Nimmer zou de PvdA kunnen aanvaarden - Mandement der Bisschoppen (1954)

Source: Parlement.com.

In mei 1954 één jaar na de viering van het eeuwfeest van het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in Nederland verscheen een mandement van het Nederlands Episcopaat, getiteld: 'De katholiek in het openbare leven van deze tijd'. Het bleek een (laatste) poging om de eenheid der katholieken (tegenstanders spraken van: de verzuiling) te bewaren of te herstellen, onder bedreiging met kerkelijke sancties.

Het richtte zich tegen 'de doorbraak', de naoorlogse poging van katholieken (en protestanten) om samen met anderen ook nietgelovigen in één politieke partij (de PvdA) samen te werken. Het lidmaatschap van het NVV, het regelmatig luisteren, bleef voor de katholiek ongeoorloofd verklaard, op straffe van de weigering van de Heilige Sacramenten.

Ten aanzien van de Partij van de Arbeid zeiden de Bisschoppen tot hun dierbare gelovigen: 'Welke subjectief goede bedoelingen enkele katholieken ook mogen hebben bewogen om aan de zgn. doorbraak mee te doen, uw Bisschoppen zijn van mening, dat dit niet de weg is om de maatschappij in christelijke geest op te bouwen en de door Paus Pius Xl zo noodzakelijk geachte hervorming der zeden door te voeren.

Zij menen dat het onverantwoord is deze weg te gaan. En indien uw Bisschoppen hier geen sanctiemaatregelen treffen, dan doen zij dit enerzijds omdat het hier een betrekkelijk kleine groep betreft, die bovendien ook zonder sancties duidelijk kan weten, wat de Bisschoppen bedoelen en anderzijds uit een bijzondere reserve, die zij willen in acht nemen tegenover het gebruik van de politieke vrijheid, en uit grote bezorgdheid over het zieleheil van hen, die tot nog toe aan ons Bisschoppelijk vermaan geen gehoor hebben gegeven en van wie Wij hopen, dat zij thans Ons woord zullen verstaan. Wij vertrouwen dat iedereen duidelijk zal zijn wat de Bisschoppen bedoelen en vragen'.

Binnen de vakbeweging leidde dit mandement tot beëindiging van de samenwerking in de Raad van Vakcentrales. De PvdA belegde te Utrecht een grote kaderdag, waar tot grote ontstemming van de KVP1 ook de socialistische minister-president Drees2 sprak. Haar R.K.-werkgemeenschap ging in beraad en besloot tenslotte toch in de PvdA te blijven. Intussen had de socialistische fractieleider mr. J.A.W. Burger3 bij de algemene politieke beschouwingen in de Tweede Kamer de volgende waarschuwing geplaatst:

1.

Handelingen Tweede Kamer, 5 oktober 1954

De heer Burger: In het mandement der Nederlandse Bisschoppen van Mei van dit jaar wordt beweerd, dat van de PvdA aanzienlijke invloed van ongodsdienstigheid zou zijn uitgegaan op het openbare leven, o.m. door de steun, die in de openbare lichamen aan de strevingen van het Humanistisch Verbond is verleend. Ik moge van deze bewering het volgende zeggen.

De PvdA is blijkens haar beginselprogram van mening, dat de Kerken hun woord in het openbare leven moeten kunnen spreken. Deze partij, aldus ons beginselprogram, erkent het innig verband tussen leven, overtuiging en politiek inzicht en waardeert het in haar leden, als zij dit verband ook in hun arbeid voor de partij duidelijk doet blijken. Mijnheer de Voorzitter! Ik kan u verzekeren, dat deze passage volstrekt reële betekenis heeft, ook voor onze Katholieke leden, ook voor het zesde deel onzer fractie, dat praktiserend Katholiek is, ook voor onze Katholieke partijbestuurders, ook voor onze secretarissen en functionarissen.

Trouwens ik houd het er voor, dat enkelen van hen voldoende algemene bekendheid hebben verworven dan dat de gedachte zou kunnen opkomen, als zouden zij hun overtuiging als Katholiek ook maar voor een ogenblik onder stoelen of banken steken. Dat geldt met name ook voor de geachte afgevaardigde de heer Van Lier4, die in deze Kamer namens de PvdA-fractie gesproken heeft over de Overheidstaak jegens humanisten.

