Heemskerk wil niet voor afgod knielen - Het caoutchouc-artikel (1887)

Source: Parlement.com.

Uitbreiding van het kiesrecht was de eis in de jaren tachtig. De eerste vrouwelijke arts Aletta Jacobs1 had een vergeefse poging gewaagd op de kiezerslijst te worden geplaatst, met een beroep op de Grondwet van 1848, die met betrekking tot het censuskiesrecht vergeten had uitdrukkelijk onderscheid te maken tussen man en vrouw.

De liberale voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond, B. Heldt2 en de socialisten leider Domela Nieuwenhuis3 werkten samen in de Nederlandsche Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht, welke ettelijke massa-demonstraties hield. Maar in de door ±11% van de volwassen mannen gekozen Tweede Kamer, vond die buitenparlementaire druk weinig gehoor. Toen Heldt als Kamerlid na een eenzame strijd voor het algemeen kiesrecht, zich neerlegde bij een uitsluiting van bedeelden, werd hij door de Nederlandsche Bond geroyeerd.

De conservatieve minister J. Heemskerk4 moge weinig volgelingen in de Tweede Kamer hebben gehad, hij was de enige, die bij Willem 111 een voldoend, zij het beperkt vertrouwen genoot om een grondwetsherziening aanhangig te kunnen maken. En hij was tegen algemeen kiesrecht; geleerd door de corruptie welke hierbij in de Verenigde Staten aan de dag was getreden en de manier, waarop Napoleon er mee in Frankrijk had gemanipuleerd.

Schipperend tussen de beide, bijna even sterke blokken, van liberalen en christelijke coalitie, werd moeizaam een compromis bereikt, dat het kiesrecht beperkte tot 'de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die de door de kieswet te bepalen kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand bezitten'.

In de wandelgangen kreeg dit de bijnaam van: caoutchouc-artikel! Kneedbaar als rubber. Meester in het debat bleef Heemskerk: 'een klein, nietig figuurtje, zeer ouderwets en wat slordig gekleed, met een langgerekt voorhoofd - dankbaar object voor de caricat uur - de dichtgeknepen bijziende ogen dicht op het papier. Als hij sprak, stond hij roerloos rechtop, alleen hoofd en rechterhand bewegend. Hij sprak moeilijk verstaanbaar, schor en brommerig.

Zijn bijtende, scherpe toon van vroeger was bij de jeugdig uitziende, fris blozende grijsaard tot puntige scherts geworden, met hier en daar een greintje minachting voor minder ervarenen. Zijn grapjes waren niet voor iedereen direct te volgen en waren gemengd platboertig en geleerd. Deze figuur is dan 5 jaar de grote kleine man geweest, die collega's dikwijl aanvul de of te hulp schoot.'

1.

Handelingen Tweede Kamer, 22 maart 1887

De heer Heemskerk: Wat is algemeen stemrecht, heeft men gevraagd, volgens het spraakgebruik en de ondervinding er van in andere landen? Die vraag is gemakkelijk te beantwoorden, want cijfers maken het uit. Naar de doode letter beteekent het stemrecht voor de geheele bevolking. Daarnaar wordt door niemand verlangd. Men kan, ja, over het stemrecht van vrouwen wel een aardig discours houden, maar die zijde der quaestie komt toch niet ernstig in aanmerking.

Bij de berekening welke de cijfers zullen zijn voor algemeen stemrecht voor de mannelijke bevolking in Nederland ben ik gekomen tot het resultaat, dat door een bekwaam statisticus is nagerekend en bevestigd, dat dit, naar de Staatsregeling van 1798, beginnende met den leeftijd van 20 jaren, zou bedragen een cijfer van 1.181.000 kiezers.

Als men begint met den leeftijd van 23 jaar zou het zijn 1.077.000. Is er nu iemand die bij eenig nadenken niet zal toestemmen dat dit cijfer voor ons kleine land veel te groot is? Wil men hierin gaan beperken, wat met het berip van algemeen stemrecht eigenlijk strijdt, en wil men de bedeelden uitsluiten, dan zou het cijfer een 150.000 à 200.000 minder worden. Dit is niet zeer precies op te geven omdat de bouwstoffen der verslagen omtrent het armwezen niet alle bij het maken van statistiek van dezelfde beginselen uitgaan.

Sommige instellingen toch verstaan onder het woord: partijen (in die zaak gebruikelijk) de gezinnen, anderen beg rijpen daaronder de behoeftigen hoofdelijk. Maar globaal genomen zal het loopen tusschen de 100.000 of 200.000. Er zullen dus bij algemeen stemrecht een klein millioen kiezers zijn en onder dezen, want men moet en mag het volk niet vleien, zullen er eenige honderdduizenden zijn, van wie men gerust mag zeggen, dat zij niet vatbaar en geschikt zijn om eene staatkundige bevoegdheid uit te oefenen.

