Staatscommissie-'s Jacob/Van Walsum
Op 21 mei 1946 stelde het kabinet-Schermerhorn1 per koninklijk besluit2 de Staatscommissie voor de Zaken van de Erediensten in. De commissie moest onderzoek doen naar de financiële verhoudingen tussen kerkgenootschappen en staat. Hierbij moest ze bezien of aanpassing van de Grondwet3 op dat punt wenselijk was.
De commissie bracht in 1953 weliswaar al adviezen uit, maar pas op 22 februari 1967 een eindverslag. De commissie vergaderde vooral tussen 1965 en 1967 (19 van de 38 vergaderingen). Ze adviseerde onder meer om de regeling over de financiële verhoudingen uit de Grondwet te halen en hier een nieuwe wettelijke regeling voor in de plaats te laten komen.
De regering nam dit advies over wat uiteindelijk in 1972 leidde tot een Grondwetsherziening4.
Artikel 185, waarin de financiële staatssteun aan kerkgenootschappen was geregeld, was afkomstig uit 1815. Omdat de omstandigheden en de plaats van de kerkgenootschappen in de maatschappij sindsdien sterk veranderd waren, was er behoefte aan een herziening van dit Grondwetsartikel.
naam |
functie(s) |
periode |
partij |
---|---|---|---|
secretaris-generaal6 van het ministerie van Financiën7, minister8 van Oorlog9 en Marine10 (voorzitter) |
tot oktober 1958 |
||
burgermeester van Rotterdam (voorzitter) |
vanaf oktober 1958 |
||
J. Bakker |
raadadviseur ministerie van Financiën |
tot februari 1958 |
|
prof.dr. P.P. van Berkum |
hoogleraar economie, Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg |
tot februari 1959 |
|
president van de Hoge Raad der Nederlanden (1946-1961), lid deputaten Gereformeerde Kerken |
|||
dr. K.H.E. Gravemeijer |
predikant, secretaris Algemene Synodale Commissie, Nederlandse Hervormde Kerk |
tot februari 1953 |
|
lid Eerste Kamer17 |
sinds september 1963 |
CHU |
|
prof.mr. J.J. Loeff |
juridisch adviseur Nederlands episcopaat, buitengewoon hoogleraar in Tilburg |
||
O.W. Vos |
hoofd directie financieringen en coördinatie oorlogsschade, ministerie van Financiën |
sinds februari 1958 |
|
hoogleraar economie Gem. Universiteit van Amsterdam, vicevoorzitter commissie predikantstraktementen |
overleden 15 juni 1958 |
||
H.M.J. Wagenaar |
directeur Raad voor Predikantstraktementen, Nederlandse Hervormde Kerk |
sinds februari 1958 |
|
H.J.F. Wesseldijk |
predikant, secretaris Generale Financiële Raad, Nederlandse Hervormde Kerk |
sinds februari 1953 |
|
mr. F.M. Westerouen van Meeteren |
voorzitter Commissie tot de zaken der Remonstrantse Broederschap |
sinds september 1963 |
In 1946 stond in artikel 178 (vanaf 1963: artikel 185) van de Grondwet dat verschillende christelijke godsdienstige groeperingen verzekerd waren van financiële staatssteun. De opdracht aan de staatscommissie was om te onderzoeken of dit artikel behouden moest blijven.
De commissie moest tevens aangeven hoe deze relatie tussen staat en godsdienst gemotiveerd kon worden. Als de commissie ervoor zou kiezen om artikel 178 te schrappen, moest ze ook uitzoeken hoe de nieuwe situatie het beste geregeld kon worden.
In het in 1967 gepubliceerde eindverslag verklaarde de staatscommissie waarom het zo lang had geduurd. Zo was ze tot het inzicht gekomen dat een ingrijpende verandering van de financiële verhouding noodzakelijk was en hadden de kerken na de oorlog tijd nodig gehad om zich te heroriënteren. De voornaamste oorzaak was dat het al eeuwen lang een omstreden onderwerp was.