En zoals het voor Katholieken staat in de PvdA, Mijnheer de Voorzitter, zo staat het voor Protestanten, alsook voor buitenkerkelijken. Het is dan ook onhoudbaar onjuist, de PvdA direct of indirect te identificeren met een der stromingen, waartoe een deel harer leden behoort. Bovendien zou de PvdA ook al daarom dat vraagstuk waarschijnlijk niet in een geest van ongodsdienstigheid behandelen, omdat, voor zover naspeurbaar, omstreeks en wellicht meer dan de helft harer aanhang tot een Kerkgemeenschap behoort.

Prof. Van Ruler, Mijnheer de Voorzitter, heeft op de landdag van de Christelijk Historische Unie5 van dit jaar het vraagstuk van de Overheid en het humanisme behandeld en zijn mening vervolgens in een krantenartikel gepubliceerd. Het is niet aannemelijk, dat men deze ais theocratisch bekendstaande hoogleraar in de theologie deswege zal verwijten, dat hij door zijn woorden aanzienlijke invloed van ongodsdienstigheid doet uitgaan, niettegenstaande hij tot de zelfde conclusie kwam als de PvdA, nl. dat de Overheid de geestelijke verzorging van humanisten mogelijk moet maken.

Trouwens, bij de desbetreffende discussie in de Kamer kon ook de heer Bruins Slot6 zich niet aan de conclusie onttrekken en hij deed dat dan ook niet Mijnheer de Voorzitter, dat, wanneer minderjarigen door de Overheid aan de zorg van hun humanistisch gezinde ouders worden onttrokken voor militaire dienstplicht, die zelfde Overheid niet nog eens gelijktijdig die jongelui de geestelijke verzorging mag onthouden, tot het bijbrengen waarvan hun ouders in Nederland de vrijheid hebben.

Bovendien heeft ook pater Stokman7 blijk gegeven te beseffen, dat voor de Overheid, immers uitoefenende het gezag van en voor alle Staatsburgers, dit probleem bepaaldelijk anders ligt dan vanuit een kerkelijke visie. Het probleem is dus nogal gecompliceerd, Mijnheer de Voorzitter, en men zal de PvdA, zo zij haar wezen niet verloochent, altijd kunnen treffen aan de zijde van hen, die onrecht lijden of daarmee bedreigd worden, ook als dat humanisten betreft, die in Nederland nog altijd volwaardige Staatsburgers zijn.

Wij hebben geen behoefte aan verdrukte minderheden, ook niet van humanisten. Overigens, Mijnheer de Voorzitter, wanneer er sprake zou zijn van achterstelling van Katholieken, b.v. wanneer het betoog van de voorzitter van de ARKA omtrent de achterstelling van Katholieke ambtenaren gebleken zou hebben hout te snijden, dan zou het Katholieke volksdeel vanzelfsprekend op de PvdA kunnen rekenen in de strijd voor gelijkgerechtigdheid. Overigens betwijfel ik of wel terecht het humanistisch denken, in het bijzonder in het huidige tijdsbestek, verweten kan worden, niet uit te gaan van een godsdienstige grondslag.

De bekende terminologie, deus sive natura, waarvan b.v. Spinoza en Hugo de Groot zich bediend hebben, is niet zonder vergelijkbare aspecten. Het gegeven lijkt mij dan ook eerder een traditionele Nederlandse controverse dan specifiek modern. Het constateren van deze feiten en dienovereenkomstig een voor allen gelijk rechtvaardig bestuur voor te staan, heeft met doen uitgaan van ongodsdienstigheid niets te maken en dient de Overheid of de PvdA evenmin verweten te worden als het feit, dat in Den Haag een moskee gebouwd gaat worden, hoeveel eeuwen ook de Christenheid bloedig tegen het Mohammedanisme gestreden moge hebben.

Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, wil intussen bepaaldelijk niet gezegd zijn, dat de verantwoordelijkheid tot rechtvaardige behandeling van al haar onderdanen voor de Overheid met zich zou brengen, dat die niet zou mogen beseffen, dat humanisme en godsdienst wezenlijk verschillend zijn en dus identieke benadering geenszins vanzelfsprekend is. Maar hiermede is wel gezegd, dat de Overheid geen scheidsrechter is in de waarheidsvraag, in welk gevat trouwens het standpunt van ds. Zandt8, Mijnheer de Voorzitter, de Katholieken in Nederland niet aan het openbare leven zouden zijn toegekomen.

