Kiesrecht voor de Provinciale Staten zonder Nederlandse nationaliteit (1996-2005)

Op 11 juli 1996 dienden de Tweede Kamerleden Peter Rehwinkel1 (PvdA), Thom de Graaf2 (D66) en Tara Oedayraj Singh Varma3 (GroenLinks) een wetsvoorstel in om een wijziging van artikel 130 van de Grondwet in overweging te nemen.

Het voorstel betrof het verlenen van actief en passief kiesrecht voor de Provinciale Statenverkiezingen aan ingezetenen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten. De initiatiefnemers beargumenteerden dat het kiesrecht in principe iedere burger toekomt en dat het niet meer van deze tijd is om het bezit van nationaliteit als voorwaarde te stellen voor volwaardig burgerschap. Ze constateerden dat een groeiende groep van niet-Nederlanders zich binnen de landsgrenzen had gevestigd, zonder burgerschapsrecht. De argumenten die bij de Grondwetswijziging van 1983 werden aangevoerd om niet-Nederlanders stemrecht te geven bij gemeenteraadsverkiezingen zouden ook kunnen worden aangevoerd om niet-Nederlanders kiesrecht op provinciaal niveau te geven.

Het voorstel werd in 2005 ingetrokken omdat een meerderheid in de Tweede Kamer bezwaren had tegen de inhoud van het wetsvoorstel en geen van de leden van de PvdA-fractie de behandeling van het wetsvoorstel wilde voorzetten.

Contents

  1. Het voorstel
  2. Historische ontwikkeling
  3. Meer informatie

1.

Het voorstel

Directe aanleiding voor het wetsvoorstel was de mogelijke invoering van stadsprovincies. Middels bestuurlijke herindeling was het kabinet-Kok I4 van plan grote steden in Nederland tot provincieniveau te verheffen. Op die manier zouden niet-Nederlanders hun recht verliezen om mee te stemmen over de gang van zaken in hun stad. Niet-Nederlanders die legaal en langdurig in Nederland verblijven hadden immers in 1983 het kiesrecht verworven bij gemeenteraadsverkiezingen. Het achterwege blijven van een duidelijk regeringsstandpunt inzake de kiesrechtkwestie vormde de directe aanleiding voor de leden Rehwinkel, De Graaf en Oedayrayraj Singh Varma om een wetsvoorstel in te dienen dat kiesrecht voor niet-Nederlanders bij de Provinciale Statenverkiezingen mogelijk maakte.

De initiatiefnemers beargumenteerden dat de aanwezigheid van een aanzienlijke groep onvolwaardig behandelde burgers de democratische staat in haar wortels ondermijnde. Eenieder die betrokken is bij de maatschappij, werkt of een uitkering ontvangt, belasting betaalt, pensioen krijgt of schoolgaande kinderen heeft, zou de kans moeten krijgen om als volwaardige burger op te treden. Omdat provincies zich steeds meer bezig hielden met zaken die burgers rechtstreeks raken, zoals milieu, ruimtelijke ordening, huisvesting, verkeer en werkgelegenheid, achtten de drie Tweede Kamerleden het gewenst om het kiesrecht voor niet-Nederlanders uit te breiden.

Rehwinkel, De Graaf en Oedayrayraj Singh Varma kozen ervoor om hun wetsvoorstel te beperken tot de Provinciale Statenverkiezingen in de eerste plaats vanwege de directe aanleiding, de mogelijke invoering van de stadsprovincie, en in de tweede plaats vanwege het vermeende gebrek aan politieke wil voor het uitbreiden van het kiesrecht naar de Tweede Kamer.

In het wetsvoorstel zou artikel 130 op de volgende manier gewijzigd worden:

 

Artikel 130

De wet kan het recht de leden van provinciale staten en van de gemeenteraad te kiezen en het recht lid van de provinciale staten en van de gemeenteraad te zijn toekennen aan ingezetenen die geen Nederlander zijn, mits zij tenminste voldoen aan de vereisten die gelden voor ingezetenen die tevens Nederlander zijn.

Wetgevingsdossier

  • Wetgevingsdossier in eerste lezing5

2.

Historische ontwikkeling

In 1975 kwam het kabinet-Den Uyl6 met een voorstel om een bepaling op te nemen in de Grondwet die het mogelijk maakte om ingezetenen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, een stem te geven bij gemeenteraadsverkiezingen. Hiermee schaarde de regering zich achter het standpunt van de Staatscommissie-Cals/Donner7. Deze commissie bracht advies uit over een algehele herziening van de Grondwet en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet8. De commissie stelde dat wat in verkozen organen wordt behandeld vaak alle ingezetenen raakt, in plaats van uitsluitend alle Nederlanders.

Het wetsvoorstel werd aangenomen en als artikel 130 in de Grondwet opgenomen. Niet-Nederlanders die legaal en langdurig (minimaal vijf jaar onafgebroken) in Nederland verblijven, hebben dus sinds 1983 stemrecht op lokaal niveau maar niet op provinciaal of landelijk niveau.

