Het aftreden van een politieke krullenjongen
Bij de grondwetsherziening van 1948 werd het ambt van staatssecretaris in het leven geroepen. Zonder de ministerraad te hoeven uitbreiden, konden zodoende politieke functionarissen worden benoemd met een eigen taakgebied. Aanvankelijk was voorzien dat daardoor het aantal ministers zou kunnen worden beperkt, in de praktijk pakte dat anders uit. De staatssecretaris heeft een eigen politieke verantwoordelijkheid. Hij opereert weliswaar op basis van ministeriële aanwijzing, maar de minister hoeft zijn staatssecretaris niet politiek te dekken en kan deze zelfs desavoueren.
Dat de staatssecretaris zich niet achter de minister kon verschuilen, bleek zonneklaar in 1958. In dat jaar werden er problemen geconstateerd bij de Nederlandse defensie, meer in het bijzonder bij het Directoraat Materiaal Landmacht (DML). Dat directoraat had bij een blikfabriek in Doesburg een order geplaatst voor 400.000 helmen. Na enige tijd bleken die ondeugdelijk te zijn, omdat ze scheurden. Die fout was tijdens de keuring door DML niet aan het licht gekomen. Dat gebeurde pas bij het gebruik door mariniers in Nieuw-Guinea.
Korte tijd later bleken er ook problemen te zijn met ventielen van gasmaskers en met het laadvermogen van voertuigen. Tevens speelde tezelfdertijd een rechtzaak tegen een ambtenaar van het DML, majoor Koopman ('majoor K.'), over het aannemen van steekpenningen. Tijdens die rechtzaak verklaarden (voormalige) ambtenaren van het DML dat er van alles mis was bij dit directoraat. Voor VVD-Tweede Kamerlid Ritmeester1 was dit aanleiding om minister Staf2 en staatssecretaris Kranenburg3, die verantwoordelijk was voor het materiaalbeleid op defensie, op 23 april 1958 te interpelleren.
Tijdens de interpellatie kon minister Staf niet anders doen dan de berichten over het DML te beamen. Tussen het directoraat en de Verenigde Blik Fabrieken (Verblifa) in Doesburg hadden zulke nauwe banden bestaan, dat productie en toezicht onvoldoende gescheiden waren geweest. Dit had echter, aldus de minister, al in 1956 tot een reorganisatie geleid. De Kamer leek daardoor in zekere zin gerustgesteld, maar stuurde niettemin aan op een onderzoek.
En staatssecretaris Kranenburg? Die was tijdens de interpellatie afwezig vanwege een bezoek aan de Verenigde Staten in verband met de aanschaf van raketten. Dat leidde tot ernstige kritiek, vooral van de VVD-fractie. Het verweer op 7 mei van de inmiddels teruggekeerde staatssecretaris, dat zijn ambtsplicht hem had opgedragen naar de VS te gaan, werd door VVD-fractievoorzitter Oud4 niet geaccepteerd. De staatssecretaris had eventueel om uitstel van de interpellatie kunnen vragen. Oud concludeerde dat de staatssecretaris niet voor zijn taak berekend was en maar beter kon aftreden. Bijval voor die opvatting kreeg hij echter niet. Via een motie van de PvdA'er Vermeer5 werd besloten tot een parlementair onderzoek. Een motie-Ritmeester waarin om een extern onderzoek werd gevraagd, werd met 103 tegen 17 stemmen verworpen.
Het politieke leven van de staatssecretaris leek aldus - zeker voorlopig - te zijn gered. De Eerste Kamer dacht daar echter anders over. Tijdens de behandeling van de defensiebegroting in de Senaat, op 20 mei, opende KVP-woordvoerder De Gou6 de aanval op Kranenburg. Hij vreesde dat de staatssecretaris onvoldoende doordrongen was van zijn politieke verantwoordelijkheid voor de misstanden. Zijn afwezigheid bij de interpellatie-Ritmeester en het feit dat hij rustig op zijn stoel bleef zitten, wezen daarop. De Gou zei: "Een dergelijke handelwijze kan men verwachten van een politieke krullenjongen, maar niet van een staatssecretaris" (de term krullenjongen was een plaagstoot aan het adres van PvdA-fractieleider Burger7 die op 28 april tijdens een kaderdag van de PvdA KVP-minister Witte als zodanig had betiteld). De Gou vroeg aan Kranenburg zich te beraden op zijn positie. Uiteraard viel woordvoerder Van Riel8 van oppositiepartij VVD De Gou bij.