Ik houd het er voor, dat deze verheldering voor allen van nut kan zijn en dat die te preferen valt boven de lekeninterpretaties, die een aantal Katholieke instanties onder het mom van trouw, maar in wezen hun verantwoordelijkheden ontvluchtende, aan het mandement hebben verleend. De onjuiste voorlichting, waarop de Bisschoppen zijn afgegaan, toen zij de PvdA van invloed van ongodsdienstigheid beschuldigden, kan waarlijk geen verwondering wekken, wanneer men bedenkt, dat ook prof. Romme9 zich niet heeft ontzien, in de Kamer, omtrent de Rooms-Katholieke leden van de PvdA, te spreken van een gevaar voor ons land, voor hun Rooms-Katholieke medeburgers en voor hen zelf, prof. Romme, die onlangs zo waar godsdienstonvrijheid voor Rooms-Katholieken in ons land blijkt te hebben ontdekt.

Onzerzijds zullen wij in goed vertrouwen op de uitslag blijven uitdragen, dat in de verhoudingen van vandaag onze keuze noodzakelijk is voor 's lands toekomst, zulks in het bewustzijn van de noodzaak te moeten worstelen met de problemen, die uiteraard ook in onze visie optreden, maar wij erkennen ten volle het recht van iedere Nederlander, op zijn gronden anders te kiezen. Niet echter erkennen wij het recht politieke keuze in feite uit te sluiten, omdat daarmede de grondslag van onze samenleving wordt ondermijnd.

In plaats van politieke overtuiging tegen politieke overtuiging vallen wij dan weer terug in het oude 'macht' tegen 'macht' en degene, die ons volk deze geestelijke verarming aandoet, kan zich van onze weerstand verzekerd houden, naar de maximale mate onzer krachten. Mijnheer de Voorzitter! Het is de PvdA voor de zoveelste maal niet mogelijk gebleken met duidelijkheid te ontwaren, wat in deze essentiële vragen het wezen der KVP is, en dit is toch wenselijk om beslissingen van verstrekkende betekenis in verantwoordelijkheid te kunnen nemen.

Wij hebben soms de indruk gekregen, dat deze vraagstukken ook in KVP-kringen onzekerheid en nadere overwegingen hebben gewekt, een op zich zelf bemoedigend verschijnsel. De PvdA heeft harerzijds getracht een duidelijk schibboleth te stellen, waaraan het karakter der KVP zou kunnen worden getoetst. De verklaring van het partijbestuur van de PvdA. dd. 9 juni 1954 naar aanleiding van het mandement, een verklaring, die voor ons in volle omvang onverzwakt gelding heeft, zegt namelijk: 'dat, indien de thans ingeleide ontwikkeling een plaats in de partij voor Katholieken onmogelijk zou maken, zulks de thans reeds scherper geworden politieke verhoudingen nog verder moet toespitsen en onvermijdelijk gevolgen zal hebben voor de mogelijkheid tot kabinetsformatie en voor de thans bestaande politieke samenwerking'.

Mijnheer de Voorzitter! Met nadruk zeg ik, dat deze zakelijke vaststelling niets te maken heeft met wat kleintjes weleens gequalificeerd is als een dreigement. Het is eenvoudig de consequentie van wat ik voorafgaand heb gezegd en wat die zelfde verklaring van het partijbestuur omschrijft als:

'Nimmer zou de Partij van de Arbeid kunnen aanvaarden, zowel terwille van de zuiverheid van de kerkelijke en staatkundige verhoudingen in ons land, als terwille van de beginselen van democratie en geestelijke vrijheid, waarop de Nederlandse samenleving is en dient te blijven gebouwd, dat de vrijheid van politieke partijkeuze wordt aangetast ten bate van de machtspositie van een confessionele partij'.

Duidelijk wordt derhalve geweten, Mijnheer de Voorzitter, hoezeer de mogelijkheid van het lidmaatschap van Katholieken voor de PvdA even essentieel is als dat van aanhangers van welke andere levensbeschouwing ook, die tot democratischsocialistische politieke inzichten kan leiden. De Katholieke Werkgemeenschap in de PvdA heeft om haar moverende redenen zich daaromtrent nog niet uitgesproken.

Het is niet aan de Partij als geheel daarop vooruit te lopen. Het spreekt intussen wel vanzelf, dat de PvdA haar Katholieke leden zolang zij lid zijn, als volkomen volwaardige leden beschouwt en niet als min of meer op de valreep. Het spreekt voorts vanzelf, dat de solidariteitsuitspraak onzer partij met haar Katholieke leden niet de betekenis heeft als zoude alleen aan die norm gemeten kunnen worden of de PvdA in goede trouw aan haar opvattingen omtrent de democratie met de KVP aan een Regeringscombinatie kan deelnemen. Ik meen daaromtrent voldoende duidelijk te zijn geweest. Wij weigeren door samenwerking de medeplichtigheid op ons te laden aan Regeringsdeelname van een partij of partijen, welker invloed ondermijnend voor de democratie moet worden geacht.