Grondwetswijziging
De commissie adviseerde artikel 178 te laten vervallen. Het was verouderd en de toepassing was ingewikkeld geworden. In een nieuw artikel zou moeten worden bepaald dat de financiële verhoudingen tussen de kerkgenootschappen en Staat per wet geregeld kon worden en dat artikel 185 zou blijven gelden totdat deze wettelijke regeling tot stand was gekomen. De staatscommissie deed ook enkele aanbevelingen voor een nieuwe wettelijke regeling. Zo zou het bedrag van staatsuitkeringen aan kerken moeten worden verhoogd.
Onderwijs
De commissie adviseerde tevens om alle kerkelijke onderwijsinstellingen, die als wetenschappelijk konden worden aangemerkt, recht te geven op financiële staatssteun. De godsdienstige oriëntatie van deze instellingen mocht geen rol spelen bij het al dan niet verlenen van subsidie.
In 1972 voerde de regering de voorgestelde Grondwetsherziening door.
Meer over
- 1.Ruim een maand na de bevrijding benoemde koningin Wilhelmina dit eerste naoorlogse kabinet als opvolger van het oorlogskabinet-Gerbrandy III. Het kabinet-Schermerhorn/Drees bestond uit ministers van SDAP, CHU en RKSP, alsmede vijf partijloze ministers, van wie er later twee PvdA-lid werden. Minister-president Schermerhorn was afkomstig uit de kring van de VDB (later PvdA). Het kabinet trad op 25 juni 1945 aan.
- 2.Een koninklijk besluit (KB) is een besluit van de regering dat zonder medewerking van de Staten-Generaal wordt genomen.
- 3.De Grondwet is het belangrijkste staatsdocument en hoogste nationale wet van Nederland. Zij bevat de regels voor onze staatsinstellingen en de grondrechten van de burgers. Daarnaast bevat de Grondwet regels over bestuur, wetgeving en rechtspraak. De Grondwet telt acht hoofdstukken. Artikel 5.2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt dat de Grondwet de bepalingen daarvan in acht neemt.
- 4.Om de Nederlandse Grondwet te wijzigen, moet een voorstel tot wijziging worden ingediend. De wijziging moet twee keer in de Tweede en Eerste Kamer worden behandeld. Zo’n behandeling van een wetsvoorstel in het parlement wordt een lezing genoemd. Er zijn dus twee lezingen nodig voor de Grondwet kan worden gewijzigd. Vóórdat de tweede lezing plaatsvindt, moeten Tweede Kamerverkiezingen worden gehouden. In theorie moeten kiezers zich zo over de wijziging(en) kunnen uitspreken. Bij de tweede lezing is er in beide Kamers een tweederdemeerderheid vereist.
- 5.Partlijloze financieel deskundige die korte tijd minister was in het kabinet-Drees I. Afkomstig uit een Utrechts regentengeslacht (zoon van de Utrechtse Commissaris van de Koningin). Was zelf aanvankelijk burgemeester van een Gelderse plattelandsgemeente. Werd in 1945 secretaris-generaal van het ministerie van Financiën en was daarna als plaatsvervangend Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon belast met de repatriëring van Nederlandse militairen uit Indonesië. Volgde in oktober 1950 Schokking op als minister van Oorlog en Marine. Zijn belangrijkste besluit was het ontslag van generaal Kruls. Werd in het opvolgende kabinet niet gehandhaafd, hoewel hij goed lag in de Kamer. Speelde een belangrijke rol bij de komst van de TU Eindhoven.
- 6.De secretaris-generaal is de hoogste ambtenaar van een ministerie. Behalve belangrijk ambtelijk adviseur van de minister en/of staatssecretaris(sen) is de secretaris-generaal ook belast met de leiding aan het ambtelijke apparaat.
- 7.Dit ministerie speelt een centrale rol bij het vertalen van het algemeen regeringsbeleid in financieel beleid. Daarnaast coördineert het de openbare uitgaven en zorgt het ministerie voor de inning van de belastinggelden. Het ministerie is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de financiën van lagere overheden als provincies en gemeenten. Het monetaire beleid is eveneens een zorg van dit ministerie. Het ministerie behartigt de Nederlandse, financiële belangen in Europa en de rest van de wereld.