Van de zijde van de PvdA werden vraagtekens gezet bij het optreden van De Gou. Lag het wel op de weg van de Eerste Kamer, zo vroeg fractievoorzitter In 't Veld9, om een eigen politieke koers te bepalen, daar waar de Tweede Kamer eerder al een bepaalde lijn had uitgestippeld?
De positie van minister Staf bleef bij dit alles niet onbesproken. VVD-senator Van Riel vond dat ook hij diende af te treden. Die opvatting werd echter nauwelijks gedeeld. Alleen de PvdA vond dat beide bewindspersonen zich op hun positie dienden te beraden, maar de verhouding met Staf werd niet op scherp gezet. Kranenburg zegde toe zich te beraden; een beraad dat op 24 mei uitmondde in zijn ontslagaanvrage.
De staatsrechtelijke positie van de staatssecretaris werd daarmee gemarkeerd. Tevens bleek dat er een zekere vertrouwensrelatie bestaat tussen bewindspersonen en de Eerste Kamer. Dat dit echter een 'sluimerende' relatie is, kan worden afgeleid uit het feit dat nadien nimmer een staatssecretaris door de Senaat is weggezonden. De val van Kranenburg moet dan ook vooral worden gezien in het licht van de naderende breuk tussen 'rooms' en 'rood', in november 1958.
- 1.Vijftien jaar een vooraanstaand VVD-Tweede Kamerlid. Belastingambtenaar, die net als zijn vader, al jong gemeenteraadslid was. Onverschrokken burgemeester van het in de oorlog zwaar getroffen Den Helder en verzetsman. Ging als vrijzinnig-democraat en volgeling van mr. Oud in 1948 over van de PvdA naar de VVD. Maakte als Kamerlid naam in een affaire rond ondeugdelijk defensiematerieel (de helmenaffaire van 1958). Hield zich behalve met defensie bezig met diverse onderwerpen en in het bijzonder met binnenlandse zaken. Zijn spreeksnelheid dreef de stenografen soms tot wanhoop.
- 2.Krachtige minister op de twee defensiedepartementen in de jaren vijftig. Was directeur van de Heidemij en topambtenaar op het ministerie van Landbouw en werd in 1951 voor de CHU minister van Oorlog en van Marine. Hij bleef dat tot begin 1959. Reorganiseerde de Nederlandse strijdkrachten, onder meer vanwege de Nederlandse deelname aan de NAVO. Stond goed aangeschreven bij de Amerikanen en gold als een bekwame manager. Speelde bij enkele kabinetsformaties een bemiddelende rol. Was overigens niet geheel onomstreden vanwege zijn betrokkenheid bij de uitzending van Nederlandse boeren naar Oost-Europa tijdens de Tweede Wereldoorlog.
- 3.PvdA-politicus en bestuurder. Zoon van de staatsrechtgeleerde en Senaatsvoorzitter prof. R. Kranenburg. Was in Rotterdam advocaat en gemeenteraadslid en werd in 1951 staatssecretaris voor defensiematerieel. Trad in 1958 af, nadat ernstige kritiek was geuit op het materieelbeleid vanwege de aanschaf van ondeugdelijke helmen ('helmenaffaire'). Zijn afwezigheid in de Tweede Kamer tijdens een debat hierover leverde hem ernstige verwijten op, met name in de Eerste Kamer. Werd al kort na zijn aftreden justitie-woordvoerder van de PvdA-Tweede Kamerfractie. Was daarna vanaf 1964 twaalf jaar de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland, die als een onpartijdige, moderne 'regent' een goede naam had.