Al tijdens de behandeling van het hierboven beschreven wetsvoorstel werd aan verschillende kanten geopperd om niet-Nederlanders ook kiesrecht voor de Provinciale Statenverkiezingen en voor de verkiezingen van de Tweede Kamer te verlenen. Desalniettemin werd dit bij de Grondwetsherziening van 19839 niet gerealiseerd. De regering stelde dat contacten tussen overheid en burger primair op gemeentelijk niveau plaatsvinden.

Door de discussie over stadsprovincies in de jaren negentig werd uitbreiding van het kiesrecht voor niet-Nederlanders naar provinciaal niveau weer actueel. Kabinet-Kok I4 wilde middels bestuurlijke herindelingen verschillende grote steden in Nederland tot het niveau van provincie brengen. Bij invoering van stadsprovincies zouden niet-Nederlanders hun recht verliezen om mee te stemmen over de gang van zaken in hun stad. Het achterwege blijven van een duidelijk regeringsstandpunt inzake de kiesrechtkwestie vormde de directe aanleiding voor de leden Rehwinkel, De Graaf en Oedayrayraj Singh Varma om een wetsvoorstel in te dienen dat kiesrecht voor niet-Nederlanders bij de Provinciale Statenverkiezingen mogelijk maakte.

De initiatiefnemers betoogden dat in de samenleving al geruime tijd werd aangedrongen op de uitbreiding van het kiesrecht voor niet-Nederlanders. Bovendien, stelden zij, waren door het decentralisatiebeleid steeds meer overheidstaken bij de provincies en gemeenten beland, wat bijdroeg aan het vervagen van de grenzen tussen gemeentelijk en provinciaal domein. Daarnaast beargumenteerden de initiatiefnemers dat een zo maximaal mogelijke toedeling van politieke en burgerrechten de integratie van niet-Nederlanders zou bevorderen.

Ten slotte werd gesteld dat provinciaal kiesrecht voor ingezetenen met een andere nationaliteit geen onbekend verschijnsel is in West-Europa. Zo kenden het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland en IJsland al verschillende varianten van regionaal kiesrecht voor ingezetenen met een andere nationaliteit.

Vanwege de directe aanleiding, de mogelijke invoering van stadsprovincies, beperkten de initiatiefnemers zich in hun wetsvoorstel tot de uitbreiding van kiesrecht voor de Provinciale Statenverkiezingen. Daarnaast waren zij van mening dat de politieke wil ontbrak om het kiesrecht voor de Tweede Kamer uit te breiden.

In 1997 werd het wetsvoorstel besproken door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken. De leden van de fracties van de PvdA, D66 en GroenLinks spraken hun goedkeuring uit voor het voorstel tot wijziging van de Grondwet. De leden van het CDA, de RPF en de SGP stelden dat nationaliteit en burgerschap met elkaar verbonden dienen te zijn. Ook de leden van de SGP meenden dat de mogelijkheid van naturalisatie bestaat voor niet-Nederlanders die zich blijvend vestigen in Nederland, en dat zij op die manier actief invulling kunnen geven aan volwaardig burgerschap.

De leden van de VVD vonden het ook onwenselijk en onjuist om ingezetenen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben kiesrecht te geven voor de Provinciale Statenverkiezingen. De VVD-fractie had in het verleden ingestemd met het actieve en passieve kiesrecht voor niet-Nederlanders bij gemeenteraadsverkiezingen, omdat op lokaal niveau integratie plaatsvindt. Verder wilden zij niet gaan.

Omdat een meerderheid van Tweede Kamerfracties bezwaren had tegen de inhoud van het wetsvoorstel en omdat de discussie omtrent de invoering van stadsprovincies was beslecht, verloor het wetsvoorstel momentum. In 2005 werd het wetsvoorstel ingetrokken, omdat geen van de leden van de PvdA-fractie de behandeling van het voorstel wilde voortzetten.

3.

Meer informatie

  • Artikel 130: Kiesrecht vreemdelingen10
  • Provinciale Staten11
  • Provinciale Staten (verkiezing)12

  • 1. 
    PvdA-politicus en burgemeester, die in Tweede en Eerste Kamer woordvoerder was voor staatsrechtelijke vraagstukken, het koninklijk huis en binnenlands bestuur. Bouwde als Tweede Kamerlid op die terreinen snel een goede naam op. Hield zich ook bezig met hoger onderwijs en was een pleitbezorger voor LHBTI-rechten. Voor zijn Kamerlidmaatschap medewerker staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, particulier secretaris van minister Ritzen en stafmedewerker van de WBS. Werd in 2004, anderhalf jaar na zijn vertrek uit de Tweede Kamer, burgemeester in Naarden en bleef dat vijfenhalf jaar. Was in die tijd tevens Eerste Kamerlid (2007-2009). Zijn burgemeesterschap van Groningen eindigde na ruim vier jaar voortijdig. Keerde vanaf 2017 terug als waarnemend burgemeester van respectievelijk Zaltbommel, Bergen (NH), Dijk en Waard (NH) en Voorne aan Zee (ZH) en sinds 2025 Alphen aan den Rijn.
     