Indien het voor Nederland en de KVP treurige feit zich zou voordoen, dat ik door deze uitspraak de mogelijkheid van het verbreken van de samenwerking tussen KVP en PvdA naderbij heb gebracht, dat moge toch uit mijn betoog overduidelijk gebleken zijn, dat de PvdA allesbehalve regeringsmoede is. Maar tenslotte dient een partij niet meer verantwoordelijkheid te nemen dan zij dragen kan, zo de PvdA als de andere fracties in deze Kamer.

Er is in de Nederlandse politieke verhoudingen, hoe gebonden en dientengevolge vaak moeizaam die ook zijn, uiteindelijk een mogelijkheid van een Kamermeerderheid zonder PvdA, zoals er een mogelijkheid is van een Kamermeerderheid zonder KVP. Strijdende voor onze inzichten, menen wij in de achter ons liggende periode blijk gegeven te hebben en ik vraag daarvoor bijzondere aandacht zowel van een constructieve activiteit alsook van begrip voor het nuchtere feit, dat in Nederland vaak het compromis zal domineren, waar regeringscoalities onvermijdelijk zijn.

En wanneer dan ondanks die feiten overige fracties, waarmede een Kamermeerderheid zou kunnen worden gevormd, niettemin zouden menen aan een KVP als regeringspartner de voorkeur te moeten geven, niettegenstaande een brede volkspartij als de PvdA om wezenlijke redenen van democratie tot de conclusie zou zijn gekomen het regeringscontact met de KVP niet langer te mogen begeren, dan zou ons niets anders resten dan met daartoe passende middelen te streven naar het einde van die ongewenste verhoudingen. De socialistische beweging zal daartoe, het verleden niet vergetende, de kracht weten te vinden.

Handelingen Tweede Kamer. Zitting 1954/1955 p. 31


Meer over

  • Mandement van 195410

Literatuur

  • - 
    A.F. Manning e.a. Onze jaren 1945-1970: nr. 47, Amsterdam 1972
  • - 
    H.C. Faas: God, Nederland en de Franje, 1967, Utrecht pag 201

  • 1. 
    De KVP was een christendemocratische partij, die, hoewel zij voor iedereen openstond, vrijwel uitsluitend aanhang had onder de katholieken. De partij was in 1945 de opvolger van de vooroorlogse RKSP. In 1980 fuseerde zij met ARP en CHU tot het CDA. De KVP had met name in sommige streken (Limburg, Noord-Brabant, delen van Gelderland, Twente) een sterke machtspositie.
     
  • 2. 
    'Vadertje Drees'. Eén van de grootste twintigste-eeuwse politici, onder wiens leiding na de Bevrijding zowel de dekolonisatie als de wederopbouw plaatsvonden. Overtuigd sociaaldemocraat, maar wel zeer pragmatisch ingesteld ('niet alles kan, en zeker niet alles tegelijk'). Groeide op in Amsterdam en klom op van stenograaf, SDAP-wethouder van Den Haag en Kamerlid, tot minister en minister-president. Had als wethouder van Den Haag al voor 1940 een goede naam als bestuurder. In de oorlog enige tijd gijzelaar en centrale figuur in het politieke verzet. Bracht in 1947 als minister van Sociale Zaken de Noodwet Ouderdomsvoorziening tot stand, de voorloper van de AOW. Werd zowel daardoor, als door zijn leiderschap en soberheid een populair staatsman, ook buiten zijn eigen kring. Tien jaar premier van brede coalities waarvan PvdA en KVP de kern vormden. Had goede contacten met Beel. Brak in de jaren '70 met zijn partij, de PvdA, uit onvrede over de koers. Sober levende en altijd eenvoudig gebleven man, die een zeer hoge leeftijd bereikte.
     
  • 3. 
    PvdA-voorman die in het tijdperk-Drees, maar ook nadien, onder meer als formateur, een vooraanstaande politieke rol speelde. Was advocaat in Dordrecht en werd in 1944 als Engelandvaarder opgenomen in het kabinet-Gerbrandy. Een conflict met Gerbrandy over de naoorlogse berechting van 'foute' Nederlanders leidde tot zijn aftreden. In 1945 voor de SDAP lid van het noodparlement en vanaf 1952 als fractievoorzitter naast Drees de voornaamste PvdA-politicus. In 1955 en 1956 succesvol informateur. Verliet in 1962 de Tweede Kamer na kritiek op zijn ongepolijste stijl. Werd daarna senator en in 1970 staatsraad. Mede door zijn directe wijze van uitdrukken en doortastende optreden wist hij in 1973 een wig te drijven in het confessionele kamp en werd hij de architect van het kabinet-Den Uyl. Was behalve PvdA-voorman ook voorzitter van de VARA.
     
  • 4. 
    Katholieke PvdA-politicus, doorbraak-socialist. Geboren in Heerlen, maar als zoon van een ambtenaar van Sociale Zaken opgegroeid in Den Haag. Werkte bij Gewestelijke Arbeidsbureaus en was daarvan in onder meer Dordrecht en Nijmegen directeur. In de oorlog een moedig verzetsstrijder, die onder andere betrokken was bij spionage-activiteiten. Belandde daardoor in gevangenschap. Was als Tweede Kamerlid een gerespecteerd specialist op het gebied van de sociale zekerheid en lange tijd fractiesecretaris. Werd in 1973 op het laatste moment geen minister (van Defensie) en stapte toen over naar de Raad van State. Onderscheiden met de Militaire Willemsorde.
     
  • 5. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 6. 
    Journalist en ARP-politicus, die tussen 1956 en 1963 de ARP-Tweede Kamerfractie leidde. Nam in de oorlog ontslag als burgemeester en speelde in het verzet een belangrijke rol bij het illegale Trouw. Bleef na de oorlog als hoofdredacteur aan die krant verbonden. In de Kamer buitenland-woordvoerder en warm voorstander van Europese samenwerking. Volgde in 1956 Schouten op als fractieleider. Hoofdrolspeler bij de bouwcrisis van 1960, waarbij zijn fractie tegenover de 'eigen' bewindslieden Van Aartsen en Zijlstra kwam te staan. Nadat hij in 1961 ook zijn standpunt ten aanzien van Nieuw-Guinea had gewijzigd, raakte hij geleidelijk uit de gratie bij de ARP. In 1963 trok hij zich terug uit de politiek.
     
  • 7. 
    Pater Stokman. In Leuven gepromoveerde magister in de theologie. Als Tweede Kamerlid lange tijd de tweede man en vertrouweling van Romme in de KVP-fractie. Was adviseur van de katholieke vakbeweging en in de oorlog lid van het College van Vertrouwensmannen. Speelde in 1945 een belangrijke rol bij de oprichting van de KVP en daarna bij het bepalen van de koers van die partij. Was tegen de veroordeling van de PvdA in het Bisschoppelijk Mandement van 1954, maar voorstander van de vermaningen om tot katholieke eenheid te komen. Onderwijswoordvoerder van de KVP-fractie. Stapte later over naar de Eerste Kamer en behoorde eind jaren zestig tot de christen-radicalen in zijn partij. Op Prinsjesdag in zijn magistersmantel en met baret met paarse pluim een opvallende verschijning.
     
  • 8. 
    Orthodox-hervormde predikant, die door zijn kenmerkende zwarte pak en conservatief-protestantse opvattingen jarenlang een opvallende figuur in de Tweede Kamer was. Pleitbezorger van een protestants, volgens bijbelse normen geregeerd Nederland. Antipapistisch. Maakte bijvoorbeeld bezwaar tegen een bankbiljet, omdat daarop een kleine afbeelding van Sint Maarten stond. Als nestor van de Kamer diverse keren waarnemend Kamervoorzitter. Raakte nooit zijn spreekangst kwijt, maar kon wel met Gronings accent scherp uit de hoek komen, bijvoorbeeld over de Indiëpolitiek. Was ook lange tijd gemeenteraadslid in Delft en lid van Provinciale Staten van Zuid-Holland.
     
  • 9. 
    Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.
     
  • 10. 
    Op 30 mei 1954 brachten de Nederlandse bisschoppen, met aan het hoofd Johannes kardinaal de Jong een herderlijk schrijven (Mandement) uit over de katholiek in het openbare leven. Kernpunten van het Mandement waren een verbod voor katholieken om lid te zijn van de socialistische vakbeweging NVV en om regelmatig socialistische vergaderingen bij te wonen, socialistische pers te lezen of naar de VARA te luisteren.