- 8.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 9.Dit ministerie bestond in de perioden 1815-1928 en 1941-1959. Het had de verantwoordelijkheid voor de landsverdediging (landmacht, vestingstelsel, legerorganisatie, personeel en bewapening).
- 10.Dit ministerie bestond in de perioden 1815-1825, 1840-1928 en 1941-1959. Het had de verantwoordelijkheid voor de zeeverdediging (vloot, 's rijkswerven, marinepersoneel, Korps Mariniers), alsmede voor het loodswezen. In de jaren 1825-1840 was er een ministerie van Marine en Koloniën.
- 11.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 12.Bestuurder van christelijk-historischen huize, die na de bevrijding 'doorbrak' naar de PvdA. Voor de oorlog secretaris van de Rotterdamse Kamer van Koophandel en lid van de hoofdredactie van het CH-dagblad De Nederlander. In 1946 wethouder van Rotterdam. Werd na een korte periode Tweede Kamerlid te zijn geweest in 1948 burgemeester; eerst van Delft en daarna van Rotterdam. Combineerde dat met het Eerste Kamerlidmaatschap. Stond bekend als een regent met gevoel voor decorum. Door zijn integriteit, toewijding en bestuurskracht was hij echter zeer gezien bij de Rotterdamse bevolking.
- 13.De Partij van de Arbeid (PvdA) is een progressieve, sociaaldemocratische partij. De partij werd opgericht in 1946 als een voortzetting van de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) en de Christelijk-Democratische Unie (CDU). De PvdA trok samen met GroenLinks op en deed met een gezamenlijke lijst mee aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023. Frans Timmermans leidt de gezamenlijke fractie in de Tweede Kamer.
- 14.Eminent antirevolutionair jurist, die minister van Justitie en president van de Hoge Raad was. Al jong topambtenaar en minister ('het kind van staat'), eerst in het kabinet-De Geer I en daarna in Ruijs de Beerenbrouck III. Stond goed aangeschreven bij de Kamerleden. Bracht onder meer de Ambtenarenwet tot stand. Werd na zijn aftreden als minister in 1933 raadsheer in de Hoge Raad. Tijdens de oorlog betrokken bij het kerkelijk verzet en enige tijd geïnterneerd. Nam ontslag als raadsheer, zonder overigens afstand te nemen van het beleid van de Hoge Raad tijdens de bezetting. Werd desondanks vanwege zijn houding in de oorlog in 1946 benoemd tot president van ons hoogste rechtscollege. Was tevens lange tijd voorzitter van de Kiesraad. Werd in 1971 minister van staat.
- 15.De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
- 16.Erudiete en bescheiden kenner van het zee- en handelsrecht, die als (adjunct-)secretaris van de Rotterdamse Kamer van Koophandel een belangrijke rol speelde bij de ontwikkeling van de Rotterdamse haven. Had ook in de wederopbouw daarvan een belangrijk aandeel. In de Eerste Kamer hield hij zich bezig met verkeer en waterstaat en economische onderwerpen. Zat tevens in het Europees Parlement. In 1959 was hij een serieuze kandidaat voor een ministerschap. Zeer actief als amateur-historicus.
- 17.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 18.Econoom die in 1950 de eerste voorzitter van de Sociaal-Economische Raad werd. Zoon van een Groningse middenstander en een Franse moeder en gehuwd met een kleindochter van CH-voorman De Savornin Lohman. Zowel door zijn voorkomen, voordracht als kennis een indrukwekkende hoogleraar die in Rotterdam en na de oorlog aan de Amsterdamse gemeente-universiteit veel gezag had. Behalve het voorzitterschap van de SER bekleedde hij vele functies in het bedrijfsleven, en daarnaast was hij werkzaam voor kerkelijke en charitatieve instellingen. Rechtlijnig, zelfbewust denker, zonder veel humor.
- 19.Een grondwetscommissie houdt zich bezig met mogelijke Grondwetsherzieningen. Vaak is een grondwetscommissie een staatscommissie: een niet-permanent adviesorgaan dat bij koninklijk besluit wordt ingesteld door de regering.