De uitsluiting van algemeen kiesrecht werd verleden jaar niet zonder nadenken en op goede g ronden door de Regeering voorgesteld, en ik mag er bijvoegen, door de Kamer en gros, behoudens protest van enkelen, aangenomen. En wat blijkt nu uit deze discussie zonneklaar? Dat de groote meerderheid de bezwaren van eene zoodanige uitbreiding van het kiesrecht volkomen inziet.

Hoogst leerzaam was in dit opzicht de rede van den heer Gleichman5, ofschoon die ten slotte toch tot de conclusie kwam, dat in de toekomst de deur er voor moet opengehouden worden. 'Voor de toekomst' is gauw gezegd. Als men er onder verstaat de tijd waarin ons de tanden niet meer zeer zuIlen doen, dan kan men er licht over heenstappen, maar zoo moet men niet rekenen.

Men heeft veel gesproken over de toekomst; maar in de toekomst zal het volk bestaan uit menschen van gelijke bewegingen als nu, behoudens kleine veranderingen, die de tijd langzamerhand baart; maar bovendien, zet men de deur nu open - de geachte afgevaardigde uit Roermond had daarin gelijk-waarom zal er dan niet dadelijk tegen worden gedrongen? De geachte afgevaardigde uit Amsterdam sprak omtrent dit punt behartigenswaardige woorden en die grootendeels de redenen uitdrukten , waarom de Regeering niet genegen is en waarom zij meent het land geen goed te doen met thans het algemeen stemrecht toe te laten.

Algemeen stemrecht veroorzaakt groote opdrijving van uitgaven, omdat de begeerte naar hetgeen uit de staatsruifte krijgen is, aanwakkert in enorme mate. Algemeen kiesrecht veroorzaakt hooge leeningen, hooge belastingen. Algemeen kiesrecht veroorzaakt toenemende militaire uitgaven, dat heeft de ondervinding geleerd, dat leert zij nog. Zijn dat zulke weldaden?

Maar, wanneer dat nu zoo is en wanneer de leden van deze Vergadering bij groote meerderheid daarvan overtuigd zijn, waarom za l men dan eene kniebuiging voor dien afgod maken? Het is toch niet mogelijk, het kan bij niemand opkomen, om daarin zekere populariteit te zoeken. Zal de Regeering, die mocht zeggen: fiat algemeen stemrecht, en de afgevaardigden, die daaraan hunne stem schenken, na een paar weken misschien, die aura popularis niet met droeve en lange gezichten aanzien, wanneer zij de zaak meer zullen overdacht hebben?

Want de zaak wordt zelfs niet meer gewaardeerd, zoodra zij algemeen wordt; heeft iemand, die het niet best betalen kan om naar de komedie te gaan, een vrijbiljet of eenige plaatsen om er heen te gaan met zijn gezin, dan zal hij dankbaar zijn en recht genieten; maar zet de komedie voor allen open, dan zal er weldra niemand naar toegaan.

Dit is geen onderstelling; men weet dat. Men heeft gezegd: de Rijksmuseums met hare kunstschatten moeten, vooral des Zondags, gratis natuurlijk, opengesteld worden voor den werkman , die in de week geen tijd heeft ; wat zal hij daar een kunstzin de industrie nog eens daargelatenmaar welk een kunstgenot zal hij daar opdoen! En wat heeft men gezien? Dat er bijna niemand op Zondag komt.

Wat leert de ondervinding buitenslands (en dit is nog ernstiger)? Dat juist degenen, die het algemeen stemrecht hebben ingevoerd, achter de bank zijn gezet. Omdat de vergaderingen, waaruit zij voortgesproten waren, hen niet geavanceerd genoeg vonden , of dat zij zich geplaatst hebben tegenover de resultaten van het algemeen stemrecht. Wie is de man geweest, die in Frankrijk het algemeen stemrecht heeft doorgedreven? De advocaat Ledru-Rollin, lid van het provisioneel bewind van 1848, en reeds in 1849 heeft hij... gerechtelijk is het bewezen, tegen de resultaten van zijn algemeen stemrecht geconspireerd.

Meermalen zijn tegen de resultaten van het algemeen stemrecht volksbewegingen van hoogst ernstigen aard in enkele Staten van Noord-Amerika ontstaan – ik spreek niet van den Amerikaanschen burgeroorlog, die door andere sociale oorzaken is ontstaan, zoodat het verkeerd zou zijn om die hierbij aan te halen. De resultaten van het algemeen stemrecht in een van de grootste steden van de wereld, in New York, hebben gedurende eenige jaren een gezelschap van menschen aan het hoofd van het bestuur gebracht, die gerechtelijk overtuigd zijn van de gemeentekas voortdurend te hebben bestolen. Dat is een erkend feit.