  • 2. 
    Thom de Graaf (1957) is sinds 1 november 2018 vicepresident van de Raad van State. Daarvoor was hij van 7 juni 2011 tot 20 september 2018 Eerste Kamerlid voor D66. Van juni 2015 tot juni 2018 was hij tevens fractievoorzitter. In 2007-2012 was hij burgemeester van Nijmegen en van 1 februari 2012 tot 26 september 2018 was hij voorzitter van de Vereniging Hogescholen. De heer De Graaf werd op jonge leeftijd gemeenteraadslid in Leiden en was daarnaast topambtenaar op Binnenlandse Zaken. In 1994 werd hij Tweede Kamerlid. Hij was lid van de enquêtecommissie IRT. In 1997 volgde hij Wolffensperger op als fractievoorzitter en hij leidde de D66-fractie tijdens paars II en Balkenende I, maar stapte na de verkiezingsnederlaag van 2003 op. Keerde in het kabinet-Balkenende II terug als vicepremier en minister voor Bestuurlijke vernieuwing. Zag in 2005 zijn voorstel voor de gekozen burgemeester stranden in de Senaat en trad toen af.
     
  • 3. 
    Spraakmakend en niet geheel onomstreden Tweede Kamerlid voor GroenLinks van Surinaams-hindoestaanse afkomst. Kreeg vooral bekendheid door haar opmerkelijke vertrek uit de politiek, waarbij zij had meegedeeld ongeneeslijk ziek te zijn, hetgeen later bleek onjuist te zijn. Beschikte als raadslid in Amsterdam en als leidster van een informatiepunt voor migranten over een eigen achterban. Als Tweede Kamerlid niet zo opvallend, al was zij wel lid van de enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer. Voelde zich zeer betrokken bij de slachtoffers van die ramp en legde later een verband tussen haar gefingeerde ziekte en de psychische druk die dat tot gevolg had gehad.
     
  • 4. 
    Aan dit eerste 'paarse' kabinet namen PvdA, VVD en D66 deel. Het werd op 22 augustus 1994 gevormd na de Tweede Kamerverkiezingen van 1994. De kleur paars refereerde aan de vermenging van het rood van de PvdA en het blauw van de VVD. PvdA-leider Wim Kok, minister van financiën en vicepremier in het voorgaande kabinet-Lubbers III, werd premier.
     
  • 5. 
    Dit voorstel is gebaseerd op de overweging, dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering van de Grondwet, strekkende tot opneming van de mogelijkheid actief en passief kiesrecht voor provinciale staten te verlenen aan ingezetenen die geen Nederlander zijn.
     
  • 6. 
    Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.
     
  • 7. 
    De staatscommissie-Cals/Donner (1967-1971) moest advies uitbrengen over een algehele herziening van de Grondwet en over daarmee in verband staande wijzigingen van de Kieswet. De commissie werd op 26 augustus 1967 ingesteld door het kabinet-De Jong en bracht op 29 maart 1971 haar eindrapport uit.
     
  • 8. 
    Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij de wet geregeld.
     
  • 9. 
    In 1983 werd de Grondwet ingrijpend herzien. De hoofdstukindeling werd gewijzigd, teksten werden gemoderniseerd, overbodig geachte artikelen werden geschrapt, en er kwamen bepalingen over sociale grondrechten en een algemene antidiscriminatiebepaling.
     
  • 10. 
    Zolang de toekenning van het actief kiesrecht voor de verkiezing van de leden van de gemeenteraad aan ingezetenen die geen Nederlander zijn niet verenigbaar is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, treedt artikel 130 niet in werking. Het tijdstip van inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.
     
  • 11. 
    De gekozen volksvertegenwoordiging van een provincie wordt Provinciale Staten genoemd. De Provinciale Staten stellen het beleid van de provincie vast en controleren de uitvoering daarvan door de Gedeputeerde Staten. Het aantal leden van Provinciale Staten hangt af van het aantal inwoners van de provincie. Dit is geregeld in artikel 8 van de Provinciewet.
     
  • 12. 
    Om de vier jaar worden de leden van de Provinciale Staten gekozen op basis van evenredige vertegenwoordiging. Aan deze verkiezingen kunnen, naast de landelijke politieke partijen, ook provinciale partijen meedoen. De leden van Provinciale Staten kiezen eens in de vier jaar de Eerste Kamer. Dat doen ze kort nadat ze zijn aangetreden. De laatste Provinciale Statenverkiezingen waren op 15 maart 2023.