- 4.Staatsman, geschiedschrijver, staatsrechtgeleerde en voorman van de VDB en de VVD. Begon zijn loopbaan als kandidaat-notaris en belastingontvanger en was al op jonge leeftijd een vooraanstaand en veelzijdig Tweede Kamerlid. Trad in 1933 met Marchant toe tot het crisiskabinet-Colijn en voerde als minister van Financiën een strak bezuinigingsbeleid. In 1938 burgemeester van Rotterdam (tot 1952). Na de oorlog korte tijd lid van de PvdA, maar voelde zich daarin toch niet thuis en richtte met Stikker in 1948 de VVD op. Werd daarvan de onbetwiste politieke leider. Sprak met een wat hoge, zachte stem, maar had in de Kamer veel gezag door zijn kennis van het staats- en parlementsrecht. Kon overigens ook vilein uit de hoek komen en gold als autoritair. Schreef standaardwerken over de parlementaire geschiedenis.
- 5.Voorman van de PvdA in de jaren vijftig. Volgde in 1955 Koos Vorrink op als partijvoorzitter. In de oorlog actief in de illegaliteit. Was als Tweede Kamerlid een strijdbaar woordvoerder op het gebied van de defensie. Uitstekend spreker die als Kamerlid zo zorgvuldig formuleerde, dat de stenografen niets hoefden te schaven aan zijn stenogrammen. Overleed betrekkelijk jong. De PvdA eerde hem in een stichting die zich met de problematiek van de Derde Wereld bezighield.
- 6.Erudiete autoritaire katholieke regent, die dertig jaar burgemeester was en vaak in het nieuws kwam wegens zijn steile orangistische en nationalistische opvattingen. Woordvoerder defensie voor de KVP in de Eerste Kamer. Uitte in 1958 ongeremd felle kritiek op staatssecretaris Kranenburg wegens de aanschaf van ondeugdelijke helmen, waarna deze aftrad. Was op den duur meer geïnteresseerd in de oude geschiedenis van Nederland dan in de actuele bestuurszaken.
- 7.PvdA-voorman die in het tijdperk-Drees, maar ook nadien, onder meer als formateur, een vooraanstaande politieke rol speelde. Was advocaat in Dordrecht en werd in 1944 als Engelandvaarder opgenomen in het kabinet-Gerbrandy. Een conflict met Gerbrandy over de naoorlogse berechting van 'foute' Nederlanders leidde tot zijn aftreden. In 1945 voor de SDAP lid van het noodparlement en vanaf 1952 als fractievoorzitter naast Drees de voornaamste PvdA-politicus. In 1955 en 1956 succesvol informateur. Verliet in 1962 de Tweede Kamer na kritiek op zijn ongepolijste stijl. Werd daarna senator en in 1970 staatsraad. Mede door zijn directe wijze van uitdrukken en doortastende optreden wist hij in 1973 een wig te drijven in het confessionele kamp en werd hij de architect van het kabinet-Den Uyl. Was behalve PvdA-voorman ook voorzitter van de VARA.
- 8.Markant Eerste Kamerlid met onafscheidelijke sigaar en bolhoed, die sprak met Drentse tongval hoewel hij nauwelijks in die provincie had gewoond. Kleinzoon van de liberale staatsman Harm Smeenge; zijn moeder was een voorvechtster van vrouwenkiesrecht. Zeer belezen en scherp debater, die provocatieve uitspraken niet schuwde. Ondervoorzitter van de VVD en politieke peetvader van Hans Wiegel, met voorkeur voor de beter betaalde werknemers. Veel besproken figuur in de VVD, die na een minder geslaagde loopbaan bij een bank gedeputeerde was van Zuid-Holland. Een onberekenbare, vaak irritante, maar steeds boeiende man, die in eigen kring soms weerstanden opriep, maar ook werd beschouwd als 'grand old man' van de VVD.
- 9.Veelzijdig sociaaldemocratisch bestuurder en politicus. Grondlegger van de bestuurswetenschappen en bezonnen oordelend administratief rechter. Begon als 15-jarige op het gemeentehuis van Dordrecht en studeerde in zijn vrije tijd. Volgde in 1937 Ter Laan op als burgemeester van Zaandam. Werd in dat jaar lid van de Eerste Kamer voor de SDAP. Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting in de kabinetten-Beel I en -Drees I en II. Bracht onder meer de Huurwet en de Wederopbouwwet tot stand. Interpelleerde in 1953 als senator minister Donker over de ontsnapping van zeven oorlogsmisdadigers. Fijnzinnig en diepzinnig man, die als minister wel soms te optimistisch was. Gematigd orangist.