna journalist en wijdde zich vervolgens geheel aan de christelijk-sociale beweging, maar verdedigde als Kamerlid steeds het regeringsbeleid. Bekwaam woordvoerder economische zaken van de ARP-fractie, die zich echter ook met vele andere onderwerpen bezighield. Meer dan veertig jaar lid van de gemeenteraad in Arnhem en enige tijd wethouder. Workaholic. Zijn prestige als Kamerlid bleek onder meer uit het feit dat hij enige jaren ondervoorzitter van de Kamer was.
     
  • 9. 
    Achtergrondinformatie bij het achtste hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.