Zij die zich de verdedigers van de volksvrijheden en van de rechten van den werkman noemden, zijn tegen de resultaten van het algemeen stemrecht met de vreeselijkste wapenen in de hand in de stad Chicago gekomen en verleden jaar met uiterst strenge straffen daarvoor gestra, zonder eenige verschoon ing. Waarlijk, Mijn heer de

Voorzitter, wij kunnen en mogen ons voor dien afgod niet buigen, maar wij meenen dat de eisch, die verleden jaar gesteld is en dien wij gaarne en ten volle onderschreven - men moet erkennen dat wij ons woord hebben gehouden - dat aan den gewonen wetgever eene groote mate van vrijheid moet worden toegekend, billijk was, omdat werkelijk meer ruimte moet worden gelaten dan thans de Grondwet doet. Maar, hoe nu die twee denkbeelden te vereenigen? Ik geloof dat het niet mogelijk is, om daar eenige andere formule voor te vinden, die juister uitdrukt wat men wil, dan maatschappelijke welstand en geschiktheid.

Handelingen: 1886/87 II, p. 1254

 

Meer over

  • VI Het liberale hoogtij: van Thorbecke tot Heemskerk (1850-1888)6

Literatuur

  • - 
    J.J. Huizinga: J. Heemskerk Azn. (1818-1897) Conservatief zonder partij (Diss. Leiden, 1973) p. 199
  • - 
    B. de Goede: Aan de hand van de grondwet, Zeist/Arnhem

  • 1. 
    Voorvechtster van vrouwenkiesrecht in de tweede helft van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Eerste meisje dat (als toehoorster) toegang kreeg tot de hbs en in 1870 de eerste vrouwelijke student. Na voltooiing van haar studie geneeskunde huisarts in Amsterdam (de eerste vrouwelijke arts). Toonde daarin grote sociale betrokkenheid en zette zich in voor geboortebeperking. Vanaf 1883 strijdster voor vrouwenkiesrecht en in 1894 oprichtster van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Actief in de VDB, maar in 1918 tegen de bedoeling van haar partij niet gekozen tot Tweede Kamerlid. Zette zich ook voor internationaal vredeswerk in.
     
  • 2. 
    Meubelmaker, vakbondsman en liberaal politicus. In 1885 de eerste 'arbeider' in de Tweede Kamer. Oprichter en voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond. Pleitbezorger van invoering van een staatspensioen en van kiesrechtuitbreiding. Maakte deel uit van de parlementaire enquêtecommissie naar toestanden in fabrieken. In 1886 de enige die bij de behandeling van de Grondwetsherziening voluit koos voor invoering van het algemeen kiesrecht. Sloot zich later aan bij de VDB, maar zijn politieke rol was toen al grotendeels uitgespeeld.
     
  • 3. 
    De grote voorman van de revolutionair socialisten aan het eind van de negentiende eeuw. Was aanvankelijk luthers predikant, maar verliet in 1879 de kerk. Als redacteur van 'Recht voor Allen' veroordeeld wegens majesteitsschennis. In 1888 met steun van Kuypers 'kleine luyden' door het district Schoterland tot Tweede Kamerlid gekozen. Vroeg daar aandacht voor de grote sociale noden. Keerde zich later van de parlementaire democratie af en kwam in anarchistisch vaarwater terecht. Werd door zijn aanhangers als een soort apostel beschouwd; zijn portret hing in menig arbeiderswoning. Zijn begrafenis in Amsterdam in 1919 werd door tienduizenden arbeiders bijgewoond.
     
  • 4. 
    Belangrijke negentiende-eeuwse politicus, die driemaal een bekwame minister van Binnenlandse Zaken was, met grote kennis van zaken. Aanvankelijk gematigd liberaal Tweede Kamerlid voor Amsterdam. Werd allengs conservatiever. Speelde een voorname rol in de conflictenperiode (1866-1868), waarbij kabinet en koning de strijd aanbonden met de Tweede Kamer. Was daarna enige tijd raadsheer in de Hoge Raad. Bracht in zijn tweede periode als minister belangrijke wetten tot stand zoals de Hoger-onderwijswet, de Hinderwet en de Spoorwegwet. In 1883 formateur en leider van een gematigd kabinet, die behendig de Grondwetsherziening verdedigde die de weg opende naar uitbreiding van het (mannen)kiesrecht. Hardwerkende pragmaticus met een conservatieve levenshouding. Politicus zonder partij, die bedaard en met milde humor optrad.
     
  • 5. 
    Voorman van de oud-liberalen en Tweede Kamervoorzitter. Na een loopbaan bij de Nederlandse Bank minister van Financiën in het kabinet-Kappeyne van de Coppello. Uitstekend administrateur en zuinig financier. Werd na de breuk in het kabinet feitelijk leider van de conservatief-liberalen. Was streng voor zichzelf en voor anderen. Moeilijk in de omgang. Ontzag inboezemend Kamervoorzitter, die door de gehele Kamer werd gerespecteerd vanwege zijn onpartijdigheid. Lange magere man; gedistingeerd en kalm, en gemakkelijk sprekend.
     
  • 6. 
    Achtergrondinformatie bij het zesde hoofdstuk van "De eerste honderdvijftig jaar, parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946" van J.TH.J. van den Berg en J.J. Vis, 2013 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam.