Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36350-1) - Voorjaarsnota 2023

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 36350 - Voorjaarsnota 2023.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voorjaarsnota 2023; Lijst van vragen en antwoorden; Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36350-1)
Document date 02-06-2023
Publication date 02-06-2023
Nummer KST363502
Reference 36350, nr. 2
Commission(s) Financiën (FIN)
External link original article
Original document in PDF

2.

Text

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2022-

2023

36 350

Voorjaarsnota 2023

Nr. 2

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2023

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 28 april 2023 inzake over de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 350, nr. 1)

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,

Lips

kst-36350-2 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023

Feitelijke Kamervragen VJN 2023

Vraag 0: Toelichting Voorjaarsnota

Bij de regeling van werkzaamheden van de vaste commissie voor Financiën (11 mei) is door uw Kamer gesproken over de wijze van presentatie van de besluitvorming in de Voorjaarsnota. Om die reden is hierbij in antwoord op uw «vraag 0» een tweetal extra tabellen toegevoegd waarin de besluitvorming op een andere manier wordt gepresenteerd.

Bij publicatie van de Voorjaarsnota zijn mutaties onder plafondtoets Rijksbegroting grotendeels technisch weergegeven door ze te clusteren op begrotingshoofdstuk.

Om meer inzicht te geven in de beleidsmatige voorstellen is deze zelfde plafondtoets nu verder uitgesplitst, waarbij de 10 grootste maatregelen ter invulling van de dekkingsopgave los zijn weergegeven. Onder de reeks «overig besluitvorming» valt de rest van deze maatregelen en overige kleine mee- en tegenvallers op de begrotingen. Een volledig overzicht van de maatregelen ter invulling van de dekkingsopgave vindt u in de tabel bij vraag 9. De bedragen in deze tabel geven alleen het gedeelte op plafond Rijksbegroting weer, voor de maatregelen met een * geldt dat deze conform de systematiek van de deelplafonds ook deels onder een ander plafond (Sociale Zekerheid of Zorg) verwerkt zijn.

Als verdere toelichting op de Voorjaarsnota geeft onderstaande tabel 2 een meerjarige samenvatting van de dekkingsopgave en de dekking.

Met betrekking tot klimaat geldt dat de gereserveerde middelen hiervoor nog op de Aanvullende Post of departementale begrotingen staan. De implicaties van de klimaatbesluitvorming, zoals tekstueel opgenomen in de VJN, en daarmee samenhangende budgettaire mutaties (overhevelingen of schuiven in de tijd) worden op een later moment aan de TK voorgelegd.

Tabel 1: Plafondtoets Rijksbegroting op maatregelniveau

 

(in miljoenen euro, min = onderschrijding)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Uitgavenplafond bij Miljoenennota 2023

162.909

171.643

179.877

     

Aanpassingen van het uitgavenplafond naar aanleiding van:

Overboekingen met Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen

458

590

734

708

575

522

Loon- en prijsontwikkeling (incl GF/PF en HGIS)

1.406

3.289

4.956

5.954

6.469

7.135

Extra LPO-uitkering

325

365

350

339

332

335

Oekraïne plafondcorrecties

849

237

1

35

35

 

Rente na kabinetsperiode

   

747

1.921

3.390

4.850

Extrapolatie

         

194.230

Plafondcorrectie Pega

 

800

800

800

800

800

Overige plafondcorrecties

20

21

       

Bijstelling uitgaven en ontvangsten Norg-akkoord Bijstelling dividend EBN als gevolg van de solidari-

  • 1.327

344

  • 10
     

teitsheffing

381

         

Bijstelling ontvangsten mijnbouwwet als gevolg van vertraagde ontvangst 2022

  • 1713
         

Uitgavenplafond bij Voorjaarsnota 2023 (=1 t/m 10)

163.308

177.289

187.455

     

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2023

161.484

169.895

181.008

180.134

184.650

Extrapolatie

194.230

 

(in miljoenen euro, min = onderschrijding)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Overboekingen met Sociale Zekerheid, Zorg en

           

Investeringen

458

590

734

708

575

522

Loon- en prijsontwikkeling (incl GF/PF en HGIS)

1.406

3.289

4.956

5.954

6.469

7.135

Extra LPO-uitkering

325

365

350

339

332

335

Oekraïne plafondcorrecties

849

237

1

35

35

0

Bijstelling uitgaven en ontvangsten Norg-akkoord

  • 1.327

344

  • 10

0

0

0

Bijstelling dividend EBN als gevolg van de solidari-

           

teitsheffing

381

0

0

0

0

0

Bijstelling ontvangsten mijnbouwwet als gevolg van

           

vertraagde ontvangst 2022

  • 1.713

0

0

0

0

0

Overige plafondcorrecties

20

21

0

0

0

0

Totale tegenvaller rente

1.446

2.885

3.285

4.459

5.928

7.389

Dividenden

  • 50

243

107

156

190

185

Boeten en transacties en afpakken

151

199

202

51

3

  • 19

Prijsplafond

3.630

0

0

0

0

0

Blokaansluitingen

861

0

0

0

0

0

Tegemoetkoming Energiekosten (TEK)

500

220

0

0

0

0

Tijdelijk Prijsplafond Caribisch nederland

13

3

0

0

0

0

Uitvoeringskosten TEK, prijsplafond, inframarginale

           

heffing

30

27

8

8

8

0

Tegenvaller gasbaten (excl. Norg-akkoord)

6.330

1.625

  • 1.274
  • 780
  • 395
  • 115

Kabinetsreactie Pega

0

800

1.050

1.050

1.050

1.050

Raming Schade en herstel Groningen

403

243

26

  • 178
  • 171
  • 86

Toeslagen

299

418

406

147

0

0

Besluitvorming Gemeente- en provinciefonds

0

0

0

0

1.265

1.430

Asiel JenV

1.119

1.349

1.452

1.351

0

0

Spreidingswet

235

26

318

26

216

26

Bewaken en beveiligen

14

102

122

117

112

112

Jeugdbescherming

43

50

50

50

50

50

Meevaller SDE

  • 1.294
  • 3.055
  • 695

0

0

0

EU-afdrachten

  • 398
  • 721
  • 86
  • 35
  • 108
  • 50

Herstel en Veerkrachtplan

23

126

  • 362
  • 529

0

0

HGIS a.g.v. CEP

  • 35
  • 67
  • 103
  • 103
  • 103
  • 103

Rente studiefinanciering

  • 8
  • 142
  • 256
  • 248
  • 247
  • 246

Vrijval reservering TenneT

0

  • 2.422
  • 1.458

0

0

  • 1.270

Meevaller referentieraming

0

  • 250
  • 165
  • 260
  • 328
  • 441

Herinvoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage

           

Wmo*

0

0

95

  • 130
  • 130
  • 130

Huurtoeslag

  • 232
  • 437
  • 280
  • 205
  • 162
  • 119

Belasting- en invorderingsrente (BIR)

  • 28
  • 105
  • 103
  • 101
  • 100
  • 100

Structurele onderuitputting VWS*

  • 96
  • 96
  • 96
  • 96
  • 96
  • 96

Klimaatbeleid

0

0

  • 26
  • 44
  • 66
  • 88

LPO tranche 2023 e.v. primair onderwijs en voortgezet

           

onderwijs

  • 71
  • 83
  • 88
  • 87
  • 88
  • 87

Scholingssubsidie STAP afschaffen*

0

  • 306
  • 305
  • 320
  • 258
  • 79

Verhoging Boetes 10%

 
  • 48
  • 51
  • 60
  • 63
  • 65

LPO Transitiefonds

  • 2
  • 18
  • 19
  • 44
  • 47
  • 51

Efficiencytaakstelling JenV

  • 28
  • 5
  • 35
  • 35
  • 35

0

Resterende middelen halvering collegegeld

0

  • 10
  • 138
  • 149
  • 149
 

Onbenutte eindejaarsmarge OCW

  • 117

0

0

0

0

0

Overig besluitvorming

  • 46

318

184

  • 14
  • 144
  • 308

Accres en GF PF (excl. Loon- en prijsontwikkeling)

43

32

  • 3

0

0

0

Kasschuiven

  • 2.433

715

692

438

646

338

Eindejaarsmarge

2.960

77

65

0

0

0

In=uittaakstelling

  • 2.897
  • 77
  • 65

0

0

0

Aanvullende onderuitputting

0

  • 1.500
  • 1.250

0

0

0

Reguliere uitgaven bij Voorjaarsnota 2023 (= 12 t/m

53)

172.248

174.859

188.244

191.604

198.841

209.350

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Miljoenennota 2023 (=12-1)

  • - 
    1.425
  • - 
    1.748

1.131

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Voorjaarsnota 2023 (=11-54)

8.940

  • - 
    2.430

790

(in miljoenen euro, min = onderschrijding)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Uitgavenniveau corona bij VJN 2023

3.676

464

118

  • - 
    10
  • - 
    5

18

Totale uitgaven bij Voorjaarsnota 2023 (=54+57)

175.924

175.323

188.363

191.594

198.836

209.368

Tabel 2: Meerjarige toelichting dekkingsopgave en

invulling

         
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Dekkingsopgave

13.940

4.935

4.989

6.321

8.127

9.840

Rente (totaal)

1.446

2.885

3.285

4.459

5.928

7.389

Asiel

1.119

1.349

1.452

1.351

0

0

Spreidingswet

235

26

216

26

216

26

PEGA (totaal)

0

800

1.050

1.050

1.050

1.050

GF/PF intensivering

0

0

0

0

1.265

1.430

Energie

10.070

  • 1.550
  • 1.961
  • 772
  • 387
  • 115

Overig per saldo beeld

1.071

1.425

947

208

54

61

Vermindering dekkingsopgave

  • - 
    5.546
  • - 
    800
  • - 
    1.547
  • - 
    2.721
  • - 
    4.190
  • - 
    5.650

plafondcorrectie rente cf begrotingsregels

0

0

  • 747
  • 1.921
  • 3.390
  • 4.850

plafondcorrectie PEGA cf besluitvorming

0

  • 800
  • 800
  • 800
  • 800
  • 800

dekking lastenkant cf besluitvorming

  • 5.546
         

Resterende dekkingsopgave

8.394

4.135

3.442

3.601

3.937

4.190

Inzet meevallers

  • 403
  • 497
  • 604
  • 700
  • 812
  • 937

Totaalbeeld generale dossiers (exclusief rente)

  • 273
  • 2751
  • 1958
  • 708
  • 264
  • 1.503

Maatregelen

  • 970
  • 1.692
  • 3.232
  • 2.938
  • 2.703
  • 2.111

Taakstellende onderuitputting

0

  • 1.500
  • 1.250

0

0

0

Kasschuiven

  • 2.433

715

692

438

646

338

Totaal na besluitvorming

4.315

  • 1.590
  • 2.910
  • 308

804

  • 23

Vraag 1

Kunt u uitleggen waarom de militaire pensioenen worden omgezet van begrotingsgefinancierd naar kapitaaldekking en waarom deze vervolgens niet meer saldorelevant zijn?

Antwoord op vraag 1

In het nieuwe pensioenstelstel (Wtp) is het uitgangspunt dat de waarde van bestaande pensioenaanspraken collectief worden ingebracht in de nieuwe pensioenregeling («invaren»). Invaren is alleen mogelijk voor pensioenen die kapitaalgedekt zijn. Daarom wordt bij overgang naar het nieuwe stelsel het deel van de militaire pensioenen dat momenteel nog begrotingsgefinancierd is (van voor 1 juni 2001) van kapitaaldekking voorzien. Om de budgetneutrale omzetting te kunnen realiseren is nu een reservering als saldorelevante uitgave opgenomen op de Aanvullende Post.

Vraag 2

Waarom is in de jaren 2027 en 2028 de verwachting dat de EMU-saldo onder de -3,1% en -3,5% zal liggen en in hoeverre is het waarschijnlijk dat dit zich ook zal voordoen, gezien de realisatie in 2022?

Antwoord op vraag 2

Het EMU-saldo verslechtert tot onder de -3% van het BBP doordat geplande intensiveringen uiteindelijk tot besteding komen. Ook vertonen vergrijzingsgerelateerde uitgaven een autonome stijging en zijn de rente-uitgaven gestegen. De afgelopen jaren is het saldo enkele malen meegevallen wegens enerzijds hogere ontvangsten (door sterker dan verwachte economische groei en hogere inflatie) en anderzijds lagere uitgaven (met name door onderuitputting). Het ligt niet in de rede dat deze beide factoren het saldo positief zullen blijven beïnvloeden. De hogere ontvangsten zijn immers verwerkt in de geraamde ontvangsten voor de toekomst. Bij onderuitputting op investeringen geldt bovendien dat deze in latere jaren alsnog tot besteding zullen komen en daarmee het saldo in de toekomst alsnog belasten.

Vraag 3

Hoe is het budgettaire effect van het aflopen van het Integraal Zorgak-koord meegenomen in de ontwikkeling van het saldo en de schuld in 2027 en 2028? Kunt u een uitsplitsing maken hoe de zorg zich had ontwikkeld zonder deze maatregelen?

Antwoord op vraag 3

Met de financiële afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) wordt invulling gegeven aan verschillende maatregelen uit het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) om de groei van de zorguitgaven in de Zorgverzekeringswet (zvw) te verminderen. De maatregelen hebben een structureel karakter. Dat betekent dat ook de besparingsopgave na 2026 doorloopt. Het totaal van de maatregelen bedraagt een besparing van bijna 1,9 miljard euro Tevens zijn in het IZA afspraken gemaakt over verhoging (Medisch Specialistische Zorg, Geestelijke Gezondheidszorg) of verlaging (Huisartsenzorg, Multidisciplinaire zorg, Wijkverpleging) van het startniveau van het uitgavenkader per 2023. Per saldo is daarmee een structurele neerwaartse bijstelling van 0,35 miljard euro verwerkt.

Daarmee kan gesteld worden dat het budgettaire effect van beperking van de groei van de Zvw-uitgaven 2,25 miljard euro bedraagt. Het effect van deze besparingen werkt structureel door op de groei van de Zvw-uitgaven. Daling of stijging van de Zvw-uitgaven worden verwerkt in de ontwikkeling van het saldo en de schuld.

Indien de structurele IZA-besparingen niet meegenomen worden in de meest actuele stand (Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 350)), leidt dat tot onderstaande uitsplitsing. Hierbij moet worden opgemerkt dat het in algemene zin lastig is aan te geven hoe de zorguitgaven zich zouden hebben ontwikkeld zonder deze maatregelen.

 

In miljoen Euro's

2027

2028

Stand Voorjaarsnota 2023

114.152

119.954

Correctie IZA-maatregelen

  • 2.250
  • 2.250

Totaal

111.902

117.704

Vraag 4

Klopt het dat de leningen aan Oekraïne saldorelevant zijn geboekt en wat is daar de reden voor?

Antwoord op vraag 4

Het kabinet heeft in 2022 via een speciale kredietlijn van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een lening verstrekt in het kader van de oorlog in Oekraïne. Zowel de lening zelf als de aflossing van deze lening zijn niet-saldorelevant geboekt. Hiermee heeft het kabinet gehandeld in lijn met de Eurostat-regels aangaande het EMU-saldo.

Vraag 5

Kunt u uitleggen waarom de oploop van de loon- en prijsontwikkeling zo'n groot effect hebben op de verslechtering van het saldo? Kunt u aangeven welke aannames daaronder liggen ten aanzien van de inflatie en de loonontwikkeling?

Antwoord op vraag 5

Voor de ontwikkeling van de lonen en prijzen wordt het uitgavenplafond gecorrigeerd. Zo hoeven departementen geen ruimte op hun begrotingen te vinden vanwege macro-economische ontwikkelingen waar zij geen invloed op kunnen uitoefenen. Dit betekent echter ook dat deze uitgaven niet worden gedekt. Daardoor belasten deze rechtstreeks het EMU-saldo.

Voor de berekening van de loon- en prijsbijstelling baseert het kabinet zich op de relevante variabelen uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023. Ten opzichte van de Macro Economische Verkenning (MEV) 2023 bij Miljoenennota zijn deze variabelen opwaarts bijgesteld. Dit verhoogt de verwachte uitgaven voor de loon- en prijsbijstelling.

Daarnaast bestaat de prijsbijstelling dit jaar uit een regulier deel en uit een extra deel over 2022. De eenmalige extra prijsbijstelling over 2022 komt voort uit de toezegging uit de Najaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 250) om extra prijsbijstelling uit te keren om de (semi-)collectieve sector structureel extra te compenseren voor de hoge inflatie. Deze systematiek is niet-regulier. Ook deze extra prijsbijstelling draagt bij aan de toegenomen totaaluitgaven voor de loon- en prijsontwikkeling.

Bij hogere lonen en prijzen stijgen naast de uitgaven ook de ontvangsten, bijvoorbeeld binnen de loonheffing en de btw. Dit leidt tot hogere ontvangsten met een saldo-verbeterend effect tot gevolg. Deze ontvangsten worden in tabel 5 niet zichtbaar onder loon- en prijsontwikkeling uitgaven, maar vallen onder belasting- en premieinkomsten.

Hierdoor wordt het effect van de loon- en prijsontwikkeling op de verslechtering van het EMU-saldo aan de uitgavenzijde gedempt.

Vraag 6

Waarom is er gekozen voor een doelmatigheidswinst van vier % op het persoonsgebonden budget (PGB) en wat is hier de onderbouwing voor? Kunt u aangeven wat het effect is van deze maatregel op de koopkracht van de mensen die zorg leveren aan hun partner, kinderen of familie?

Antwoord op vraag 6

Het komt niet vaak voor dat cliënten het volledige ter beschikking gestelde bedrag opmaken. Deze maatregel heeft als doel het pgb-budget in de Wlz beter aan te laten sluiten op de daadwerkelijke zorgvraag van cliënten. De besparing slaat neer bij zowel formele als informele zorgaanbieders. Hoe deze verdeling precies is, is niet bekend. Het effect op de koopkracht van mensen die zorg leveren aan hun partner, kinderen of familie (informele zorgaanbieders) is daarom onbekend. De opbrengst van de maatregel maatwerk pgb is doorgerekend in de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. Hierin is de opbrengst geraamd op 5%. Dit betrof een raming op basis van een pilot door één zorgkantoor. Omdat inmiddels meerdere zorgkantoren in meer of mindere mate (pilots) zijn gestart met deze werkwijze, is de verwachte efficiëntiewinst bijgesteld naar 4%.

Vraag 7

Kunt u een overzicht maken van de bijdrage van departementen aan het Slavernijverleden en hoe deze optellen tot het bedrag dat het kabinet beschikbaar wil stellen? Kunt u dit in één overzichtelijke tabel presenteren (pagina 81)?

Antwoord op vraag 7

In het kader van de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Dialooggroep slavernijverleden (Kamerstuk 36 284, nr. 1) maakt het kabinet € 200 miljoen incidenteel en € 8 miljoen structureel vanaf 2024 beschikbaar. Om ruimte te behouden bij de invulling van de beoogde doelen is er sprake van een 100% eindejaarsmarge, waardoor deze middelen over de jaargrenzen heen beschikbaar blijven. De middelen zijn specifiek gedekt door alle departementen, volgens de onderstaande verdeling:

Tabel 1 Verdeling specifieke dekking voor 200 miljoen incidenteel en 8 miljoen structureel vanaf 2024 i.h.k.v. de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege dialooggroep slavernijverleden (bedragen in miljoen)

 
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

=struc

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

5,9

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Defensie (incl. DMF)

12,1

0,5

0,5

0,4

0,4

0,4

Economische Zaken en Klimaat (incl. NGF en Klimaatfonds)

9,8

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Financiën (excl. Nationale Schuld)

4,3

0,2

0,2

0,1

0,1

0,1

HGIS

4,9

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Infrastructuur en Waterstaat (incl. DF en MF)

8,1

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

Justitie en Veiligheid

10,9

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (incl. Transitiefonds)

2,2

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

 

32,5

1,2

1,2

1,2

1,2

Sociale Zekerheid

50,1

2,3

2,3

2,3

2,4

2,4

Zorg

60,6

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

Totaal departementale bijdragen incidenteel

168,7

31,3

0

0

0

0

Totaal departementale bijdragen structureel

 

8,0

8,0

8,0

8,0

8,0

Kasschuif

  • 165,7

66,7

99,0

     

Kasritme budget slavernijverleden

3,0

106,0

107,0

8,0

8,0

8,0

Vraag 8

Kunt u een reeks maken welke middelen voor maatschappelijke diensttijd besteed worden en hoeveel er in de afgelopen jaren zijn vrijgevallen, dan wel zijn doorgeschoven naar latere jaren?

Antwoord op vraag 8

In de periode 2018-2021 stond het budget voor de maatschappelijke diensttijd (MDT) op de VWS-begroting. In deze periode was in totaal 250 miljoen euro beschikbaar voor de MDT. Voor een toelichting over de besteding van die middelen verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 162 uit eerdere beantwoording van Kamervragen over de OCW-begroting 2023.1

In het coalitieakkoord is het jaarlijkse budget voor MDT vanaf 2022 verdubbeld van 100 naar 200 miljoen euro. Deze 200 miljoen euro is overgeheveld van de begroting van VWS naar OCW. Van deze 200 miljoen euro in 2022 is 78 miljoen euro besteed aan MDT-subsidies en miljoen euro aan uitvoeringskosten en flankerend beleid. 117 miljoen euro is niet uitgegeven. Een deel van de meerjarige subsidietranche 2022 (130 miljoen euro) wordt, vanwege het meerjarige karakter, uitgegeven binnen de beschikbare MDT-middelen van 2023 en 2024.

In de eerste suppletoire begroting 2023 van OCW is het meest recente kasritme van de MDT opgenomen. Voor 2023 betreft dit 203 miljoen euro. Onlangs is de reguliere subsidieregeling 2023 opengezet met een budgetplafond van 150 miljoen euro.

 

Bedrag (in € mln.)

2022

2023

Beschikbaar budget MDT op OCW-begroting

200

203

Besteed aan MDT (subsidie, uitvoeringskosten en flankerend beleid)

83

 

Niet besteed

117

 

1 Kamerstuk.36 200 VIII, nr. 141.

 

Bedrag (in € mln.)

2022

2023

Doorgeschoven latere jaren

n.v.t.

 

Vraag 9

Kunt u aangeven hoeveel er in totaal wordt bezuinigd? Kunt u dit onderverdelen per departement en per artikel?

Antwoord op vraag 9

Onderstaande tabel geeft aan welke maatregelen het kabinet neemt voor de rijksbrede dekkingsopgave. Het kabinet heeft gekozen om per begroting het aandeel in de rijksbrede dekkingsopgave in te vullen. Dit heeft geresulteerd in een optelsom van 70 maatregelen welke worden toegelicht in onderstaande tabel. De tabel is uitgesplitst naar de verschillende maatregelen per begroting en beleidsartikel. Bij de maatregelen wordt aangegeven of dit vermindering van coalitieakkoord-middelen (CA) is of inzet van de loon-en prijsbijstelling (LPO). Bij enkele maatregelen is aangegeven dat de maatregel deels voortkomt uit CA of deels inzet van LPO is.

Het Ministerie van Defensie en Algemene Zaken zijn uitgezonderd van de rijksbrede dekkingsopgave. Defensie is uitgezonderd in verband met de oorlog in Oekraïne. Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten bevat.

 

Maatregelen (bedragen in miljoenen euro)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

LPO

CA

Art

SZW

  • - 
    9
  • - 
    456
  • - 
    1.889
  • - 
    1.215
  • - 
    913
  • - 
    600
     

Uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang

0

  • 100
  • 1.900
  • 2.000
  • 500
  • 200
 

Ja

7

Ingroei naar nieuw financieringsstelsel kinderopvang

0

0

400

1.200

0

0

 

Ja

7

Scholingssubsidie STAP afschaffen

0

  • 330
  • 330
  • 345
  • 280
  • 217
 

Deels

1

Verlaging budget hervorming arbeidsmarktinfrastructuur (structureel)

0

0

  • 63
  • 60
  • 64
  • 67
 

Ja

99

Incidentele intensivering hervorming arbeidsmarktstructuur

0

0

63

60

64

67

   

99

Loon- en prijsbijstelling Aanvullende Post

0

0

  • 20
  • 20
  • 20
  • 24

Ja

Deels

99

Loon-en prijsbijstelling SZW-begroting

  • 6
  • 18
  • 18
  • 18
  • 16
  • 32

Ja

 

99

Intrekken wetsvoorstel RIV-toets

  • 3
  • 8
  • 11
  • 16
  • 20
  • 25
   

1

Loonkostenvoordelen doelgroep ouderen afschaffen

0

0

0

0

  • 61
  • 61
   

99

Inzet reservering EU-verordening export-WW

0

0

  • 9
  • 16
  • 16
  • 16
   

99

Verlaging re-integratiebudget gemeenten

0

0

0

0

0

  • 20
   

99

Verlaging re-integratiebudget/uitvoeringsbudget UWV

               

H40:11,3

 

0

0

0

0

0

  • 5
   

H15:4

VWS

  • - 
    136
  • - 
    136
  • - 
    136
  • - 
    441
  • - 
    491
  • - 
    491
     

Taakstelling buiten IZA

0

0

  • 65
  • 145
  • 145
  • 145
   

11

Maatwerk pgb

0

0

  • 30
  • 60
  • 110
  • 110
   

12

Structurele onderuitputting

  • 105
  • 105
  • 105
  • 105
  • 105
  • 105
   

Div.

Herinvoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo

0

0

95

  • 100
  • 100
  • 100

Deels

 

Div.

Inzet prijsbijstelling

  • 31
  • 31
  • 31
  • 31
  • 31
  • 31

Ja

 

Div.

EZK (incl. NGF en KF)

  • - 
    43
  • - 
    108
  • - 
    181
  • - 
    287
  • - 
    348
  • - 
    256
     

LPO Klimaat

  • 6
  • 51
  • 81
  • 162
  • 194
  • 105

Ja

 

AP

Klimaatbeleid

0

0

  • 26
  • 44
  • 66
  • 88
   

4

LPO NGF

  • 38
  • 58
  • 64
  • 65
  • 63
  • 29

Ja

 

6

Bedrijfslevenbeleid

0

0

  • 8
  • 13
  • 20
  • 27
   

2,3

Apparaatsartikel

0

0

  • 2
  • 3
  • 5
  • 7
   

40

IenW (incl. MF en DF)

  • - 
    137
  • - 
    184
  • - 
    181
  • - 
    180
  • - 
    181
  • - 
    191
     

Taakstelling Mobiliteitsfonds

  • 97
  • 135
  • 135
  • 138
  • 137
  • 149
   

Div.

Budgetverlaging Deltafonds

  • 21
  • 26
  • 25
  • 22
  • 24
  • 24
   

5

Budgetverlaging apparaatsuitgaven

  • 4
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
   

98

Budgetverlaging bodem en ondergrond

  • 2
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
   

13

Budgetverlaging wegen en verkeersveiligheid

  • 5
  • 7
  • 5
  • 4
  • 3
  • 3
   

14

Budgetverlaging omgevingsveiligheid en milieurisico's

  • 1
  • 1
  • 1
  • 2
  • 2
  • 2
   

22

Budgetverlaging uitvoering milieubeleid

0

  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
   

19

Budgetverlaging luchtvaart

0

0

0

0

  • 1
  • 1
   

17

Budgetverlaging duurzaamheid

  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
   

21

Budgetverlaging integraal waterbeleid

  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
  • 1
   

11

Budgetverlaging scheepvaart en havens

  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 2
  • 1
   

18

Budgetverlaging algemeen departement

0

0

0

0

0

0

   

97

Budgetverlaging openbaar vervoer en spoor

0

0

0

0

0

0

   

16

Budgetverlaging lucht en geluid

  • 1

0

0

0

0

0

   

20

Maatregelen (bedragen in miljoenen euro)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

LPO

CA

Art

JenV

  • - 
    118
  • - 
    172
  • - 
    170
  • - 
    166
  • - 
    179
  • - 
    190
     

Maatregelen (bedragen in miljoenen euro)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

LPO

CA

Art

Verhoging Boetes 10%

0

  • 48
  • 51
  • 60
  • 63
  • 65
   

33

Efficiencytaakstelling

  • 28
  • 5
  • 35
  • 35
  • 35
  • 35
   

91

Budgetverlaging overig

  • 2
  • 51
  • 35
  • 6
  • 14
  • 26
   

Div.

Minder-meer CA-reeks: Griffierechten

0

  • 15
  • 25
  • 25
  • 25
  • 25
 

Ja

32

DJI

0

  • 15
  • 15
  • 15
  • 15
  • 15
   

34

Formatie/huisvesting bestuursdepartement

  • 2
  • 5
  • 10
  • 10
  • 10
  • 10
   

91

Vitale ketens laten staan

  • 1
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
   

32

Minder-meer CA-reeks: Veiligheid overig: mensensmokkel

  • 4
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
 

Ja

37

Technische correctie rechtsbijstand

  • 27

22

20

  • 5
  • 6
  • 4
   

32

PMJ griffie 2023

  • 9

0

0

0

0

0

   

34

Afromen balanspositie meldkamers

  • 45
  • 45
  • 10

0

0

0

   

31

OCW

  • - 
    275
  • - 
    158
  • - 
    356
  • - 
    369
  • - 
    339
  • - 
    154
     

Tranche lpo 2023 artikelen po en vo

  • 71
  • 83
  • 88
  • 87
  • 88
  • 87

Ja

 

1,3,9

Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikel SF

  • 5
  • 36
  • 37
  • 38
  • 38
  • 38

Ja

 

91

Rijksmediabijdrage

0

0

  • 24
  • 24
  • 24
  • 24
   

15

Beëindigen subsidieregeling tweede lerarenopleiding

0

0

0

  • 3
  • 3
  • 3
   

6

Beëindigen subsidieregeling open en online onderwijs

  • 1
  • 1
  • 2
  • 2
  • 2
  • 2
   

7

NWO, nader in te vullen (struc. vanaf 2029)

0

0

0

0

0

0

   

16

Vrijval AP middelen herinvoering basisbeurs 2023

  • 60

0

0

0

0

0

 

Ja

N.v.t.

Doorstroom vmbo-havo/mbo

  • 7

0

0

0

0

0

   

3

Infrastructuur & basisvaardigheden (lezen)

  • 8
  • 26
  • 26
  • 26
  • 26

0

 

Ja

1

Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikelen po en vo

0

0

  • 31
  • 31

0

0

Ja

 

1,3

Resterende middelen halvering collegegeld

0

  • 10
  • 138
  • 149
  • 149

0

   

6,7

Lpo resterende middelen halvering collegegeld

0

  • 2
  • 9
  • 9
  • 9

0

Ja

 

6,7

Zij-instroom

  • 6

0

0

0

0

0

   

9

Onbenutte eindejaarsmarge

  • 117

0

0

0

0

0

   

91

10% studievoorschotmiddelen (struc. vanaf 2029)

0

0

0

0

0

0

   

6

BZK (incl. KR, BES)

  • - 
    232
  • - 
    437
  • - 
    280
  • - 
    205
  • - 
    162
  • - 
    133
     

Huurtoeslag

  • 232
  • 437
  • 280
  • 205
  • 162
  • 119
   

3

LPO Huurtoeslag (AP)

0

0

0

0

0

  • 13

Ja

 

3

Financiën

  • - 
    28
  • - 
    105
  • - 
    103
  • - 
    111
  • - 
    110
  • - 
    110
     

Belasting- en invorderingsrente (BIR)

  • 28
  • 105
  • 103
  • 101
  • 100
  • 100
   

1

Apparaatsbudgetten

0

0

0

  • 10
  • 10
  • 10
   

8

LNV (incl. DGF en TF)

  • - 
    2
  • - 
    18
  • - 
    19
  • - 
    55
  • - 
    71
  • - 
    75
     

Inzet LPO Transitiefonds (AP)

  • 2
  • 18
  • 19
  • 44
  • 47
  • 51

Ja

Ja

51

Inzet prijsbijstelling

0

0

0

  • 11
  • 24
  • 24

Ja

Nee

51

HGIS (incl. BuZa en BHOS)

  • - 
    17
  • - 
    23
  • - 
    21
  • - 
    10
  • - 
    11
  • - 
    11
     

Inzet loon- en prijsbijstelling

0

0

0

  • 10
  • 11
  • 11

Ja

 

6

Eindejaarsmarge HGIS non-ODA

  • 17
  • 23
  • 21

0

0

0

   

6

Totaal

  • - 
    998
  • - 
    1.797
  • - 
    3.335
  • - 
    3.039
  • - 
    2.803
  • - 
    2.211
     

Toelichtingen per maatregel SZW

De meevaller op de SZW-begroting wordt ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Op de regelingen van SZW worden lagere uitgaven geraamd op basis van uitvoeringsinformatie van de uitvoeringsorganisaties en de macro-economische doorrekening van het CPB. Zo zijn de verwachte uitgaven aan onder andere de AOW naar beneden bijgesteld met 274 miljoen euro in 2028. De grootste mee- en tegenvallers worden nader toegelicht in de verticale toelichting van hoofdstuk 15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid en hoofdstuk 40 Sociale Verzekeringen.

1 en 2. Uitstel invoering nieuw financieringsstelsel kinderopvang en ingroei naar nieuw financieringsstelsel

Het kabinet heeft besloten om de invoering van het nieuwe financieringsstelsel in te laten gaan vanaf 2027 in plaats van 2025, en in de tussentijd geleidelijk toe te groeien naar het nieuwe stelsel. Een abrupte stijging van de vraag in een sector die momenteel kampt met personeelstekorten en schaarste aan plekken kent, acht het kabinet onverantwoord. Dit vanwege de grote risico's voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang. Daarbij hebben de uitvoerders aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar is. Dit leidt tot incidentele vrijval van middelen. Dit besluit tot uitstel heeft op de langere termijn geen budgettaire implicaties1.

  • 3. 
    Scholingssubsidie STAP afschaffen

Het kabinet heeft besloten om het STAP-budget te beëindigen. Het Rijk maakt hier vanaf 2024 geen middelen meer voor vrij. Doordat de subsidieregeling wordt afgeschaft ontstaat ruimte om een bijdrage te leveren aan de rijksbrede dekkingsopgave. Werkenden en werkgevers zijn zelf verantwoordelijk voor scholing, en investeren hier zelf ook al veel in. Er blijven ook nog andere instrumenten beschikbaar vanuit het Rijk om Leven Lang Ontwikkelen (LLO) te stimuleren. Bijvoorbeeld de SLIM-subsidie voor het mkb, het Levenlanglerenkrediet en diverse Groeifondsprojecten voor betere aansluiting tussen (regionale) vraag naar en aanbod van scholing, en het budget dat beschikbaar is voor UWV om scholingstrajecten in te kopen voor WW-gerechtigden.

4 en 5. Verlaging budget hervorming arbeidsmarktinfrastructuur (structureel)

Het Ministerie van SZW is als beleidsverantwoordelijk departement bezig met de uitwerking van de afspraak uit het coalitieakkoord om de arbeidsmarktinfrastructuur uit te breiden. Een deel van de coalitieakkoordenvelop voor arbeidsmarkt, armoede en schulden wordt nu ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Hierdoor is er structureel minder budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit jaar en volgend jaar is er nog budget vrijgemaakt voor de voortzetting van de Regionale Mobiliteitsteams. Vanaf 2025 is er een aflopend budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur (van 63 miljoen euro in 2025 naar 0 in 2034). Dit wordt bekostigd uit de incidentele vrijval van middelen vanwege de uitstel van het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang. De hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur kan worden vormgegeven met onder andere dit incidentele budget. Doordat de plannen voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur nog niet definitief zijn vormgegeven en ingevoerd, kan niet worden aangegeven wat de lange termijn implicaties zijn van de inzet van deze middelen voor de rijksbrede dekkingsopgave. Dit hangt van veel factoren af, onder andere of de hervorming van de arbeidsinfrastructuur ervoor zorgt dat meer mensen een baan kunnen vinden. Dat is op dit moment niet in te schatten.

6 en 7. Loon- en prijsbijstelling Aanvullende post en SZW begroting

Met maatregel 6 en 7 wordt een deel van de loon- en prijsbijstelling op de Aanvullende Post en op de SZW begroting gebruikt voor rijksbrede de dekkingsbijdrage. Dit heeft als gevolg dat er minder (extra) middelen naar nog te bepalen artikelen gaan.

  • 8. 
    Intrekken wetsvoorstel RIV-toets

Dit wetsvoorstel houdt in dat de verzekeringsarts van het UWV niet meer de re-integratie-inspanningen van werkgevers beoordeelt. Hierdoor zal minder vaak een loonsanctie worden opgelegd. Dat leidt ertoe dat zieke werknemers eerder en vaker instromen in de WIA.

Daarmee stijgen de WIA-uitgaven.

Het intrekken van dit wetsvoorstel heeft als gevolg dat de re-integratieprikkel op peil blijft. Dit zorgt ervoor dat minder mensen in de

WIA instromen en dat een loonsanctie kan worden opgelegd als de verzekeringsarts oordeelt dat de werkgever te weinig heeft gedaan. Daarmee is het intrekken van dit wetsvoorstel goed voor de (financiële) houdbaarheid van de WIA op de lange termijn.

  • 9. 
    Loonkostenvoordelen doelgroep ouderen afschaffen

De loonkostenvoordelen voor ouderen worden per 2026 beëindigd. Deze maatregel is in 2022 geëvalueerd (Kamerstuk 34 352, nr. 257). In deze evaluatie wordt voor het LKV ouderen geen significant effect gevonden op de werkgelegenheid voor de doelgroep. De arbeidsmarkteffecten van het afschaffen van het LKV ouderen kunnen niet separaat worden gekwantificeerd, maar zullen vanwege de beperkte doeltreffendheid naar verwachting niet significant zijn. Zie ook het antwoord op vragen 403 en 607.

  • 10. 
    Inzet reservering EU-verordening export-WW

Er stond een reservering op de begroting van het Ministerie van SZW voor een wijziging van EU-verordening 883 m.b.t. de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Deze verordening betreft onder andere de export van Nederlandse uitkeringen naar andere EU-landen, waaronder de WW. De wijziging zou eventueel budgettaire implicaties kunnen hebben, maar dit is vooralsnog niet zeker. De wijziging is ook nog niet ingevoerd en het is onbekend of en wanneer dat gaat gebeuren. Indien er wel een wijziging wordt doorgevoerd met budgettaire implicaties voor de SZW-begroting, dan zullen die alsnog worden ingepast op de begroting van SZW, conform de regels van de budgetdiscipline.

  • 11. 
    Verlaging re-integratiebudget gemeenten

Er wordt 20 miljoen uit het Gemeentefonds gehaald als besparing op het re-integratiebudget van gemeenten. Er is op voorhand niet te zeggen wat de implicaties zijn van deze maatregel. Dit is van veel factoren afhankelijk, bijvoorbeeld het aantal mensen in de bijstand in 2028 en verder. Ook heeft het kabinet besloten vanaf 2024 gerichter te investeren in gebieden waar de bijstandsafhankelijkheid en multi-problematiek groot is. Er wordt in 2024 11 miljoen (oplopend tot 13 miljoen in 2028) geïntensiveerd in de re-integratie van inwoners in de 20 focusgebieden uit het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Daarnaast wordt er gewerkt aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur waar incidenteel budget voor is vrijgemaakt (zie onder 5 hierboven). Uw Kamer wordt over deze onderwerpen later nader over geïnformeerd. Wat het per saldo effect is van de maatregelen samen, is nu nog niet te zeggen.

  • 12. 
    Verlaging re-integratiebudget/uitvoeringsbudget UWV

Het inkoop- en uitvoeringsbudget van het UWV voor re-integratie wordt vanaf 2028 met 5 miljoen verminderd. Aangezien er de afgelopen jaren sprake is geweest van onderuitputting is de verwachting dat er op langere termijn nauwelijks implicaties zullen zijn van deze beperkte ombuiging, en hierdoor de maatregel op langere termijn niet meer gaat kosten dan de besparing op korte termijn oplevert.

VWS

De meevaller op de VWS-begroting wordt ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Dit betreft diverse bijstellingen op de VWS-begroting, waaronder voor de hervormingsagenda jeugd (179 miljoen euro in 2024 en 196 miljoen euro in 2025) en het besparingsverlies bij de modernisering van het Geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) van 140 miljoen euro in 2023 en 2024 (Kamerstuk 29 477, nr. 749). Ook is de raming van de eigen bijdragen in de Wlz opwaarts bijgesteld (90,2 miljoen euro structureel) en de raming van het eigen risico in de Zvw (34 miljoen euro structureel) naar aanleiding van actuele macro-economische inzichten van het Centraal Planbureau (CEP 2023).

  • 13. 
    Taakstelling buiten IZA

Het Integraal Zorgakkoord (IZA) beperkt de totale volumegroei voor de meeste sectoren in de Zorgverzekeringswet. Met de maatregel voor non-IZA-sectoren wordt tevens een taakstelling ingeboekt voor een aantal sectoren die niet deelneemt aan het akkoord, om ook bij deze sectoren een (verdere) beperking van de volumegroei te realiseren.

De Nederlandse gezondheidszorg is een hoog niveau. Inwoners van Nederland krijgen goede zorg als zij dat nodig hebben, op basis van solidariteit. Behoud van dit solidaire stelsel is een enorme uitdaging. Het zorgsysteem staat in toenemende mate onder druk. De vraag naar gezondheidszorg neemt toe in omvang en complexiteit door de toename van chronisch zieken en ouderen. De financiële, personele en maatschappelijke houdbaarheid van de gezondheidszorg komen hierdoor steeds meer onder druk te staan.

Door in te zetten op bovenstaande wordt bevorderd dat zorg ook in de toekomst kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar blijft. De maatregel moet dus juist duurdere zorg in de toekomst voorkomen.

De maatregel moet nog nader concreet worden ingevuld. Uw Kamer wordt hier op een later moment over geïnformeerd.

  • 14. 
    Maatwerk pgb

In de Voorjaarsnota 2023 is besloten tot de invoering van maatwerk in de vaststelling van pgb-budget in de Wlz. De maatregel levert structureel 110 miljoen euro op, inclusief 5 miljoen euro uitvoeringskosten. Deze maatregel heeft als doel het pgb-budget in de Wlz beter aan te sluiten op de daadwerkelijke zorgvraag van cliënten. Pgb-houders die zelf Wlz-zorg inkopen krijgen momenteel een maximumbedrag op basis van een zorgprofiel toegekend. Het komt niet vaak voor dat cliënten het volledige ter beschikking gestelde bedrag opmaken. De implicatie van de maatregel maatwerk pgb op lange termijn is dat er een budget wordt vastgesteld dat beter aansluit bij de daadwerkelijke zorgvraag van de cliënt.

De doelmatigheidswinst is geschat op 4% van de uitgaven. Dit is gebaseerd op de opbrengst in de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH). Dit betrof een raming op basis van een pilot door één zorgkantoor. De opbrengst van maatwerk PGB is in de BMH is vastgesteld op 5%. Inmiddels zijn meerdere zorgkantoren in meer of mindere mate (pilots) gestart met deze werkwijze, waardoor de verwachte efficiëntie-winst is bijgesteld naar 4%. Omdat de opbrengst is gebaseerd op geëvalueerde pilots uit de praktijk en de opbrengst naar beneden is bijgesteld ten opzichte van wat eerder is vastgesteld, acht het kabinet deze doelmatigheidswinst realistisch, ook op de lange termijn. De doelmatigheidswinst kent daarnaast een ingroeiperiode vanwege het overgangsrecht van de bestaande budgethouders. Dit zorgt ervoor dat de opbrengsten op de korte termijn niet worden overschat.

15 en 17. Structurele onderuitputting en inzet prijsbijstelling

Op basis van meerjarige realisatiecijfers is samen met het Ministerie van VWS een inschatting gemaakt welke onderuitputting in 2022 structureel van aard was. Het is de verwachting dat met deze bijstelling beleid op een vergelijkbaar niveau voortgezet kan worden.

Ook is voor een deel de prijsbijstelling inzet. De prijsbijstelling van begrotingsgefinancieerde uitgaven kan gebruikt worden om bestaande budgetten te indexeren, zodat hetzelfde beleid kan worden voortgezet (ondanks hogere prijzen). Het gevolg van inzetten van de prijsbijstelling voor andere doeleinden is dat op onderdelen hetzelfde beleid doelmatiger moet worden uitgevoerd of een lager ambitieniveau mogelijk is. Dit voorjaar is gekozen om een deel van de prijsbijstelling in te zetten voor onder andere de realisatie van verschillende beleidsvoornemens.

  • 16. 
    Herinvoering inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo

Deze maatregel schaft het abonnementstarief in de Wmo 2015 af en in plaats daarvan wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de Wmo 2015 heringevoerd. Daarbij is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de vormgeving zoals die voorheen was met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo.

Deze maatregel heeft op termijn een positief effect op de houdbaarheid van de zorguitgaven aangezien het de vraag naar maatschappelijke ondersteuning onder hogere inkomens dempt. Mogelijk zal een deel van deze groep de ondersteuning zelf organiseren.

De opbrengsten van deze maatregel zijn recent gevalideerd in het IBO ouderenzorg.

EZK (incl. NGF en KF)

  • 18. 
    LPO Klimaat

Als tegemoetkoming voor additionele uitgaven ten gevolge van loon- en prijsstijgingen wordt het budget voor het Klimaatfonds jaarlijks opgehoogd met middelen uit de loon- en prijsbijstelling. Wegens de rijksbrede dekkingsopgave is er besloten om een deel van de LPO van het Klimaatfonds in te leveren. Dit betreft een korting op de loon- en prijsbijstelling van de Klimaatfondsmiddelen. Uit deze besparing volgen niet direct hogere uitgaven in de toekomst. Klimaatdoelstellingen kunnen ook op andere wijze worden behaald (b.v. normeren/beprijzen). Voor het Klimaatfonds gaat het om een LPO bedrag van 807 miljoen (t/m 2030) op een totaalbedrag van het fonds van 35 miljard.

  • 19. 
    Klimaatbeleid

Dit betreft een neerwaartse bijstelling op de SDE++-uitgaven. Uit deze besparing volgen niet direct hogere uitgaven in de toekomst. Klimaatdoelstellingen kunnen ook op andere wijze dan de SDE-uitgaven behaald worden (b.v. normeren/beprijzen). Zie ook het recent gepresenteerde klimaatpakket (Kamerstuk 32 813, nr. 1230).

  • 20. 
    LPO NGF

Als tegemoetkoming voor additionele uitgaven ten gevolge van loon- en prijsstijgingen wordt het budget Nationaal Groeifonds jaarlijks opgehoogd met middelen uit de loon- en prijsbijstelling (LPO). Wegens de rijksbrede dekkingsopgave is er besloten om een deel van de LPO van het NGF in te leveren. Van de LPO voor het NGF is bij de Voorjaarsnota de helft ingezet voor andere doeleinden (totaal circa 450 miljoen euro). Dit maakt dat er in reële termen minder middelen beschikbaar zijn voor investeringen die bijdragen aan de doelstellingen van het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds. Er is derhalve nog 12,3 miljard euro van het initiële NGF-budget van 20 miljard euro beschikbaar. Deze vermindering hoeft niet te betekenen dat de doelstellingen in het geding komen of tot hogere kosten in de toekomst leidt. Er zijn ook andere beleidsinstrumenten om deze doelstellingen te behalen.

  • 21. 
    Bedrijfslevenbeleid

Het gaat hierbij om i) ramingsbijstellingen voor ontvangsten (op basis van historische cijfers), ii) het bijstellen van de risicovoorziening BMKB,

  • iii) 
    terugschroeven van een subsidie (publiek-private samenwerkingen) en iv)    verminderde bijdragen aan organisaties (Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen en Toegepast Onderzoek Organisaties). De bijstellingen (i en ii) worden herijkt op basis van historische gegevens over het gebruik. De subsidie voor publiek-private subsidies (iii) wordt al meerdere jaren op rij niet volledig benut. Tot slot worden minder opdrachten verstrekt aan TO2-instellingen en de NBTC. Er is geen reden om aan te nemen dat de eventuele lange termijn kosten hierdoor hoger uitvallen dan de besparing.
  • 22. 
    Apparaatsartikel

Het gaat hier om een beperking van de middelen voor voor het ICT-ontwikkelingsbudget, een budget dat als reservering dient voor de ontwikkeling van nieuwe ICT-applicaties in het domein van de EZK-organisatie. Op de lange termijn zullen er geen extra kosten ontstaan door deze bijstelling, aangezien het hier gaat om ontwikkelingsbudget.

lenW (incl. MF en DF)

  • 23. 
    Taakstelling Mobiliteitsfonds

Conform eerder gemeld aan de Kamer (Kamerstuk29 385, nr. 119 en Kamerstuk 36 200 A, nr. 65) vindt momenteel een herprioriteringsopgave plaats binnen het Mobiliteitsfonds. In de aankomende maanden worden de plannen van de herprioriteringsopgave concreet uitgewerkt en worden de gevolgen besproken met de regio's. Onderdeel van deze opgave is het invullen van de rijksbrede dekkingsopgave. De Minister van IenW informeert u nader over de concrete invulling in zijn begroting. De budgettaire verwerking volgt parallel bij de Miljoenennota en Ontwerpbegroting 2024.

  • 24. 
    Budgetverlaging Deltafonds

De budgetverlaging op het Deltafonds verlaagt de beschikbare vrije investeringsruimte van het Deltafonds. Dit heeft geen directe beleidsmatige gevolgen.

25-36. Budgetverlagingen

De opgave voor de beleidsbegroting IenW is - in lijn met de grondslag voor de opgave - naar rato verdeeld over de begrotingsartikelen, waarbij dit niet gepaard gaat met significante bijstelling van beleid.

JenV

  • 37. 
    Verhoging Boetes 10%

De beleidsmatige verhoging van de boetetarieven met 10% levert een opwaartse bijstelling van de raming voor ontvangsten uit boetes en transacties op. Omdat de boetetarieven toenemen wordt het afschrikkende effect van een verkeersboete en bestuurlijke boetes tevens versterkt.

  • 38. 
    Efficiencytaakstelling

Middels deze maatregel wordt een neerwaartse bijstelling gedaan op de budgetten die beschikbaar zijn voor de personele formatie bij enkele uitvoeringsorganisaties en agentschappen die onder het Ministerie van JenV vallen. Gezien de omvang van de maatregel ten opzichte van het huidige budget voor het bestuursdepartement, en de mogelijkheid om deze budgetverlaging intern op te vangen is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

  • 39. 
    Budgetverlaging overig

Deze maatregel ziet toe op het structureel doorvoeren van enkele budgetverlagingen op verschillende instrumenten waarop in de afgelopen jaren reeds al incidentele budgetverlagingen op basis van een analyse van historische onderuitputting zijn doorgevoerd. Door de verdeling over verschillende instrumenten, en het doorvoeren van budgetverlagingen op instrumenten die historische onderuitputting op budgetten vertoonden is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

  • 40. 
    Minder-meer CA-reeks: Griffierechten

De maatregel voorziet in een beperking van de verlaging van de griffie-rechttarieven die is opgenomen in het coalitieakkoord Rutte IV. Door deze beperking wordt de oorspronkelijk voorgenomen verlaging van de tarieven neerwaarts bijgesteld. Hoewel de toegang tot het recht hiermee enigszins minder wordt vergroot dan oorspronkelijk was beoogd in het coalitieakkoord leidt dit niet tot verhoging van kosten op langere termijn.

  • 41. 
    DJI

De productiebijstelling bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ziet toe op het voorzien in bijstellingen met betrekking tot onder andere de bedrijfsvoering in het gevangeniswezen. De verwerking van deze maatregelen bij DJI wordt zoveel mogelijk via beleidsmatige keuzes vormgegeven. Hierdoor wordt erop gestuurd dat bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen voorkomen wordt dat er sprake is van het opbouwen van een investeringsschuld, door bijvoorbeeld het uitstellen van investeringen in huisvesting, die tot toekomstige meeruitgaven kunnen leiden.

  • 42. 
    Formatie/huisvesting bestuursdepartement

Middels deze maatregel wordt een neerwaartse bijstelling gedaan op de budgetten die beschikbaar zijn voor de personele formatie en de huisvesting van het bestuursdepartement JenV. Gezien de omvang van de maatregel ten opzichte van het huidige budget voor het bestuursdepartement, en de mogelijkheid om deze budgetverlaging intern in te passen is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

  • 43. 
    Maatregelen vitale ketens

De taskforce Beleidsalternatieven Veiligheid en Justitie heeft enkele aanbevelingen gedaan voor een set aan maatregelen op de JenV-begroting ter verbetering van de effectiviteit en efficiency. De kansrijke maatregelen uit deze aanbevelingen zijn eerder incidenteel doorgevoerd op de JenV-begroting, en worden nu structureel doorgetrokken. Het betreft maatregelen die bij de aanbeveling van de taskforce

Beleidsalternatieven zijn doorgerekend, en hierbij geen verhoogde kosten op langere termijn presenteren.

  • 44. 
    Minder-meer CA-reeks: Veiligheid overig: mensensmokkel

Het verlagen van de intensiveringreeks leidt tot een bijstelling van de versterkte ambities met betrekking tot dit thema bij het Coalitieakkoord Rutte IV. Aangezien het hierbij gaat om een verlaging van het programmabudget is het niet waarschijnlijk dat deze maatregel op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leidt.

  • 45. 
    Technische correctie rechtsbijstand

Deze correctie betreft een kasschuif voor het voorzien in de wijzigingen volgend uit enkele andere maatregelen die bijdragen aan de dekkings-opgave. De kasschuif zelf is budgetneutraal en heeft dus geen gevolgen voor de bedrijfsvoering binnen de rechtsbijstand.

  • 46. 
    Niet inboeken PMJ griffie 2023

Deze maatregel betreft het eenmalig niet inboeken van de geraamde tegenvaller die volgt uit het Prognosemodel Justitiële Keten (PMJ) in 2023. De meest recente ontvangsten voorspellen geen tot een zeer beperkte tegenvaller in 2023. Door de aard van deze maatregel zal deze maatregel niet op termijn tot (aanzienlijke) meerkosten leiden.

  • 47. 
    Afromen balanspositie meldkamers

De balans van de Politie laat al enkele jaren een gunstige positie zien ten aanzien van de bijdrage voor de meldkamers, waardoor naar verwachting incidentele middelen in de periode 2023-2025 zullen resteren. Door deze proactief af te romen kan een bijdrage aan de dekkingsopgave worden geleverd, en leidt dit naar verwachting niet tot meerkosten in de toekomst.

OCW

  • 48. 
    Tranche lpo 2023 artikelen po en vo

Binnen het funderend onderwijs is gekozen om dekking aan te leveren vanuit de loon- en prijsontwikkeling op met name een aantal grote subsidieregelingen waar de lpo-bijstelling niet juridisch verplicht is, waaronder de subsidieregeling basisvaardigheden, de subsidieregeling school en omgeving, de regeling Maatschappelijke diensttijd en de regeling sterk techniekonderwijs. Dit heeft geen gevolgen voor reeds toegekende aanvragen. De loon-en prijsbijstelling op de bekostiging voor po en vo wordt in zijn geheel uitgekeerd, zoals ook in voorgaande jaren het geval is geweest.

  • 49. 
    Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikel SF

Op het Artikel 11 Studiefinanciering wordt de extra tranche prijsbijstelling over 2022 ingezet voor de dekkingsopgave. De extra ontvangen prijsbijstelling zit op het reisproduct. De prijsstijgingen op het reisproduct zijn in het OV-contract al verwerkt als tegenvaller. Hierdoor is deze extra prijsbijstelling niet nodig. Er zijn dus geen gevolgen voor de studiebeurs.

  • 50. 
    Rijksmediabijdrage

De Rijksmediabijdrage wordt verlaagd. In de visiebrief over de toekomst van het mediabestel is afgesproken dat de beschikbare zendtijd voor reclame op de lineaire kanalen van de landelijke publieke omroep wordt gehalveerd, van maximaal 10% van de zendtijd in 2021 tot maximaal 5% in 2026. Nu de Rijksmediabijdrage als gevolg van de rijksbrede dekkings-opgave vanaf 2025 structureel naar beneden wordt bijgesteld kiest het kabinet er daarom voor om de voorgenomen maatregelen om reclame op de lineaire kanalen van de publieke omroep te verminderen niet volledig uit te voeren. Hierdoor zullen meer reclames op de landelijke publieke omroep zijn dan eerder beoogd. Het heeft geen gevolgen voor de programmering van de NPO.

  • 51. 
    Beëindigen subsidieregeling tweede lerarenopleiding

DE subsidieregeling tweede lerarenopleiding wordt beëindigd. De subsidieregeling heeft een looptijd tot en met 2025. Tot en met 2025 blijven middelen beschikbaar voor de regeling. In totaal is in de laatste ronde aan 108 personen subsidie verleend. Het jaar daaraan voorafgaand was dit aan 123 personen. Met het beschikbare budget voor de regeling is ruimte voor ca. 400 personen. Ondanks verschillende maatregelen is het animo voor deze subsidieregeling gering en zijn de uitvoeringslasten relatief hoog. Het is daardoor aannemelijk dat de afschaffing van deze subsidie op de lange termijn niet leidt door meerkosten.

  • 52. 
    Beëindigen subsidieregeling open en online onderwijs

De subsidieregeling open en online onderwijs is in 2022 voor het laatste opengesteld en zal niet meer worden verlengd. Met deze subsidie werden hogescholen en universiteiten gestimuleerd actief te experimenteren met vormen van online onderwijs en met het delen en hergebruiken van open leermaterialen. De evaluatie over de effecten van de subsidie wordt momenteel uitgevoerd door de NRO. Vermoedelijk is deze relatief kleine subsidie niet de doorslaggevende reden voor hogescholen en universiteiten om zich te ontwikkelen op het gebied van online onderwijs. Ook zonder deze subsidie is daar waarschijnlijk voldoende stimulans voor.

  • 53. 
    NWO, nader in te vullen (struc. vanaf 2029)

Vanaf 2029 zal structureel 3 miljoen bespaard worden op de bekostiging van de NWO. De invulling hiervan moet nog bepaald worden, maar het gaat om een gering bedrag en in relatie tot de totale apparaatskosten van de NWO (in 2021 bedroegen deze in totaal 225 miljoen).

  • 54. 
    Vrijval AP middelen herinvoering basisbeurs 2023

In het coalitieakkoord is een inschatting gemaakt van de budgettaire reeks die nodig is voor de herinvoering van de basisbeurs. Deze reeks is gereserveerd op de Aanvullende Post (AP). Doordat de kosten in de eerste jaren lager uitvielen dan verwacht, is niet de gehele reeks overgeheveld van de AP naar de OCW-begroting. Deze middelen zijn wel als reservering behouden op de AP, mochten de studiefinancieringsramingen tegenvallen. Dit is niet het geval, waardoor het gereserveerde bedrag in 2023 (60,4 miljoen) vrij kan vallen. Er zijn geen gevolgen voor de studiebeurs.

  • 55. 
    Doorstroom vmbo-havo/mbo

De regeling doorstroom vmbo-havo-mbo wordt per twee jaren beschikt. De subsidieregeling is daarmee momenteel in gebruik, middels de beschikkingen van vorig jaar. Er was een aanvullend bedrag gereserveerd van circa 6,9 miljoen voor 2023. Er is besloten de regeling voor dit jaar niet meer aanvullend open te zetten. Daarmee is het bedrag vrijgevallen.

Dit betreft een incidentele bijstelling. Dit jaar wordt de regeling geëvalueerd en wordt besloten of de regeling volgend jaar weer open wordt gezet.

  • 56. 
    Infrastructuur & basisvaardigheden (lezen)

Incidenteel is cumulatief ruim 111 miljoen van het budget voor basisvaardigheden en infrastructuur (onderdeel van het masterplan basisvaardigheden) ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave in verband met een latere start van het programma. Dit is een budget voor het versterken van de omgeving rond de school op het gebied van leesbevordering en bevat primair middelen voor de versterking van de bibliotheek op school. Per saldo wordt er nog steeds geïnvesteerd in de basisvaardigheid lezen, namelijk in de eerste jaren circa 25 miljoen per jaar.

  • 57. 
    Tranche extra prijsbijstelling 2022 artikelen po en vo

In 2025 en 2026 wordt de extra prijsbijstelling voor het po en vo ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Dit betekent dat scholen deze middelen in deze jaren niet tot hun beschikking hebben. Scholen hebben grotendeels beleidsvrijheid in hoe zij de middelen besteden die zij als bekostiging ontvangen en kunnen hierin zelf een prioritering bepalen. Vanaf 2027 en verder wordt de extra prijsbijstelling volledig ingezet ter compensatie van de gestegen prijzen, waardoor het structurele budget volledig geïndexeerd is naar het huidige prijspeil.

  • 58. 
    Resterende middelen halvering collegegeld
  • 59. 
    Lpo op reeks halvering collegegeld

Bij het stopzetten van de halvering van het collegegeld zijn in de eerste jaren ook incidentele middelen vrijgekomen, naast de structurele inzet voor de herinvoering van de studiebeurs. Omdat deze middelen niet nodig zijn voor de herinvoering van de studiebeurs, heeft het extensiveren op deze middelen geen implicaties op de studiebeurs. In de jaren 2024-2027 gaat het om circa 446 miljoen Over deze incidentele middelen wordt ook de loon- en prijsbijstelling gebruikt voor de rijksbrede dekkingsopgave. Het inhouden van deze incidentele middelen heeft eveneens geen implicaties op de herinvoering van de studiebeurs.

  • 60. 
    Zij-instroom

Begin 2023 was er een grote extra instroom bij de regeling zij-instroom en was initieel 12 miljoen euro extra vrijgemaakt voor deze regeling. In de loop van 2023 beek de stijging minder sterk dan verwacht en is de helft van de intensivering aangeleverd voor de rijksbrede dekkingsopgave. Per saldo is er van de oorspronkelijke extra 12 miljoen euro dus nog steeds 6 miljoen euro beschikbaar voor de regeling zij-instroom.

  • 61. 
    Onbenutte eindejaarsmarge

Ruim 116 miljoen van de Eindejaarsmarge (EJM) is niet ingezet voor specifieke problematiek op de OCW-begroting, maar is ingezet als onderdeel van de rijksbrede dekkingsopgave. Deze middelen kenden geen bestemming en het inzetten van deze middelen heeft daarom geen implicaties op de lange termijn.

  • 62. 
    10% studievoorschotmiddelen (struc. vanaf 2029)

De studievoorschotmiddelen kennen nog geen bestemming, maar waren gereserveerd voor de specifieke stimulering van landelijke projecten. Door deze besparing zullen er minder landelijke projecten kunnen worden opgestart in de toekomst. Het is onduidelijk welke projecten er nu niet zullen komen die anders wel waren opgestart. Daarmee is het niet mogelijk om iets te zeggen over de gevolgen op lange termijn.

BZK (incl. KR, BES)

  • 63. 
    Huurtoeslag

De verlaging van het budget op de huurtoeslag komt door een bijstelling in de huurtoeslagraming. Deze ramingsbijstelling vindt jaarlijks bij de Voorjaarsnota plaats. In 2023 is de raming lager uitgevallen door een aantal parameters zoals hogere inkomensontwikkeling, lagere werkloosheid, lagere instroom in de huurtoeslag in 2022 en een lagere huurontwikkeling doordat de huurontwikkeling is gedempt door deze te koppelen aan de Cao-loonontwikkeling voor de periode 2023-2025. Door de verlaging van het budget op de huurtoeslag sluit de begroting aan op de te verwachten uitgaven aan de huurtoeslag. Daarmee gaat het niet meer kosten op de lange termijn dan het oplevert op de korte termijn.

  • 64. 
    LPO Huurtoeslag (AP)

De huurtoeslag wordt niet geïndexeerd middels de loon-en prijsbijstelling maar wordt geraamd in het voorjaar. Er stonden op de Aanvullende Post middelen voor de huurtoeslag (voor hervorming huurtoeslag), deze middelen op de AP wordt wel geïndexeerd. De bijstelling van de huurtoeslag zit echter al in de huurtoeslagraming. Dus konden deze middelen vrij in worden gezet, zonder gevolgen op de lange termijn.

Financiën

  • 65. 
    Belasting- en invorderingsrente (BIR)

De hoogte van de BIR is wettelijk gekoppeld aan het niveau van de ECB-rente. In de regelgeving worden rentepercentages herijkt, mede vanwege doorwerking van renteverhogingen door de ECB op de BIR. Het resultaat van de herijking is een per saldo meevaller van 100 miljoen euro structureel op belasting- en invorderingsrentes.

  • 66. 
    Apparaatsbudgetten

De korting wordt verwerkt op de apparaatsbudgetten van het beleidsde-partement (artikel 8). Door verwachte meerjarige onderuitputting op de apparaatsbudgetten en scherpe monitoring van de uitgaven zal deze korting naar huidige inschatting zonder negatieve gevolgen realiseerbaar zijn.

LNV (incl. DGF en TF)

67 en 68. Inzet prijsbijstelling en LPO transitiefonds

LNV heeft LPO ingezet om te voldoen aan de dekkingsopgave. De prijsbijstelling van begrotingsgefinancieerde uitgaven kan gebruikt worden om bestaande budgetten te indexeren, zodat hetzelfde beleid kan worden voortgezet (ondanks hogere prijzen). Het gevolg van het inzetten van de loon- en prijsbijstelling voor andere doeleinden is dat op onderdelen hetzelfde beleid doelmatiger moet worden uitgevoerd of een lager ambitieniveau mogelijk is. Dit voorjaar is gekozen om een deel van de prijsbijstelling in te zetten voor onder andere de realisatie van verschillende beleidsvoornemens.

HGIS (incl. BuZa en BHOS)

69 en 70. Inzet eindejaarsmarge, loon- en prijsbijstelling en eindejaarsmarge HGIS non-ODA

Om het BZ/BHOS-aandeel in de rijksbrede dekkingsopgave in te vullen wordt de eindejaarsmarge voor de HGIS non-ODA ingezet (2023-2025) en wordt de dekkingsopgave vanaf 2026 structureel ingevuld door een verlaging van de uitkering voor loon- en prijsbijstelling (LPO) op de BZ-begroting (non-ODA).

Vraag 10

Kunt u bij alle bezuinigingen op de loonprijscompensatie (LPO) van de verschillende departementen wat de uitwerking is van deze maatregel? Welke zaken kunnen niet of in verminderde vorm doorgang vinden?

Antwoord op vraag 10

In de tabel bij vraag 9 wordt een totaaloverzicht gegeven van alle bezuinigingen. In de kolom LPO wordt aangegeven welke deel hiervan de inzet van de loon-en prijsbijstelling is. In de toelichting bij deze maatregelen onder de tabel wordt specifiek ingegaan wat de uitwerking is van deze maatregel.

Vraag 11

Kunt u precies aangeven hoe de rentelast zich per jaar (2023 tot en met 2028) ontwikkelt? Kunt u daarbij ook aangeven welk deel van de toegenomen rentelast gedekt dient te worden?

Antwoord op vraag 11

De onderstaande tabel toont de jaarlijkse oploop in de rente-uitgaven, uitgesplist naar het deel dat meeloopt in de dekkingsopgave en het deel dat niet meeloopt. Deze bedragen komen ook terug in tabel 8 van de Voorjaarsnota (plafondtoets rijksbegroting). Daar wordt ook toegelicht hoe de rente-dekkingsopgave volgt uit de begrotingsregels.

 

(in miljoenen euro)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Geraamde extra rentelasten bij Voorjaarsnota 2023

1446

2885

3285

4459

5928

7389

Waarvan onderdeel van de dekkingsopgave

1.446

2.885

2.538

2.538

2.538

2.538

Waarvan geen onderdeel van de dekkingsopgave

   

747

1921

3.390

4.850

Vraag 12

Waarom wordt de reservering voor kapitaalstortingen aan TenneT al verwijderd, terwijl er nog geen enkele duidelijkheid is over hoe de voorgenomen verkoop zal verlopen?

Antwoord op vraag 12

Uw Kamer is eerder geïnformeerd dat het kabinet inzet op de volledige verkoop van TenneT Duitsland (Kamerstuk 28 165, nr. 386). Mocht een transactie onder acceptabele voorwaarden tot stand komen, dan zou de opbrengst van een dergelijke verkoop ten goede komen aan TenneT Holding, de verkopende partij en aandeelhouder van TenneT Duitsland. Met deze opbrengst zou dan vervolgens de Nederlandse kapitaalbehoefte in de komende jaren gefinancierd kunnen worden en zijn de gemaakte reserveringen in de begroting overbodig. Het kabinet acht het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 13

Kunt u aangeven wat de kosten voor eerstejaarsopvang zijn voor de resterende jaren deze kabinetsperiode? Hoeveel daarvan moet worden opgevangen binnen het ODA-budget? Wat blijft er vervolgens over van het ODA-budget voor andere zaken dan eerstejaarsopvang en welke gevolgen heeft dit voor beleid gefinancierd uit het ODA-budget?

Antwoord op vraag 13

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Er wordt geen registratie bijgehouden van de totale kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers. Alleen de uitgaven worden geregistreerd die gemaakt worden voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden die op de lijst staan van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO. Deze uitgaven worden gedaan vanuit het ODA-budget.

In onderstaande tabel worden de totale uitgaven van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor opvang via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en NIDOS weergegeven. Dit gaat dus om asielzoekers uit DAC-landen en niet DAC-landen, en om opvang tijdens en na het eerste jaar. Dit bedrag is exclusief enkele andere uitgaven die worden gemaakt in verband met de opvang van asielzoekers, zoals onderwijs, rechtsbijstand, Vluchtelingen Werk Nederland en tolken. De bedragen voor opvang van asielzoekers zijn exclusief die voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.

In de tweede regel wordt vervolgens het totaalbedrag van de aan ODA toegerekende eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen gegeven:

 

x miljoen

2023

2024

2025

Totale uitgaven opvang via COA en NIDOS

2.789

3.163

3.635

Waarvan eerstejaars opvang asielzoekers uit

     

DAC-landen, gefinancierd uit ODA-budget

1.186

1.338

1.734

Het totale ODA-budget is hieronder weergegeven, uitgesplitst naar eerstejaarsopvang en overige ODA-uitgaven.:

 

x miljoen

2023

2024

2025

Totaal ODA-budget

6.434

6.513

7.084

Waarvan eerstejaarsopvang asiel

1.186

1.338

1.734

Waarvan overige ODA-uitgaven

5.218

5.144

5.320

Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 14

Waarop is de verwachting gebaseerd dat de verkoop van TenneT zal resulteren in een nettowinst van 5,1 miljard euro waardoor de gehele reservering vrijvalt?

Antwoord op vraag 14

In het kader van de lopende onderhandelingen kan en wil ik daar nu niet op vooruit lopen. Daarnaast, ook de exacte kapitaalbehoefte van Tennet Nederland is de komende tijd nog onderhevig is aan veranderingen. Het kabinet acht het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 15

Kunt u aangeven hoe de ruimte in de huurtoeslagraming tot stand komt? Is hier sprake van een inverdieneffect door lagere huren?

Antwoord op vraag 15

De huurtoeslagraming is afhankelijk van een groot aantal parameters.

Deze zijn onder te verdelen in drie hoofdcategorieën: inkomensontwikkeling, huurontwikkeling en volume. De ruimte in de huurtoeslag komt door meerdere factoren en de interactie tussen factoren:

Inkomensontwikkeling:

  • De inkomensontwikkeling is door het Centraal Planbureau (CPB) bijgesteld in haar laatste raming. Dit komt door een hogere algemene ontwikkeling van de lonen en mede door de beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon in 2023. Als gevolg van de beleidsmatige verhoging van het wettelijk minimumloon vanaf 1 januari 2023 zijn ook de inkomensparameters van de huurtoeslag verhoogd, wat leidt tot hogere uitgaven huurtoeslag. Hiervoor waren middelen gereserveerd op de aanvullende post.

Huurontwikkeling:

  • Normaliter zou de hoge inflatie van 2022 hebben geleid tot hogere huurtoeslaguitgaven via een hogere huurontwikkeling. De huurontwikkeling is echter gedempt doordat deze is gekoppeld aan de Cao-loonontwikkeling voor de periode 2023-2026. Deze loonontwikkeling ligt lager dan inflatie, waardoor de huurtoeslagenuitgaven minder toenemen komende jaren.
  • Tevens worden in juli 2023 de huren voor huurders met een laag inkomen bij een corporatie verlaagd, dit resulteert ook in lagere huurtoeslaguitgaven.

Volume:

  • In 2022 zijn er minder aanvragen voor de huurtoeslag gedaan dan initieel is geraamd. Deze lagere instroom werkt ook door in de volgende jaren, en resulteert daardoor in lagere huurtoeslaguitgaven.
  • Het CPB heeft in haar raming ook de werkloosheid naar beneden bijgesteld. Lagere werkloosheid werkt komende jaren ook door in een lagere instroom in de huurtoeslag.
  • Het wetsvoorstel vereenvoudiging van de huurtoeslag is ingediend in de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel vervalt de maximale huurgrens voor het ontvangen van huurtoeslag. Dit leidt tot een hoger instroom in de huurtoeslag in de komende jaren. Hiervoor waren middelen gereserveerd op de aanvullende post.

Vraag 16

Wat zijn de inkomenseffecten van het terugdraaien van de verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag op huurders? Hoeveel wordt de eigen bijdrage weer verhoogd? Kunt u dit aangeven over de loop van het ingroeipad?

Antwoord op vraag 16

Definitieve besluitvorming over de dekking van de wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur en daarmee de omvang van de verhoging van de eigen bijdrage in de periode 2025-2029 zal uiterlijk bij indiening van de wetsvoorstellen plaatsvinden. Wel zijn er bij de Voorjaarsnota middelen op de aanvullende post gereserveerd voor een ingroeipad. Bij de besluitvorming over de wetsvoorstellen zal dan ook inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen hiervan zijn voor huurtoeslagontvangers.

De maximale verwachte kosten van de wetsvoorstellen zijn 130 miljoen structureel. Indien van dit verwachte maximum wordt uitgegaan kan de eigen bijdrage stapsgewijs worden verhoogd tot maximaal 6,90 euro per maand. In de tabel hieronder is dit indicatieve ingroeipad voor een dergelijke verhoging van de eigen bijdrage geschetst. Een verhoging van de eigen bijdrage van de huurtoeslagontvangers geldt voor alle huurtoeslagontvangers.

 

In miljoen euro

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Verhoging eigen bijdrage huurtoeslag

n.v.t.

1,4

2,8

4,2

5,5

6,9

Vraag 17

Kunt u alle intensiveringen (structureel en incidenteel) tabelmatig weergeven voor alle departementen?

Antwoord op vraag 17

Hieronder vindt u een overzicht van de intensiveringen op departementale begrotingen die niet specifiek zijn gedekt binnen de eigen begroting, maar die ten laste zijn gekomen van het rijksbrede beeld. Specifieke intensiveringen binnen departementale begrotingen worden toegelicht in de eerste suppletoire begrotingswetten. Voor OCW geldt dat een aantal intensiveringen zijn toegevoegd aan de begroting vanuit de overweging om het aandeel in de rijksbrede dekkingsopgave voor de begroting van OCW te verlagen. Deze ruimte is bij de OCW-begroting onder andere ingevuld met een beperkt aantal intensiveringen, namelijk een incidentele investering in de subsidieregeling praktijkleren (2023 t/m 2026), een incidentele investering in de restauratie van grote monumenten (2023) en een structurele investering in de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

 

Bedragen in miljoenen euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Economische Zaken en Klimaat

_

800

1.050

1.050

1.050

1.050

Kabinetsreactie PEGA 250 miljoen 30 jaar

   

250

250

250

250

Kabinetsreactie PEGA (4 miljard incidenteel

 

800

800

800

800

800

Gemeentefonds en Provinciefonds

-

-

-

-

1.265

1.430

Financieringssystematiek

Justitie en Veiligheid

292

178

388

193

1.265

378

1.430

188

Bewaken en beveiligen

14

102

122

117

112

112

Jeugdbescherming

43

50

50

50

50

50

Spreidingswet

235

26

216

26

216

26

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

27

21

18

12

2

2

Staten-Generaal en Hoge Colleges van Staat

18

19

12

21

16

13

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

-

122

-

-

-

-

Gebaar ouderen Surinaamse afkomst

-

122

-

-

-

-

Vraag 18

Wordt er in deze Voorjaarsnota extra ruimte gegeven om de huidige loonruimte van 5,2% te vergroten? Kunt u toelichten welke overwegingen hieraan ten grondslag liggen bij het nijpend en urgent leraren- en personeelstekort en het historisch ongekend hoge inflatiecijfer?

Antwoord op vraag 18

Op basis van het referentiemodel wordt bepaald hoeveel het kabinet kan bijdragen aan de loonruimte van overheidswerkgevers. Uitgangspunt van de referentiesystematiek is om de loonkostenontwikkeling in de overheidssectoren aan te laten sluiten bij de loonkostenontwikkeling in de marktsector. Op basis van de meest recente uitkomsten van het referentiemodel, gebaseerd op het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023, is de loonbijstelling bij de Voorjaarsnota uitgekeerd aan de departementen. Er is niet afgeweken van de referentiesystematiek. De loonbijstelling wordt ingezet voor de in de cao afgesproken loonontwikkeling.

Dit jaar bestaat de prijsbijstelling uit een regulier deel en uit een niet-regulier extra deel over 2022. De eenmalige extra prijsbijstelling over 2022 komt voort uit de toezegging uit de Najaarsnota 2022 om extra prijsbijstelling uit te keren om de (semi-)collectieve sector structureel extra te compenseren voor de hoge inflatie. Zowel de reguliere prijsbijstelling over 2023 als de extra prijsbijstelling over 2022 is bij de Voorjaarsnota 2023 uitgekeerd aan de departementen.

Departementen zijn verantwoordelijk voor de doorverdeling van de loon-en prijsbijstelling naar begrotingsartikelen. Dit is verwerkt in de eerste suppletoire begrotingen. Een aantal departementen heeft ervoor gekozen een gedeelte van de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling in te zetten voor de rijksbrede dekkingsopgave. Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.

Vraag 19

Gezien het feit dat netbeheerders vaker hebben geadviseerd dat de verhouding tussen zon en wind van belang is voor een stabiel energiesysteem, zoals ook blijkt uit de netimpact berekeningen van de RES'sen, moet er niet meer worden ingezet op Wind op Land?

Antwoord op vraag 19

Het klopt dat het voor het energiesysteem nuttig is als de hoeveelheid zonne-energie en windenergie in balans zijn. Het pakket aan klimaatmaat-regelen dat met de Voorjaarsnota is gepresenteerd, is een aanvullend pakket naast het bestaande beleid. Het pakket met additionele maatregelen zet met verschillende maatregelen in op de versnelde uitrol van zonne-energie in Nederland. Hier ligt namelijk nog het grootste potentieel. Voor wind op land en wind op zee is al in forse mate bestaand beleid en is minder additionele uitrol mogelijk op dit bestaande beleid. Binnen dit bestaande beleid hebben de RES-regio's en lokale overheden zoekge-bieden aangewezen voor zonne- en windenergie. Dat neemt niet weg dat het kabinet in bestaande instrumenten en kaders ook inzet op wind op land en zee.

Vraag 20

Hoe stimuleert u flexibel stroomverbruik bij de industrie?

Antwoord op vraag 20

Het kabinet overweegt de mogelijkheid van «niet gegarandeerde Aansluiten Transport Overeenkomst» (non-firm ATO). De gesprekken met de sector daarover lopen nu. We verwachten binnenkort meer duidelijkheid te hebben over hoe het precies vorm zal krijgen.

Vraag 21

Worden de netbeheerders, zowel de landelijke als de regionale, bij het maken van de maatwerkafspraken met de industrie betrokken?

Antwoord op vraag 21

Ja. Om tot bindende en wederkerige maatwerkafspraken te komen, worden de daarvoor noodzakelijke partijen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan de provincies, maar ook Tennet en de regionale netbeheerders. Ook zijn de netbeheerders actief betrokken bij de Cluster Energie Strategieën (CESsen) en het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) en daarnaast worden zij in het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) actief betrokken.

Vraag 22

Wat is de taakstelling van het kenniscentrum voor waterstof op zee welke genoemd wordt in het Ontwerp Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2024? Welke partijen zijn aan de oprichting van dit kenniscentrum verbonden? Wat wordt hier verstaan onder voldoende voortgang ten aanzien van de afnameverplichting? Waarom wordt er niet, wat eerder gevraagd is, geïnvesteerd in een kenniscentrum (decentrale) waterstof op land?

Antwoord op vraag 22

Kennis die wordt ontwikkeld in de aanloop naar en tijdens de demonstratieprojecten waterstof op zee breed willen we delen middels een platform dat zich hier op richt. Dit is reeds aangekondigd in de Kamerbrief windenergie op zee 2030-2050 (Kamerstuk 33 561, nr. 54). Het platform zal onder leiding en organisatie van TKI Wind op Zee vallen en werkt samen met andere organisaties betrokken bij onderzoek naar waterstof op zee, waaronder TNO en TKI Nieuw Gas. Het platform is eenvoudig toegankelijk voor marktpartijen, MKB, kennisinstellingen en consortia en draait op basis van de kennis van de betrokken partijen. Doordat bestaande onderzoeksprogramma's en pilots zoals North Sea Energy (NSE) en PosHYdon bij het platform zijn aangesloten wordt relevante kennis breed gedeeld.

Het kennisplatform kent drie pijlers, gericht op uitdagingen bij de ontwikkeling van waterstof op zee:

  • 1) 
    Kennisdeling. Dit betreft kennisdeling vanuit lopende onderzoeksprogramma's en de voorbereiding van (demonstratie)projecten. Verschillende consortia zullen hieraan bijdragen, o.a. PosHYdon, NSE, North Sea Wind Power Hub en H2opZee.
  • 2) 
    Human Capital Agenda. Dit betreft de ontwikkeling van lesprogramma's voor onderwijsinstellingen (teach-the-teacher-netwerk) en het betrekken van deze onderwijsinstellingen, t.b.v. voldoende geschoold personeel voor de realisatie en onderhoud van projecten. De aansluiting bij de HCA-plannen van GroenvermogenNL wordt gezocht.
  • 3) 
    Supply chain en innovation challenges. Gericht op innovatie-uitdagingen die waterstof op zee kent en het betrekken en voorbereiden van de supply chain. Middels de innovation challenges worden start-ups betrokken en actief onderdeel van de ontwikkeling van waterstof op zee.

Een vierde doel van het platform is om partijen te consulteren en hiermee input op bijvoorbeeld demonstratieprojecten te verkrijgen.

Met voldoende voortgang ten aanzien van de afnameverplichting wordt bedoeld dat een afnameverplichting van waterstof vanuit bijvoorbeeld gebruikssectoren voldoende in beeld dient te zijn. Dit is nodig om te borgen dat subsidie die verstrekt wordt voor de productie van waterstof, ook daadwerkelijk wordt ingezet en dus tot emissiereductie leidt. Dit betekent niet dat het kabinet wacht met het beschikbaar stellen van waterstof tot de afnameverplichting helemaal in werking is, maar er moet voldoende voortgang worden geboekt in de realisatie daarvan.

Het kenniscentrum voor offshore elektrolyse zal ook kennis-spillovers genereren voor elektrolyse en waterstof op land. Daarom is een apart kenniscentrum voor waterstof op land niet nodig.

Vraag 23

Hoeveel gaat het kabinet bezuinigen? Gaat het kabinet 2,5 miljard euro aan rentelasten bezuinigen? Op welke posten bezuinigt het kabinet (nog meer)?

Antwoord op vraag 23

In de tabel bij vraag 9 wordt zichtbaar welke maatregelen het kabinet neemt voor de rijksbrede dekkingsopgave. De tabel is uitgesplitst in bezuinigingsmaatregelen en maatregelen die leiden tot hogere niet-belastingontvangsten. Het totaal aan maatregelen is in 2028 2,2 miljard euro. Hiervan is 2,0 miljard euro bezuinigingen op de uitgaven en 200 miljoen euro aan maatregelen die leiden tot hogere niet-belastingontvangsten. De tabel bij vraag 9 geeft alleen de maatregelen weer. De rijksbrede dekkingsopgave is ook gevuld met meevallers van departementen en generale dossiers zoals HGIS en rente Studiefinanciering. De mee-en tegenvallers worden toegelicht bij vraag 86.

Vraag 24

Wat is de argumentatie van het kabinet om te gaan bezuinigen? Bezuinigt het kabinet omdat de staatsschuld oploopt? Hoeveel is wenselijk voor het kabinet te bezuinigen als dit gebeurt omdat de staatsschuld oploopt? Bezuinigt het kabinet omdat het begrotingsbeleid inflationair is?

Antwoord op vraag 24

Het kabinet voert trendmatig begrotingsbeleid met daarbij drie basisprincipe:

  • 1. 
    Efficiënte allocatie van publieke middelen

Een goed begrotingsproces draagt bij aan een efficiënte allocatie van publieke middelen. In dit proces worden de voorwaarden gecreëerd waarbinnen de politiek - gegeven het doel dat wordt nagestreefd -elke euro zo goed mogelijk kan besteden. Integrale besluitvorming staat daarbij centraal. Dit zorgt ervoor dat echte keuzes worden gemaakt in dienst van een zo groot mogelijke (brede) welvaart.

  • 2. 
    Beheersing van de overheidsfinanciën

Om geen rekeningen door te schuiven naar volgende generaties maakt het kabinet afspraken over wat er maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenplafond). Als het kabinet nieuwe prioriteiten stelt en (beleidsmatig) meer uitgeeft aan het ene, dan moeten hiervoor (beleidsmatig) geld vrij worden gemaakt door minder uit te geven aan het anderen. Ook voor de inkomstenkant is afgesproken hoe hoog de belastingen en premies moeten zijn (het inkomstenkader). Als het kabinet bijvoorbeeld de ene belasting wil verlagen, dan moet een andere belasting omhoog om te voorkomen dat de totale inkomsten dalen. Het omgekeerde geldt ook: als het kabinet de ene belasting wil verhogen, dan moet een andere belasting omlaag om te voorkomen dat de totale inkomsten stijgen. Op deze manier is sprake van een beheerste ontwikkeling van de inkomsten gedurende de kabinetsperiode.

  • 3. 
    Macro-economische stabilisatie

Met stabiliserend begrotingsbeleid vangt het kabinet - als het minder goed gaat met de economie - de klap deels op met de begroting, om zo de gevolgen voor mensen te beperken. Aan de uitgavenkant van de begroting geeft het kabinet, als het economisch tij mee zit, niet meer uit dan het afgesproken uitgavenplafond. Aan de andere kant hoeft er ook niet te worden bezuinigd als het tijdelijk tegen zit. Aan de inkomstenkant van de begroting nemen in goede tijden de belastinginkomsten automatisch toe. Die extra inkomsten geeft het kabinet dan niet uit. De extra inkomsten worden in plaats daarvan gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden. Omgekeerd dalen de belastinginkomsten automatisch in minder goede tijden. Dan wordt er op de buffer ingeteerd.

De basisprincipes vormen de rationale achter het begrotingsbeleid. De begrotingsregels zijn de concrete spelregels om het begrotingsbeleid in de praktijk conform de drie basisprincipes vorm te kunnen geven. Dit heeft het kabinet in de Startnota vastgelegd. Dit is het kader waarbinnen het kabinet handelt. De hogere uitgaven voor hoofdzakelijk rente en asiel moeten om die reden worden gedekt binnen de begroting.

Met de investeringen uit het coalitieakkoord is gekozen voor expansief begrotingsbeleid. Dit stelt het kabinet in staat om te werken aan de gestelde prioriteiten en daarbij de noodzakelijke transities te maken op het gebied van klimaat en natuur. Het afgelopen anderhalf jaar heeft sterk in het teken gestaan van de oorlog in Oekraïne, en de gevolgen die dit had voor de koopkracht van mensen. Dat heeft ertoe geleid dat naast het historisch grote koopkrachtpakket een tijdelijk prijsplafond is ingesteld en een tegemoetkoming is geïntroduceerd voor energie-intensieve mkb-ondernemingen. Met deze extra maatregelen zijn de budgettaire grenzen van het begrotingsbeleid bereikt. Daarbij moet beleid gedekt zijn om hogere inflatie te voorkomen. Een gedekte begroting voorkomt ook dat de rekening wordt doorgeschoven naar volgende generaties.

Vraag 25

Hoe verhouden de bezuinigingen zich tot de totale onderuitputting?

Antwoord op vraag 25

Het kabinet heeft onderuitputting betrokken bij de begrotingsbesprekingen. Concreet heeft het kabinet conform de motie van het lid Heinen c.s.2 kritisch gekeken naar de ruimte binnen ramingen en besproken waar structurele onderuitputting kan worden ingezet als dekking. Dit gaat zowel om specifieke dekkingsvraagstukken binnen departementale begrotingen als om een bijdrage aan de rijksbrede dekkingsopgave. De inzet van specifieke dekking wordt per departement toegelicht in de eerste suppletoire begroting. Een bijdrage aan de rijksbrede dekkingsopgave uit onderuitputting is geleverd vanuit de begrotingen van VWS en JenV. In verhouding tot de rijksbrede dekkingsopgave gaat het om 11% in 2023 tot aflopend 6% in 2028 van de totale dekkingsopgave.

 

in miljoenen euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Bijdrage rijksbrede dekkingsopgave

  • - 
    998
  • - 
    1.797
  • - 
    3.335
  • - 
    3.039
  • - 
    2.803
  • - 
    2.211

waarvan onderuitputting

  • - 
    107
  • - 
    156
  • - 
    140
  • - 
    111
  • - 
    119
  • - 
    131

Structurele onderuitputting VWS

  • 105
  • 105
  • 105
  • 105
  • 105
  • 105

Budgetverlaging overig JenV

  • 2
  • 51
  • 35
  • 6
  • 14
  • 26

Naast de onderuitputting die is ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave heeft het kabinet voor de jaren 2024 en 2025 in totaal 2,75 miljard euro aan aanvullende onderuitputting ingeboekt. Bij Miljoenennota 2023 is reeds 2,1 miljard voor 2023 en 0,5 miljard euro voor 2024 aan aanvullende onderuitputting ingeboekt op de Aanvullende Post. Deze onderuitputting zal worden ingevuld op basis van realisatie. Daarnaast zal de in=uittaakstelling van 4,3 miljard voor 2023 ook met onderuitputting worden gevuld. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het invullen van de in=uittaakstelling voor risico van de Minister van Financiën is. Indien er gedurende het jaar onvoldoende onderuitputting wordt gerealiseerd om de taakstelling in te vullen zal de resterende taakstelling het EMU-saldo verslechteren. In de beantwoording van vraag 346 wordt verder ingegaan op de verwachtte onderuitputting.

Vraag 26

Kan een kabinet een helder overzicht geven van alle onderuitputting per ministerie?

Antwoord op vraag 26

In het Financieel Jaarverslag Rijk 2022 (Bijlage bij Kamerstuk 36 360, nrs. 1 en 2) is een overzicht opgenomen van de onderuitputting per ministerie.

In de departementale jaarverslagen wordt deze onderuitputting verder toegelicht.

Voor 2022 bedraagt de totale onderuitputting 6,2 miljard euro.

(In miljoenen euro, - is onderschrijding)    2022

Algemene Zaken en De Koning    - 6

Justitie en Veiligheid    -    134

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties    -    938

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap    -    542

Financiën (incl. Nationale Schuld)    -    515

Defensie (incl. DMF)    -    814

Infrastructuur en Waterstaat (incl. DF en MF)    -    633

Economische Zaken en Klimaat (incl. NGF)    -    301

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (incl. DGF)    -    190

Volksgezondheid, Welzijn en Sport    -    365

Gemeentefonds en Provinciefonds (incl. accres)    -    657

Homogene Groep Internationale Samenwerking    -    249

Aanvullende Post    -    710

Sociale Zaken en Werkgelegenheid    -    131

Totaal    - 6.184

Vraag 27

Dekt het kabinet nominale of reële rente als het gaat om de rentelasten dekken en waarom?

Antwoord op vraag 27

De begrotingsregels van het kabinet hebben als uitgangspunt dat ten behoeve van de budgettaire beheersing tegenvallers op alle EMU-saldorelevante uitgaven gedekt dienen te worden binnen het uitgavenplafond. Hier vallen ook de daadwerkelijke (nominale) rente-uitgaven van het Rijk onder. Dit is in lijn met het advies van de 16Studiegroep begrotingsruimte uit 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 35 570, nr. 48).

Vraag 28

Wat is de argumentatie van het kabinet voor het toepassen van de kaasschaafmethode bij de bezuinigingen?

Antwoord op vraag 28

Het kabinet heeft als uitgangspunt voor de invulling van de dekkings-opgave gekozen voor een verdeelsleutel naar rato van de begrotingen. Defensie is uitgesloten van de verdeelsleutel gelet op de structurele NAVO-norm en oorlog in Oekraïne. Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten bevat. Bij een naar rato verdeling draagt ieder departement in beginsel evenredig bij aan de invulling van de dekkingsopgave. Conform de motie van het lid Heinen c.s.3 is gezocht naar mogelijkheden om de opgave te dekken met onderuitputting en ruimte binnen begrotingen.

Vraag 29

Wat is de analyse van het kabinet ten aanzien van de mogelijkheid dat dit begrotingsbeleid inflationair van aard is?

Antwoord op vraag 29

Het kabinet heeft gekozen voor een expansief begrotingsbeleid, met investeringen - juist ook van belang voor toekomstige generaties - in onder meer onderwijs, veiligheid, de woningmarkt en klimaat. Dit is een bewuste keuze gericht op de lange termijn, niet op de stand van de conjunctuur. In tijden van arbeidsmarktkrapte - zoals nu het geval is -kunnen investeringen inflatoir uitvallen. Mocht de economie echter omslaan, dan zouden de investeringen juist een welkome impuls kunnen zijn. Het kabinet erkent het risico van het verder aanwakkeren van de inflatie via expansieve begrotingsbeleid. Dat vormt een extra onderbouwing voor het dekken van tegenvallers op de begroting.

Vraag 30

Wat is het huidige standpunt van het kabinet ten aanzien van de huidige inflatiestand?

Antwoord op vraag 30

Het kabinet geeft de voorkeur aan een gematigde inflatieontwikkeling, in lijn met de inflatiedoelstelling van de ECB van 2%. Omdat een onbalans tussen vraag en aanbod ervoor gezorgd heeft dat de tijdelijke inflatieschok veroorzaakt door de energiecrisis zich breder is gaan nestelen in de economie, is het van belang dat de vraag afneemt en in balans komt met het aanbod.

In de eurozone is de ECB primair verantwoordelijk voor het waarborgen van prijsstabiliteit. In lijn hiermee heeft de ECB een pad van monetaire verkrapping ingezet. Zo heeft de ECB de netto-aankopen van obligaties beëindigd en is de meest relevante beleidsrente, de depositorente, inmiddels verhoogd van minus 0,5% tot 3,25%. Door de financieringskosten in de economie te verhogen tracht de ECB de inflatie te beteugelen via het afremmen van de economische activiteit. Daarbij heeft de ECB aangegeven naar verwachting nog niet klaar te zijn met het verhogen van de rente, gegeven het huidige inflatiebeeld.

Daarnaast is het belangrijk dat begrotingsbeleid de inflatie zo min mogelijk aanjaagt. Tegelijkertijd streeft de overheid meerdere doelen na, zoals het beschermen van de koopkracht van huishoudens, het uitvoeren van de investeringsagenda van het kabinet om structurele uitdagingen (zoals klimaatverandering) te adresseren en het voeren van prudent begrotingsbeleid. Dit alles overwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om onder meer de kosten van het energieprijsplafond en de hogere rente-uitgaven te dekken in de begroting. Dit helpt tevens om de inflatoire werking van begrotingsbeleid te beperken.

Vraag 31

Welk alternatief richt het kabinet in voor het STAP-budget?

Antwoord op vraag 31

Leren en ontwikkelen is belangrijk voor de inzetbaarheid van werkenden en het verdienvermogen van werkgevers. Werkenden en werkgevers zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en investeren hier ook veel in. Daar waar dit niet goed gaat of maatschappelijk knelpunten ontstaan, kan de overheid een ondersteunende rol spelen. Het kabinet heeft ook elders instrumenten om dit te bevorderen, zoals de SLIM-regeling, verschillende NGF-projecten, en het budget dat beschikbaar is voor UWV om scholingstrajecten in te kopen voor WW-gerechtigden. In de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 147) vindt u een overzicht van alle maatregelen van het kabinet op het terrein van leven lang ontwikkelen en het budgettaire beslag per maatregel (waarbij de STAP-middelen vanzelfsprekend niet meer actueel zijn). De Minister van SZW zal dit de komende periode blijven monitoren, en daarbij de lessen van de STAP-regeling in beeld houden.

Vraag 32

Op welke manieren bevordert het kabinet, na afschaffing van het STAP-budget, omscholing richting cruciale sectoren en tekortsectoren?

Antwoord op vraag 32

Het kabinet wil mensen, bedrijven en opleiders stimuleren in ontwikkeling te blijven en zet daarvoor - ook nu STAP wordt afgeschaft - een aantal instrumenten in. Voorbeelden hiervan zijn de SLIM-regeling, het Leven-langleren krediet en de NGF-projecten (Vaardig met vaardigheden, Leeroverzicht en LLO Katalysator). Deze instrumenten zijn breed inzetbaar en dus ook voor scholing en mobiliteit richting cruciale sectoren. In de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 147) vindt u een overzicht van alle maatregelen van het kabinet op het terrein van leven lang ontwikkelen en het budgettaire beslag per maatregel (waarbij de STAP-middelen vanzelfsprekend niet meer actueel zijn).

Vraag 33

Wat is de analyse van het kabinet ten aanzien van het afremmen van de inflatie middels het inperken van overheidsgelden, gelet ook op de ingrepen van de centrale banken?

Antwoord op vraag 33

Het is de primaire taak van centrale banken om de inflatie te stabiliseren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 29, is het van belang het risico te beperken dat het begrotingsbeleid de inflatie verder aanwakkert. Mede daarom is er dit voorjaar dekking aangedragen voor budgettaire tegenvallers. Tegelijkertijd streeft het kabinet ook bredere doelen na dan enkel het inperken van inflatie.

Vraag 34

Is het kabinet van mening dat het conjunctuurbeleid via actief begrotingsbeleid moet gebeuren, in plaats van via de centrale bank?

Antwoord op vraag 34

Het kabinet is niet van mening dat het conjunctuurbeleid via actief begrotingsbeleid moet gebeuren. In het verleden (1952-1959) is in Nederland geprobeerd actief economische groei te stimuleren of af te remmen om evenwicht in de economie tot stand te brengen. Het bleek echter dat een goede timing van actief anticyclisch begrotingsbeleid vrijwel onmogelijk was.

Daarom voeren we in Nederland sinds 1995 trendmatig begrotingsbeleid, wat inhoudt dat de begroting een stabiliserende werking heeft via automatische stabilisatoren (onder andere socialezekerheidsuitgaven). Aan de ontvangstenkant van de begroting stijgen in goede tijden (hoogconjunctuur) de belastingontvangsten automatisch, wat wordt gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden. In tijden van laagconjunctuur loopt de staatsschuld gedurende de kabinetsperiode op.

Dit begrotingsbeleid staat ook internationaal gezien zeer goed aangeschreven en het kabinet houdt hier dan ook aan vast.

Vraag 35

Kan het kabinet de implicaties van de bezuinigingen op lange termijn beschrijven? Kan het kabinet dit uitschrijven per bezuiniging?

Antwoord op vraag 35

Onder de tabel bij vraag 9 wordt bij elke bezuiniging een toelichting gegeven wat de implicaties op de lange termijn zijn.

Vraag 36

Kan het kabinet per bezuiniging onderbouwen dat deze op de lange termijn niet meer gaat kosten dan de bezuiniging nu, op korte termijn, oplevert?

Antwoord op vraag 36

Onder de tabel bij vraag 9 wordt bij elke bezuiniging een toelichting gegeven wat de implicaties op de lange termijn zijn.

Vraag 37

Op welke wijze voert het kabinet een generatietoets uit? Past het kabinet deze toets toe op alle bezuinigingen?

Antwoord op vraag 37

De generatietoets is tot op heden vier keer toegepast op beleid, onder andere op klimaatbeleid. Hier is de Kamer ook over geïnformeerd.4 Voor verdere toepassing en doorontwikkeling is de generatietoets opgenomen in het Beleidskompas. Het Beleidskompas heeft een centrale rol in de beleidsvoorbereiding. Het Beleidskompas vraagt beleidsmakers onder andere om te analyseren wat de gevolgen zijn van mogelijke beleidsopties. Een belangrijk onderdeel hiervan is hoe de gevolgen verdeeld zijn over verschillende doelgroepen, waaronder ook leeftijdsgroepen. Op deze manier wordt in de voorbereiding van overheidsbeleid rekening gehouden met verschillende generaties.

Vraag 38

Kan het kabinet het verschil van 600 miljoen euro tussen de verwachte inkomsten van pijler twee en de daadwerkelijke inkomsten uitleggen?

Antwoord op vraag 38

In september 2021 is de Kamer ingelicht over de mogelijke budgettaire consequenties van Pijler 2.5 Aangegeven is toen dat, afhankelijk van enkele scenario's, de budgettaire opbrengst ongeveer tussen de 400 mln en 550 mln zou kunnen bedragen. Daarbij is echter expliciet opgemerkt dat er belangrijke kanttekeningen en grote onzekerheden te plaatsen waren bij die eerste inschattingen. Er diende een aanzienlijk aantal belangrijke aspecten van het akkoord nog verder te worden uitgewerkt. De cijfers moesten daarom worden gezien als een eerste grove inschatting van de budgettaire gevolgen van het akkoord voor Nederland.

Ten tijde van de onderhandelingen over het coalitieakkoord (najaar 2021) was het budgettaire effect dan ook nog zeer onzeker. In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is gekozen om een gewenste besparing van 1 miljard (Pijler 2 en CFC-maatregel) in te boeken. Daarbij is aangegeven dat als de gewenste besparing niet via Pijler 2 gehaald zou worden, dan gekeken zou worden naar andere maatregelen.

Met het bereiken van het EU-akkoord met betrekking tot Pijler 2, het uitwerken van het wetsvoorstel, alsmede het gebruik van meer recente data, kon een definitieve budgettaire inschatting worden gemaakt. Deze inschatting is in de Voorjaarsnota opgenomen. Het wetsvoorstel inclusief de begrote 466 mln is, inclusief certificering door het CPB, eind mei aan de Tweede Kamer aangeboden. In de ramingstoelichting die bij het wetsvoorstel is meegestuurd, is toegelicht waar de raming op is gebaseerd. Bij de aankomende augustusbesluitvorming dient invulling gevonden te worden voor de resterende dekkingsopgave.

Vraag 39

Krijgt de Belastingdienst extra capaciteit beschikbaar als gevolg van de voorgestelde bezuinigingen? Hoe verhoudt de keuze van het kabinet zich om bij de voorjaarsbesluitvorming slechts te bezuinigingen zich tot de lage ICT-capaciteit bij de Belastingdienst?

Antwoord op vraag 39

Er zijn bij de voorjaarsbesluitvorming geen voorgestelde bezuinigingen die het apparaatsbudget van de Belastingdienst raken. Op dit moment is er daarom geen relatie tussen bezuinigingen op het budget van het Ministerie van Financiën en de beschikbare ICT-capaciteit van de Belastingdienst. Integendeel, de formatieve ICT-capaciteit bij de Belastingdienst is de afgelopen jaren toegenomen en zal de komende jaren nog verder worden opgeschaald. Overigens doet de Belastingdienst dat tegen de achtergrond van een moeilijke arbeidsmarkt voor ICT'ers.

Vraag 40

Heeft de Belastingdienst momenteel voldoende capaciteit om eventuele extra belastingmaatregelen door te voeren? Zo ja, waar ligt deze ruimte?

Antwoord op vraag 40

Om te komen tot een moderne organisatie met een wendbaar ICT-landschap heeft de Belastingdienst het meerjarenportfolio opgesteld met daarin ruimte voor het moderniseren van het ICT-landschap. Met behulp van het meerjarenportfolio wordt inzichtelijk welke dilemma's mogelijk ontstaan bij nieuwe of veranderende ambities. De stip op de horizon is een goed functionerende ICT zodat de organisatie weer wendbaar wordt en de continuïteit van processen geborgd is.

Om dit te bereiken is het van groot belang dat de Belastingdienst de planning van het Meerjarenportfolio (MJP) blijft volgen. In de brief over de ICT van de Belastingdienst van 20 februari 20236 is aangegeven dat de ICT-capaciteit in het MJP de komende jaren volledig is ingepland. Hierin is capaciteit gepland voor belastingmaatregelen waartoe al besloten is en het moderniseren van ICT systemen met achterstallig onderhoud. Dat betekent dat er deze kabinetsperiode in beginsel geen ruimte meer is voor grote beleidswijzigingen zonder aanpassing van de planning.

Of de Belastingdienst eventuele extra belastingmaatregelen kan doorvoeren hangt sterk af van zowel de keten waarop de belastingmaatregelen betrekking hebben als de vormgeving van de maatregel. In de ICT-brief heb ik u meegenomen over het beeld per keten. Tegelijk blijven maatschappelijke opgaven vragen om beleidsmatige oplossingen.

Wanneer zich nieuwe beleidswensen voordoen geldt dat de inpasbaarheid steeds op de volgende wijze wordt bekeken: 1) inpassen van maatregelen waar dit mogelijk is zonder herprioritering, 2) de vormgeving van maatregelen aanpassen om deze inpasbaar te maken (bijv. als parameter), 3) waar dit niet kan ontstaat een (her)planningsvraagstuk. Het uitgangspunt daarbij is dat binnen het Meerjarenportfolio IV dit gebeurt door herplanning van ander beleid, zodat het bijvoorbeeld niet de noodzakelijke modernisering van de IV vertraagt.

Tot slot wordt getracht de IV-capaciteit de komende jaren nog te vergroten.

Vraag 41

Welke subsidies voor het klimaat (elektriciteit, industrie & circulaire economie, landbouw en gebouwde omgeving, mobiliteit en sectoroverstijgend) die van kracht waren, zijn vervallen in de Voorjaarsnota 2023? Welke van deze subsidies zijn omgezet naar normerende en/of beprijzende maatregelen?

Antwoord op vraag 41

De aanvullende maatregelen (subsidies, normering en beprijzing) zijn toegelicht in de (bijlagen bij de) Kamerbrief Voorjaarsbesluitvorming Klimaat. Er zijn geen subsidiemaatregelen actief stopgezet als onderdeel van het additionele pakket aan klimaatmaatregelen dat bij de Voorjaarsnota door het kabinet is gepresenteerd of omgezet naar normerende of beprijzende maatregelen.

Vraag 42

Welke subsidies voor het klimaat (elektriciteit, industrie & circulaire economie, landbouw en gebouwde omgeving, mobiliteit en sectoroverstijgend) zijn nieuw in de Voorjaarsnota 2023? Welke van deze subsidies waren voorheen normerende en/of beprijzende maatregelen?

Antwoord op vraag 42

In het ontwerp-meerjarenprogramma 2024 van het Klimaatfonds is per subsidiemaatregel een omschrijving gegeven waaruit blijkt of het een intensivering of continuering betreft van een bestaande subsidieregeling of een nieuwe subsidieregeling.

Intensivering of continuering van bestaande subsidieregeling betreft in ieder geval: VEKI, TSE industrie studies, DEI+CE, EG-regeling, nationaal isolatieprogramma, Warmtefonds, ISDE, SDE++. Veel maatregelen zijn toegekend onder voorwaarde van nadere uitwerking. Dit geldt in ieder geval voor de reserveringen. Voor deze maatregelen moet uit de nadere uitwerking blijken of het wordt opgenomen in een bestaande regeling of er een nieuwe regeling voor wordt uitgewerkt.

Er zijn geen normerende of beprijzende maatregelen vervangen door subsidiemaatregelen in het additionele pakket aan klimaatmaatregelen dat het kabinet bij de Voorjaarsnota heeft gepresenteerd.

Vraag 43

Is er al een generatietoets op het Transitiefonds gedaan? Zo nee, wanneer gaat deze komen?

Antwoord op vraag 43

Nee, deze is niet voorzien. De generatietoets is in ontwikkeling en kan worden ingezet om de maatschappelijke effecten van voorstellen voor wetgeving te beoordelen. De toets leent zich niet voor toepassing op het Transitiefonds als geheel. Toepassing kan nuttig zijn bij de beoordeling en keuze van maatregelen voor de integrale aanpak van de opgaven in het landelijk gebied. Provincies zijn gevraagd een sociaal economische analyse op te nemen in hun gebiedsprogramma's waarmee men de effecten van een programma langs de thema's van brede welvaart inzichtelijk te maken. De Tweede Kamer is daarover geïnformeerd bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de instelling van het Transitie-fonds.7

Vraag 44

Kan het kabinet een overzicht geven van alle fossiele subsidies? Hoe is elke subsidie opgezet qua constructie? Zitten er bijvoorbeeld Europese afspraken tussen waar we aan gebonden zijn?

Antwoord op vraag 44

Het kabinet zal in de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200) het overzicht actualiseren van de fiscale en niet-fiscale regelingen ten behoeve van fossiele energie. In de Miljoenennota zal het kabinet eveneens voorstellen doen of, en zo ja in welk tijdspad de resterende fiscale vrijstellingen voor fossiel kunnen worden afgebouwd. Een impactanalyse per maatregel is onderdeel van deze inventarisatie, om ook het handelingsperspectief van de Nederlandse overheid en bedrijven beter in kaart te brengen en een inschatting te maken van de bredere klimaat- en economische effecten. Deze impactonderzoeken worden momenteel uitgewerkt en zullen in de zomer gereed zijn. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) zijn momenteel op eigen initiatief eveneens bezig in kaart te brengen welke regeling zij zouden aanmerken als fossiele subsidie. Indien deze publicatie tijdig gereed is, zal het kabinet de uitkomsten benutten voor de inventarisatie in de Miljoenennota.

Daarnaast zal het kabinet de Kamer naar aanleiding van de eerder aangenomen motie Romke De Jong en Van Raan informeren over mogelijkheden om te komen tot herziening van de Akte van Mannheim, luchtvaartverdragen en andere verdragen die belastingheffing op internationaal transport bemoeilijken.

Vraag 45

Hoeveel levert het afschaffen van het lage btw-tarief in de culturele en creatieve sector de staatskas op aan extra btw-inkomsten?

Antwoord op vraag 45

Het verhogen van het btw-tarief in de culturele en creatieve sector van 9% naar 21% per 1-1-2024 zou de belastingopbrengsten verhogen met 1025 miljoen per jaar.

Vraag 46

Wat is het economische effect en het effect op de staatskas als de vraag naar cultuur afneemt door een afnemende vraag door het afschaffen van het lage btw-tarief?

Antwoord op vraag 46

Zoals staat vermeld in de Voorjaarsnota wordt voorafgaand aan Prinsjesdag bezien welke vervolgstappen het kabinet neemt naar aanleiding van de evaluatie van het verlaagde btw-tarief dat recent is gepubliceerd. Daarbij zal een analyse gedaan worden, ook voor de culturele en creatieve sector, naar de impact van afschaffing van het verlaagde tarief op specifieke groepen, een generieke versobering en ook wordt gekeken naar alternatieve beleidsinstrumenten aan de uitgavenkant van de begroting. Dit laatste met het oog op het mogelijk vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van overheidsbeleid. Hierbij zullen de door uw Kamer gestelde vragen over prijs- en vraageffecten en de gevolgen voor de sector, ZZP'ers en consumenten zo veel mogelijk worden meegenomen.

Vraag 47

Wat is het effect van het afschaffen van het lage-btw tarief op de persoonlijke en zelfstandige inkomsten van ZZP'ers in de culturele en creatieve sector?

Antwoord op vraag 47

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 48

Wat betekent het afschaffen van het lage btw-tarief voor het prijspeil van het culturele en creatieve aanbod? In andere woorden: verwacht u dat de volledige btw-verhoging wordt verrekend met de consument?

Antwoord op vraag 48

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 49

Wat zal de prijsstijging - door afschaffing van het lage-btw tarief - doen met de toegankelijkheid van cultuur voor lage- en middeninkomens?

Antwoord op vraag 49

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 50

Wat betekent het afschaffen van het lage btw-tarief voor de culturele en creatieve sector voor de koopkracht van lage- en middeninkomens?

Antwoord op vraag 50

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 51

Wat is het effect van het afschaffen van het lage btw-tarief op de vraag naar ZZP'ers in de culturele en creatieve sector door organisaties die geen recht hebben op aftrek van de btw? In andere woorden: met hoeveel % zal het aantal opdrachten voor ZZP'ers in de culturele en creatieve sector daardoor afnemen?

Antwoord op vraag 51

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 52

In hoeverre verwacht u dat de teruglopende inkomsten - door het invoeren van een hoger btw-tarief - door culturele en creatieve instellingen en bedrijven wordt afgewenteld op het drukken van de tarieven van ZZP'ers in deze sector, gezien hun marktmacht?

Antwoord op vraag 52

Zie antwoord op vraag 46.

Vraag 53

Hoe verhoudt de overweging om het lage btw-tarief af te schaffen of te versoberen zich met de aanbevelingen van het SER-advies «Passie gewaardeerd»?

Antwoord op vraag 53

De SER en de Raad voor Cultuur (de raden) adviseren in het genoemd onderzoek uit 2017 dat lage btw-tarieven en vrijstellingen van culturele diensten van cruciaal belang zijn voor de toegankelijkheid van cultuur en het samenkomen van vraag en aanbod. In het advies van de raden is echter niet gekeken naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het verlaagde btw-tarief of naar eventuele beleidsalternatieven zoals genoemd in het evaluatierapport. Zoals vermeld bij vraag 46 t/m 52 komt het kabinet voorafgaand aan Prinsjesdag met een reactie op de uitgevoerde evaluatie van het verlaagde btw-tarief.

Vraag 54

Klopt het dat, gelet op het feit dat in het wetsvoorstel Vereenvoudiging Huurtoeslag de eigen bijdrage al met vier euro per maand wordt verhoogd en de subsidiëring van de servicekosten wordt afgeschaft en dat in de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel wordt genoemd dat circa 838.000 huishoudens bij ingang van de wet in 2024 bijna 14 euro per maand minder huurtoeslag ontvangen, met het terugdraaien van de verlaging van de eigen bijdrage deze huishoudens nog minder huurtoeslag ontvangen?

Antwoord op vraag 54

Een verhoging van de eigen bijdrage van de huurtoeslag met vier euro en de afschaffing van de subsidiëring van servicekosten zijn onderdeel van het wetsvoorstel Vereenvoudiging huurtoeslag. Hierdoor zullen inderdaad circa 838.000 huishoudens gemiddeld 14 euro minder huurtoeslag ontvangen.

Vanaf 1 januari 2023 is de eigen bijdrage van de huurtoeslag in het kader van koopkrachtreparatie bij miljoenennota vorig jaar structureel verlaagd met 16,94 per maand. Veel andere koopkrachtmaatregelen waren incidenteel. Indien wordt besloten om deze verlaging van de eigen bijdrage vanaf 2025 tot 2029 stapsgewijs voor een deel af te bouwen, wordt deze koopkrachtmaatregel ook - deels - incidenteel. Huishoudens zullen in dat geval minder huurtoeslag ontvangen. Dit zal wel stapsgewijs gaan, tot een bedrag van naar verwachting maximaal 6,90 per maand. Hiermee wordt dus niet de hele koopkrachtmaatregel teniet gedaan, waardoor het saldo ten opzichte van voor deze koopdrachtmaatregel positief is. Indien de kosten van de wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur lager uitvallen zal dit bedrag ook lager zijn. Besluitvorming over de dekking van de wetsvoorstellen en de exacte hoogte van de verhoging van de eigen bijdrage zal uiterlijk bij indiening van deze wetsvoorstellen plaatsvinden. Hierbij zal dan ook inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen hiervan zijn voor huurtoeslagont-vangers.

Vraag 55

Hoe zijn, gelet op het feit dat het kabinet schrijft dat de uitvoerig van de wet regie volkshuisvesting en wet betaalbare huren wordt bekostigd vanuit de huurtoeslagmiddelen, deze uitvoeringskosten exact opgebouwd?

Antwoord op vraag 55

Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting worden taken en verantwoordelijkheden van de decentrale overheden gewijzigd. Zoals te doen gebruikelijk is daarom een onderzoek gestart op grond van artikel 2 Financiële-verhoudingswet. Dit onderzoek wordt nu uitgevoerd. Met dit onderzoek worden de uitvoeringskosten voor de decentrale overheden in beeld gebracht. De exacte uitkomsten van dit onderzoek worden verwerkt in de memorie van toelichting. Een afvaardiging van de decentrale overheden, als ook de ministeries, zijn betrokken bij dit onderzoek.

Het wetsvoorstel betaalbare huur leidt tot uitvoeringskosten voor gemeenten en voor de Huurcommissie. Gemeenten worden verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de maximale huurprijzen. Om de kosten van deze handhaving door gemeenten in beeld te brengen is een onderzoek op grond van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet uitgevoerd door Sira Consulting. Deze kosten bestaan uit voorbereidende beleidsmatige werkzaamheden, het ontvangen van meldingen over te hoge huurprijzen, het onderzoeken van meldingen en de uiteindelijke handhavingskosten. De verwachte financiële gevolgen voor de Huurcom-missie zijn opgenomen en toegelicht in haar uitvoeringstoets bij het wetsvoorstel. De uitvoeringskosten komen voor een groot deel voort uit een verwachte stijging van de zaaklast van de Huurcommissie. Ook verwacht de Huurcommissie extra kosten als een gevolg nodige investeringen het secundaire proces (zoals investeringen in het ambtelijk apparaat, ICT en communicatie, waaronder het klantcontactcentrum van de Huurcommissie). De uitkomsten van het artikel 2 onderzoek en de uitvoeringstoets van de Huurcommissie worden verwerkt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

Vraag 56

Wat is de rationale achter het bekostigen van de uitvoering van wetgeving in het domein wonen met alleen huurtoeslagmiddelen?

Antwoord op vraag 56

De wetsvoorstellen Regie op de Volkshuisvesting en Betaalbare Huur zijn wetsvoorstellen van de Minister voor VRO en liggen op het terrein van BZK. Conform begrotingsregels moet de dekking voor de kosten van de uitvoering van deze wetten op de begroting van BZK worden gevonden. De huurtoeslag is budgettair het grootste onderdeel van deze begroting.

De onderzoeken naar de eventuele kosten die voortvloeien uit de wetsvoorstellen zijn nog niet afgerond. Wel zullen de kosten voor de uitvoering naar verwachting structureel zijn.

Vanaf 1 januari 2023 is de (maandelijkse) eigen bijdrage van de huurtoeslag met 16,94 euro verlaagd voor de koopkrachtreparatie die bij miljoenennota vorig jaar is ingezet. Overige koopkrachtmaatregelen waren destijds voor een groot deel incidenteel. Deze koopkrachtmaatregel kan hiermee stapsgewijs gedeeltelijk weer worden afgebouwd. Besluitvorming over dekking van de wetsvoorstellen en de hoogte van de verhoging van de eigen bijdrage zal uiterlijk bij indiening van de wetsvoorstellen plaatsvinden.

Vraag 57

Kan een overzicht worden gegeven van de opbrengsten/budgettaire derving die vallen onder het verlaagde btw-tarief en dan uitgesplist per categorie/productgroep, liefst in tabelvorm van de afgelopen jaren?

Antwoord op vraag 57

Tabel 1 geeft een overzicht over de budgettaire derving van het verlaagde btw-tarief per categorie. Deze tabel is tevens gepubliceerd in bijlage 9 van de miljoenennota 2023.

Tabel 1: Overzicht jaarlijkse budgettaire derving verlaagd btw-tarief per categorie

 

In miljoen euro

2019

2020

2021

2022

2023

BTW laag Voedingsmiddelen en water

6.668

6.641

7.071

7.659

7.914

BTW laag Geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.329

1.493

1.585

1.634

1.683

BTW laag Culturele goederen en diensten

867

708

725

963

993

BTW laag Arbeidsintensieve diensten

863

828

894

931

970

BTW laag Personenvervoer

604

394

383

555

575

BTW laag logiesverstrekking

855

559

710

855

915

BTW laag Sierteelt

226

247

276

283

290

BTW laag Overig

165

68

79

165

175

Tabel 2 geeft een overzicht van de btw-opbrengsten van producten en diensten die onder het verlaagde btw-tarief vallen per categorie.

Tabel 2: Overzicht budgettaire opbrengst verlaagd btw-tarief per categorie

 

In miljoen euro

2019

2020

2021

2022

2023

BTW laag Voedingsmiddelen en water

5.001

4.981

5.303

5.744

5.936

BTW laag Geneesmiddelen en hulpmiddelen

997

1.120

1.189

1.225

1.263

BTW laag Culturele goederen en diensten

650

531

544

722

745

BTW laag Arbeidsintensieve diensten

647

621

670

698

728

BTW laag Personenvervoer

453

295

287

416

431

BTW laag logiesverstrekking

642

419

533

642

686

BTW laag Sierteelt

170

185

207

212

217

BTW laag Overig

124

51

59

124

131

Vraag 58

Wat zou het budgettaire effect per jaar zijn van een stapsgewijze afbouw in 6, 8, 10 of 12 stappen van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) voor alle ouders in plaats van het huidige plan waarin de geboortedatum van kinderen van belang is voor het recht op deze korting?

Antwoord op vraag 58

De budgettaire effecten van een stapsgewijze afbouw in zes, acht en dertien gelijke stappen staan in onderstaande tabel. Dit zijn de effecten per jaar, in miljoenen en in prijsniveau 2025.

Deze effecten zijn ten opzichte van het huidige basispad waarin de IACK geleidelijk wordt afgebouwd voor nieuwe gevallen. Structureel is de opbrengst dan ook 0, omdat in beide situaties de IACK volledig is afgeschaft. Incidenteel is er wel een opbrengst doordat het verlagen van de IACK voor alle ouders sneller tot een opbrengst leidt dan het geleidelijk afbouwen van de IACK voor nieuwe gevallen. Op basis van deze gegevens leidt afbouwen in twaalf stappen tot een opbrengst van ongeveer 900 miljoen cumulatief. Bij tien stappen is de opbrengst ongeveer 1,8 miljard cumulatief.

 

Jaar

Budgettair

6 stappen

Budgettair

8 stappen

Budgettair 13 stappen

2024

0

0

0

2025

143

86

28

2026

266

150

34

2027

403

207

38

2028

570

282

44

2029

810

470

57

2030

1.132

511

89

2031

1.006

738

112

2032

859

859

114

2033

707

707

111

2034

538

538

91

2035

338

338

40

2036

111

111

  • 38

2037

0

0

0

Struc

0

0

0

cumulatief

6.883

4.998

720

Voor het overzicht staat de cumulatieve opbrengst van de verschillende varianten nog een keer samengevat in onderstaande tabel.

 
 

In 6 stappen

In 8 stappen

In 10 stappen

In 12 stappen

In 13 stappen

Cumulatieve opbrengsten

(in miljarden)

6,9

5,0

1,8

0,9

0,7

Vraag 59

Kan een overzicht worden gegeven van de bedragen die Nederland per jaar heeft uitgegeven aan ontwikkelingssamenwerking en hoeveel daarvan naar eerstejaars asielopvang is gegaan in de periode van 2012 tot heden?

Antwoord op vraag 59

De volgende tabel toont de totale ODA-uitgaven en de uitgaven ten laste van het ODA-budget aan de eerstejaars opvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden. De derde kolom laat de verhouding hiertussen zien. Voor 1992 werden uitgaven voor eerstejaarsopvang niet uit het ODA-budget betaald. Over het jaar 1995 zijn er geen cijfers aangetroffen. De totale indicatieve asieluitgaven geven de uitgaven aan migratie/ vreemdelingenzaken weer, inclusief de opvang van Oekraïense vluchtelingen (vanaf 2022). Voor de periode 1980-1987 zijn geen vergelijkbare gegevens beschikbaar. Alle bedragen van voor 2001 zijn omgerekend van gulden naar euro.

 

Totaal ODA-budget in miljoen

Eerstejaars opvang asielzoekers in miljoen

Eerstejaars opvang asielzoekers als percentage van totaal ODA-budget

Totale indicatieve asieluit-gaven in miljoen1

1.547

_

_

 

1.750

-

_

 

1.821

_

_

 

1.618

-

_

 

1.910

_

_

 

1.810

_

_

 

2.017

_

_

 

2.019

_

_

 

2.113

_

_

112

2.139

_

_

144

2.259

_

_

201

2.323

_

_

266

2.342

87

3,7%

350

2.295

143

6,2%

478

2.244

62

2,8%

697

2.571

Geen gegevens beschikbaar

Geen gegevens beschikbaar

769

2.660

54

2,0%

648

2.758

65

2,4%

606

2.914

65

2,2%

850

3.126

122

3,9%

1.109

3.299

176

5,3%

1.194

3.914

173

4,4%

1.209

3.828

88

2,3%

1.361

3.816

154

4,0%

1.413

3.948

95

2,4%

1.170

4.231

76

1,8%

1.100

4.692

89

1,9%

973

4.844

92

1,9%

1.060

5.049

174

3,4%

1.065

4.728

243

5,1%

1.100

4.877

257

5,3%

1.055

4.686

346

7,4%

903

4.375

264

6,0%

740

4.225

281

6,6%

751

4.316

705

16,3%

1.137

5.245

1.195

22,8%

1.763

4.657

392

8,4%

1.687

4.492

741

16,5%

1.526

4.833

487

10,1%

1.336

4.741

441

9,3%

1.277

4.751

493

10,4%

1.456

4.497

345

7,7%

1.443

6.214

899

14,5%

3.329

6.434

1.186

18,4%

6.665

6.513

1.338

20,5%

7.452

Jaar

Totaal ODA-budget in miljoen

Eerstejaars opvang asielzoekers in miljoen

Eerstejaars opvang asielzoekers als percentage van totaal ODA-budget

Totale indicatieve asieluit-gaven in miljoen1

2025

7.084

1.734

24,5%

4.480

2026

7.394

1.740

23,5%

4.502

2027

7.646

645

8,4%

2.094

1 Deze kolom betreft ter indicatie van de totale asieluitgaven de uitgaven aan migratie/vreemdelingenzaken. De cijfers van voor 2003 betreffen de voorlopige standen uit Miljoenennota's van het desbetreffende jaar, niet de uiteindelijke realisaties, en alleen de bedragen voor opvang en IND. Voor de jaren 2003-2022 zijn de cijfers afkomstig uit jaarverslagen en vanaf 2023 uit de Begroting 2023 Justitie en Veiligheid en Voorjaarsnota 2023. We vermelden dit omdat hieruit volgt dat de vergelijkbaarheid van de bedragen per jaar enige beperkingen kent.

Vraag 60

Kan een overzicht worden gegeven van de bedragen die Nederland de komende jaren verwacht uit te geven aan ontwikkelingssamenwerking en hoeveel daarvan naar verwachting naar eerstejaars asielopvang zal gaan?

Antwoord op vraag 60

Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Er wordt geen registratie bijgehouden van de totale kosten van eerstejaarsopvang van asielzoekers. Alleen de uitgaven worden geregistreerd die gemaakt worden voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit ontwikkelingslanden die op de lijst staan van het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO. Deze uitgaven worden gedaan vanuit het ODA-budget.

In onderstaande tabel worden de totale uitgaven van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor opvang via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en NIDOS weergegeven. Dit gaat dus om asielzoekers uit DAC-landen en niet DAC-landen, en om opvang tijdens en na het eerste jaar. Dit bedrag is exclusief enkele andere uitgaven die worden gemaakt in verband met de opvang van asielzoekers, zoals onderwijs, rechtsbijstand, Vluchtelingen Werk Nederland en tolken. De bedragen voor opvang van asielzoekers zijn exclusief die voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne.

In de tweede regel wordt vervolgens het totaalbedrag van de aan ODA toegerekende eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen gegeven:

 

x miljoen

2023

2024

2025

Totale uitgaven opvang via COA en NIDOS

2.789

3.163

3.635

Waarvan eerstejaars opvang asielzoekers uit

     

DAC-landen, gefinancierd uit ODA-budget

1.186

1.338

1.734

Het totale ODA-budget is hieronder weergegeven, uitgesplitst naar eerstejaarsopvang en overige ODA-uitgaven:

 

x miljoen

2023

2024

2025

Totaal ODA-budget

6.434

6.513

7.084

Waarvan eerstejaarsopvang asiel

1.186

1.338

1.734

Waarvan overige ODA-uitgaven

5.218

5.144

5.320

Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 61

Kan per begrotingsartikel van de BHOS-begroting worden uitgesplitst wat voor invloed de inhoud van de Voorjaarsnota daarop heeft?

Antwoord op vraag 61

Een deel van de asieltegenvaller wordt opgevangen door de ruimte binnen het bufferartikel (artikel 5.4) van de BHOS-begroting. De resterende benodigde dekking is bij Voorjaarsnota naar rato van de omvang van de begrotingsartikelen technisch verdeeld over de beleidsartikelen van de BHOS-begroting. Een en ander zal nader ingevuld worden binnen het ODA-budget en waar nodig zullen herschikkingen plaatsvinden, waarbij op voorhand geen categorieën uitgesloten worden. Uiteraard speelt doelmatigheid een belangrijke rol bij de afweging. Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 62

Moeten er als gevolg van de inhoud van de Voorjaarsnota programma's die vallen binnen de BHOS-begroting worden gestopt? Zo ja, welke en onder welk beleidsartikel vallen deze?

Antwoord op vraag 62

Zie antwoord op vraag 61

Vraag 63

Klopt het dat met de middelen die het kabinet in deze Voorjaarsnota beschikbaar stelt voor gemeenten, de financiële teruggang door de afschaffing van de normeringssystematiek niet dempt?

Antwoord op vraag 63

Het klopt dat de fondsen vanaf 2026 lager zijn dan wanneer deze waren geïndexeerd op basis van de huidige normeringssystematiek «trap-op-trap-af». In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangekondigd een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden voor de periode na 2025 uit te werken. Dit met als doel een stabiele(re) financiering en meer autonomie voor medeoverheden. De normeringssystematiek «trap-op-trap-of» kent een (te) hoge mate van instabiliteit en een beperkte koppeling met de uitgavenontwikkeling bij gemeenten en provincies. Wel blijft van belang dat er een goede balans is tussen opgaven, taken en middelen. Als aanvulling op de nieuwe systematiek komt de 1,1 miljard die reeds bij Miljoenennota 2023 beschikbaar is gesteld in 2026 voor medeoverheden, vanaf 2027 structureel beschikbaar. Daarnaast worden de fondsen vanaf 2027 geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product.

In het coalitieakkoord is opgenomen dat bij het uitwerken van een nieuwe financieringssystematiek, de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. De komende periode wordt het overleg met de koepels (als vertegenwoordigers van de medeoverheden) voortgezet om verder vorm te geven aan dit voornemen van het kabinet. Het kabinet is ervan overtuigd dat gemeenten en provincies hiermee een stabiele, solide en duurzame financiële basis wordt geboden.

Vraag 64

Kunt u in een meerjarig overzicht aangeven wat de omvang van het Gemeente- en Provinciefonds (2024-2028) geweest zou zijn bij het voortzetten van de «trap-op-trap-af»-systematiek en hoe die zich verhoudt tot de omvang van de fondsen volgens de Voorjaarsnota? Welke afzonderlijke maatregelen hebben geleid tot het verschil tussen de situatie zoals die zou zijn geweest bij voortzetting van de oude systematiek en de nieuwe systematiek?

Antwoord op vraag 64

Tot en met 2025 wordt de trap-op-trap-af systematiek gehanteerd voor het Gemeente- en Provinciefonds. Tot en met 2025 is de volumecomponent van het accres voor het Gemeentefonds, in samenspraak met gemeenten, vastgezet. Voor het Provinciefonds blijft de trap-op-trap-af wel gelden voor 2025.

Vanaf 2026 is het accres sinds het coalitieakkoord niet meer gekoppeld aan de rijksuitgaven via de trap-op-trap-af-systematiek. In de Voorjaarsnota is opgenomen dat het accres met ingang van 2027 wordt gekoppeld aan de bbp-ontwikkeling. Als aanvulling op de nieuwe systematiek komt de 1,1 miljard die reeds bij Miljoenennota 2023 beschikbaar is gesteld in 2026 voor medeoverheden, vanaf 2027 structureel beschikbaar.

Per saldo zou het Gemeentefonds op basis van de huidig geraamde groei van rijksuitgaven circa 1,9 miljard euro hoger zijn in 2026 en circa 2,7 miljard euro in 2027 t.o.v. de Voorjaarsnota als de koppeling met de rijksuitgaven in deze jaren voorgezet zou worden. Voor het Provinciefonds betreft dit per saldo circa 336 miljoen euro in 2026 en 408 miljoen euro in 2027 t.o.v. de Voorjaarsnota. Deze inschatting is op basis van de huidig geraamde Rijksuitgaven.De ervaring uit het verleden is dat realisatie vaak lager uitvalt.

 

Accres Gemeentefonds in miljoen

2023

2024

2025

2026

2027

Cumulatief accres Voorjaarsnota

2.946

5.673

8.214

7.391

8.440

Cumulatief accres o.b.v trap op trap af

2.946

5.673

8.214

10.323

12.315

Structureel miljard

Schatting bbp-indexatie Voorjaarsnota

0

0

0

  • - 
    2.932

1.000

  • - 
    3.875

1.000

150

Verschil

0

0

0

  • - 
    1.932
  • - 
    2.725

Accres Provinciefonds in miljoen

2023

2024

2025

2026

2027

Cumulatief accres Voorjaarsnota

278

566

759

497

577

Cumulatief accres o.b.v trap op trap af

278

566

759

933

1.100

 

0

0

0

  • - 
    436
  • - 
    523

Structureel 100 miljoen

     

100

100

Schatting bbp-indexatie Voorjaarsnota

       

15

Verschil

0

0

0

  • - 
    336
  • - 
    408

Vraag 65

Heeft u bestuurlijk overlegd met de medeoverheden over de in de Voorjaarsnota geschetste nieuwe normering van de fondsen vanaf 2027 op basis van een gemiddelde bbp-groei? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze normeringssystematiek vanaf 2027 wordt beoordeeld door de koepels?

Antwoord op vraag 65

De fondsbeheerders hebben regelmatig bestuurlijk overleg met de koepels die de medeoverheden vertegenwoordigen (VNG, IPO) over de financiële verhoudingen en meer specifiek de normeringssystematiek. Tijdens deze bestuurlijke overleggen is in aanloop naar de voorjaarsnota-besluitvorming gesproken over een eventuele indexering op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product.

Het is aan de koepels om te verwoorden hoe zij de nieuwe normeringssys-tematiek beoordelen.

Vraag 66

Welk uitvoeringsplan en tijdspad geldt voor de verruiming van het lokale belastinggebied? Hoe wordt daarbij omgegaan met de mogelijkheid om dit te realiseren met een gelijkblijvende lastendruk voor inwoners en bedrijven (advies Rinnooy Kan)?

Antwoord op vraag 66

In het coalitieakkoord is opgenomen dat bij het uitwerken van een nieuwe financieringssystematiek, de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. De komende periode wordt het overleg met de koepels (als vertegenwoordigers van de medeoverheden) voortgezet om verder vorm te geven aan dit voornemen van het kabinet, waarbij ook aandacht zal zijn voor effecten op de lastenontwikkeling. Het tijdpad en de wijze waarop invoering kan plaatsvinden vormen onderdeel van de gesprekken. Op gemeentelijk niveau wordt in samenspraak met de VNG bekeken welke mogelijkheden er zijn qua modernisering en uitbreiding van het belastinggebied, waarbij op basis van de uitkomsten een eventueel wetgevingstraject in gang wordt gezet.

Bij het provinciaal belastinggebied wordt in 2030 een systeem van Betalen Naar Gebruik (BNG) ingevoerd. De opcenten op de motorrijtuigenbelasting (mrb) in huidige vorm (belasting op autobezit) komt dan te vervallen, waardoor in 2030 de noodzaak voor een alternatief belastinggebied (opcenten op betalen naar gebruik of een geheel nieuwe belastingmiddel) ontstaat. Er wordt in samenspraak met het IPO bezien welk alternatief belastinggebied wenselijk is ter vervanging van het huidige.

Vraag 67

Is er afstemming geweest en overeenstemming bereikt met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over de hoogte van het accres van het gemeentefonds en hoe die zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid van de afgesloten akkoorden?

Antwoord op vraag 67

De fondsbeheerders hebben regelmatig bestuurlijk overleg met de koepels die de medeoverheden vertegenwoordigen (VNG, IPO) over de financiële verhoudingen en meer specifiek de normeringssystematiek. Tijdens deze bestuurlijke overleggen is in aanloop naar de voorjaarsnota-besluitvorming gesproken over een eventuele indexering op basis van het bbp. Het is aan de koepels om te verwoorden hoe zij de nieuwe normeringssystematiek beoordelen. De balans tussen taken, middelen en uitvoeringscapaciteit, waaronder die van gesloten akkoorden is daarbij een blijvend onderwerp van gesprek.

Vraag 68

Kunt u, gelet op het feit dat het kabinet de oploop van de opschalings-korting voor gemeenten tot 975 miljoen euro vanaf 2026 handhaaft, aangeven hoe gemeenten invulling kunnen geven aan deze (niet taakgebonden) korting tegen de achtergrond van de maatschappelijke opgaven?

Antwoord op vraag 68

In het coalitieakkoord is opgenomen dat de oploop van de opschalings-korting deze kabinetsperiode wordt geschrapt (tot en met 2025).

Daarnaast zijn er deze kabinetsperiode aanvullende middelen beschikbaar voor urgente maatschappelijke opgaven zoals klimaatbeleid en jeugdzorg. Vanaf 2027 wordt er structureel 1,1 miljard toegevoegd en worden de fondsen voor gemeenten en provincies geïndexeerd op basis van het bbp. De financiële ruimte van gemeenten en provincies voor de uitgavenontwikkeling wordt structureel middels deze koppeling vormgegeven.

Vraag 69

Kunt u aangeven op welke wijze de start met gordelroosvaccinatie in 2024 is gebudgetteerd indachtig het verzoek van de Kamer (Kamerstuk 25 295, nr. 83)?

Antwoord op vraag 69

In de Voorjaarsnota en bijbehorende eerste suppletoire begroting van VWS 2023 is er geen budget beschikbaar gesteld voor het programmatisch aanbieden van gordelroosvaccinatie. Er is op dit moment binnen artikel 1 van de begroting van VWS, waar deze uitgaven onder vallen, geen ruimte voor deze uitgaven.

Vraag 70

Indien dit hier of elders is gebudgetteerd, kunt u aangeven op welke wijze en welk moment de vaccinatie van start gaat? Indien dit niet is gebudgetteerd, op grond van welke overweging is dit gedaan en welke budgettaire overwegingen liggen daaraan ten grondslag?

Antwoord op vraag 70

Het programmatisch aanbieden van gordelroosvaccinatie vergt een omvangrijke extra investering. Afhankelijk van de doelgroep die gevaccineerd wordt door middel van een inhaalcampagne zijn deze kosten naar schatting jaarlijks 80 tot 200 miljoen euro in de eerste vijf jaren en daarna structureel 40 miljoen euro. In de Voorjaarsnota en bijbehorende eerste suppletoire begroting van VWS is er geen financiële dekking voorzien voor het programmatisch aanbieden van gordelroosvaccinatie. Er is op dit moment binnen artikel 1 van de begroting van VWS geen ruimte voor dit (nieuwe) beleid.

Vraag 71

Waarom is er geen heldere overzichtelijke inhoudsopgave bij de Voorjaarsnota?

Antwoord op vraag 71

Conform de opzet van de Voorjaarsnota 2022 is gekozen om ook dit jaar de inhoudsopgave in de inleiding te verwerken (zie leeswijzer op p 3-4).

Vraag 72

Kunt u per koopkrachtmaatregel een inschatting geven van een sleutel-tabel in effect op armoede, kinderarmoede en collectieve lasten/uitgaven in 2024 van de volgende maatregelen: verhogen zorgtoeslag (per 100 euro/jaar), verhogen huurtoeslag (per 100 euro/jaar), verhogen kindge-bonden budget (per 100 euro/jaar), verlagen box 1-basistarief (per 0,1 %punt), continueren van het prijsplafond, kinderbijslag (per 100 euro/jaar), gekoppelde verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) (per %punt), verhogen belastingvermindering energiebelasting (per 100 euro/jaar) en het verlagen btw op groente en fruit naar nul %?

Antwoord op vraag 72

Een inschatting van het effect op armoede kan in de rekenmethode voor de armoedecijfers alleen worden gemaakt bij maatregelen die effect hebben op het inkomen van huishoudens. De armoederaming van het CPB kijkt net als de koopkrachtraming naar de ontwikkeling van besteedbare inkomens, waarbij de armoederaming aangeeft of mensen in een bepaald jaar boven of onder de armoedegrens zitten. Het besteedbaar inkomen wordt daarbij vergeleken met een bedrag dat nodig is voor noodzakelijke uitgaven (de armoedegrens). De armoedegrens wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de inflatie en het vijfjaarsgemiddelde van de reële groei van uitgaven aan basisbestedingen8. Het kabinet kan daarom geen goede inschatting maken van het effect op de armoede-cijfers van de belastingvermindering energiebelasting en verlaging van de btw op groente en fruit.

Voor de reductie van kinderarmoede is de verhoging van de bedragen vanaf kind 2 in het kindgebonden budget met 100 euro relatief het meest effectief (-1,6% bij ca. 100 miljoen euro). Bij armoede in personen is de verhoging van de huurtoeslag met 100 euro relatief het meest effectief.

De effectiviteit van maatregelen is niet lineair, de effectiviteit van maatregelen kan wijzigen bij andere budgettaire effecten. In deze berekening is niet gekeken naar werkgelegenheidseffecten, een breder overzicht van de effectiviteit voor (kinder)armoedereductie en werkgelegenheidseffecten is te vinden in Kansrijk armoedebeleid (2020)9 en Goderis en Vlekke (2023)10.

 

Maatregel

Effect op kinderarmoede

Effect op armoede

Budgettair effect

Verhogen zorgtoeslag met € 100

  • 1,2%
  • 1,6%

500

Verhogen huurtoeslag met € 100

  • 1,0%
  • 1,2%

150

Verhogen bedrag kind 1 kindgebonden budget met € 100

  • 1,0%
  • 0,4%

100

Verhogen bedragen vanaf kind 2 kindgebonden budget met € 100

  • 1,6%
  • 0,6%

100

Verhogen ALO1-kop kindgebonden budget met € 100

  • 0,5%
  • 0,2%

50

Verlagen TES met 0,1%-punt

  • 0,4%
  • 0,4%

450

Verhogen basisbedrag kinderbijslag (12-17 jaar) met € 100

  • 2,7%
  • 1,1%

300

Gekoppelde verhoging van het WML met 1%

  • 1,0%
  • 1,4%

600

1 Alleenstaande ouderkop

Bron: Berekeningen SZW t.o.v. basispad 2024. Budgettair effect afgerond op 50 miljoen euro.

Vraag 73

Wat is de financiële omvang van de impact van de energieprijzen op de OV-sector?

Antwoord op vraag 73

Het Ministerie van lenW heeft op basis van bedrijfsvertrouwelijke gegevens een inschatting kunnen maken van de financiële omvang. Er is hierbij geen sprake van een volledig overzicht, omdat alleen concessies waar mogelijk sprake was van een ongedekt tekort hebben meegewerkt aan de verkenning. Voor deze concessies is vastgesteld dat het effect op het OV-aanbod beperkt is. Deze aanname geldt logischerwijs ook voor concessies die geen gegevens hebben aangeleverd over een tekort naar aanleiding van de gestegen energieprijzen. Omdat er geen volledig overzicht is en vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van de informatie zijn er geen exacte cijfers openbaar van de financiële impact van de energieprijzen op de OV-sector.

Gezien deze uitkomst en het knellende financiële kader is geconcludeerd dat een energiecompensatie (boven op de transitievergoeding) niet haalbaar is. De Kamer is op 21 april hier per brief over geïnformeerd.11

Vraag 74

Waarom worden de vervoerbedrijven niet gecompenseerd voor de stijging van de energieprijzen, terwijl alle andere sectoren die veel energie gebruiken wel een compensatie ontvangen?

Antwoord op vraag 74

Het Ministerie van IenW heeft op basis van bedrijfsvertrouwelijke gegevens een inschatting kunnen maken van de financiële omvang. Er is hierbij geen sprake van een volledig overzicht, omdat alleen concessies waar mogelijk sprake was van een ongedekt tekort hebben meegewerkt aan de verkenning. Voor deze concessies is vastgesteld dat het effect op het OV-aanbod beperkt is. Deze aanname geldt logischerwijs ook voor concessies die geen gegevens hebben aangeleverd over een tekort naar aanleiding van de gestegen energieprijzen. Omdat er geen volledig overzicht is en vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van de informatie zijn er geen exacte cijfers openbaar van de financiële impact van de energieprijzen op de OV-sector.

Gezien deze uitkomst en het knellende financiële kader is geconcludeerd dat een energiecompensatie (boven op de transitievergoeding) niet haalbaar is. De Kamer is op 21 april hier per brief over geïnformeerd.12

Vraag 75

Kunt u aangeven wat de verwachte tarief-ontwikkeling in het regionaal openbaar vervoer (OV) in 2024 zal zijn na de tarief stijgingen van 2023?

Antwoord op vraag 75

De tarieven voor het vervoersbewijzen in het regionaal openbaar vervoer worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de Landelijke Tariefindex (LTI). De LTI wordt berekend op basis van verschillende factoren, zoals de inflatie, de landelijke ontwikkeling van de lonen en de ontwikkeling van de brandstofprijzen. Voor 2024 wordt door de regionale OV-sector een verhoging van 11,3% voorzien. Het is aan de verantwoordelijke decentrale overheden om te bepalen of zij de geadviseerde indexatie overnemen bij het bepalen van de tarieven van vervoersbewijzen voor 2024.

Vraag 76

Kunt u aangeven waarom er in het Klimaatfonds wel extra middelen zijn vrijgemaakt voor elektrische auto's maar niet voor openbaar vervoer, terwijl openbaar vervoer (samen met fiets) wel genoemd wordt als vorm van schone mobiliteit en gezien de neergang waar het openbaar vervoer voor staat nu er geen geld beschikbaar wordt gesteld voor urgente OV-vraagstukken?

Antwoord op vraag 76

Maatregelen in het Openbaar Vervoer (OV) zijn uiteraard van belang, maar nu niet in dit pakket opgenomen. Uiteraard geldt dat het OV bijdraagt aan het realiseren van klimaatdoelstellingen. In dit pakket zijn wel maatregelen opgenomen die OV gebruik indirect stimuleren. Zo worden werkgevers geprikkeld om zowel voor zakelijk rijden als woonwerk-verkeer het gebruiken van Elektrisch Vervoer, OV, of de fiets te stimuleren. Via het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport en het Mobiliteitsfonds wordt wel direct geld vrij gemaakt voor investeringen in infrastructuur voor het openbaar vervoer. Zo is afgelopen jaar besloten tot investeringen door IenW in het OV, voor het ontsluiten van nieuwe woningen. Op dit moment werkt het kabinet aan de realisatie van de plannen.

Vraag 77

Hoeveel gaat een verhoging van verkeersboetes de Staat naar verwachting opleveren?

Antwoord op vraag 77

De beleidsmatige verhoging van de boetetarieven met 10% levert een opwaartse bijstelling van de ontvangstenraming van boetes en transacties op van structureel circa 65 miljoen euro. De bijstelling is weergegeven in de onderstaande tabel. De beleidsmatige verhoging van de boete-ontvangsten maken deel uit van de rijksbrede dekkingsopgave, die is opgenomen in de Verticale Toelichting JenV op p. 73 en tekstueel is toegelicht op pagina 75.

 

(in mln, + is saldobelastend)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Ophoging boetetarieven 10%

 
  • 48,3
  • 50,5
  • 60,2
  • 63,2
  • 65,0

Vraag 78

Worden er ook gelden beschikbaar gehouden voor klimaatadaptatie die nodig is om het liggende spoor in Nederland waar nodig te onderhouden?

Antwoord op vraag 78

Onderhoud van het spoor specifiek is geen onderdeel van het pakket aan additionele klimaatmaatregelen dat het kabinet bij de Voorjaarsnota heeft gepresenteerd. Het pakket aan additionele klimaatmaatregelen is gericht op emissiereductie en niet op klimaatadaptatie. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in den brede aan klimaatadaptatie. Hierover wordt uw Kamer op de hoogte gehouden.

Met betrekking tot onderhoud spoor, heeft het kabinet in het coalitieakkoord structureel meer budget voor instandhouding beschikbaar gemaakt. Volgend jaar zal, net zoals dit jaar is gebeurd voor de netwerken die RWS beheert, een nieuw basiskwaliteitsniveau voor het hoofdspoornetwerk worden vastgesteld vanaf 2026. De Kamer wordt volgend jaar over het nieuwe basiskwaliteitsniveau geïnformeerd, inclusief de financiële consequenties.

Vraag 79

Kunt u een compleet overzicht geven van alle tegenvallers boven één miljard euro? Kunt u tevens een overzicht geven van hoe en tot welk jaar deze zijn gedekt?

Antwoord op vraag 79

Hieronder vindt u een overzicht van de tegenvallers boven de één miljard euro bij de uitgaven.

Dit zijn de tegenvallers bij asiel en rente. In de reeks van asiel is de ODA-bijdrage conform gebruikelijke systematiek gedekt. De tegenvaller op de rente is groter dan de dekkingsopgave. In tabel 8 van de Voorjaarsnota wordt toegelicht hoe dit volgt uit de begrotingsregels.

De dekking is gevonden in de optelsom van 70 maatregelen. Zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van vraag 9.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat bij het energiepakket ook sprake is van een tegenvaller bij de ontvangsten van de gasbaten. Het totaaloverzicht van de dekkingsopgave energiepakket is opgenomen in het antwoord op vraag 184, 252 en 324.

 

Bedragen in miljoenen euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Justitie en Veiligheid

           

Bedragen in miljoenen euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Asiel

1.677

2.056

2.555

2.454

_

-

  • w. 
    v. asiel excl. ODA-bijdrage

1.119

1.349

1.452

1.351

-

-

w.v. ODA-bijdrage

Financiën

559

706

1.103

1.103

-

-

Rente

1.446

2.885

3.285

4.459

5.928

7.388

w.v. onderdeel van de dekkingsopgave w.v. geen onderdeel van de dekkingsopgave

1.446

2.885

2.538

747

2.538

1.921

2.538

3.390

2.538

4.850

Vraag 80

Kunt u een overzicht geven van alle bezuinigingen inclusief de bijbehorende bedragen?

Antwoord op vraag 80

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave. Onder de tabel wordt elke maatregel toegelicht.

Vraag 81

Op welke wijze is het bedrag van 11,5 miljard euro voor wat betreft de overschrijding totale uitgavenplafond gedekt (graag per onderdeel uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 81

Onderstaande tabel laat zien hoe de overschrijding van 11,5 miljard in 2023 gedekt is.

Ten eerste was er bij Miljoenennota 2023 reeds een overschrijding, deze was gedekt vanuit onderschrijdingen in het lastenkader. Deze reeks wordt dus in mindering gebracht op de reeks bij Voorjaarsnota. Daarnaast is 5,5 miljard euro bij het energiepakket gedekt vanuit het niet door laten gaan van de verlaging van de energiebelasting, dus aan de lastenkant.

Ook dit moet in mindering worden gebracht op de overschrijding.

De resterende 4,3 miljard euro wordt uit de latere jaren van de kabinetsperiode gedekt.

Tabel X: Overschrijding totaalplafondtoets

 
 

2023

2024

2025

Overschrijding bij Voorjaarsnota

11,5

_ 0,9

_ 0,8

af: overschrijding reeds bij Miljoenennota

1,6

0,7

2,1

af: dekking inkomstenkant (energiebelasting)

5,5

   

Totaal na besluitvorming

4,3

  • - 
    1,6
  • - 
    2,9

Vraag 82

Hoeveel geeft het kabinet in totaal uit aan klimaat t/m 2027?

Antwoord op vraag 82

In de EZK-begroting 2023 is op p. 154-157 een overzicht opgenomen van de klimaatuitgaven van de bij het Klimaatakkoord betrokken departementen. In de periode 2023-2027 is er volgens dit overzicht in totaal 33,2 miljard euro aan klimaatbudgetten beschikbaar. Bij Voorjaarsnota 2023 is van het voor de SDE, SDE+ en SDE++ beschikbare budget 5 miljard euro afgehaald ter dekking van de rijksbrede problematiek (waaronder de uitgaven voor het prijsplafond). Bij de Voorjaarsnota 2023 is besloten om een additioneel bedrag van € 2,5 mld. van de SDE-middelen in te zetten voor klimaatmaatregelen (dit wordt budgettair verwerking in de Miljoenennota 2024).

In bovenstaande is het klimaatpakket dat is gepresenteerd in de VJN 2023 niet meegenomen. Dat pakket moet nog budgettair verwerkt worden. Het klimaatpakket van dit voorjaar betreft een totaalbedrag van circa 28 miljard euro voor de periode 2023 t/m 2030.

 

Cumulatief 2023 t/m 2027 (in € miljard)

Totaaloverzicht ontwerpbegroting EZK 2023 (tabel 48) SDE Energiepakket (Voorjaarsnota)

SDE Klimaatfonds (Voorjaarsnota)

Subtotaal

Klimaatpakket voorjaar

33,2 - 5 - 2,5

25,7

28 (2023 t/m 2030)

Totaal

53,7

Op dit moment is er geen actueel integraal overzicht van klimaatuitgaven van alle departementale begrotingen. Dit totaaloverzicht wordt opnieuw gepresenteerd in de EZK-begroting 2024.

Vraag 83

Kunt u een overzicht van alle lastenverzwaringen t/m 2027 en dit uitsplitsen in burgers en bedrijven?

Antwoord op vraag 83

Dit voorjaar heeft geen definitieve lastenbesluitvorming plaatsgevonden. Onderstaande tabel geeft de lastenontwikkeling weer van beleid van het huidige kabinet en voorgaande kabinetten, uitgesplitst naar burgers, bedrijven en buitenland. De lastentabel uit paragraaf 5.1 Inkomstenkader besluitvorming is hier niet in opgenomen want is nog niet definitief. De lastentabel uit paragraaf 5.2 Inkomstenkader budgettaire verwerking najaar 2022 is wel in onderstaande tabel opgenomen.

De individuele maatregelen zijn terug te vinden in de Voorjaarsnota en voorgaande budgettaire nota's. De beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO) wordt na definitieve lastenbesluitvorming in augustus geactualiseerd en opgenomen in de Miljoenennota 2024.

In grote lijnen komt onderstaande BLO overeen met die uit de Miljoenennota 2023 (MN23). De belangrijkste verschillen treden op in 2022 en 2023. Na de MN23 is besloten tot invoering van een solidariteitsbijdrage die betrekking heeft op 2022 (+3,3 miljard) en het invoeren van het prijsplafond (uitgavenkant), waardoor de voorgenomen verlaging van de energiebelasting in 2023 teruggedraaid werd (+5,3 miljard).

Beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO) in € miljard

 

Standen t.o.v. 2021; - is saldoverslechtering

2022

2023

2024

2025

2026

2027

BLO totaal

3,2

7,2

11,6

14,9

16,6

17,0

w.v. burgers

  • 2,8
  • 0,5

1,9

4,2

5,6

6,1

w.v. bedrijven

6,0

7,5

9,5

10,5

10,8

10,7

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Vraag 84

Kunt u aangeven op welke wijze het eigen risico vanaf 2024 wordt verhoogd?

Antwoord op vraag 84

Het kabinet heeft het eigen risico bevroren tot en met 2025. Dit betekent dat het eigen risico 385 euro blijft in 2024 en in 2025. Vanaf 2026 geldt de reguliere systematiek dat het eigen risico jaarlijks wordt geïndexeerd.

Vraag 85

Kunt u een totaaloverzicht geven van hoeveel geld er al is besteed uit het Mobiliteits-, Defensiematerieelbegrotings-, Delta-, Klimaat- en Transitie-fonds (graag per fonds uitsplitsen)? Kunt u tevens per fonds aangeven hoeveel er nog te besteden valt?

Antwoord op 85

Een begrotingsfonds is een onderdeel van de Rijksbegroting voor afzonderlijk beheer van bepaalde ontvangsten en uitgaven voor een bepaald doel. Hiervoor kan een totaalbedrag worden vastgesteld, zoals in het geval van het Klimaatfonds en Transitiefonds is gedaan. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het oorspronkelijk beschikbaar gestelde geld, wat er reeds besteed is, en het resterende beschikbare bedrag.

 

(bedragen in € mld.)

Oorspronkelijk beschikbaar gesteld

Totaalbedrag besteed

Gereserveerd op het fonds

Resterend beschikbaar

Toelichting

Klimaatfonds

35

4

30

1

Zie ook het antwoord op

Transitiefonds (t/m 2035)

25

3,2

0

21,8

vraag 194.

Het Mobiliteitsfonds (MF), Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) en Deltafonds (DF) worden, net zoals reguliere beleidsbegrotingen, jaarlijks geëxtrapoleerd en zijn oneindig. Daardoor hebben deze fondsen geen totaal of resterend beschikbaar budget. De begrote uitgaven van het MF, DMF en DF zijn voor de jaren 2023-2028 als volgt:

 

(bedragen in € mld.)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Mobiliteitsfonds

8,7

17,8

9,7

9,5

9,0

9,5

Defensiematerieelfonds

6,2

10,7

10,6

10,5

10,3

9,9

Deltafonds

2,0

1,7

1,8

2,0

1,8

1,7

Vraag 86

Wat is de som van alle tegenvallers bij elkaar? Kunt u de grootste tegenvallers noemen met de bijbehorende bedragen? Kunt u hetzelfde doen voor de meevallers?

Antwoord op vraag 86

Hieronder vindt u een overzicht van de mee-en tegenvallers op de generale dossiers en bij de departementen die onderdeel zijn van het rijksbrede beeld. In het antwoord op vraag 79 wordt toegelicht dat de tegenvaller op de rente groter is dan de dekkingsopgave. In onderstaande tabel wordt zichtbaar welk deel van de rente onderdeel is van de dekkingsopgave.

 

Bedragen in miljoenen euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Generale dossiers

1.173

134

581

1.831

2.274

1.035

Rente

1.446

2.885

2.538

2.538

2.538

2.538

Rente studiefinanciering

  • 8
  • 142
  • 256
  • 248
  • 247
  • 246

Vrijval reservering TenneT

-

  • 2.422
  • 1.458

-

-

  • 1.270

Dividenden

  • 50

243

107

156

190

185

Boeten en transacties

151

199

202

80

32

10

Afpakken

-

-

-

  • 29
  • 29
  • 29

EU-afdrachten

  • 398
  • 721
  • 86
  • 35
  • 108
  • 50

Herstel en Veerkrachtplan

23

126

  • 362
  • 529

-

-

HGIS

  • 35
  • 67
  • 103
  • 103
  • 103
  • 103

Accres

43

32

  • 3

-

-

-

Economische Zaken en Klimaat

403

243

26

  • - 
    178
  • - 
    168
  • - 
    25

Tegenvaller raming schade en herstel Groningen

403

243

26

  • - 
    178
  • - 
    168
  • - 
    25

Financiën

299

418

406

147

-

-

Toeslagen

299

418

406

147

-

-

Bedragen in miljoenen euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Justitie en Veiligheid

1.119

1.349

1.452

1.351

   

Tegenvaller asiel

1.119

1.349

1.452

1.351

-

-

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

102

  • - 
    100
  • - 
    165
  • - 
    260
  • - 
    328
  • - 
    441

Per saldo meevallers

102

  • - 
    100
  • - 
    165
  • - 
    260
  • - 
    328
  • - 
    441

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

  • - 
    477
  • - 
    292
  • - 
    336
  • - 
    340
  • - 
    384
  • - 
    396

Per saldo meevallers

  • - 
    477
  • - 
    292
  • - 
    336
  • - 
    340
  • - 
    384
  • - 
    396

Volksgezondheid, Welzijn en

Sport

153

410

243

  • - 
    7

0

  • - 
    55

Per saldo beeld (mee- en tegenvallers)

153

410

243

  • - 
    7

0

  • - 
    55

Saldo generale dossiers

1.173

134

581

1.831

2.274

1.035

Saldo mee- en tegenvallers

1.589

2.028

1.627

714

  • - 
    880
  • - 
    917

Vraag 87

Wat is de meest actuele reeks behorend bij het doorzetten van de afschaffing van de IACK in 2025?

Antwoord op vraag 87

Onderstaande tabel geeft de jaarlijkse opbrengst van de afschaffing van de IACK zoals deze is opgenomen in het Belastingplan 2023.

 

Jaar

Opbrengst (mln.)

2025

62

2026

171

2027

288

2028

409

2029

523

2030

640

2031

766

2032

913

2033

1.065

2034

1.234

2035

1.434

2036

1.661

2037

1.772

tructureel

1.772

Vraag 88

Waarom zijn de bedragen behorend bij het afschaffen van STAP anders in tabel 9 dan in tabel 50?

Antwoord op vraag 88

Subsidieregelingen op de SZW-begroting vallen onder het plafond Rijksbegroting. Een deel van de maatregel op scholingssubsidie STAP is per abuis op het plafond Sociale Zekerheid geboekt.

Daardoor is de afschaffing van de scholingssubsidie STAP deels zichtbaar in tabel 9 plafondtoets Sociale Zekerheid (zie hieronder de verwerking in de Voorjaarsnota). Bij Miljoenennota wordt dit hersteld. De totale reeks komt dan terug onder plafond Rijksbegroting.

Verwerking van afschaffen Scholingssubsidie STAP in Voorjaarsnota '23

 

In mln. Euro

Tabel in Voorjaarjaarsnota '23

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Plafond Rijksbegroting

Tabel 8 (onderdeel van) regel

48

0,0

  • 305,6
  • 305,4
  • 320,3
  • 258,2
  • 78,7

In mln. Euro

Tabel in Voorjaarjaarsnota '23

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Plafond Sociale Zekerheid (foutief)

Tabel 9 regel 20

0,0

  • 24,4
  • 24,6
  • 24,7
  • 21,3
  • 138,3

Totaal

Tabel 50

0,0

  • - 
    330,0
  • - 
    330,0
  • - 
    345,0
  • - 
    279,5
  • - 
    217,0

Vraag 89

Welk deel van de loon- en prijsbijstelling op SZW-terrein is uitgekeerd?

Antwoord op vraag 89

Bij de Voorjaarsnota is alle loon- en prijsbijstelling conform de reguliere systematiek aan SZW uitgekeerd. In 2023 gaat dit om 271 miljoen euro aan loon- en prijsbijstelling op de begroting van SZW. Dit bedrag is exclusief de LPO die SZW ontvangt over middelen die gereserveerd zijn op de Aanvullende Post.

 

In miljoenen euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Loon en prijsbijstelling begroting SZW1

271

288

295

287

267

253

1 Exclusief LPO uitgekeerd over reeks op de aanvullende post.

Vraag 90

Is er een envelop met geld uitgetrokken voor de koopkrachtbesluit-vorming in augustus?

Antwoord op vraag 90

Vanwege de integrale afweging die in augustus wordt gemaakt, kan er niet worden vooruitgelopen op de specifieke budgettaire invulling van de besluitvorming. Er is op dit moment geen specifieke envelop uitgetrokken.

Vraag 91

Hoeveel kost het doortrekken van de maatregel met betrekking tot het verhogen van de zorgtoeslag die vorig jaar is genomen?

Antwoord op vraag 91

Het verhogen van de zorgtoeslag met een gelijk bedrag als in 2023 (circa 400 euro per jaar) kost 2,1 miljard euro extra uitgaven aan zorgtoeslag.

Vraag 92

Kunt u een actualisatie geven van wat het doortrekken van het incidentele koopkrachtpakket dat vorig jaar is genomen betekent?

Antwoord op vraag 92

In 2023 heeft het kabinet een aantal incidentele maatregelen genomen om huishoudens gericht te ondersteunen. Onderstaande maatregelen lopen af (of worden afgebouwd) per 2024:

  • Het prijsplafond voor energie inclusief het prijsplafond voor Caribisch Nederland;
  • De gemeentelijke energietoeslag (van 1.300 euro);
  • De eenmalige verhoging van de zorgtoeslag met 412 euro;
  • Het verhogen beurs van de beurs voor uitwonende studenten;
  • De intensivering van het isolatieprogramma;
  • Het verlagen brandstofaccijns;
  • Een deel van de verhoging van het kindgebonden budget wordt teruggedraaid tussen 2024 en 2028.

De kosten om deze maatregelen in 2024 te verlengen (per maatregel) zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de kosten van het prijsplafond en de tijdelijke tegemoetkoming voor blokaansluitingen volledig afhankelijk zijn van de energieprijzen en het verbruik. Dit hangt af van de specifieke marktomstandigheden die zich in 2024 zouden voordoen. Het kabinet heeft hiervoor geen scenario's doorgerekend. Onderstaande inschatting van de kosten is er vanuit gaande dat de marktomstandigheden vergelijkbaar zijn met die uit 2023.

 

Maatregel

Kosten verlenging maatregel in 2024

Prijsplafond met prijzen en verbruiksgrenzen van 2023 inclusief prijsplafond voor Caribisch Nederland

4 miljard

Tijdelijke tegemoetkoming blokaansluitingen

862 miljoen

Energietoeslag van 1.300 euro

1,4 miljard

Verhoging zorgtoeslag met 412 euro

2,1 miljard

Verhogen beurs uitwonende studenten met ongeveer 165 euro per maand

0,5 miljard1

Intensivering Nationaal Isolatieprogramma

02

Verlagen brandstofaccijns zodat de tarieven gelijk blijven aan de tarieven in de twee helft van 2023

1,2 miljard

Uitstellen afbouw verhoging kindgebonden budget tot 2025

0,2 miljard3

1    De basisbeurs wordt in veel gevallen verstrekt als een prestatiebeurs en pas bij het behalen van het diploma omgezet naar een gift. Hierdoor valt het grootste deel van de uitgaven in latere jaren. Van de 500 miljoen valt naar verwachting ongeveer 12 miljoen in begrotingsjaar 2024.

2    Voor de intensivering van het Nationaal Isolatieprogramma is in het incidentele koopkrachtpakket reeds 150 miljoen gereserveerd in 2024.

3    Hierbij is aangenomen dat de afbouwstap per 2024 met één jaar wordt uitgesteld. In dit geval treedt per 2025 zowel de reeds geplande afbouwstap als de op dit moment geplande afbouwstap per 2024 op.

In de beantwoording van vraag 72 vindt u een doorrekening van de effectiviteit van verschillende maatregelen voor de reductie van (kinder)armoede.

Vraag 93

Hoe hoog is de Aof-premie dit jaar en volgend jaar? Wat is de verlaging van de Aof-premie volgend jaar als gevolg van de inzet van de LIV-middelen? Hoe veel additioneel arbeidsaanbod levert dit op?

Antwoord op vraag 93

De Aof-premie heeft sinds 2022 twee tarieven, een tarief voor kleine bedrijven (tot 25 maal de gemiddelde loonsom van een werknemer) en een tarief voor grotere bedrijven. In 2023 is het tarief voor kleine bedrijven 5,82% en voor grotere bedrijven 7,11%.

Het tarief voor 2024 is nog niet bekend. Dat zal worden vastgesteld na het afronden van de augustusbesluitvorming en het vaststellen van de Whk-premie door UWV voor 2024. Er is al wel tot een aantal veranderingen in de Aof-premie besloten, waaronder de inzet van de LIV middelen (amendement Maatoug bij het Belastingplan 2023) en de compensatie van de Zvw-premie (Voorjaarsnota 2023).

Het MKB-pakket van vorig jaar, aangevuld met de LIV-middelen vanuit het amendement Maatoug, zorgen in 2023 voor een verlaging van de Aof-premie voor kleine bedrijven met 35 miljoen euro, en in 2024 voor een verlaging van 185 miljoen euro. Door deze maatregelen zal de Aof-premie voor kleine bedrijven volgend jaar dus verlaagd worden zodat er ten opzichte van dit jaar 150 miljoen euro aan lastenverlichting wordt gegeven. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij invoering van de lagere premie voor kleinere bedrijven het tarief tijdelijk extra verlaagd is in 2022 en 2023. Die tijdelijke verlaging vervalt in 2024, waardoor het tarief voor kleine bedrijven per saldo iets zal stijgen. Daarnaast zijn er dus nog de voorgenomen wijzigingen uit de Voorjaarsnota en volgt definitieve besluitvorming in augustus rondom de compensatie Zvw-premie.

Voor een verandering van alleen de Aof-premie voor kleine bedrijven heeft het CPB geen arbeidsmarkteffecten doorgerekend. In de publicatie kansrijk arbeidsmarktbeleid berekent het CPB dat een verlaging van de werkgeverslasten van 1,5 miljard euro op de langere termijn (via hogere lonen) zorgt voor een toename van de werkgelegenheid van 0,1 procent. Bij de aanname dat dit effect gelijk is voor grote en kleine bedrijven, dan zou een verlaging van de Aof-premie voor kleine bedrijven met 150 miljoen euro zorgen voor een werkgelegenheidsgroei van 0,01%.

Vraag 94

Wat is de evidentie van InvestNL? Is er bewijs dat de doelstelling van InvestNL doeltreffend en doelmatig behaald wordt?

Antwoord op vraag 94

In de tussenevaluatie van InvestNL is aangegeven dat de doeltreffendheid en doelmatigheid van de financieringstaak nog niet goed te onderzoeken is. Hierover vindt in 2026 een evaluatie plaats.

Vraag 95

Welke gevolgen heeft de Voorjaarsnota voor de circulaire economie? Wordt het budget voor de circulaire economie groter, kleiner of blijft het gelijk?

Antwoord op vraag 95

Het budget voor de circulaire economie wordt groter. Van het Klimaat-fonds is 777,9 miljoen euro bij de Voorjaarsnotabesluitvorming toegekend aan, of geoormerkt voor circulaire maatregelen die bijdragen aan de klimaatopgave.

Vraag 96

Wat is het totaal aantal «meevallers»?

Antwoord op vraag 96

In de tabel bij vraag 86 wordt een overzicht gegeven van de mee- en tegenvallers op de generale dossiers en bij de departementen die onderdeel zijn van het rijksbrede beeld.

Vraag 97

Kunt u een overzicht geven van de totale bedragen van «onderuitputting» bij elk afzonderlijk ministerie met de voornaamste reden van de onderuitputting.

Antwoord op vraag 97

Zie antwoord op vraag 26.

Vraag 98

Hoe hoog is de staatsschuld van alle OESO-landen? Kunt u dit per land weergeven?

Antwoord op vraag 98

In de onderstaande tabel zijn de overheidsschulden als percentage van het bbp van de OESO-landen weergegeven. Deze tabel is gepubliceerd op de OESO website, en bevat de meest recente cijfers beschikbaar uit de periode 2018-2022. De cijfers van de OESO kunnen verschillen van de cijfers die landen individueel publiceren, vanwege verschillende definities van staatsschuld. Zo hanteert Nederland de definitie van het Stabiliteits-en Groeipact: de EMU-schuld. Bij het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022 kwam de Nederlandse EMU-schuld uit op 51% van het bbp.

 

OECD-country

Government debt as % of GDP

Australia

70.4

Austria

101.1

Belgium

103.8

Canada

112.8

Chile

41.3

Colombia

82.9

Czech Republic

48.4

Denmark

37.4

Estonia

24.3

Finland

82.3

France

137.7

Germany

77.4

Greece

191.5

Hungary

88.6

Ireland

65.3

Israel

83.2

Italy

172.5

Japan

256.0

Korea

57.6

Latvia

57.2

Lithuania

50.9

Luxembourg

31.0

Mexico

54.5

Netherlands

66.4

New Zealand

52.8

Norway

42.2

OECD - Average

90.4

Poland

58.7

Portugal

116.6

Slovak Republic

64.2

Slovenia

89.9

Spain

142.7

Sweden

58.7

Switzerland

38.5

Türkiye

43.6

United Kingdom

103.6

United States

144.4

Bron: OECD (2023), General government debt (indicator). doi: 10.1787/a0528cc2-en (Accessed on 22 May 2023)

Vraag 99

Hoe hoog is de private schuldenberg van alle OESO-landen? Kunt u dit per land weergeven?

Antwoord op vraag 99

In de onderstaande tabel zijn de private schulden als percentage van het besteedbare inkomen van de OESO-landen weergegeven (voor zover beschikbaar). De OESO definieert private schuld als alle verplichtingen van huishoudens (inclusief non-profit organisaties) die betalingen van rente of hoofdsom aan de crediteuren op een vaste datum in de toekomst vereisen. De schuld wordt berekend als de som van de volgende categorieën: leningen (voornamelijk hypotheken en consumptief krediet) en andere crediteuren. Deze tabel is gepubliceerd op de OESO website en bevat de meest recente data uit de periode 2018-2022.

 

OECD-country

Household debt as % of net disposable income

Australia

211.44

Austria

94.35

Belgium

119.76

OECD-country

Household debt as % of net disposable income

Canada

186.90

Chile

70.43

Colombia

51.71

Czech Republic

77.31

Denmark

215.12

Estonia

79.37

Finland

154.93

France

124.33

Germany

101.51

Greece

92.69

Hungary

45.08

Ireland

111.41

Italy

90.76

Japan

121.58

Korea

206.48

Latvia

37.20

Lithuania

45.44

Luxembourg

193.19

Mexico

25.62

Netherlands

222.07

New Zealand

122.28

Norway

246.42

OECD-average

122.05

Poland

59.08

Portugal

123.05

Slovak Republic

87.04

Slovenia

51.99

Spain

101.14

Sweden

203.15

Switzerland

227.41

United Kingdom

148.41

United States

101.19

Bron: OECD (2023), Household debt (indicator). doi: 10.1787/f03b6469-en (Accessed on 22 May 2023)

Vraag 100

Kunt u weergeven hoe de Nederlandse publieke en private schuldenberg zich verhouden tot die in andere OESO-landen?

Antwoord op vraag 100

In grafiek 1 zijn de publieke schulden van de OESO-landen weergegeven. De grafiek laat zien dat de Nederlandse staatsschuld onder het OESO-gemiddelde ligt. In het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022 kwam de staatsschuld uit op 51% van het bbp, wat betekent dat de Nederlandse staatsschuld relatief lager is dan in deze grafiek is weergegeven.

In grafiek 2 zijn de private schulden van de OESO-landen weergegeven. De grafiek laat zien dat de private schulden in Nederland hoog zijn, vergeleken met de andere OESO-landen. Alleen in Zwitserland en Noorwegen zijn de private schulden als percentage van het besteedbare inkomen hoger. Het is echter belangrijk om te benoemen dat tegenover deze hypothecaire schulden ook bezit in de vorm van onroerend goed staat. Daarnaast hebben Nederlandse huishoudens ook een aanzienlijk pensioenvermogen. De risico's van deze hoge private schulden zijn daarmee op zichzelf relatief beperkt. Daar staat tegenover dat de Nederlandse economie vanwege deze lange illiquide balansen relatief cyclisch is; de correlatie tussen huizenvermogen en consumptie is hoog, wat de Nederlandse economie gevoelig maakt voor ontwikkelingen op financiële markten.

Vraag 101

Kunt u weergeven hoe de Nederlandse staatsschuld zich heeft ontwikkeld?

Antwoord op vraag 101

Zie hieronder een grafiek met de ontwikkeling van de EMU-schuld sinds 1999.

Kunt u weergeven hoe de private schuldenberg van Nederlandse huishoudens en bedrijven zich heeft ontwikkeld?

Antwoord op vraag 102

De schulden van niet-financiële vennootschappen zijn tussen 1999 en eind 2022 gestegen van 1.607 miljard naar 4.048 miljard. Het afgelopen jaar was er sprake van een daling.

De schulden van huishoudens zijn tussen 1999 en eind 2022 gestegen van 372 miljard naar 940 miljard.

Wat is uw definitie van bezuinigen?

Antwoord op vraag 103

In de begrotingsregels is geen definitie van bezuinigen opgenomen. In het algemeen wordt bezien dat bij bezuinigingen het geraamde budget verlaagd wordt ten opzichte van de begrotingsstand in de voorgaande begrotingswet. Hierdoor is minder budget beschikbaar voor een bepaald beleidsdoel dan eerder begroot. Daarnaast kan een verlaging van het budget ook het gevolg zijn van een lager beroep op een regeling of bekostiging. Zo daalt het budget van de studiefinanciering bijvoorbeeld als het aantal studenten daalt. Een dergelijke verlaging van het budget wordt niet gezien als bezuiniging. De begrotingsregels schrijven voor dat tegenover hogere uitgaven op de begroting de uitgaven elders verlaagd dienen te worden of dat de niet-belastingontvangsten verhoogd worden. Het beheersen van de uitgaven op de begroting is één van de drie basisprincipes van het begrotingsbeleid

Vraag 104

Hoeveel wordt er bezuinigd in de Voorjaarsnota en waarop?

Antwoord op vraag 104

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave. Onder de tabel wordt elke maatregel toegelicht.

Vraag 105

Hoeveel wordt er geïnvesteerd in de Voorjaarsnota en waarin?

Antwoord op vraag 105

Sinds de start van Rutte IV is er een deelplafond Investeringen, bestemd voor alle uitgaven en ontvangsten die samenhangen met investeringen. De ontwikkeling van het investeringsplafond is hieronder in de tabel weergeven:

 
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Reguliere

Uitgaven VJN

2023 (in mln.)

19.933

29.017

30.792

35.939

36.550

37.681

Voor meer informatie over de algemene ontwikkeling en een overzicht van de uitgaven van dit plafond is te vinden bij Plafondtoets Investeringen in paragraaf 4.1.4 van de Voorjaarsnota (blz. 27 t/m 34). Voor specifiekere informatie over overheidsinvesteringen en de wijzigingen daarin in de Voorjaarsnota kunnen de verticale toelichtingen van de beleidsbegrotingen van BZK, Defensie, EZK, IenW, LNV, OCW en fondsen Mobiliteitsfonds, Defensiematerieelfonds, Nationaal Groeifonds GF en Deltafonds geraadpleegd worden. De Eerste Suppletoire begrotingen van deze beleidsdepartementen bevatten verdere toelichting op detailniveau.

Vraag 106

Kunt u in een overzicht tonen welke ministeries bijdragen aan de dekkingsopgave, om welke maatregelen het gaat en wat het budgettaire belang is? Kan daarin ook worden getoond welke ministeries niet bijdragen?

Antwoord op vraag 106

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie. Het Ministerie van Defensie en Algemene Zaken zijn uitgezonderd van de rijksbrede dekkingsopgave.

Defensie is uitgezonderd in verband met de oorlog in Oekraïne. Algemene Zaken is uitgezonderd omdat de begroting geen beleidsmatige budgetten bevat.

Vraag 107

Waar wordt op bezuinigd of zijn het vooral onderbestedingen/ onderuitputtingen die gebruikt worden om de dekkingsopgave te realiseren?

Antwoord op vraag 107

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie. Onder de tabel worden alle maatregelen toegelicht. Bij sommige maatregelen is sprake van (structurele) onderuitputting. Het merendeel van de maatregelen zijn bezuinigingen.

Vraag 108

Op welke wijze is er met de Voorjaarsnota gehoor gegeven aan het schrappen van maatregelen die in interdepartementale beleidsonderzoeken als ondoelmatig of ondoeltreffend zijn bestempeld?

Antwoord op vraag 108

Elk IBO wordt in de regel vergezeld van een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer gestuurd, waarbij het kabinet aangeeft wat het met de uitkomsten doet.

Zoals elk jaar wordt bij de Voorjaarsnota verder bekeken welke maatregelen gecontinueerd, omgebogen of ingevoerd moeten worden. Hierbij wordt altijd ook gekeken naar de uitkomsten van interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO's).

Om uw Kamer over de doorwerking van IBO's te informeren is in bijlage 16 van het Jaarverslag van het Rijk 2022 ten slotte het meest recente overzicht opgenomen van het vervolg dat is gegeven aan IBO's die zijn gepubliceerd sinds 2021.

Vraag 109

Hoe verhoudt de ontwikkeling van belastinginkomsten uit arbeid zich tot de ontwikkeling van belastinginkomsten uit kapitaal? Vindt hier een gelijkmatige stijging of daling plaats? Wat is hiervan de oorzaak?

Antwoord op vraag 109

Onderstaand figuur toont de ontwikkeling van de belastingmix, uitgesplitst naar arbeid, kapitaal en consumptie, over de periode 2009-2021.13 Het aandeel consumptie is ongeveer stabiel gebleven. Het aandeel arbeid is gedaald van 55% naar 49%. Het aandeel kapitaal is gestegen van 13% naar 21%. Deze ontwikkeling kent verschillende verklarende factoren, deels economisch en deels beleidsmatig. Het is niet mogelijk deze precies te kwantificeren. Een paar belangrijke ontwikkelingen zijn:

  • • 
    2009 was een zeer slecht winstjaar voor bedrijven, terwijl 2021 juist relatief gunstig was. Dit betekent dat in 2009 ook weinig VPB werd betaald, en 2021 juist veel. Dit leidt tot een hoger aandeel kapitaal.
  • • 
    De hypotheekrente is gedurende de periode stevig gedaald. Daarnaast is het maximale aftrekpercentage stapsgewijs beperkt. Dit betekent dat het belang van de hypotheekrenteaftrek is geslonken. Dit leidt tot een hoger aandeel kapitaal.
  • • 
    De belasting op arbeid is voor de meeste mensen gedaald, bijvoorbeeld door verhoging van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting.

Kunt u een overzicht geven van alle verhogingen van de uitgavenplafonds die hoger zijn dan de loon-prijsbijstelling?

Antwoord op vraag 110

In de Voorjaarsnota zijn vanaf pagina 16 de plafondtoetsen van de verschillende deelplafonds (rijksbegroting, sociale zekerheid, zorg en investeringen) te zien. Hieruit kan worden opgemaakt dat de plafondcor-recties voor Groningen hoger zijn dan de loon- en prijsontwikkeling onder Plafond Rijksbegroting in 2023. Andere bijstellingen van plafonds die hoger zijn dan de loon- en prijsontwikkelingen betreffen overboekingen naar andere plafonds.

Vraag 111

Houdt u vast aan de economische groeiraming in de Voorjaarsnota of is er reden om deze te wijzigen gelet op andere (lagere) ramingen?

Antwoord op vraag 111

Voor de doorwerking van de economische groeiraming op de overheidsfinanciën baseert het kabinet zich op de relevante variabelen uit de meest recente macro-economische raming van het CPB: het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023. Dat het kabinet zich hiervoor op de ramingen van het CPB dient te baseren is tevens vastgelegd in artikel 2.2.c en artikel 2.10 van de Wet houdbare overheidsfinanciën.

Vraag 112

Houdt u vast aan de inflatieraming in de Voorjaarsnota of is er reden om deze te wijzigen gelet op andere ramingen?

Antwoord op vraag 112

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar vraag 111.

Vraag 113

Welk bedrag moet de herinvoering van het abonnementstarief precies aan bezuiniging opleveren, aangezien op pagina 132 55 miljoen euro, op pagina 134 zowel 100 miljoen euro als 110 miljoen euro en op pagina 144 30 miljoen euro wordt genoemd?

Waarom staat er een post van 30 miljoen euro structureel opgenomen in tabel 10 voor de herinvoering van het abonnementstarief WMO, terwijl in de toelichting staat dat deze 100 mln. euro oplevert?

Kan een integraal meerjarig budgettair overzicht, voorzien van toelichting, worden gegeven van de diverse uitgavenverhogingen, respectievelijk uitgavenverlagingen in verband met de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage WMO?

Antwoord op vraag 113

Per saldo levert de maatregel voor het Rijk een aanvullende besparing op van 100 miljoen euro.

Dit bedrag betreft:

  • De uitname uit het Gemeentefonds van (structureel) 130 miljoen euro die in de tabel op blz. 149 van de Voorjaarsnota is opgenomen vanaf 2026, in verband met de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo.
  • Minus een bedrag van (structureel) 30 miljoen euro vanaf 2026 dat door VWS is gereserveerd voor kosten in verband met de uitvoering van de Wmo (zie de tabel op blz. 144 van de Voorjaarsnota).

Verder is in het Integraal Zorgakkoord afgesproken dat met ingang van 2025 structureel 110 miljoen euro aan het Gemeentefonds zal worden toegevoegd voor het verminderen van de druk op Wmo-voorzieningen die is ontstaan als gevolg van de aanzuigende werking van het abonnementstarief Wmo. Dit is zichtbaar in de tabel op blz. 149 van de Voorjaarsnota.

In de Voorjaarsnota zijn onder de noemer «herinvoeren inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo» ook twee reeksen opgenomen die dienen ter dekking van de bovengenoemde 110 miljoen Deze twee structurele reeksen van elk 55 miljoen euro hebben betrekking op dekking die hiervoor is gevonden binnen het Uitgavenplafond Zorg (blz. 144) en binnen het niet-premiegefinancierde deel van de VWS-begroting (blz.

132).

De uitname uit het Gemeentefonds van (structureel) 130 miljoen euro vanaf 2026 betreft overigens een uitname aanvullend op de uitname van (structureel) 95 miljoen die reeds was ingeboekt in verband met de invoering van de passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp. Deze uitname van 95 miljoen zal niet meer plaatsvinden in 2025 (omdat het wetsvoorstel voor de passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp wordt ingetrokken), maar zal met ingang van 2026 alsnog plaatsvinden.

Bovenstaande heeft betrekking op het voornemen om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de inkomensafhankelijke eigen bijdrage zoals voor 2019 van toepassing was in de Wmo, met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo. Momenteel wordt dit voornemen nader uitgewerkt. De Kamer zal daarover op een later moment worden geïnformeerd.

Vraag 114

Kunt u aangeven hoe de financiering van de GGD'en zich sinds 2010 per jaar heeft ontwikkeld?

Antwoord op vraag 114

De Wet publieke gezondheid (Wpg) legt een verantwoordelijkheid voor preventie op aan gemeenten. In de Wpg is ook vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. De financiering loopt via het Gemeentefonds en daarmee ligt het opdrachtgeverschap van de GGD'en voor deze taken ook primair bij de gemeenten.

Met het beleggen van wettelijke taken bij gemeenten zijn hiervoor middelen aan het Gemeentefonds toegevoegd. Dit gebeurt volgens een vast verdeelmodel dat erop gericht is dat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren. Deze middelen zijn vrij besteedbaar en dus niet geoormerkt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) informeert u ieder jaar over de aanpassing van het verdeelmodel. De gemeente kan regionale omstandigheden meewegen bij de opdrachtverlening en financiering van de GGD.

Naast de financiering van gemeenten ontvangen individuele GGD'en ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMW, kennisinstellingen of uit private middelen. In een rapport van AndersonElffersFelix «GGD in beeld14» dat in 2017 in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd is nagegaan welke taken de GGD'en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk circa 50% van de financiering van GGD'en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. De overige middelen die GGD'en ontvangen zijn afkomstig van contractaf-spraken, (Rijks)subsidies en de markt.

Op 15 september jl. is het Integraal Zorgakkoord (IZA) ondertekend door een groot aantal partijen. In het IZA zijn ook afspraken gemaakt over preventie, waaronder de versterking van de kennisfunctie van de GGD. De afspraken over het versterken van de kennisfunctie van de GGD vormen onderdeel van het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) dat in februari jl. is gesloten tussen VWS, de VNG, ZN en de GGD-GOHR. Partijen erkennen hierin ook de belangrijke rol van de GGD bij gezondheidsbevordering. Het Ministerie van VWS voorziet voor de periode van 2023-2025 een financiële impuls van 2,5 miljoen euro per jaar om de kennis- en adviesrol van de GGD'en te versterken. Naast de inzet op preventie, wordt in het kader van pandemische paraatheid de infectieziektenbestrijding (IZB) bij de GGD'en versterkt. In 2023 en 2024 is in totaal 75 miljoen euro beschikbaar voor het versterken van de IZB en pandemische paraatheid bij de GGD'en. Vanaf 2025 wordt hier structureel op voortgebouwd.

Vraag 115

Kunt u aangeven hoeveel er sinds 2010 bezuinigd is op de GGD'en, zowel in totaal als uitgesplitst per jaar?

Antwoord op vraag 115

In de Wpg is vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. Gemeenten ontvangen middelen via het gemeentefonds. Dit gebeurt volgens een vast verdeelmodel dat erop gericht is dat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren. Deze middelen zijn vrij besteedbaar. De middelen die zij aan GGD'en besteden zijn ook niet geoormerkt. Om die reden is het ons niet bekend of er op GGD'en is bezuinigd de afgelopen jaren.

Vraag 116

Hoe komt het dat het kabinet en de Nederlandse Vereniging van Banken van mening verschillen over nut en noodzaak van de aanpassing van de minimumkapitaalregel die volgens het kabinet nodig zou zijn omdat deze onevenwichtig uitpakt bij de banken?

Antwoord op vraag 116

De minimumkapitaalregel heeft tot doel om voor banken en verzekeraars het fiscale voordeel van de financiering met vreemd vermogen te beperken. De maatregel beperkt in de huidige opzet de aftrek van renten ter zake van geldleningen, ongeacht of deze binnen concern of bij derden zijn aangegaan. Zoals bij invoering van de maatregel is onderkend worden hierdoor ook de verschuldigde renten op concernleningen in het kader van interne treasury-activiteiten in aftrek beperkt. Interne treasury-activiteiten hebben tot doel om de liquide middelen binnen concern op een zo efficiënt mogelijke wijze in te zetten, waardoor vanuit de groep bezien de behoefte om met vreemd vermogen te financieren wordt beperkt. De NVB en het kabinet verschillen in beginsel dan niet van mening over de wenselijkheid van de voorgenomen aanpassing waarbij een uitzondering wordt opgenomen voor de rentelasten op concernle-ningen. Echter de NVB heeft andere opvattingen over de hoogte van de budgettaire derving die uitgaat van de voorgenomen aanpassing, alsmede de noodzaak van dekking van de maatregel. Het kabinet gaat voor de budgettaire derving van het opnemen van een uitzondering voor de rentelasten op concernleningen uit van een geraamd bedrag van 60 miljoen en heeft als uitgangspunt dat dit wordt gedekt binnen de maatregel zelf - de minimumkapitaalregel dus - door verlaging van het percentage aan vreemd vermogen waarboven de renten ter zake van geldleningen niet aftrekbaar zijn van 91% naar 90,6%.

Vraag 117

Is de lastenverzwaring als gevolg van de aanpassing van de minimumkapitaalregel proportioneel voor kleinere banken, aangezien de budgettaire dekking van 60 miljoen euro wordt opgebracht door de gehele sector, inclusief kleinere en buitenlandse banken, terwijl de voorgestelde aanpassing van de minimumkapitaalregel ten goede komt aan Nederlandse banken met veel internationale activiteiten?

Antwoord op vraag 117

De voorgestelde aanpassing leidt ertoe dat de rentelasten op concernleningen voortaan onder voorwaarden worden uitgesloten van de toepassing van de minimumkapitaalregel. Van deze aanpassing kunnen alle belastingplichtigen gebruik maken die onder het toepassingsbereik van de maatregel vallen. Naar de mening van het kabinet is dan ook sprake van een proportionele lastenverzwaring.

Vraag 118

Waarom wordt gesproken over budgettaire derving, als de recente stijging van de dollarrente van nul % naar vijf % en de Eurorente van negatief naar vier % op zichzelf al leiden tot zeker een verdubbeling van de budgettaire opbrengst van de minimumkapitaalregel?

Antwoord op vraag 118

Een stijging van de rente betekent inderdaad dat het effect van de minimumkapitaalregel groter wordt waardoor meer vennootschapsbelasting betaald moet worden. Belastinginkomsten kunnen vanwege conjuncturele ontwikkelingen automatisch toenemen maar ook afnemen.

In de begrotingsregels van het kabinet is afgesproken dat het kabinet dergelijke extra inkomsten dan niet uitgeeft.15 De extra inkomsten worden gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden, bijvoorbeeld wanneer de inkomsten tegenvallen. Het aanpassen van de minimumkapitaalregel door het opnemen van een uitzondering voor de rentelasten op concernleningen, is een beleidsmatige wijziging waarvan in de begrotingsregels is aangegeven dat deze gecompenseerd dient te worden met een lastenverzwaring van gelijke grootte. Daarom is in de voorjaarsnota ook een verlaging opgenomen van het percentage aan vreemd vermogen waarboven de renten ter zake van geldleningen niet aftrekbaar zijn van 91% naar 90,6%.

Vraag 119

Hoe past het voorstel om de eigen inkomensafhankelijke bijdrage in de WMO weer in te voeren, bij het voornemen van het kabinet om de stapeling juist tegen te gaan (brief van Minister Kuipers van 23 december 2022)?

Antwoord op vraag 119

De herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo 2015 draagt op zichzelf niet bij aan een verlaging van de stapeling van eigen bijdragen, maar deze maatregel stelt gemeenten wel beter in staat om een evenwichtig Wmo-voorzieningenaanbod te onderhouden voor hun ingezetenen. De impact van de maatregel op de stapeling van eigen bijdragen wordt wel beperkt doordat de Wmo 2015 de anticumulatie regelt met de bijdrage zoals neergelegd in de Wet langdurige zorg (Wlz) en de laagste inkomens geen effect van de maatregel zullen ondervinden.

Vraag 120

Welke extra regeldruk gaat het inkomensafhankelijk abonnementstarief geven voor mantelzorgers, zorgvrager en gemeenten en CAK?

Antwoord op vraag 120

Bij de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de Wmo is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de vormgeving zoals die voorheen was met oog voor inkomenseffecten en (effecten op) het beroep dat wordt gedaan op de Wmo. Voorheen liep de eigen bijdrage lineair op met het inkomen.

Het abonnementstarief was transparant voor betrokken en eenvoudig in de uitvoering. De herinvoering van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage zal gepaard gaan met meer uitvoeringslasten, waarbij onnodige regeldruk voor betrokkenen zo goed mogelijk voorkomen zal worden.

In het kader van het wetsvoorstel dat wordt voorbereid, zullen ook uitvoeringstoetsen worden uitgevoerd door het CAK en de VNG waarbij de effecten op de regeldruk en het beroep op het zogenaamde «doenvermogen» van de burger in beeld worden gebracht.

Vraag 121

Klopt het dat als het kabinet stuurt op het langer thuis wonen van ouderen, dat een inkomensafhankelijk tarief nog meer regelwerk en financiële onzekerheid gaat opleveren voor de naasten, de mantelzorgers?

Antwoord op vraag 121

Een inkomensafhankelijke eigen bijdrage is onvermijdelijk complexer dan het huidige abonnementstarief. Inzet is echter om bij het ontwerp de complexiteit zo veel mogelijk te beperken en de burger en diens naasten hierbij zo veel mogelijk te ontlasten, onder andere door te zorgen voor een duidelijke communicatie en een goede bereikbaarheid van het CAK en gemeenten voor burgers. Daarnaast hebben burgers op grond van artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 recht op onafhankelijke cliëntonder-steuning. Deze is in ieder geval op verzoek aanwezig bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 (het zogenoemde «keukentafel-gesprek»), waarbij ook wordt onderzocht en besproken welke bijdragen in de kosten gelden. Dat was in de oude situatie ook al mogelijk.

Vraag 122

Wat wordt er bedoeld met de zin «Een deel van de Coalitieakkoordmid-delen voor arbeidsmarkt, armoede en schulden is overgeheveld naar de begroting van SZW, en wordt structureel ingezet voor de Rijksbrede dekkingsopgave.»? Betekent dit dat het budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur structureel wordt verlaagd?

Antwoord op vraag 122

De aanname in vraag 122 klopt. Beginnend vanaf 2025 is een reeks uit de envelop «arbeidsmarkt, armoede en schulden» overgeboekt naar de begroting van SZW. Deze reeks is vervolgens ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. Het gaat om de onderstaande bedragen.

 

(in mln. euro's)

2025

2026

2027

2028

Struc.

Inzet envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden voor rijksbrede dekkingsopgave

63

60

64

67

70

Hierdoor is er structureel minder budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit jaar en volgend jaar is er nog budget vrijgemaakt voor de voortzetting van de inzet van de Regionale Mobili-teitsteams. Vanaf 2025 komt er incidenteel een aflopend budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur. Tussen 2025 en 2028 is dit incidentele budget even hoog als de inzet in de tabel hierboven. Na 2028 loopt dit incidentele budget lineair af tot 0 in 2034. Dit incidentele budget wordt bekostigd uit de incidentele vrijval van middelen bij de uitgestelde stelselherziening in de kinderopvang. Met dit incidentele budget kan de overgang naar een nieuwe arbeidsmarktinfrastructuur worden vormgegeven. De precieze plannen worden nog uitgewerkt.

Er is daarnaast reeds structureel budget vrijgemaakt voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur, namelijk 6,8 miljoen euro structureel voor de verbetering van informatie-uitwisseling en informatie benodigd voor «matchen op skills». Daarnaast is het mogelijk om nog een deel van de resterende middelen uit de envelop aan te wenden voor de arbeidsmarktinfrastructuur. Dit wordt momenteel nog uitgewerkt.

De ingezette middelen kwamen niet uit het deel voor armoede en schulden uit de envelop «arbeidsmarkt, armoede en schulden», maar uit het deel bestemd voor de arbeidsmarkt.

Vraag 123

Welk financieel effect wordt verwacht van de inkomensafhankelijke bijdrage WMO op de middeninkomens en komen lasten niet onevenredig bij middeninkomens te liggen?

Antwoord op vraag 123

De financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel. Uitgangspunt daarbij is dat in redelijkheid rekening zal worden gehouden met de financiële draagkracht van burgers.

Vraag 124

Hoeveel kost het om de energiebelasting op gas in de eerste schijf voor huishoudens op nul te zetten?

Antwoord op vraag 124

Door aanpassing van de schijfgrenzen van de energiebelasting in het Belastingplan 2023 bevindt het gasgebruik van huishoudens zich in 2024 in zowel de eerste schijf (0-1.200 m3) als de tweede schijf (1.200-170.000 m3) van de energiebelasting. De totale omvang van deze twee schijven is in de tabel hieronder weergegeven en bedraagt in 2024 in totaal 6,4 miljard. Hiervan wordt naar schatting 77% betaald door huishoudens.

 
 

Omvang in mln.

Geschat aandeel

   

huishoudens

Eerste schijf 0-1.200 m3

4.254

85%

Tweede schijf 1.200-170.000 m3

2.170

60%

Totaal

6.424

77%

De energiebelasting kan alleen generiek verlaagd worden voor alle gebruikers binnen een schijf. Het is niet mogelijk om hierin onderscheid te maken tussen huishoudens en bedrijven.

Het geheel schrappen van de energiebelasting op gas is niet mogelijk vanwege de minimumtarieven die in de Europese Energiebelasting-richtlijn zijn opgenomen. Voor aardgas gaat het om een minimumtarief van 0,95 ct/m3.

Vraag 125

Hoeveel kost het om de btw op gas te verlagen naar negen %? Hoeveel kost het om het af te schaffen?

Antwoord op vraag 125

Het algemene btw-tarief dat van toepassing is op elektriciteit en (aard)gas (incl. de levering- en transportkosten en de energiebelasting) bedraagt 21%. Zodoende geldt dat tarief ook voor de belastingvermindering energiebelasting. Indien de btw op elektriciteit en (aard)gas wordt verlaagd naar 9% is de btw-opbrengst in 2024 3,2 miljard lager. Hierbij is uitgegaan van een consumentenprijs van 65 cent per m3 gas en 24 cent per kWh elektriciteit.16 Het verlagen van het btw-tarief naar 0% is niet toegestaan op grond van de Btw-richtlijn 2006, maar zou in 2024 5.7 miljard kosten.

 
 

Totale BTW in 2024

Totale BTW bij tarief van 9%

Gas

3.377

1.447

Elektriciteit

3.164

1.356

Belastingvermindering

  • 828
  • 355

Totaal

5.714

2.449

Vraag 126

Als de verwachting van de VNG klopt dat als gevolg van het inkomensafhankelijke tarief in de WMO er geen tot beperkt effect op de in- en uitstroom van cliënten is en het dempend effect op de zorgvraag dus zal tegenvallen, wat is dan de reden om dit besluit door te voeren en wie heeft hier het voordeel van?

Antwoord op vraag 126

De VNG was kritisch op het huidige abonnementstarief en - in minder mate - op de vormgeving van een passende eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp waarvan de invoering per 1 januari 2025 was voorzien. Echter, het kabinet heeft besloten het abonnementstarief af te schaffen en het wetsvoorstel voor een passende eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp niet in te dienen. In plaats daarvan zal een nieuw wetsvoorstel worden opgesteld met een inkomensafhankelijke eigen bijdrage die zo veel mogelijk overeenkomt met de eigen bijdrage zoals die eerder gold en dus voor alle vormen van ondersteuning geldt. De beoogde datum van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel is 1 januari 2026.

Het is de verwachting dat door de herinvoering van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo de aanzuigende werking van het abonnementstarief (grotendeels) teniet zal worden gedaan en zodoende de meerkosten van het abonnementstarief (grotendeels) komen te vervallen. Daarnaast zal de eigen bijdrage helpen om de financiële houdbaarheid van de Wmo 2015 te verbeteren.

Vraag 127

Hoeveel kost het om de energiebelasting op stroom in de eerste schijf voor huishoudens op nul te zetten?

Antwoord op vraag 127

Door aanpassing van de schijfgrenzen van de energiebelasting in het Belastingplan 2023 bevindt het elektriciteitsgebruik van huishoudens zich in 2024 in zowel de eerste schijf (0-2.900 kWh) als de tweede schijf (2.900-10.000 kWh) van de energiebelasting. De totale omvang van deze twee schijven is in de tabel hieronder weergegeven en bedraagt in 2024 in totaal 2,6 miljard. Hiervan wordt naar schatting 77% betaald door huishoudens.

 
 

Omvang in miljoen

Geschat aandeel

   

huishoudens

Eerste schijf 0-2.900 kWh

1.850

87%

Tweede schijf 2.900-10.000 kWh

783

51%

Totaal

2.633

77%

De energiebelasting kan alleen generiek verlaagd worden voor alle gebruikers binnen een schijf. Het is niet mogelijk om hierin onderscheid te maken tussen huishoudens en bedrijven. Het geheel schrappen van de energiebelasting op elektriciteit is niet mogelijk vanwege de minimumtarieven die in de Europese Energiebelastingrichtlijn zijn opgenomen. Voor elektriciteit gaat het om een minimumtarief van 0,10 ct/kWh.

Vraag 128

Hoe is er op de OCW-begroting gekomen bij een bezuiniging van

111 miljoen euro op basisvaardigheden, terwijl er een overtekening is op de subsidieregeling? Waar wordt precies op bezuinigd?

Antwoord op vraag 128

Onderdeel van het Masterplan Basisvaardigheden is de investering in de basis voor leesvaardigheid (de infrastructuur) die begint met het op peil brengen van de leescollectie op de scholen. Doel is een sterkere verbinding tot stand brengen tussen scholen en bibliotheken om leesvaardigheid en leesplezier te bevorderen. Een deel van het budget voor basisvaardigheden en infrastructuur (onderdeel van het masterplan basisvaardigheden) is ingezet bij de Voorjaarsnota voor dekkingsopgaven. Dit is een incidentele reeks die optelt tot 130 miljoen euro cumulatief.

Deze 130 miljoen euro is onderverdeeld in 111,5 miljoen ter dekking van de rijksbrede dekkingsopgave en 18,2 miljoen euro die wordt ingezet voor intensiveringen op de OCW-begroting. Dit gaat niet om het budget voor de subsidieregelingen, maar het gaat hier om het budget voor het versterken van de omgeving rond de school op het terrein van leesbevor-dering en bevat primair middelen voor versterking van de bibliotheek op school. Er is dus nog steeds structureel circa 460 miljoen euro per jaar beschikbaar voor de subsidieregeling. Voor het verbeteren van de basisvaardigheid lezen wordt eerst gewerkt aan een gerichtere aanpak, waardoor het geld en de ondersteuning terecht komt bij de leerlingen die dit het hardste nodig hebben. Per saldo wordt er nog steeds geïnvesteerd in de basisvaardigheid lezen, namelijk in de eerste jaren circa 25 miljoen euro per jaar.

Vraag 129

Hoeveel kost het om de btw op stroom te verlagen naar negen %?

Hoeveel kost het om het af te schaffen?

Antwoord op vraag 129

Zie antwoord op vraag 125.

Vraag 130

Wat is de reden dat er bezuinigd wordt op basisvaardigheden terwijl er nog circa 500 miljoen euro met betrekking tot kansengelijkheid is die nog niet worden besteed?

Antwoord op vraag 130

De dekkingsopgave wordt onder andere ingevuld met een korting op het budget van de infrastructuur basisvaardigheden van 130 miljoen euro cumulatief. Deze 130 miljoen euro is onderverdeeld in 111,5 euro miljoen ter dekking van de rijksbrede dekkingsopgave en 18,2 miljoen euro die wordt ingezet voor intensiveringen op de OCW begroting. Per saldo wordt er echter nog steeds geïnvesteerd in dit onderwerp en heeft dit geen effect op de subsidieregeling basisvaardigheden. Hiervoor is nog steeds structureel circa 460 miljoen euro per jaar voor beschikbaar (zie ook het antwoord op vraag 128). De resterende budgetten op de aanvullende post voor kansengelijkheid (32 miljoen euro in 2023 oplopend tot circa 465 miljoen euro structureel) worden bij Voorjaarsnota overgeheveld van de aanvullende post naar de OCW-begroting; onder andere ten behoeve van het programma School en omgeving en het programma jonge kind. Deze middelen hebben dus al wel een voorziene bestemming voor maatregelen die vanaf dit jaar in uitvoering worden gebracht.

Vraag 131

Hoeveel kost het om de brandstofaccijns verlaging die in 2022 is ingevoerd, in 2023 aan te houden? Hoeveel kost dit om structureel te doen? Hoeveel kost het om de brandstofaccijns blijvend te verlagen?

Antwoord op vraag 131

Het kost ongeveer 570 miljoen om het tarief ook van juli t/m december 2023 te verlagen naar het tarief dat geldt vanaf 1 april 2022 t/m juni 2023. Het kost structureel ongeveer 2,3 miljard om het tarief vanaf 2024 structureel te verlagen naar het tarief dat geldt vanaf 1 april 2022 t/m juni 2023. Hierbij is het uitgangspunt dat de wettelijke jaarlijkse indexatie van de accijnstarieven voor minerale oliën vanaf 2025 weer wordt gehanteerd; de accijnzen zullen dus per 1 januari 2025 weer jaarlijks stijgen. Als de jaarlijkse indexatie ook wordt afgeschaft, is de structurele derving groter; de extra kosten hiervan bedragen structureel ongeveer 900 miljoen

Vraag 132

Hoeveel kost het om de btw op voedingsmiddelen af te schaffen per jaar? Staat het lidstaten nog steeds vrij om dit te doen?

Antwoord op vraag 132

Het afschaffen van de btw op voedingsmiddelen en water per 2024 zou leiden tot een budgettaire derving van 6,1 miljard per jaar.

Op grond van de Btw-richtlijn 2006 staat het lidstaten vrij om géén btw te heffen op «Levensmiddelen». Onder de reikwijdte van die richtlijnbepaling staat het lidstaten dus vrij om de btw op voedingsmiddelen en water af te schaffen.

Vraag 133

Waar wordt structureel 10,2 miljoen euro voor de programmatische aanpak onderwijshuisvestiging vandaan gehaald?

Antwoord op vraag 133

De middelen voor de programmatische aanpak onderwijshuisvesting worden deels gedekt uit de incidentele extensivering in 2023 en 2024 op residentieel onderwijs (5,3 miljoen in 2023 en 2,4 miljoen in 2024). Voor het overige deel zijn de middelen afkomstig uit de extensivering van de resultaatafhankelijke bekostiging van vroegtijdig schoolverlaters aan vo-instellingen.

Vraag 134

Hoeveel kost het om de huren te verlagen van corporatiewoningen met een E-, F- of G-energielabel met 10%? En met 20%? En met 50%?

Antwoord op vraag 134

De huren verlagen van corporatiewoningen met een E, F of G energielabel kost de corporaties circa 141,9 tot 709,7 miljoen Dit komt overeen met circa 1% tot 4,9% van de totale huursom van de corporaties. Dit betekent een verlies aan investeringscapaciteit van ongeveer 3,5 miljard tot 17,7 miljard.

 

Energielabel

Netto huur p/m

Aantal huurwoningen

Huursom

p/j

Kosten bij 10% huurverlaging

Kosten bij 20% huurverlaging

Kosten bij 50% huurverlaging

Miljoen Euro

E

502

122.100

736,2

73,6

147,2

368,1

F

486

60.600

353,3

35,3

70,7

176,6

G

435

63.200

330,0

33,0

66,0

165,0

totaal

 

245.900

1.419,5

141,9

283,9

709,7

Aandeel huursom

4,9%

TOTAAL    549    2.179.900    14.361    1,0%    2,0%

Bron: dVi2021, bezitstabel

Een huurkorting voor EFG-labels zal nadelige gevolgen hebben op de investeringscapaciteit en daarmee onder meer op de nieuwbouwpro-ductie en de verduurzaming. Indien de wens is om de investeringscapa-citeit van woningcorporaties op peil te houden moet er compensatie voor de gederfde huurinkomsten worden geboden. Om dit mogelijk te maken, is gekeken naar verschillende vormen van een (fiscale) subsidie, maar deze raken de kasstromen van corporaties op een andere manier dan lastenverlichting waardoor hun investeringscapaciteit niet volledig op peil wordt gehouden. De komende periode wordt verder bezien in hoeverre deze maatregel nog uitvoerbaar zou kunnen zijn. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 28 april 2023 (Kamerstuk 36 200, nr. 182) inzake de verkenning instrumenten voor gerichte compensatie huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023.

Vraag 135

Welke artikelen op de OCW-begroting hebben allemaal een (jaarlijkse) LPO? Wat is de omvang van deze LPO? In hoeverre is dit een verplichte LPO?

Antwoord op vraag 135

De gehele OCW-begroting wordt jaarlijks verhoogd met loon- en prijsbijstelling. Dit jaar is daarnaast sprake van een extra prijsbijstelling ter compensatie van hogere prijsontwikkelingen in 2022 dan bij Voorjaarsnota 2022 verwerkt in de begroting. In totaal, extra prijsbijstelling 2022 en reguliere loon- en prijsbijstelling 2023, gaat het in 2023 om 2,76 miljard euro. In de onderstaande tabel afkomstig uit de 1e Suppletoire Begroting van OCW (Kamerstuk 36 350 VIII, nr. 2, blz. 4) is de loon- en prijsbijstelling per artikel uiteengezet.

 

Art.

Omschrijving

2023

2024

2025

2026

2027

2028

1

Primair onderwijs

818.174

823.170

823.696

822.498

824.871

828.114

 

Reguliere lpo

803.559

808.313

808.825

807.674

809.987

813.173

 

Extra prijs

14.615

14.857

14.871

14.824

14.884

14.941

 

Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave

  • - 
    21.116
  • - 
    37.722
  • - 
    55.927
  • - 
    55.956
  • - 
    40.859
  • - 
    40.303

3

Voortgezet onderwijs

604.370

626.089

624.596

621.865

617.883

613.453

 

Reguliere lpo

590.282

609.988

608.490

605.791

601.921

597.598

 

Extra prijs

14.088

16.101

16.106

16.074

15.962

15.855

 

Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave

  • - 
    37.434
  • - 
    44.796
  • - 
    62.414
  • - 
    61.767
  • - 
    46.643
  • - 
    46.247

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

326.937

317.066

314.762

314.137

311.580

311.352

 

Reguliere lpo

313.726

304.251

302.039

301.441

298.987

298.767

 

Extra prijs

13.211

12.815

12.723

12.696

12.593

12.585

6

Hoger beroepsonderwijs

253.841

253.718

253.857

250.697

245.018

240.912

 

Reguliere lpo

244.341

244.222

244.356

241.314

235.847

231.894

 

Extra prijs

9.500

9.496

9.501

9.383

9.171

9.018

 

Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave

0

  • - 
    1.225
  • - 
    5.784
  • - 
    5.784
  • - 
    5.784

0

7

Wetenschappelijk onderwijs

402.612

407.417

411.236

416.340

417.327

419.538

 

Reguliere lpo

382.534

387.089

390.709

395.548

396.482

398.578

 

Extra prijs

20.078

20.328

20.527

20.792

20.845

20.960

 

Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave

0

  • - 
    775
  • - 
    3.216
  • - 
    3.216
  • - 
    3.216

0

8

Internationaal beleid

1.181

1.192

1.168

1.167

1.167

1.167

 

Reguliere lpo

1.072

1.082

1.061

1.060

1.060

1.060

 

Extra prijs

109

110

107

107

107

107

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

12.773

13.299

13.218

13.333

14.046

13.961

 

Reguliere lpo

12.773

13.299

13.218

13.333

14.046

13.961

 

Extra prijs

0

0

0

0

0

0

 

Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave

  • - 
    12.228
  • - 
    506
  • - 
    489
  • - 
    484
  • - 
    484
  • - 
    484

11

Studiefinanciering

70.993

175.089

327.124

220.011

239.727

267.190

 

Reguliere lpo

65.117

138.427

289.656

181.758

201.601

228.379

 

Extra prijs

5.876

36.661

37.468

38.253

38.125

38.811

 

Waarvan additionele bijdrage dekkingsopgave

  • - 
    5.322
  • - 
    36.097
  • - 
    36.917
  • - 
    37.714
  • - 
    37.707
  • - 
    38.411

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

5.679

5.727

5.708

5.738

5.822

5.875

 

Reguliere lpo

2.279

2.299

2.293

2.309

2.342

2.362

 

Extra prijs

3.400

3.428

3.415

3.428

3.481

3.513

13

Lesgelden

940

952

953

1.014

1.009

1.013

 

Reguliere lpo

891

903

903

961

956

961

 

Extra prijs

49

49

50

53

52

53

14

Cultuur

77.942

79.321

81.887

79.367

79.234

79.069

 

Reguliere lpo

72.334

73.579

76.036

73.676

73.559

73.413

 

Extra prijs

5.608

5.742

5.851

5.691

5.675

5.656

15

Media

76.732

77.382

78.263

78.493

78.885

79.253

 

Reguliere lpo

31.074

31.403

31.614

31.588

31.730

31.860

 

Extra prijs

45.658

45.979

46.649

46.905

47.155

47.393

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

95.450

95.080

94.977

94.781

94.796

94.805

 

Reguliere lpo

89.019

88.708

88.616

88.428

88.443

88.451

 

Extra prijs

6.431

6.372

6.361

6.353

6.353

6.354

Art.

Omschrijving

2023

2024

2025

2026

2027

2028

25

Emancipatie

1.327

1.302

1.352

1.288

1.288

1.154

 

Reguliere lpo

1.271

1.247

1.294

1.232

1.232

1.109

 

Extra prijs

56

55

58

55

55

45

91

Nog onverdeeld

0

0

0

0

0

0

95

Apparaat Kerndepartement

21.294

21.698

22.540

22.122

21.903

22.015

 

Reguliere lpo

20.141

20.465

21.031

20.664

20.470

20.582

 

Extra prijs

1.153

1.232

1.509

1.458

1.433

1.433

 

Totaal1

2.770.245

2.898.501

3.055.338

2.942.850

2.954.556

2.978.871

1 Het totaal bedrag in deze tabel wijkt af ten opzichte van het bedrag in tabel 1 als gevolg van een toegepaste kasschuif en per abuis niet loon en prijsgevoelig gecodeerde budgetten. Het verschil is uit de eindejaarsmarge gecompenseerd.

Er bestaan juridische verplichtingen op basis van de onderwijsconve-nanten om de loonbijstelling op de bekostiging van alle onderwijssectoren uit te keren indien deze aan de OCW-begroting is toegevoegd. Daarnaast zijn op basis van wetgeving de prijsbijstelling op het primair onderwijs, de loon- en prijsbijstelling op de mediabegroting, de loon- en prijsbijstelling op de Wet Studiefinanciering en de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten juridisch verplicht. Tot slot zijn er een aantal kleinere budgetten waar ook juridische verplichtingen gelden voor de loon- en prijsbijstelling. Alle juridisch verplichte loon- en prijsbijstelling wordt volledig uitgekeerd.

Vraag 136

Hoeveel kost het om het minimumloon vanaf 1 januari 2024 te verhogen naar 15 euro per uur wanneer alle koppelingen met de uitkeringen volledig zouden blijven bestaan?

Antwoord op vraag 136

Om het wettelijk minimumloon te verhogen naar 15 euro per 1 januari 2024 moet - volgens huidige inzichten - het wettelijk minimumloon per die datum bijzonder verhoogd worden met ca. 14,4%. Dit is dus aanvullend op de reguliere halfjaarlijkse indexatie en de eerdere bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 8,05% per 1 januari 2023. Een dergelijke minimumloonsverhoging - met doorwerking op alle aan het wettelijk minimumloon gekoppelde uitkeringen en regelingen - kost structureel circa € 9,3 miljard per jaar. Dit betreft een grove inschatting van de budgettaire gevolgen.

Een dergelijke verhoging van het wettelijk minimumloon brengt ook hogere kosten voor werkgevers met zich mee, zowel via hogere lonen als via hogere premies. Ook leiden minimumloonverhogingen volgens het CPB tot een negatief effect op de structurele werkgelegenheid en neemt dit effect meer dan evenredig toe bij grotere verhogingen.

Vraag 137

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren dit jaar worden bevroren (geen huurverhoging per 1 juli 2023)? Hoeveel zou het de vrije sector kosten?

Antwoord op vraag 137

Het is op dit moment niet meer mogelijk om de huurverhoging per 1 juli a.s. niet door te laten gaan; de huurverhogingen zijn uiterlijk 1 mei jl. aangekondigd. In de corporatiesector zijn ongeveer 2,1 miljoen sociale huurwoningen. Vanwege een maximale huurprijsstijging van de Cao-loonontwikkeling -0,5% zal de huurverhoging per 1 juli 2023 gemiddeld 2,6% bedragen. Indien deze verhoging niet plaats had kunnen vinden, zou de corporatiesector structureel op jaarbasis 358 miljoen huurontvangsten mislopen. Het kabinet interpreteert de vrije sector in dit kader als de particuliere verhuurders van sociale huurwoningen. Het gaat hierbij om 482.000 woningen bij een maximale verhoging van 3,1%. Het bevriezen van de huren zou hebben geresulteerd in jaarlijks ongeveer 100 miljoen minder huurinkomsten voor particuliere verhuurders in het komende jaar.

Vraag 138

Heeft het mbo en het ho ook een (jaarlijkse) LPO? Zo ja, wat is de omvang hiervan?

Antwoord op vraag 138

Alle loon- en prijsgevoelige budgetten op de OCW-begroting worden jaarlijks geïndexeerd met loon- en prijsbijstelling (lpo). Dit gebeurt met indices die op basis van het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB worden vastgesteld. Dit gaat voor de lpo 2023 in het mbo om een reguliere lpo van ruim 313 miljoen in 2023 en circa 299 miljoen structureel. In het hoger onderwijs gaat het voor de lpo 2023 om bijna 627 miljoen in 2023 en circa 630 miljoen structureel.

Vraag 139

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huren volgend jaar vanaf 1 januari 2024 worden bevroren? Hoeveel zou het de vrije sector kosten?

Antwoord op vraag 139

Het kabinet gaat hierbij uit van het jaarlijkse moment om huren aan te passen, te weten 1 juli. Met hoeveel de huur aangepast zou kunnen worden per 1 juni 2024 wordt rond de komende jaarwisseling bekend. Het is op dit moment nog niet met zekerheid te stellen met welk percentage dat zal zijn omdat de hoogte van de gemiddelde loonontwikkeling in 2023 nog niet bekend is. Derhalve kan ook nog niet bepaald worden wat het de sector kost. In vraag 137 is een beeld gegeven van de omvang van het bedrag voor 2023.

Vraag 140

Hoeveel kost het de corporatiesector wanneer de huurverlaging voor sociale huur voor de laagste inkomens (per 1 juli 2023) wordt ingevoerd voor alle sociale huurders?

Antwoord op vraag 140

De huurverlaging voor de 600.000 huishoudens met de laagste inkomens leidt naar verwachting tot een structurele daling van de huursom van 426 miljoen op jaarbasis. Indien alle overige huishoudens ook een huurverlaging zouden ontvangen tot eenzelfde hoogte van de huur als de huidige verlaging (575,03 euro per 1 juli 2023), dan zou deze verlaging voor alle corporaties jaarlijks zo'n 1,49 miljard aan huuropbrengsten kosten.

Vraag 141

Hoeveel levert het op wanneer de tweede schijf van de vennootschapsbelasting (vpb) wordt verhoogd naar 36,93%? En naar 30%?

Antwoord op vraag 141

Het verhogen van de tweede schijf naar 30% geeft opbrengst van

4,5 miljard. Een verhoging naar 36,93% levert een budgettaire opbrengst van 11,9 miljard

Vraag 142

Hoeveel levert het op als de vermogensbelasting wordt verhoogd naar 35%? En naar 36,93%?

Antwoord op vraag 142

Nederland kent geen vermogensbelasting: verschillende type inkomsten worden in verschillende boxen belast. Inkomsten uit vermogen worden belast in box 3. Het belastingtarief voor box 3 bedraagt 33% in 2024 en 34% vanaf 2025. Een verhoging van het belastingtarief naar 35% levert in 2024 287 miljoen euro op en in 2025 144 miljoen euro. Een verhoging van het belastingtarief naar 36,93% levert in 2024 565 miljoen euro op en vanaf 2025 277 miljoen euro.

Vraag 143

Wat is de reden dat er wel bezuinigd wordt op lpo po, vo en ho en niet op lpo mbo?

Antwoord op vraag 143

Als gevolg van de rijksbrede dekkingsopgave moet op alle beleidsterreinen een bijdrage geleverd worden om tot een sluitende Rijksbegroting te komen. Per sector is gezien de specifieke omstandigheden een andere afweging gemaakt over de te nemen maatregelen voor deze bijdrage.

Vraag 144

Hoeveel kost het om de lasten op arbeid te verlagen met één %punt? Hoeveel kost het om dit percentage te verlagen naar 35%?

Antwoord op vraag 144

Gezien de vraagstelling is aangenomen dat hiermee gedoeld wordt op het verlagen van het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting. Met het verlagen van het tarief eerste schijf worden niet alleen de lasten op arbeid verlaagd, maar daalt de belastingdruk voor alle inkomens die in box 1 vallen, dus ook de uitkeringen.

Het verlagen van het tarief eerste schijf met één %punt kost in 2024 4,4 miljard euro. Het verlagen van het tarief eerste schijf met 1,92 %punt naar 35% kost in 2024 8,4 miljard euro.

Vraag 145

Hoe gaat de reisvergoeding pro/vavo ingevuld worden?

Antwoord op vraag 145

De intensivering voor de reisvergoeding in het praktijkonderwijs en het vavo wordt op andere manieren ingevuld.

De bekostiging voor de vavo-instellingen wordt vanaf het studiejaar 2023/2024 structureel verhoogd. Vavo-instellingen keren daarna zelf de reisvergoedingen aan de leerlingen/studenten uit. Omdat de vavo-instellingen deels bekostigd worden via het voortgezet onderwijs, zijn hiervoor middelen toegevoegd bij zowel de bekostiging op artikel 4, VAVO-instellingen voor 6,5 miljoen structureel, als bij bekostiging op artikel 3, VO-instellingen voor 5,3 miljoen structureel.

In het praktijkonderwijs is de reiskostenvergoeding bedoeld voor leerlingen die vanuit hun praktijkschool een mbo-1 opleiding volgen. Omdat deze route nog niet wettelijk is vastgelegd, komen de middelen voor het praktijkonderwijs pas in 2026 beschikbaar, bij de bekostiging van VO-instellingen voor een bedrag van 1,0 miljoen.

Vraag 146

Kunt u aangeven welke toeslagen en regelingen niet geïndexeerd worden ondanks de toegenomen kosten?

Antwoord op vraag 146

Voor de beantwoording van de vraag is geïnterpreteerd dat de vraagstelling ziet op toeslagen en directe regelingen voor burgers aan de uitgavenkant van de begroting. Met de voorliggende Voorjaarsnota is niet besloten tot het niet indexeren van toeslagen en directe regelingen voor burgers. Dit betekent dat toeslagen en directe regelingen voor burgers conform wet- en regelgeving worden geïndexeerd.

Inkomensoverdrachten op de SZW-begroting (toeslagen en uitkeringen) worden geïndexeerd op basis van onderliggende wet- en regelgeving. Indexering van budgetten op de SZW-begroting verloopt via de loon- en prijsbijstelling die aan de SZW-begroting wordt toegevoegd. SZW beziet per budget welk deel van de loon- en prijsbijstelling passend is.

De hoogte van de zorgtoeslag wordt mede bepaald door de hoogte van de nominale premie en het gemiddelde eigen risico. Hogere zorguitgaven, die leiden tot hogere premies, werken door in de hoogte van de zorgtoeslag. Bij de raming van de zorgtuitgaven wordt rekening gehouden met de inflatie en loonstijgingen.

Het toetsingsinkomen en huurtoeslaggrenzen zijn bepalend voor de hoogte van de huurtoeslag. Deze worden beide op 1 januari geïndexeerd op basis van reguliere regelgeving. Het toetsingsinkomen wordt geïndexeerd met inflatie en de huurtoeslaggrenzen met de huurprijsontwikkeling. Op de BZK-begroting worden de huurtoeslaguitgaven bijgesteld middels een jaarlijkse raming. Uit deze raming volgde een bijstelling door een samenloop van omstandigheden zoals o.a. de inkomensontwikkeling en instroom in de huurtoeslag. Deze ramingsbij-stelling betekent niet dat de huurtoeslag niet wordt geïndexeerd.

De hoogte van de maximumuurprijs van de kinderopvangtoeslag wordt jaarlijks aangepast aan een combinatie van de loonontwikkeling van bedrijven (80%) en de inflatie (20%). De bedragen van het toetsingsinkomen voor de kinderopvangtoeslag, dat bepaalt welk percentage van de kosten wordt vergoed, worden jaarlijks aangepast aan de geraamde contractloonontwikkeling.

Vraag 147

Hoeveel kost het om al het openbaar vervoer in Nederland gratis te maken? Hoeveel kost het om het stad- en streekvervoer gratis te maken? Hoeveel kost het om het treinvervoer gratis te maken?

Antwoord op vraag 147

Het geven van een precieze indicatie van de kosten van gratis openbaar vervoer is lastig omdat er veel aannames gedaan moeten worden gedaan over opbrengstenderving, groei van de reizigerskilometers, maar ook over het effect op het OV-aanbod. Naar schatting is de opbrengstenderving als gevolg van het volledig gratis maken van al het openbaar vervoer in Nederland meer dan 4 miljard euro per jaar. Daar komen de kosten van eventuele extra treinen, metro's, bussen, trams en personeel die nodig zijn om de verwachte extra reizigers te vervoeren nog bij. Als alleen treinkaartjes gratis zouden worden, betreft de verwachte opbrengstenderving meer dan 2 miljard euro.

Vraag 148

Hoe verhoudt het voornemen in de Voorjaarsnota dat de NPO meer inkomsten uit reclame kan halen zich ten opzichte van het coalitieakkoord waarin staat «We zetten de maatregelen uit de visiebrief over de toekomst van het mediabestel waaronder het stapsgewijs halveren van reclame op de lineaire kanalen van de publieke omroep»?

Antwoord op vraag 148

In de visiebrief over de toekomst van het mediabestel is afgesproken dat de beschikbare zendtijd voor reclame op de lineaire kanalen van de landelijke publieke omroep wordt gehalveerd, van maximaal 10% van de zendtijd in 2021 tot maximaal 5% in 2026. In deze staat ook dat het kabinet niet wil dat het verkleinen van de afhankelijkheid van de financiering van de publieke omroep van reclame ten koste gaat van de programmering. Daarom stond tegenover de maatregelen om de reclame op de publieke omroep te verminderen ook een verhoging van de Rijksmediabijdrage van structureel 40 miljoen euro. Nu de Rijksmediabijdrage als gevolg van de rijksbrede dekkingsopgave vanaf 2025 structureel naar beneden wordt bijgesteld kiest het kabinet er daarom voor om de voorgenomen maatregelen om reclame op de lineaire kanalen van de publieke omroep te verminderen niet volledig uit te voeren, zodat met de opbrengst daarvan de verlaging van de Rijksmediabijdrage kan worden opgevangen. Op welk percentage de maximale hoeveelheid moet worden vastgesteld is afhankelijk van de raming over de meerjarig verwachte Ster-inkomsten die de Ster gaat afgeven. De afdracht van Ster-inkomsten aan de NPO is deze concessieperiode vastgesteld op 129 miljoen per jaar, de verwachte totale opbrengsten van de Ster zijn voor 2023 geraamd op 174,5 miljoen In de huidige concessieperiode is de afdracht van Ster-inkomsten aan de NPO jaarlijks 129 miljoen De structurele verlaging van de Rijksmediabijdrage is 13 miljoen euro. Om de verlaging op te vangen zal de afdracht van Ster-inkomsten aan de NPO daarom structureel minimaal 142 miljoen euro moeten zijn.

Vraag 149

Hoeveel kost het om het eigen risico af te schaffen vanaf 1 juli 2023? Hoeveel kost het om dit te doen vanaf 1 januari 2024? Kunt u aangeven welk deel van deze kosten voortkomt uit het verwachte remgeldeffect en welk deel uit de gemiste inkomsten uit het eigen risico?

Antwoord op vraag 149

Het afschaffen van het eigen risico is een ingrijpende maatregel die bovendien een wetswijziging vergt. Dit proces neemt gemiddeld zo'n twee jaar in beslag. Het afschaffen vanaf 1 juli 2023 is daarmee juridisch en uitvoeringstechnisch niet haalbaar.

Als het eigen risico wordt afgeschaft leidt dit tot lagere opbrengsten van het eigen risico; naar huidige inschatting loopt dit effect op van 3,4 miljard euro in 2024 naar 3,7 miljard euro in 2027. Dit betekent dat de nominale premie zal moeten stijgen om te compenseren voor de lagere eigen risico opbrengsten. Daarnaast heeft het CPB in Zorgkeuzes in Kaart (2020) berekend dat het afschaffen van het eigen risico leidt tot 2,1 miljard euro hogere zorguitgaven door het vervallen van het remgeldeffect van het eigen risico. Het eigen risico afschaffen zou daarmee in totaal ongeveer 6 miljard euro kosten.

Vraag 150

Hoeveel reclame-inkomsten heeft de NPO nu? Hoeveel inkomsten moet de NPO uit reclame inkomsten genereren om de verlaging op te vangen?

Antwoord op vraag 150

Zie antwoord op vraag 148 en 569.

Vraag 151

Kunt u in een overzicht aangeven welke maatregelen er in 2024 aflopen die zijn genomen door het kabinet om de koopkracht van mensen te herstellen door de energiecrisis? Kunt u aangeven in een schema hoeveel het zou kosten om deze maatregelen door te laten lopen in 2024? Kunt u dit per maatregel specificeren?

Antwoord op vraag 151

Zie antwoord op vraag 92.

Vraag 152

Wat is de reden dat de aflopende subsidies tweede lerarenopleiding nu al wordt omgebogen? Hoeveel mensen maken er nu gebruik van deze regeling? Waarom worden deze middelen niet gebruikt om deze te besteden conform de motie met Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 99?

Antwoord op vraag 152

De subsidieregeling heeft een looptijd tot en met 2025. Tot en met 2025 blijven middelen beschikbaar voor de regeling. In totaal is in de laatste ronde aan 108 personen subsidie verleend. Het jaar daaraan voorafgaand was dit aan 123 personen. Met het beschikbare budget voor de regeling is ruimte voor ca. 400 personen. Ondanks verschillende maatregelen is het animo voor deze subsidieregeling gering en zijn de uitvoeringslasten relatief hoog. Daarom kiest het kabinet er voor om het beschikbare budget voor deze regeling na afloop van de regeling (vanaf 2026) in te zetten voor de rijksbrede opgave. Het stopzetten van deze subsidieregeling levert 2,6 miljoen per jaar op vanaf 2026.

De motie van het lid Van der Molen (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 99) vraagt om de bundeling van regelingen die gericht zijn op leraar worden, terwijl de subsidieregeling zich richt op personen die al een opleiding in het onderwijsdomein hebben afgerond en een tweede opleiding in dat domein willen volgen. Deze doelgroep is breder dan alleen personen die leraar willen worden. Daarom is deze niet ingezet voor de uitvoering van de motie Van der Molen.

Vraag 153

Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen uit het coalitieakkoord waarvoor het budget wordt verlaagd, bijvoorbeeld door inzet van begrote middelen of door het niet-indexeren van middelen?

Antwoord op vraag 153

De tabel bij vraag 9 bevat een overzicht van alle bezuinigingen voor de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie. In de kolom CA van deze tabel is aangegeven als de maatregel budget uit het coalitieakkoord is. In de kolom LPO is aangegeven als de maatregel betrekking heeft op het inzetten van loon-en prijsindexatie. Onder de tabel worden alle maatregel toegelicht.

Vragen 154

Hoeveel spoedeisende hulpposten waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023-2030?

Antwoorden 154

De gegevens over aantallen spoedeisende hulpposten (SEH's) en ziekenhuizen met een afdeling acute verloskunde zijn vóór 2015 niet jaarlijks uitgevraagd.

Aantallen SEH's

In 2011 waren er 99 ziekenhuislocaties met een SEH-afdeling. In 2022 waren er 83 ziekenhuislocaties met een SEH-afdeling.

SEH-capaciteit

Over het aantal behandelkamers in/omstreeks 2010 zijn geen gegevens voorhanden. Capaciteit wordt uitgevraagd door middel van het aantal behandelkamers en niet specifiek het aantal bedden. Het aantal behandelkamers bij de SEH's was in 2018 1.304 en 1.330 behandelkamers in 2022.

Aantallen afdelingen acute verloskunde

Over het aantal afdelingen acute verloskunde in/omstreeks 2010 zijn geen gegevens voorhanden.

In 2015 was het aantal ziekenhuislocaties met 24/7-uurs bereikbaarheid van acute verloskunde 84 en in 2022 waren er 74 locaties.

Verwachtingen 2023-2030

Op basis van een trendanalyse van het RIVM, waarin de zorgvraag wordt afgezet tegenover de demografische groei, wordt een toename van zorgvraag op de spoedeisende hulp verwacht van 12% in 2030. Wat dit cijfermatig doet met het aantal behandelkamers is niet beschreven. Voor de acute verloskunde is een dergelijke trendanalyse niet beschikbaar.

Vragen 155

Hoe groot was de SEH-capaciteit (aantal bedden) in 2010? Hoe groot in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023-2030?

Antwoorden op vraag 155

Zie antwoord op vraag 154.

Vragen 156

Hoeveel acute verloskunde-afdelingen waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023-2030?

Antwoorden op vraag 156

Zie antwoord op vraag 154.

Vraag 157

Hoe kan het dat het CPB de economische groei voor 2023 hoger raamt dan DNB, het IMF, de Europese Commissie, de OESO en ABN Amro en wat heeft het voor effecten voor de begroting als de economische inderdaad met één % groeit, in plaats van 1,6%?

Antwoord op vraag 157

Het CPB licht de onderbouwing van de raming van de economische groei (een bbp-groei van 1,6% in 2023) toe in het CEP (CEP-raming 2023, CPB). De huidige economische ontwikkelingen zijn nog altijd onzeker te noemen en verschillen tussen instituten in de groeiraming zijn van alle tijden. Een oorzaak van het verschil met de raming van DNB in december (0,8% groei in 2023) is bijvoorbeeld de raming van de particuliere consumptie, die zij pessimistischer inschatten dan het CPB. Mogelijk ligt de hogere inflatie-raming hieraan ten grondslag. De Europese Commissie heeft haar raming recent opwaarts herzien naar 1,8% groei in 2023 (Economic forecast for Netherlands, European Commission). De realisatie van het eerste kwartaal van 2023 was nog geen onderdeel van bovengenoemde ramingen. De volgende raming van het CPB waar het kabinet naar zal kijken, is de Macro Economische Verkenning.

Wanneer de economische groei 0,6%-punt lager uitvalt, zal dit ceteris paribus leiden tot een verslechtering van het begrotingstekort en de overheidsschuld. De Europese Commissie schat de begrotingselasticiteit van Nederland op 0,605. Dit betekent dat een verslechtering van de economische groei met 1% leidt tot een verslechtering van het overheids-saldo met 0,605%-punt bbp. Een verslechtering van 0,6% zoals aangegeven in de vraag, leidt tot een verslechtering van het overheidssaldo met 0,363%-punt bbp.

Vraag 158

Hoeveel huisartsenpraktijken waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023-2030?

Antwoord op vraag 158

In 2012 waren er 4895 huisartsenpraktijken, in 2022 waren dit er 4874. In dezelfde periode nam het aandeel groepspraktijken sterk toe (van 19% naar 39%) en het aandeel solopraktijken sterk af (van 44% naar 18%). Er zijn geen prognoses voor de periode 2023-2030.

Vraag 159

Hoeveel intensive-care afdelingen waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023-2030?

Antwoord op vraag 159

Op basis van informatie van de kwaliteitsregistratie van Stichting NICE (Nationale Intensive Care Evaluatie) waren er in 2010 83 afdelingen intensive care en in 2021 79 afdelingen intensive care. Over 2022 zijn vooralsnog geen data beschikbaar. VWS stelt voor het aantal afdelingen intensive care geen prognoses op. Er is derhalve geen verwachting voor de jaren 2023-2030 beschikbaar.

Vraag 160

Hoe groot is inmiddels het risico op een loon-prijsspiraal?

Antwoord op vraag 160

Om werknemers voldoende te compenseren voor de kosten van inflatie, is het belangrijk dat de lonen stijgen. Nadat de lonen in 2022 zijn achtergebleven bij de stijging van de prijzen (3,1% tegenover een inflatie van 10%), zien we de loongroei de laatste maanden toenemen. In recent afgesloten cao's is de loongroei toegenomen tot circa 7,5% op jaarbasis. Het CPB verwacht dan ook dat de loongroei met 5% hoger zal zijn dan de inflatie van 3%. Hiermee wordt slechts een deel van de gemiste loongroei ingehaald, zoals ook de daling van de arbeidsinkomensquote (AIQ) in 2022 (en geraamd voor 2023) laat zien. Of deze inhaalgroei van lonen leidt tot verdere inflatie hangt af van de reactie van werkgevers.

Bron:

Vermijden loon-prijsspiraal vergt aandacht van overheid, centrale banken en sociale partners (dnb.nl)

Vraag 161

Hoeveel ziekenhuizen - ongeacht de grootte van het ziekenhuis - waren er in 2010? Hoeveel waren er in 2022? Wat is de verwachting voor de jaren 2023-2030?

Antwoord op vraag 161

In november 2009 telde Nederland:

  • • 
    Opsomming: ziekenhuisorganisaties inclusief 8 universitaire medische centra
  • • 
    Opsomming: 139 ziekenhuislocaties (academische, algemene en kinderziekenhuizen)
  • • 
    Opsomming: 60 buitenpoliklinieken

In 2023 telt Nederland:

  • • 
    Opsomming: 69 ziekenhuisorganisaties inclusief 8 universitaire medische centra
  • • 
    Opsomming: 113 ziekenhuislocaties (academische, algemene en kinderziekenhuizen)
  • • 
    Opsomming: 147 buitenpoliklinieken

Deze cijfers zijn afkomstig van het RIVM. VWS stelt voor het aantal ziekenhuizen geen prognoses op. Er is derhalve geen verwachting voor de jaren 2023-2030 beschikbaar.

Vraag 162

Hoeveel winst hebben de zorgverzekeraars gemaakt sinds 2010? Hoe groot is hun solvabiliteitsreserve op dit moment? Hoe hebben de reserves van de zorgverzekeraars zich ontwikkeld sinds 2010?

Antwoord op vraag 162

In de tabel hieronder vindt u de resultaten van zorgverzekeraars sinds 2010.

 

Jaar

Resultaat (x 1 miljoen euro)

2010

125

2011

381

2012

937

2013

1.229

2014

976

2015

375

2016

  • 309

2017

  • 566

2018

265

2019

290

2020

137

2021

  • 395

Bron: Voor 2010-2013 DNB en 2014-2021 jaarcijfers verzekeraars.

De jaren 2011 t/m 2013 zijn gebaseerd op de verslagstaten van De Nederlandsche Bank (DNB) waarin een landelijk overzicht van het resultaat technische rekening zorgverzekeraars voor de basisverzekering werd gepubliceerd. Deze resultaten werden gepresenteerd op basis van Solvency I-cijfers en kunnen daardoor niet worden aangevuld met de cijfers na 2015. Vanaf 2016 is Solvency II ingegaan en worden de resultaatcijfers gebaseerd op de jaarcijfers die zorgverzekeraars openbaar publiceren in de zogeheten transparantieoverzichten. Sinds 2014 presenteren zorgverzekeraars zelf wel al cijfers op basis van Solvency II voor de basisverzekering op hun website. De jaren 2014-2021 betreft het resultaat op de basisverzekering inclusief beleggingsopbrengsten en na inzet van het resultaat voor lagere premies in het komende jaar.

Voor 2021 (het jaar waarvoor de meest recente cijfers volledig beschikbaar zijn) vindt u hieronder de aanwezige en vereiste solvabiliteit basisverzekering en de solvabiliteitsratio's voor de jaren 2014 t/m 2021. Gegevens over de solvabiliteit zijn net als de hierboven genoemde resultaten niet beschikbaar voor oudere jaren aangezien Solvency II pas per 1 januari 2016 van kracht is. Sinds 2014 presenteren zorgverzekeraars zelf wel al cijfers op basis van Solvency II voor de basisverzekering op hun website. De aanwezige reserves basisverzekering van zorgverzekeraars tezamen bedragen ultimo 2021 bijna 9,8 miljard euro. Hiervan is bijna 6,9 miljard euro wettelijk vereist. De solvabiliteitsratio bedraagt gemiddeld 142%. De cijfers over het jaar 2022 worden uiterlijk 1 juli 2023 gepubliceerd.

Solvabiliteit basisverzekering 2014-2021, Solvency II voor het jaar 2021 (x € 1 miljoen)

 
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Aanwezige solvabiliteit

2021

Vereiste solvabiliteit 2021

ASR

151%

146%

144%

138%

140%

144%

140%

138%

206

149

CZ

163%

169%

173%

149%

157%

154%

160%

160%

2.344

1.468

DSW

154%

157%

141%

147%

134%

130%

144%

145%

409

282

Eno

114%

108%

160%

159%

166%

155%

144%

146%

87

59

Menzis

129%

124%

123%

129%

138%

145%

142%

132%

1.181

898

ONVZ

157%

166%

142%

121%

132%

124%

155%

142%

207

146

VGZ

137%

155%

149%

141%

142%

143%

136%

136%

2.376

1.752

Z&Z

172%

188%

157%

151%

165%

168%

171%

158%

345

219

ZK

162%

174%

167%

137%

141%

146%

149%

138%

2.625

1.901

Macro

151%

160%

155%

140%

145%

146%

148%

142%

9.778

6.874

Bron: transparantieoverzichten van de jaarcijfers basisverzekering, zoals door individuele zorgverzekeraars gepresenteerd op de website. Zilveren Kruis betreft een optelling door VWS van de solvabiliteitcijfers van de risicodragers van Zilveren Kruis. VGZ betreft een inschatting op basis van de solvabiliteit basis- plus aanvullende verzekering van VGZ, naar rato van de schade basis- en aanvullende verzekering VGZ.

Vraag 163

Hoeveel arbeidsmigranten zijn er vanaf 2010 naar Nederland gekomen, gelieve uitgesplitst tussen migranten van binnen en buiten de Europese Unie? Kunt u ook het aantal nareizigers hierin meenemen?

Antwoord op vraag 163

In totaal kwamen in de periode 2010 tot en met 201917 circa 432.000 arbeidsmigranten naar Nederland. Hiervan zijn circa 310.515 arbeidsmigranten afkomstig uit de Europese Unie en Europese Vrijhandelsassociatie (EU/EFTA) landen en circa 121.485 arbeidsmigranten uit de niet-EU/EFTA landen.

In totaal zijn in de periode 2010 tot en met 2022 in Nederland 261.34518 eerste asielaanvragen geregistreerd.

Het aantal nareizigers over dezelfde periode is niet weer te geven, omdat aparte registratie van nareizigers pas startte in maart 2014. Voor die datum werden nareizigers onder eerste asielaanvragen geregistreerd. Het aantal nareizigers vanaf 2015 tot en met 20 2219 is in totaal circa 75.70020.

Vraag 164

In hoeverre bestaat er, gelet op het feit dat in de Voorjaarsnota een bedrag ingeboekt staat met betrekking tot de verkoop van het Duitse deel van TenneT, zekerheid dat de opbrengst in 2023 wordt behaald?

Antwoord op vraag 164

Er bestaat geen zekerheid dat de opbrengst van de verkoop van TenneT Duitsland in 2023 wordt gerealiseerd. In alle gevallen acht het kabinet het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 165

Hoeveel asielzoekers zijn er vanaf 2010 naar Nederland gekomen? Kunt u ook het aantal nareizigers hierin meenemen?

Antwoord op vraag 165

Zie antwoord op vraag 163.

Vraag 166

Hoeveel asielzoekers zijn er sinds 2010 afgewezen? Hoeveel daarvan zijn er uitgezet?

Antwoord op vraag 166

In de periode 2010 tot en met 2022 zijn in totaal circa 85.750 eerste aanvragen van asielzoekers afgewezen21. In dezelfde periode zijn in totaal circa 103.995 derdelanders14 uitgezet. Dit zijn niet alleen afgewezen asielzoekers maar ook mensen van wie de vergunning is ingetrokken of niet meer geldig is en vreemdelingen die nooit een verblijfsvergunning hebben aangevraagd.

Vraag 167

Wat is op dit moment de stand van zaken van het proces tot verkoop van het Duitse deel van TenneT?

Antwoord op vraag 167

De onderhandelingen lopen en de eerste ambtelijke gesprekken hebben plaatsgevonden. Zoals met de kamer is afgesproken, zal de kamer een update ontvangen wanneer een volledig niet bindend bod (non-binding-offer) is ontvangen van KfW.

Vraag 168

Hoeveel voedselbanken waren er in 2022? En in 2010?

Antwoord op vraag 168

In 2021 waren er 172 voedselbanken aangesloten bij Voedselbanken Nederland. In 2010 waren dat er 121. Daarnaast zijn er in Nederland diverse andere initiatieven die niet aangesloten zijn bij Voedselbanken Nederland maar ook voedselhulp bieden.

Vraag 169

Zien de ingeboekte bedragen van verkoop van het Duitse deel van TenneT op een minimale of maximale vrijval van het bedrag dat wordt gerealiseerd met verkoop?

Antwoord op vraag 169

De bedragen die zijn vrijgevallen waren reserveringen voor kapitaalstor-tingen voor TenneT Nederland. De vrijval is niet gebaseerd op minimale of maximale verkoopprijzen.

Vraag 170

Hoeveel winst is in 2022 gemaakt in de extramurale zorg, uitgesplitst per sector?

Antwoord op vraag 170

In 2021 (het laatste jaar waarover cijfers beschikbaar zijn) bedroeg het gewogen gemiddelde resultaat van de thuiszorg 1,6% (Bron: CBS: Financiële kengetallen zorginstellingen 2021, december 2022). In deze analyse van CBS is thuiszorg gedefinieerd als VVT-organisaties waarbij het zwaartepunt van de Wlz-declaraties lag op extramurale ouderenzorg. De veronderstelling hierbij is dat deze zorginstellingen ook extramurale ouderenzorg vanuit de Zvw (wijkverpleging) en ondersteuning vanuit Wmo leveren.

Vraag 171

Wordt in de begroting 2024 ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de onderhandelingen tot verkoop van het Duitse deel van TenneT niet slagen?

Antwoord op vraag 171

De mogelijkheid is er maar op dit moment gaan we in de begroting niet uit van dat scenario. In alle gevallen acht het kabinet het belangrijk dat Tennet voldoende gefinancierd is, conform de minimale kredietrating in de nota deelnemingenbeleid, om haar publieke taken te kunnen uitvoeren.

Vraag 172

Welk deel van het lage-inkomensvoordeel (LIV) komt terecht bij het mkb en hoeveel bij grotere bedrijven?

Antwoord op vraag 172

In de onderstaande tabel is de verdeling van het LIV weergegeven voor het jaar 2021, uitbetaald in 2022. Dit zijn de meest recente gegevens. Als grens voor kleine werkgevers wordt 50 fte aangehouden, voor middelgrote werkgevers 250 fte, en grote werkgevers hebben een omvang daarboven. De indeling is een inschatting. Het aantal verloonde uren per week per werkgever die LIV ontving is gedeeld door 37,3 uur (de gemiddelde normale arbeidsduur in Nederland) om zo op het totaal aantal FTE per werkgever te komen.

 

Categorie werkgever

Aantal werkgevers

Bedrag uitbetaald LIV

Klein

Midden

Groot

88.801

7.156

2.389

€ 157.188.094

€ 63.811.710 € 140.291.925

Totaal

98.346

361.291.279

Vraag 173

Hoeveel subsidie ontvangen de tien meest vervuilende bedrijven van Nederland vanaf 2010 tot en met 2022? Kan dit per bedrijf worden uitgesplitst?

Antwoord op vraag 173

   

Bedrijf

 

Subsidie (2012-2022)

Air Liquide

SHELL

SABIC

Tata

DOW

Yara

OCI

BP

Nouryon

Zeeland Refinery N.V.

 

€ 292.888.8671 € 155.330.610€ 12.711.916 € 9.077.953

€ 5.402.350 € 4.082.219

€ 2.064.162 € 618.897 € 483.547

€ 17.401

Eindtotaal subsidie naar top 10

 

€ 482.677.923

Subsidie naar privaat totaal

 

€ 2.055.452.719

1 Voornamelijk via IPCEI-Waterstof.

Bovenstaande bedragen zijn de top 10 bedrijven uit de industrie, en de subsidie die daaraan is toegekend in de periode 2012 tot en met 2022 uit de (uitgaven)subsidieregelingen DEI(+), MOOI, TSE, HER(+), VEKI,

PPS-toeslag, IPCEI waterstof (exclusief SDE en de fiscale subsidie EIA). Dit zijn nationale subsidies die gericht zijn op innovatie.

Het overzicht bevat de 10 bedrijven die vallen onder de categorie «industrie». Enkele energiebedrijven zitten ook in de top 10 maar zijn dus er buiten gelaten.

Vraag 174

Hoeveel subsidie is er in 2022 in totaal verstrekt aan bedrijven om te verduurzamen?

Antwoord op vraag 174

 
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Subsidie naar privaat totaal

€ 42.121.565

€ 24.843.259

€ 56.961.135

€ 83.696.697

€ 80.778.186

€ 78.789.146

Subsidie naar privaat top10

€ 0

€ 119.556

€ 70.817

€ 181.634

€ 2.995.389

€ 4.130.778

Subsidie naar privaat exclusief top10

€ 42.121.565

€ 24.723.703

€ 56.890.318

€ 83.515.063

€ 77.782.797

€ 74.658.368

 

2018

2019

2020

2021

2022

Eindtotaal

Subsidie naar privaat totaal

€ 110.272.621

€ 146.928.720

€ 186.044.714

€ 259.555.703

€ 985.460.974

€ 2.055.452.719

Subsidie naar privaat top10

€ 1.208.525

€ 2.876.121

€ 15.994.961

€ 11.116.595

€ 443.983.548

€ 482.677.924

Subsidie naar privaat exclusief top10

€ 109.064.096

€ 144.052.599

€ 170.049.753

€ 248.439.108

€ 541.477.426

€ 1.572.774.796

Antwoord op vraag 176

De ACM heeft onderzoek gedaan naar de redelijkheid van energietarieven van de grootste 6 energieleveranciers. Daarbij heeft de ACM ook inzicht gekregen in de resultaten (winsten) die behaald zijn uit de levering van energie. De in jaarverslagen gerapporteerde winst bevat ook andere activiteiten dan enkel levering van energie. De ACM beschikt niet altijd over deze gegevens en kan deze, of de gegevens over het resultaat uit levering van energie, niet openbaar maken omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is. Op het moment dat de energieleveranciers hun jaarverslag over 2022 deponeren, zijn de resultaten van deze bedrijven openbaar en inzichtelijk.

Vraag 177

Kunt u een overzicht geven van hoeveel geld de vijf grootste energiebedrijven tot nu toe dit jaar hebben ontvangen?

Antwoord op vraag 177

Voor elektra en gas is er cumulatief 2.950.706.831,81 euro aan voorschotten uitbetaald aan de vijf grootste energieleveranciers. Een uitsplitsing van het voorschot per energieleverancier kan niet worden verstrekt, omdat hier bedrijfsgevoelige informatie uit af te leiden is.

Vraag 178

Hoe kan het dat het CEP forse onderschrijdingen van de uitgavenplafonds liet zien, terwijl de Voorjaarsnota nu forse overschrijdingen laat zien?

Antwoord op vraag 178

Voor het maken van de plafondtoetsen gaat Financien uit van de plafondrelevante mutaties ten opzichte van de Miljoenennota. Het CPB heeft bij CEP een eigen plafondtoetsing gemaakt, waarbij ze mutaties ten opzichte van Voorjaarsnota 2022 tot en met het moment van publicatie van de CEP meenemen. De momenten van de twee plafondtoetsen sluiten dus niet op elkaar aan. Ook zit de Voorjaarsbesluitvorming niet in de plafondtoetsen van het CPB, maar bepaalde macro-economische doorwerkingen op uitgaven wel. Daarnaast neemt CPB op enkele punten andere aannames dan het kabinet, zoals ook beschreven bij de plafond-toets in CEP. Zoals beschreven in het CEP maakt CPB een andere inschatting van de kosten van het Norg-akkoord, hebben ze een eigen raming voor de WW en bijstand en een andere inschatting van de kosten van de NOW. Ook geeft het CPB aan dat ze meerjarig onderuitputting verwachten ten opzichte van de ramingen van Financiën.

Vraag 179

Hoeveel subsidie is er in 2022 uitgegeven aan huishoudens om te verduurzamen en wat was het gemiddelde inkomen van deze huishoudens per subsidie?

Antwoord op vraag 179

In 2022 zijn er verschillende subsidieregelingen beschikbaar gesteld voor huishoudens om te verduurzamen. Via de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE) kunnen huishoudens verduurzamingsmaatregelen in de eigen woning treffen, zoals isolatie of een warmtepomp. Er is in 2022 € 250 mln euro uit gegeven aan de ISDE. Via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE) kunnen huishoudens deelnemen aan duurzame energieprojecten bij hen in de buurt, bijvoorbeeld zonnepalen op dak. Voor de SCE was in 2022 150 mln euro opengesteld. Tevens kunnen huishoudens gebruik maken van de Salderingsregeling. Het gemiddeld inkomen van huishoudens per subsidie wordt niet bijgehouden.

In het ontwerp-MJP 2024 wordt ingegaan op de neerslag van de toegekende en gereserveerde middelen. Daaruit komt steeds naar voren dat huishoudens op verschillende manieren direct en indirect profiteren van de middelen uit het perceel gebouwde omgeving maar ook uit de overige percelen. Voorbeelden hiervan zijn de verduurzaming van de mobiliteit en de energievoorziening.

Vraag 180

Wat betekent het meelopen van het mobiliteitsfonds in de dekkings-opgave concreet voor MIRT-projecten?

Antwoord vragen 180

Zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2023 (blz. 155) vindt er een herprioriteringsopgave plaats binnen het Mobiliteitsfonds. Hierover is de Kamer ook al eerder geïnformeerd22. Daar komt de rijksbrede opgave die in de Voorjaarsnota is aangekondigd bij. Na het bestuurlijke overleg leefomgeving medio juni wordt u door de Minister van IenW per brief geïnformeerd over de projecten die door de volledige herprioritering geraakt worden. De concrete invulling van de herprioriteringsopgave en de budgettaire verwerking vindt plaats in de ontwerpbegroting 2024.

Vraag 181

Hoe verhouden de talrijke kasschuiven zich tot transparantie en begrotingsregels?

Antwoord op vraag 181

Conform de begrotingsregels is het mogelijk om het kasritme van de begroting aan te passen. Kasschuiven vinden plaats als bijvoorbeeld blijkt dat budget niet in het juiste ritme staat door vertraging dan wel versnelling van projecten. In de verticale toelichtingen worden kasschuiven toegelicht. Op deze manier krijgt de Kamer inzicht in de kasschuiven waartoe door het kabinet besloten is bij de Voorjaarsnota. Autorisatie van de voorgestelde kasschuiven vindt plaats in de suppletoire begrotingswetten die aan uw Kamer worden voorgelegd.

Vraag 182

Kan het kabinet de mutaties in het gemeentefonds de komende jaren nader toelichten, dat wil zeggen, wat komt erbij, wat gaat eraf, en waarom?

Antwoord op vraag 182

Een overzicht van de mutaties op het gemeentefonds staat in Tabel 60 van de Voorjaarsnota, bij de Verticale Toelichting op pagina 149 en verder. De mutaties die niet van toelichting zijn voorzien, vallen onder de verza-melpost «Overige overboekingen met andere begrotingen». Ook in de bijbehorende eerste suppletoire begroting van het gemeentefonds worden de mutaties toegelicht.

Vraag 183

Waarom zijn geen extra middelen voor asiel uitgetrokken voor na de kabinetsperiode, als de verwachting is dat de asielstromen zich komende jaren nog zullen voortzetten?

Antwoord op vraag 183

Het kabinet heeft de verwachte budgettaire effecten die volgen uit de ramingen van de Meerjaren Productie Prognose (MPP) voor vier jaar verwerkt. De budgetten van organisaties in de asielketen stijgen hierdoor meerjarig, omdat de verwachting is dat ze grotere aantallen asielzoekers moeten opvangen en meer asielaanvragen moeten behandelen. Het kabinet heeft er hierbij ook rekening mee gehouden dat de mate van onzekerheid fors toeneemt naarmate de prognose verder in de tijd ligt. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in ramingen en realisaties nauwgezet in voorbereiding op volgende budgettaire besluitvormingsmomenten. Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen om meer grip te krijgen op migratie.

Vraag 184

Kan het kabinet in een tabel een overzicht geven van het totaalplaatje van kosten en bronnen van dekking van het energiepakket, over relevante jaren?

Antwoord op vraag 184

De uitgaven aan het energiepakket en de dekking hiervan is in de tabel hieronder opgenomen.

 

in miljoenen euro

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028    Totaal

Tussenvariant Prijsplafond 1 nov tot 1 jan    3.124

-

-

-

-

-

  • 3.124

Tijdelijk Prijsplafond

370

3.630

-

-

-

-

  • 4.000

Blokaansluitingen

-

861

-

-

-

-

  • 861

Tijdelijk Prijsplafond CN

-

13

3

-

-

-

  • 16

TEK

-

500

  • 150

-

-

-

  • 350

Uitvoeringskosten TEK

1

24

20

-

-

-

  • 45

Uitvoeringskosten prijsplafond

0

3

-

-

-

-

  • 4

Uitvoeringskosten Inframarginale heffing

3

8

8

8

8

34

Gasbaten (mutatie sinds MN)

-

6.330

1.625

  • 1.274
  • 780
  • 395
  • 115    5.390

Energiebelasting

-

  • 5.400

-

-

-

-

  • - 5.400

Inframarginale heffing

-

  • 146

-

-

-

-

  • - 146

Solidariteitsheffing

  • 3.234

-

-

-

-

-

  • - 3.234

SDE Meevaller

-

  • 1.294
  • 3.055
  • 695

-

-

  • - 5.044

Totaal Energiepakket

261

4.524

  • 1.550
  • 1.961
  • 772
  • 387
  • 115    0
 

Vraag 185

           
 

Kan het kabinet in een tabel een overzicht geven van de maatregelen voor

 

Groningen, de dekking hiervan en de budgettaire verwerking per jaar?

 

Antwoord op vraag 185

         

Tabel 1. (bedragen in miljoenen euro's)

           
 

Maatregel

     

Bedrag

Terug te vinden in:

Generaal incidenteel

Schade en versterken

     

3.000

VJN p. 12

(EMU-saldo)

             
 

Sociaal domein

       

500

VJN p. 12

 

Economisch perspectief

       

500

VJN p. 12

 

Totaal

     

4.000

 

Generaal meerjarig

Verduurzaming

     

1.500

VJN p. 11

(generaal gedekt)

             
 

Economisch perspectief

     

3.000

VJN p. 11

 

Mentaal en sociaal

     

3.000

VJN p. 11

 

Totaal

     

7.500

 
 

Ramingsbijstelling schade en versterken 2023

   

1.556

VJN p. 115, tabel 42

             

en 43

Dekking departementen

Verduurzaming (BZK)

       

150

 

(specifiek gedekt)

           

Aanvullende Post

 

N33 (I&W)

       

145

Volgt bij Miljoenen-

             

nota

 

Nedersaksenlijn (I&W)

       

85

Volgt bij Miljoenen-

             

nota

 

Lifelines

       

15

Begroting VWS

 

Maatregel

Bedrag

Terug te vinden in:

 

Campussen (OCW)

50

Volgt bij Miljoenen-

     

nota

 

Strategische bedrijvigheid

115

1e Suppletoire begroting EZK

 

Regiodeals

50

1e Suppletoire begroting BZK

 

Inpassingskosten waterstof (EZK)

100

Volgt bij Miljoenen-

     

nota

Totaal nieuw beleid

 

13.766

 
 

Staand beleid (EZK)

8.073

 
 

Reeds toegekend elders op EZK begroting

516

 

Totaal staan beleid

 

8.588

 

Eindtotaal (2023-2055)

 

22.354

 

Bij de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport van de parlementaire enquêtecommissie op de aardgaswinning Groningen is een financiële tabel meegestuurd die op basis van een raming is samengesteld (Kamerstuk 35 561, nr. 17). In de tabel hierboven vindt u de tabel uitgesplitst naar staand en nieuw beleid, incl. waar mogelijk de verwijzingen naar de Voorjaarsnota.

Het staande beleid voor Groningen a ca. 8,1 miljard euro, bestaat voor het overgrote deel uit de posten voor schade en versterken. Hieronder vindt u de tabel die is opgenomen in de bijlage bij de Voorjaarsnota, het totaal voor schade en versterken voor de jaren 2023 t/m 2029 bedraagt ca.

7,7 miljard euro. Dit is exclusief de middelen die beschikbaar gesteld worden n.a.v. de kabinetsreactie inzake PEGA. De overige 400 miljoen euro betreft de overige posten op de Groningen begroting, hierbij kunt u denken aan bijdragen aan verschillende uitvoeringsorganisaties, knelpuntenbudgetten en compensatie aan gemeenten en provincie. Dit telt op tot de 8,1 miljard staand beleid uit bovenstaande tabel. De ramingsbijstelling schade en versterken 2023 uit bovenstaande tabel van ca. 1,5 miljard euro, bestaat uit de mutatie op de posten schade en versterken ten opzichte van de Voorjaarsnota 2022 a ca. 1,1 miljard euro en de eindejaarsmarge over 2022 van ca. 400 miljoen euro.

De dekking van de generale incidentele middelen voor nieuw beleid komen ten laste van het EMU-saldo, de generatielange betrokkenheid wordt gedekt als onderdeel van de rijksbrede dekkingsopgave en de dekking via de departement vindt plaats via herprioritering van bestaande middelen. De budgettaire verwerking van het nieuwe beleid zal plaatsvinden in de begroting van 2024 of indien nodig in 2023 door middel van een ISB, dan zal ook het kasritme per jaar bepaald worden.

Tabel 2. Raming schade en versterken bijlage VJN 2023 (bedragen in miljoenen euro's)

 

Omschrijving

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Cumulatief

Totale raming schade

674

579

578

442

336

130

96

2.834

Waarvan excl. btw

657

563

562

431

328

124

92

2.757

Waarvan btw

17

16

16

10

7

6

4

77

Totale raming versterking

1.051

888

828

718

602

742

 

4.828

Waarvan excl. btw

914

772

720

625

524

645

 

4.200

Waarvan btw

137

116

108

93

78

97

 

629

Juridische bijstand novelle

5

5

5

5

5

5

5

34

Waarvan excl. btw

4

4

4

4

4

4

4

28

Waarvan btw

1

1

1

1

1

1

1

6

Omschrijving

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

Cumulatief

Totale raming (1+4+7)

1.730

1.472

1.410

1.164

942

877

101

7.697

Totale raming excl. btw (2+5+8)

1.575

1.339

1.285

1.060

857

773

96

6.985

Totale btw (3+6+9)

155

133

125

104

86

104

5

712

Vraag 186

Wordt naast Rijksmiddelen ook een bijdrage voorzien van aardoliemaat-schappijen aan het voldoen van de ereschuld aan de Groningers? In hoeverre heeft de NAM nog een achterstand in het voldoen van facturen voor de kosten van schade en versterking en wat zijn de gevolgen als de achterstand niet wordt voldaan?

Antwoord op vraag 186

In de Kamerbrief van 13 december 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de onderhandelingen met Shell en ExxonMobil. Een mogelijke bijdrage van de oliebedrijven aan het inlossen van een ereschuld wordt in deze gesprekken betrokken.

De Kamer is per brief van 29 juni 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 947) geïnformeerd over de stand van de verschillende geschillen met NAM. NAM heeft alle facturen en heffingen over schadeherstel betaald, en van de meest recente facturen versterken 60%. NAM is diverse procedures gestart om de in rekening gebrachte kosten te betwisten. De openstaande vordering op NAM heeft een omvang van 401,3 miljoen euro. Hierover loopt momenteel een arbitrageprocedure. Als uit deze procedure blijkt dat de openstaande vordering niet (geheel) voldaan hoeft te worden door NAM dan levert dat een financiële tegenvaller op voor de Staat. Deze tegenvaller zal geen gevolgen hebben voor schadeherstel of versterking.

Vraag 187

Hoe komt het dat de raming van belastingen en premies in de Voorjaarsnota 14,5 miljard euro hoger is dan in de Miljoenennota voorzien?

Antwoord op vraag 187

De raming van belastingen en premies is bijgesteld in de Voorjaarsnota op basis van (1) de feitelijke kasontvangsten die sinds de Miljoenennota zijn gerealiseerd, (2) wijzigingen in beleid die zijn doorgevoerd, en (3) de effecten van de economische ontwikkelingen zoals geraamd door CPB. Onderstaande tabel laat de bijdrages van deze componenten aan de totale bijstelling zien. Paragraaf 5.3 van de Voorjaarsnota bevat een uitge-breidere toelichting, waarbij onder meer de bijdrage van specifieke belastingsoorten inzichtelijk wordt gemaakt.

Tabel: Overzicht mutaties van de inkomsten sinds Miljoenennota 2023

 

Stand Miljoenennota 2023

366,4

Mutatie

13,6

  • waarvan doorwerking 2022

1,8

  • waarvan economisch beeld 2023

6,4

  • waarvan beleid

5,5

Stand Voorjaarsnota 2023

380,0

Vraag 188

In hoeverre wordt verwacht dat belastinginkomsten achterblijven als gevolg van de huidige verwachtingen van niet-terugbetalen van corona-schulden door ondernemers en het groeiende aantal faillissementen en hoeveel extra sociale zekerheid uitgaven worden als gevolg hiervan verwacht?

Antwoord op vraag 188

Per 1 april 2023 bedroeg de resterende belastingschuld op grond van de bijzondere regeling voor uitstel van betaling in verband met het corona-virus ca. 16,7 miljard euro. Het Ministerie van Financiën corrigeert de verwachte ontvangsten in de Voorjaarsnota op EMU-basis voor betalingen op deze schuld en houdt er hierbij rekening mee dat een deel van de schuld niet afbetaald wordt, bijvoorbeeld als gevolg van faillissement. De verwachte hoeveelheid «afstel» in de Voorjaarsnota is ingeschat op ongeveer 2,5 miljard euro. Dit is echter met onzekerheid omgeven. Het nog te ontvangen bedrag kan daarom nog lager of juist hoger uitvallen dan momenteel geraamd. Dit verschil leidt tot een mutatie (verbetering of verslechtering) van de EMU-schuld.

Er is geen inschatting beschikbaar van de mate waarin specifiek ondernemers met belastingschuld een extra beroep (gaan) doen op sociale zekerheid. Dit zal per ondernemer verschillen. De sociale zekerheidsuitgaven worden geraamd op basis van onder andere economische vooruitzichten en realisaties. Als in deze gegevens een verwachte economische afkoeling zichtbaar is, werkt dat door op de verwachte uitgaven aan de sociale zekerheid.

Vraag 189

Stijgt het niveau van armoede en armoede onder kinderen nog verder dan alleen als gevolg van het terugdraaien van de maatregelen in verband met de energiecrisis en inflatie ten opzichte van de pre-crisissituatie en zo ja, hoe komt dat?

Antwoord op vraag 189

Als gevolg van de energiecrisis en de inflatie heeft het kabinet voor 2023 een groot pakket aan maatregelen getroffen. Door het vervallen van verschillende tijdelijke maatregelen aan het einde van het jaar, raamt het CPB in het Centraal Economisch Plan 2023 (CEP) voor 2024 een stijging van de armoede naar 5,8% t.o.v. 4,7% in 2023. Het niveau van armoede onder kinderen zal in 2024 naar verwachting weer liggen op het niveau in 2021.

Om te voorkomen dat huishoudens als gevolg van de afloop van deze maatregelen in financiële problemen komen, heeft het kabinet afgelopen maanden geïnventariseerd welke maatregelen getroffen kunnen worden om hen gericht te ondersteunen. De uitkomsten hiervan zijn gedeeld in een Kamerbrief23 op 28 april. Hierin wordt ook de oorzaak van de stijging van het aantal huishoudens dat niet of moeilijk rond kan komen beschreven. Deels wordt dit veroorzaakt door de hoge energieprijzen, maar het is ook onderdeel van een breder vraagstuk rondom bestaanszekerheid.

Met deze analyse en op basis van het bijgewerkte koopkrachtbeeld zal in aanloop naar Prinsjesdag besluitvorming over koopkrachtmaatregelen voor 2024 plaatsvinden. Het kabinet houdt de armoedecijfers hierbij in het oog.

Vraag 190

Hoe wordt besloten hoe en wanneer ten aanzien van de middelen voor Groningen op de Aanvullende Post, waarom is gekozen voor een periode van 30 jaar en op welke manier worden deze middelen beschikbaar gesteld aan de Groningers?

Antwoord op vraag 190

Op dit moment werkt het Ministerie van EZK de aangekondigde maatregelen uit. Wanneer de plannen goed zijn uitgewerkt zullen de uitgaven middels een (suppletoire) begroting aan het parlement worden voorgelegd. Het streven is om de voor 2023 benodigde middelen via een ISB bij Miljoenennota aan de Kamer te sturen, de middelen voor 2024 in de Miljoenennota zelf. Door te kiezen voor een periode van 30 jaar geeft het kabinet invulling aan een generatie lang extra aandacht voor het aardbevingsgebied. De middelen zullen op de meest pragmatische manier beschikbaar worden gesteld. Dit kan via subsidies gebeuren, maar ook via bijdragen aan mede-overheden.

Vraag 191

Wat is de reden dan de reeks van in totaal vier miljard euro voor Groningen wel ten laste van de EMU-schuld gaat en de langjarige reeks van 7,5 miljard euro niet?

Antwoord op vraag 191

Het kabinet heeft als onderdeel van de kabinetsreactie op het rapport «Groningers boven gas» van de Parlementaire enquête aardgaswinning Groningen aanvullend een incidenteel bedrag van 4 miljard euro voor de periode tot en met 2028 gereserveerd. Daarnaast wordt vanaf 2025 een bedrag van 250 miljoen euro per jaar voor generatielange betrokkenheid gedurende dertig jaar gereserveerd. Het incidentele bedrag van 4 miljard wordt, gezien het belang van het dossier, eenmalig ten laste gebracht van de overheidsschuld. Het bedrag van 7,5 miljard euro (250 miljoen euro per jaar voor een generatielange betrokkenheid gedurende een periode van dertig jaar), wordt wel structureel ingepast is binnen de huidige begroting.

Vraag 192

In hoeverre neemt het kabinet de aanbeveling van de parlementaire enquête over dat Staat en oliemaatschappijen vooraan gezamenlijk een actueel en transparant overzicht schetsen van alle nog te verwachten kosten en daarvoor gereserveerde middelen?

Antwoord op vraag 192

In bijlage 3, Groningen, van de VJN zijn de meerjarige kosten tot en met 2029 voor schade- en versterken inzichtelijk gemaakt. Binnen de EZK-begroting is op artikel 5 een raming opgenomen van de verwachte uitgaven voor schade en versterken tot en met 2028/2029, in lijn met andere uitgaven op de Rijksbegroting die 5 jaar vooruit worden geraamd. Ook na deze jaren worden overigens uitgaven verwacht. Het kabinet kijkt jaarlijks hoe de bijlage van de VJN en MN kunnen worden verbeterd zodat het beter aansluit bij de wens van de Kamer en meer inzicht geeft in wat voor Groningen beschikbaar is. Eveneens zijn verwachte overige uitgaven voor Groningen op artikel 5 van de EZK-begroting te vinden, met uitzondering van enkele programma's die worden uitgevoerd door andere departementen (zoals het Erfgoedprogramma dat door OCW wordt uitgevoerd) en de middelen die recentelijk zijn gereserveerd op de Aanvullende Post. Uiteindelijk zijn niet de ramingen, maar de daadwerkelijk gemaakte kosten leidend voor wat bij NAM in rekening wordt gebracht.

Vraag 193

Klopt het dat het kabinet voornemens is het grootste deel van het Klimaatfonds dit jaar al vast te leggen in verplichtingen?

Antwoord op vraag 193

Nee. In totaal wordt er 28,0 miljard euro bestemd voor specifieke klimaatdoeleinden. Dit is opgenomen in het klimaatpakket bij de Voorjaarsnota. Hiervan wordt slechts voor een beperkt deel dit jaar al daadwerkelijke verplichtingen aangegaan. Dit betreft in ieder geval de maatregelen uit het Meerjarenprogramma Klimaat 2024 die dit jaar naar de departementale begrotingen worden overgeboekt. Voor overboeking zal budgettaire autorisatie aan de Kamer worden gevraagd. Een groot deel van de besluitvorming is nog afhankelijk van nadere uitwerking of is een reservering voor het Meerjarenprogramma 2025. Hiervoor worden dit jaar nog geen verplichtingen aangegaan.

De behandeling van de instellingswet van het Klimaatfonds is op dit moment nog niet afgerond. Indien beide Kamers vóór het zomerreces 2023 nog niet hebben ingestemd met de instellingswet, kan er geen officiële begroting worden ingediend bij Prinsjesdag 2024. Overhevelingen vanuit het Klimaatfonds vinden dan nog plaats vanaf de Aanvullende post van het Ministerie van Financiën. De Kamer dient in te stemmen met het overboeken van middelen naar departementale begrotingen via het goedkeuren van begrotingswetten.

Vraag 194

Hoeveel ruimte resteert nog in het Klimaatfonds en welk deel daarvan is reeds geoormerkt voor specifieke projecten?

Antwoord op vraag 194

In het Klimaatfonds resteert nog 31,1 miljard euro, waarvan 0,9 miljard euro vorig jaar is gereserveerd, 24,6 miljard euro dit voorjaar is geoormerkt en 4,6 miljard beschikbaar is voor kernenergie. Daarmee is nog ca. 1,1 miljard euro niet geoormerkt. De tabellen hieronder laat de mutaties van verschillende begrotingsmomenten zien.

 

(bedragen in € miljoen)

cumulatief (2023 t/m 2030)

  • 1. 
    Start Coalitieakkoord

35.000

  • 2. 
    Voorjaarsnota 2022
  • 2.594

Dekking voor generale beeld

  • 880

Wind op zee

  • 1.185

Uitvoeringskosten

  • 529
  • 3. 
    Miljoenennota 2023
  • 549

Nationaal Isolatieprogramma

  • 63

Kernenergie

  • 20

Subsidieregeling warmtenetten

  • 200

IPCEI Waterstof golf 4

  • 199

ISDE

  • 100

NIKI en VEKI

  • 50

Loon- en prijsontwikkeling (tranche 2022)

83

  • 4. 
    Incidentele suppletoire begroting 2022
  • 1.385

IPCEI Waterstof golf 2 en 3

  • 1.385
  • 5. 
    Najaarsnota 2022
  • 243

Energiebesparende maatregelen

  • 160

Programma Opwek Energie op Rijksvastgoed (OER)

  • 83
  • 6. 
    Voorjaarsnota 2023

906

Nationaal Isolatieprogramma

  • 100

Slimme laadinfra

  • 13

Dekking taakstelling

  • 807

Klimaatraad

  • 35

Burgerforum

  • 6

Loon- en prijsontwikkeling (tranche 2023)

1.867

(bedragen in € miljoen)

cumulatief (2023 t/m 2030)

  • 7. 
    Totaal resterend inclusief reserveringen (= som 1 t/m 6)

31.136

(bedragen in € mln.)

cumulatief (2023 t/m 2030)

  • A. 
    Totaal resterend inclusief reserveringen

31.136

  • B. 
    Reserveringen op basis van besluitvorming 2022
  • - 
    879

Wind op zee

  • 500

NIKI en VEKI

  • 340

Slimme laadinfra

  • 39
  • C. 
    Klimaatpakket voorjaar 2023
  • - 
    24.603

Waarvan intensiveringen

  • - 
    27.991

Toekenningen Meerjarenprogramma 2024

  • 12.890

Reserveringen Meerjarenprogramma 2025

  • 12.520

Ontzorgingsprogramma MKB

  • 50

Aanschafsubsidies particulier tweedehands EV

  • 528

Hogere openstellingsronde SDE++ 2024 en 2025

  • 2.003

Dekking SDE-middelen

2.510

Dekking BZK-begroting

350

Dekking lasten mobiliteit

528

  • D. 
    Reservering kernenergie
  • - 
    4.585

Totaal resterend exclusief reserveringen (= som A t/m D)

1.068

Vraag 195

Kunt u een berekening geven van de totale, meerjarige omvang van de SDE-meevaller en hoe u deze in gaat zetten?

Antwoord op vraag 195

De omvang van de meevaller in de SDE uitgaven door de hogere energieprijzen wordt voor deze kabinetsperiode (tot en met 2025) geraamd op € 9 miljard Hiervan is € 5 miljard ingezet voor de resterende dekkingsopgave van het in september 2022 gepresenteerde koopkracht-pakket naar aanleiding van de energiecrisis. Daarnaast wordt, zoals aangekondigd in mijn brief van 26 april over het aanvullende klimaat-pakket (Kamerstuk 32 813 nr. 1230), € 2,5 miljard ingezet ter dekking van het aanvullende klimaatpakket. De resterende € 1,5 miljard wordt ingezet ter dekking van de tegemoetkoming voor aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven van de meerkosten voor opzeggen van hun energiecontracten van SEFE Energy Ltd (Kamerstukken 36 045 en 29 023, nr. 161), doorgeschoven kosten uit 2022 voor de betaling aan de Denemarken voor de statistische overdracht (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 614), Lening aan de SIF group NL (Kamerstuk 36 304, nr. 3), nadeelcompensatie voor de productiebeperking van de kolencentrales, de kapitaalversterking voor Stedin (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1147), hogere uitvoeringskosten van RVO voor de SDE en een verlenging van het SCAN programma voor aardwarmte.

Vraag 196

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich naar verwachting in de komende periode?

Antwoord op vraag 196

De onderstaande tabel toont de raming van de rente en de volumegroei van het bruto binnenlands product (bbp). Deze cijfers zijn afkomstig uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het Centraal Planbureau (CPB) uit maart 2023. In de CEP-raming is de verwachte rente op tienjaars staatsobligaties 2,3% in 2023 en de nominale bbp-groei 7,9%. In de jaren daarna blijft de verwachte rente ongeveer gelijk. De groei- en inflatieverwach-tingen dalen waarmee het rente-groeiverschil kleiner wordt. Dit is op basis van de huidige ramingen CPB-ramingen; het rente-groeiverschil is erg afhankelijk van zowel economische ontwikkelingen als de ontwikkelingen van de marktrente.

Cijfers uit de CEP-raming van het CPB

 

(in %-en)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Lange rente Nederland

2,3%

2,3%

2,2%

2,3%

2,3%

2,3%

Nominale BBP-groei

7,9%

4,4%

4,0%

3,8%

3,6%

3,6%

Vraag 197

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 197

De oplopende rentelasten verslechteren ceteris paribus het jaarlijks EMU-saldo en verhogen de overheidsschuld. Vanwege het belang van de overheidsfinanciën heeft het kabinet ertoe besloten om voor de verschillende tegenvallers op de begroting elders dekking te vinden. Zie het antwoord op vraag 11 voor tegenvaller op de rente zoals deze in de Voorjaarsnota verwerkt is en welk deel daarvan meeloopt in de dekkings-opgave. In lijn met de toezegging naar aanleiding van het recente RvS advies zal het kabinet in de MN een schuldhoudbaarheidsanalyse opnemen.

Vraag 198

Wat zijn de gevolgen van de loon- en prijsbijstelling van het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds, voor het bereiken van de beoogde doelen van deze fondsen?

Antwoord op vraag 198

Als tegemoetkoming voor additionele uitgaven ten gevolge van loon- en prijsstijgingen wordt het budget van het Klimaatfonds en Nationaal Groeifonds jaarlijks opgehoogd met middelen uit de loon- en prijsbijstelling (LPB). Wegens de rijksbrede dekkingsopgave is er besloten om een deel van de LPB van de fondsen in te zetten Dit maakt dat er in reële termen minder middelen beschikbaar zijn voor investeringen die bijdragen aan de doelstellingen van het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds. Ten aanzien van het NGF hoeft deze vermindering niet te betekenen dat de doelstellingen in het geding komen. De resterende middelen worden geïnvesteerd in projecten die zorgen voor economische groei voor de lange termijn. Wat het Klimaatfonds betreft is de impact daarvan op het bereiken van de broeikasgasreductiedoelstellingen op voorhand niet in te schatten, temeer omdat de impact van subsidiemaat-regelen niet los kan worden gezien van normerings- en beprijzingsmaatre-gelen. Uiteraard blijft het kabinet gecommitteerd aan het behalen van de wettelijk vastgestelde doelen.

Vraag 199

Wat is op dit moment de status van gevolgen van krapte op de arbeidsmarkt op de uitgavenraming van de investeringsfondsen?

Antwoord op vraag 199

De krapte op de arbeidsmarkt heeft in zijn algemeenheid ook effect op de uitgavenramingen van de verschillende investeringsfondsen. Onder omstandigheden kan dit ertoe leiden dat projecten vertraging oplopen. In sommige gevallen waren voor de bestaande fondsen kasschuiven benodigd om de middelen naar latere jaren te schuiven. Deze kasschuiven zijn opgenomen en toegelicht in de Voorjaarsnota en eerste suppletoire begrotingswetten van de respectievelijke begrotingsfondsen. Bij het opstellen van het kasritme van toekomstige uitgaven van de fondsen wordt zo goed als mogelijk rekening gehouden met verschillende factoren die het tempo van uitvoering beïnvloeden. Hierbij speelt ook de arbeidsmarkt een rol. Die arbeidsmarkt wordt beïnvloed door een breed scala aan factoren, waar de onderlinge verdringing tussen de fondsen een beperkt aandeel in heeft.

Vraag 200

Hoe houdt deze Voorjaarsnota rekening met de stijgende loonkosten in de zorgsector vanwege de hoge inflatie?

Antwoord op vraag 200

De uitgavenkaders voor de Zvw en de Wlz worden conform reguliere systematiek geïndexeerd voor de loon- en prijsontwikkeling. Elk jaar wordt in september, bij de Macro Economische Verkenning (MEV), de loon- en prijsontwikkeling voor het aankomende jaar vastgesteld op basis van ramingen van het Centraal Planbureau. Dit betreft een inschatting voor het aankomende jaar en een structurele correctie op verandering in de indexatie van het lopende jaar. Een te hoge of lage inschatting van de indexatie wordt in het jaar daarop zo structureel bijgesteld op basis van de feitelijke ontwikkeling. Voor 2022-2023 is dit ook eerder gebeurd door de NZA.

Voor een concurrerende salarisontwikkeling wordt jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) beschikbaar gesteld. Deze is gekoppeld aan de ontwikkelingen in de markt. Hogere contractlonen in de markt als gevolg van de inflatie leiden daarmee ook tot meer loonruimte in de zorg. Voor 2023 bedraagt de ova circa 3 miljard euro en bij de huidige inzichten 4 miljard euro voor 2024. Het is aan sociale partners om met deze extra middelen cao's af te sluiten en ze hebben daarbij de ruimte de middelen te richten op waar de knelpunten het grootste zijn. De afgelopen periode is een aantal cao's afgesloten met substantiële loonstijgingen, zowel binnen de cao ziekenhuizen als de cao umc's gaan medewerkers er dit jaar in totaal 10% op vooruit. Daarnaast worden binnen een aantal branches - zoals de VVT - gesprekken gevoerd over het openbreken van de bestaande cao om additionele loonstijgingen af te spreken.

Vraag 201

Hoe is, daar uit de beslisnota's bij de Voorjaarsnota blijkt dat het onder-handelingsmandaat van de Staatssecretaris 3,5 miljard euro bedroeg, terwijl Groningen om 30 miljard euro en Drenthe om 4,5 miljard euro vroeg, dit mandaat tot stand gekomen en wat waren de overwegingen om in te zetten om 3,5 miljard euro?

Antwoord op vraag 201

Het is sinds het belastingplan 2022 (Kamerstuk 35 927) (najaar 2021) een gebruik dat het Ministerie van Financiën zogenoemde voorafgaande beslisnota's als het gaat om besluitvormende brieven en/of nota's aan uw Kamer, openbaar maakt. Deze ambtelijk opgestelde beslisnota's bevatten tussenstanden, deelbesluiten, en ambtelijke varianten en adviezen. In de passage waar uw vraag naar verwijst staat bijvoorbeeld expliciet dat het kabinet toen al werkte aan verdergaande voorstellen dan de genoemde 3,5 miljard.

Daarmee kunnen de openbaar gemaakte stukken niet gezien worden als standpunten van het kabinet waarover ik politieke verantwoording kan afleggen. Dat geldt niet alleen voor deze specifieke passage maar ook voor alle andere tussenstanden, deelbesluiten en ambtelijke varianten en adviezen in de openbaar gemaakte stukken.

Ik leg graag verantwoording af over de daadwerkelijke uitkomsten van de besluitvorming die ik u middels de VJN heb aangeboden. Op deze manier blijft de ambtelijke advisering zoveel mogelijk vrij van het politieke debat en vindt het politieke debat plaats over hetgeen politiek wordt voorgelegd. In andere antwoorden op schriftelijke vragen van uw Kamer bij deze VJN en over de PEGA-enquête wordt uitgebreid ingegaan op het pakket aan maatregelen voor Groningen en Drenthe waar het kabinet daadwerkelijk toe besloten heeft.

Vraag 202

Verwacht het kabinet, gelet op het feit dat in de Voorjaarsnota niets terug te vinden over een bijdrage van de oliemaatschappijen aan de «ereschuld» aan Groningen, nog een bijdrage van de oliemaatschappijen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 202

Zie het antwoord op vraag 186

Vraag 203

In hoeverre heeft de NAM op dit moment nog een achterstand in het voldoen van de facturen van het Ministerie van EZK voor de kosten van schade en versterking? Hoe dekt het Ministerie van EZK deze niet betaalde rekening nu op haar begroting?

Antwoord op vraag 203

Zie het antwoord op vraag 186

Vraag 204

Hoe worden de maatregelen uit hoofde van de parlementaire enquête (zoals een mildere, makkelijker en menselijkere schadeafhandeling) meegenomen in deze raming?

Antwoord op vraag 204

De maatregelen die zijn aangekondigd in de kabinetsreactie zijn niet meegenomen in de ramingsbijstelling in de Voorjaarsnota. Op dit moment werkt het Ministerie van EZK de aangekondigde maatregelen uit. Wanneer de plannen goed zijn uitgewerkt zullen de uitgaven middels een (supple-toire) begroting aan het parlement worden voorgelegd. Het streven is om de voor 2023 benodigde middelen via een ISB bij MN aan de Kamer te sturen, de middelen voor 2024 in de MN zelf. Afhankelijk van de timing van de verdere uitwerking van de maatregelen, zullen middelen overgeheveld worden naar de departementale begrotingen. Uitgaven die in 2023 worden gedaan, zullen bij het eerstvolgende begrotingsmoment naar de EZK-begroting worden overgeheveld. Indien nodig zal met een incidentele suppletoire begroting worden gewerkt.

Vraag 205

In hoeverre neemt het kabinet de aanbeveling van de parlementaire enquête over dat Staat en oliemaatschappijen voortaan gezamenlijk een actueel en transparant overzicht schetsen van alle nog te verachten kosten en daarvoor gereserveerde middelen?

Antwoord op vraag 205

Zie het antwoord op vraag 192

Vraag 206

Kan inzichtelijk gemaakt worden welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning, inclusief het Norg-akkoord, tot op heden door NAM en EBN zijn benut voor het treffen van voorzieningen?

Antwoord op vraag 206

Opbrengsten uit de gaswinning worden door NAM en EBN geconsolideerd met inkomsten uit kleine velden, waardoor de bijdrage van het Groningenveld en het Norg-akkoord niet apart in beeld is te brengen. Zowel NAM als EBN rapporteren over de stand van de voorziening voor aardbevingen in hun jaarverslag. Op 31 december 2022 bedroeg de voorziening bij EBN voor aardbevingen € 1.637 miljoen Het jaarverslag van NAM over 2022 is nog niet vastgesteld, daarom is de laatst bekende stand voor de voorziening 31 december 2021. Op dat moment bedroeg de voorziening € 2.932 miljoen Hoe deze voorzieningen zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld is in onderstaande tabel inzichtelijk gemaakt.

 

Stand voorziening

2017

2018

2019

2020

2021

2022

(31 dec)

           

NAM

900

1.402

2.024

2.114

2.932

Nog niet bekend

EBN

560

893

1.303

1.409

1.954

1.637

Bedragen in miljoenen euro

Vraag 207

Kunt u een overzicht geven van welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning is uitgekeerd als dividend aan de Staat?

Antwoord op vraag 207

Gasbaten bestaan uit ontvangsten mijnbouwwet, dividend GasTerra en dividend EBN en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de productielocatie. Dit kan namelijk naast het Groningenveld ook productie uit de kleine velden zijn. Voor 2022 was de totale opbrengsten uit voorgenoemde posten € 1.617.767, zie ook vraag 291.

Vraag 208

Kunt u een apart overzicht geven van welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning is uitgekeerd als dividend aan Shell?

Antwoord op vraag 208

Het is niet mogelijk om een apart overzicht te geven van het dividend dat NAM heeft uitgekeerd aan Shell op basis van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning. In 2018 is in het Akkoord op Hoofdlijnen overigens afgesproken dat NAM geen dividend uitkeert aan de aandeelhouders, zodat NAM over middelen beschikt om de kosten voor schade en versterken te voldoen. Zie ook het antwoord op vraag 206.

Vraag 209

Kunt u een apart overzicht geven van welk deel van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning is uitgekeerd als dividend aan ExxonMobil?

Antwoord op vraag 209

Het is niet mogelijk om een apart overzicht te geven van het dividend dat NAM heeft uitgekeerd aan ExxonMobil op basis van de opbrengsten uit de Groningse gaswinning. In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat NAM geen dividend uitkeert aan de aandeelhouders, zodat NAM over middelen beschikt om de kosten voor schade en versterken te voldoen.

Zie ook het antwoord op vraag 206.

Vraag 210

Kunt u reageren op het nieuwsbericht van het CBS van 4 mei jl.: «Kwart groei Nederlandse economie stroomt naar buitenland»? Welk aandeel heeft het Norg-akkoord hierin? Worden inkomsten die terecht zouden moeten komen bij Groningse slachtoffers hierdoor misgelopen?

Antwoord op vraag 210

De vergoeding voor het Norg akkoord is betaald aan NAM, voor rekening van de Maatschap. 40% van deze vergoeding is bij EBN geland (100% beleidsdeelneming). De overige 60% is bij NAM geland, die over deze ontvangsten winstaandeel en vpb (en over de vergoeding in 2022 solidariteitsheffing) heeft afgedragen. Zie ook het antwoord op vraag 292.

Het resterende deel kwam, zoals CBS aangeeft in het desbetreffende nieuwsbericht, ten goede aan het bruto exploitatieoverschot van de buitenlandse multinationals. De vergoeding voor het Norg akkoord heeft op die manier inderdaad geleid tot een grotere uitstroom van de groei van de economie naar het buitenland.

De betaling van deze vergoeding heeft geen gevolgen voor uitgaven die de Staat doet voor Groningen.

Vraag 211

Hoeveel geld wordt er vrijgemaakt voor Long Covid-patiënten en waar wordt dit geld aan besteed?

Antwoord op vraag 211

Er is voor de regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten in totaal 35 miljoen euro beschikbaar. Vanuit deze regeling kunnen zorgmedewerkers met langdurige klachten onder een aantal voorwaarden financieel worden ondersteund. Daarnaast is er de komende jaren totaal circa 30 miljoen euro aan directe overheidsmiddelen beschikbaar voor onderzoek naar post-COVID. Het betreft middelen voor onderzoek en een expertisenetwerk.

Vraag 212

Welke financiële middelen zijn dit jaar vrijgemaakt voor de belofte voor het structureel borgen van gender- en sekseverschillen bij ZonMW?

Antwoord op vraag 212

Het Ministerie van VWS heeft besloten de zogeheten Taakopdracht Gender en Gezondheid te verlengen en hiervoor financiële middelen beschikbaar te stellen. De afgelopen periode zijn belangrijke stappen gezet, maar het is nodig de verankering van sekse en gender in gezondheidsonderzoek en -programmering breder te laten beklijven. De ondersteuning die thans met de taakopdracht wordt geboden, is daarvoor van groot belang. In de vervolgopdracht blijven kennisontwikkeling via andere ZonMw-programma's, verankering van sekse en gender in processen en procedures, alsmede vergroten van methodologische kennis belangrijk. In komende drie jaar zal daarbij meer nadruk komen te liggen op een bredere blik naar buiten en het zichtbaar maken van het proces en de opbrengsten van de taakopdracht, om daarmee ook andere partijen meer mee te nemen in de ontwikkelingen op deze thematiek. Hiervoor is 0,35 miljoen euro per jaar in de periode medio 2023-medio 2026 beschikbaar.

Vraag 213

Welke financiële middelen zijn voorzien voor onderzoek naar kennishiaten voor vrouwspecifieke klachten?

Antwoord op vraag 213

Zoals aangekondigd in een brief van de Ministers van VWS en SZW van 26 april 2023 (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 91) wordt op dit moment door de Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en andere partners gewerkt aan de ontwikkeling van een onderzoeksagenda, implementatieagenda en een maatschappelijke agenda voor vrouwspeci-fieke aandoeningen, inclusief een prioritering van acties daarin. In afwachting daarvan is het nog niet duidelijk hoeveel middelen hiervoor nodig en beschikbaar zijn.

Vraag 214

Hoeveel winst verwacht u te behalen met de aan- en verkoop van Landbouwgrond via de Grondbank?

Antwoord op vraag 214

De Nationale Grondbank heeft geen winstoogmerk. De aan- en verkopen door de Nationale Grondbank worden gedaan ten behoeve van de transitie in het landelijk gebied, om de doelen voor natuur, water en klimaat te realiseren en de transitie van de landbouw te ondersteunen. Mijn verwachting is dat, na aankoop, het merendeel van de verkopen zal worden gedaan onder voorwaarde van beperkingen aan het gebruik op de betreffende locatie (bijvoorbeeld verhoogd waterpeil). Dergelijke beperkingen werken door in de grondwaarde en de verkoopprijs, die dan lager zal zijn dan de aankoopprijs. Het negatieve verschil tussen aan- en verkoopprijs, ook wel afwaardering genoemd, wordt gedekt uit het Transitiefonds.

Vraag 215

Hoeveel mensen werken op het Directoraat-Generaal-Stikstof?

Antwoord op vraag 215

75 fte.

Vraag 216

Is bij de maatregelen ten aanzien van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit ook nog overwogen of een duidelijkere splitsing tussen ondernemings- en beleggingsvermogen kan worden gemaakt?

Antwoord op vraag 216

In de kabinetsreactie op de evaluatie van de BOR is aangekondigd dat het kabinet vervolgonderzoek gaat doen. Een van de onderzoeksvragen die daarbij wordt gesteld is de volgende: Hoe kan een beter onderscheid worden gemaakt tussen ondernemings- en beleggingsvermogen voor de BOR en DSR (naast het wettelijk aanmerken van aan derden verhuurd vastgoed als beleggingsvermogen in de BOR en de DSR)?

Het kabinet heeft de tussentijdse conclusies van het vervolgonderzoek meegenomen in de besluitvorming. Dit heeft ertoe geleid dat voorgesteld zal worden om de 5% doelmatigheidsmarge in de BOR en DSR af te schaffen en keuzevermogen alleen te laten kwalificeren voor de BOR en DSR voor zover goederen voor de onderneming worden aangewend. Uiterlijk eind eerste helft 2023 zal het kabinet de Kamer nader informeren over de uitkomsten van het vervolgonderzoek.

Vraag 217

Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de 125 miljoen euro Leven Lang Leren-gelden uit het regeerakkoord?

Antwoord op vraag 217

Het kabinet was voornemens om de viermaal 125 miljoen Leven Lang Leren-gelden uit het regeerakkoord als compartiment binnen de STAP-regeling in te zetten voor de doelgroep praktisch geschoolden. Bij de afschaffing van STAP zijn ook deze middelen ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave, met uitzondering van de middelen over 2023. Na een eerdere kasschuif resteert in 2023 nog 62 miljoen euro vanuit deze gelden.

Vraag 218

Voert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) effectstudies uit, bijvoorbeeld met het oog op weglek, bij nieuw voorgenomen klimaatmaatregelen?

Antwoord op vraag 218

Het PBL rekent het effect van het totale klimaatbeleid integraal door in de jaarlijkse Klimaat- en energieverkenning. Daarbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met interactie-effecten, onder ander via het gebruik van bandbreedtes rond de raming. Het PBL doet doorgaans geen impactanalyses voor individuele klimaatmaatregelen. In het verleden is dit bij grote beleidswijzigingen (zoals het invoeren van de nationale CO2-heffing voor de industrie) wel gedaan, onder andere op verzoek van het kabinet en leden van uw Kamer. Het Planbureau is onafhankelijk en gaat er zelf over of het op dergelijke verzoeken ingaat. Bij de voorstellen voor het Klimaatfonds heeft het PBL een beoordeling gedaan van de beleidsfiches en de daarin genoemde effecten.

Vraag 219

Hoeveel geld is er gereserveerd voor het real time meten van ammoniak-uitstoot in de landbouw?

Antwoord op vraag 219

In het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) is € 11 miljoen gereserveerd voor pilots met het real-time meten van stalemissies. Dit budget is voor de jaren 2023 en 2024. Het doel van deze pilots is beschreven in de Kamerbrief toekomst bevorderen innovatie van emissiearme stalsystemen van 25 november jl. (Kamerstukken 29 383 en 28 973, nr. 386)

Vraag 220

Kunt u aangeven waar de middelen uit Regeerakkoord voor de envelop «arbeidsmarkt, armoede en schulden» naar toe zijn gegaan?

Antwoord op vraag 220

Voor de Voorjaarsnota zijn bestedingsvoorstellen uitgewerkt om een deel van de middelen uit de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden over te hevelen van de Aanvullende Post naar de SZW-begroting. Tabel 1 geeft een uitsplitsing van de overhevelingen van de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden uit de Voorjaarsnota 2023. Vorig jaar zijn er ook al middelen uit de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden overgeheveld.

Er zijn onder andere middelen uit de envelop vrijgemaakt om een tijdelijk vervolg te geven aan de regionale mobiliteitsteams. Ook zijn voor 2023 en 2024 middelen vrijgemaakt voor het verder reguleren van flexibele contractvormen en het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Daarnaast worden structureel middelen vrijgemaakt om de WIA-hardheid loonloze tijdvakken aan te pakken. Verder wordt een deel van de envelop besteed aan het duurzaam aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden in kwetsbare wijken, aan de verbetering van de arbeidsparticipatie van statushouders en aan laaggeletterdheid (zie Tabel 1 reeks Re-integratie).

Met de middelen voor het Participatiewet in balans wordt beoogd om verschillende hardheden in de Participatiewet weg te nemen of te verzachten. Een deel van de envelop is ingezet ten behoeve van de rijksbrede dekkingsopgave. Dit betekent dat het budget voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur structureel wordt verlaagd. Voor de resterende middelen op de Aanvullende Post voor de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden worden nog bestedingsvoorstellen uitgewerkt door het Ministerie van SZW.

Tabel 1: Overhevelingen van de middelen voor de envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden in de Voorjaarsnota 2023.

 

(x € 1 miljoen)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Armoede en schulden

0

1

0

0

0

0

Participatiewet in balans

0

24

50

50

51

51

Re-integratie

5

66

31

10

10

14

Arbeidsmarktinfrastructuur

0

81

5

5

0

0

Zzp en contracten

5

9

0

0

0

0

WIA hardheden / Sociaal Medisch Beoordelen

0

50

50

50

51

51

Bijdrage rijksbrede dekkingsopgave

0

0

63

60

64

67

Totaal

10

231

199

176

176

183

Vraag 221

Kunt u toelichten welke keuze het kabinet gemaakt heeft ten aanzien van het inzetten van de lagere Zvw-uitgaven en de daarmee samenhangende lastenbesluitvorming? Kunt u in dit antwoord specifiek de link tot de SBR aangeven?

Antwoord op vraag 221

In de 16e Studiegroep Begrotingsruimte is het kabinet Rutte IV geadviseerd om voortaan bij een neerwaartse bijstelling (meevaller) in de Zvw-uitgaven expliciet een keuze te maken deze in te zetten voor andere uitgaven en/of lastenverlichting. Het kabinet heeft deze aanbeveling overgenomen in de begrotingsregels. In de Voorjaarsnota heeft het kabinet gekozen om de uitgavenproblematiek, zoals asiel en de rentete-genvaller, te dekken met maatregelen aan de uitgavenkant. Het gevolg hiervan is dat de zorgpremies ook dalen. Om te zorgen voor een lasten-neutraal beeld vindt aan de inkomstenkant een compenserende lastenverzwaring plaats via het tarief eerste schijf in box 1 en de Aof-premie

Vraag 222

Als de provincies aangeven meer budget nodig te hebben dan beschikbaar is binnen het Transitiefonds Landbouw, worden de doelen dan bijgesteld of worden er aanvullende middelen gezocht?

Antwoord op vraag 222

In dat geval worden doelen niet bijgesteld, wel kan het leiden tot inzet van een andere instrumentenmix. Naast financiering uit het Transitiefonds zijn er meerdere financieringsbronnen om de noodzakelijk investeringen te dekken, waaronder de middelen uit de structurele aanpak en het GLB, alsmede de mogelijkheden vanuit lokale en regionale financieringsbronnen. Om de provinciale programma's te realiseren is het goed denkbaar dat andere middelen beschikbaar zijn. Dit temeer daar een provinciaal programma ook maatregelen voor andere doelen kan bevatten en daar dan de geëigende overheidsmiddelen voor ingezet kunnen worden. Het kabinet ziet het belang om in de werking van het fonds afstemming te zoeken met uitgaven van middelen uit andere rijksbudgetten.

Vraag 223

Hoe wordt er voor gezorgd dat de middelen uit het Transitiefonds Landbouw ook daadwerkelijk op het boerenerf belanden?

Antwoord op vraag 223

De middelen uit het transitiefonds zijn onder meer bedoeld voor de verduurzaming van de landbouw, met het oog op het integraal bereiken van opgaven voor klimaat, natuur, stikstof en water in het landelijk gebied. De maatregelen die uit het fonds gefinancierd worden moeten bijdragen aan één of meerdere doelen. Voor maatregelen die het meest doelmatig worden geacht wordt budget beschikbaar gesteld. Als het doelmatig is om agrarische ondernemers te betalen voor maatregelen die zij nemen dan zal er budget op het boerenerf belanden, maar dat is geen beleidsdoel op zich. Waar de middelen bestemd zijn voor agrarische ondernemers, is het een onderdeel van de toets op uitvoerbaarheid en doeltreffendheid om te beoordelen dat de te financieren maatregelen ook werkelijk leiden tot de uitbetaling aan die ondernemers.

Vraag 224

Kunt u in een tabel aangeven wat het budgettaire beslag was van de scholingsaftrek toen deze werd afgeschaft, het budgettaire beslag van het STAP-budget en hoeveel de rijksoverheid na afschaffen van het STAP-budget uitgeeft aan beleid rond leven lang leren?

Antwoord op vraag 224

Het budgettaire beslag van de scholingsaftrek was op het moment van afschaffing 217 miljoen euro. Het budgettaire beslag van het STAP-budget was structureel 217 miljoen euro (inclusief uitvoeringskosten). Gedurende vier jaar werd het budget voor STAP jaarlijks verhoogd met € 125 miljoen.

In de Kamerbrief Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen (Kamerstuk 30 012, nr. 147) vindt u een overzicht van alle maatregelen van het kabinet op het terrein van leven lang ontwikkelen en het budgettaire beslag per maatregel (waarbij de STAP-middelen vanzelfsprekend niet meer actueel zijn).

Vraag 225

Kunt u de nu ingeschatte rentekosten meerjarig in een tabel weergeven en daarbij onderscheid maken tussen de nominale en de reële rente?

Antwoord op vraag 225

De onderstaande tabel toont de geschatte nominale rentelasten op de nationale schuld (begrotingshoofdstuk IX-A). De reële rente is niet uit te drukken in een bedrag in euro en is hier daarom niet opgenomen.

 

(in miljarden euro)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Totale rentelasten nationale schuld

6,5

7,2

7,8

9,1

10,7

11,7

Vraag 226

Wat is de economische onderbouwing om de nominale rente te dekken?

Antwoord op vraag 226

Zie het antwoord op vraag 27.

Vraag 227

Kunt u in een tabel per begroting aangeven wat het effect is van de bezuiniging uit het regeerakkoord op de LPO-tranche 2022, en de LPO-ombuigingen uit de Voorjaarsnota? Wat was de LPO geweest als deze keuzes niet waren gemaakt sinds het regeerakkoord?

Antwoord op vraag 227

Bij Voorjaarsnota 2023 is de gehele loon- en prijsbijstelling volgens het reguliere proces overgeboekt naar de departementale begrotingen. Dit betreft tranche 2023 voor de loon- en prijsbijstelling om de begrotingen in prijspeil 2023 te brengen. Aanvullend daarop is er conform de aankondiging in de Najaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 120) een extra compensatie uitgekeerd voor de extra prijsontwikkeling die zich heeft voorgedaan in 2022 na het uitkeren van tranche 2022 bij Voorjaarsnota 2022.

De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling naar begrotingsartikelen gebeurt naar eigen invulling op de departementale begrotingen en is verwerkt in de eerste suppletoire begrotingen. Een aantal departementen heeft ervoor gekozen een gedeelte van de uitgekeerde LPO te gebruiken als invulling van de rijksbrede dekkingsopgave.

Volledigheidshalve merken we op dat bij Voorjaarsnota 2022 (Kamerstuk 36 250) een deel van de LPO over coalitieakkoordmiddelen is ingezet als dekking. Voor een uitsplitsing hiervan verwijzen wij naar de Voorjaarsnota 2022 en de beantwoording van de schriftelijke kamervragen over de Voorjaarsnota 2022.

Vraag 228

Kan de uitkomst van de sociaal economische impactanalyses van de provinciale gebiedsplannen leiden tot een aanpassing van de verdeling van de middelen?

Antwoord op vraag 228

Antwoord: zie antwoord vraag 229.

Vraag 229

Kan de uitkomst van de sociaal economische impactanalyses van de provinciale gebiedsplannen leiden tot een aanpassing van de verdeling van de doelen?

Antwoord op vraag 229

Provincies zijn gevraagd een sociaal economische impactanalyse op te nemen in hun provinciale gebiedsplannen. Deze is bedoeld om langs de thema's van de brede welvaart inzichtelijk te maken wat de effecten zijn van een programma. De uitkomsten leiden niet tot een aanpassing in de regionale verdeling van de doelen, of de verdeling van de budgetten. Doordat provincies deze analyses kunnen gebruikten om een maatregelenpakket te optimaliseren of om te bepalen waar er een behoefte is voor flankerend beleid, kan dit er wel toe leiden dat er andere keuzes gemaakt worden. Hierdoor kan dit indirect wel invloed hebben op de verdeling van budget uit het fonds.

Vraag 230

Hoeveel middelen worden er ingezet ten behoeve van mestvergisting om groen gas te produceren?

Antwoord op vraag 230

Monomest- en co-vergisting worden op dit moment primair gestimuleerd via de SDE++. De SDE++ werkt, onder voorbehoud van staatssteungoed-keuring, vanaf 2023 met zogenaamde hekjes waardoor voor groepen energieproductietechnieken budget gereserveerd wordt (Kamerstuk 31 239, nr. 374). Samen met andere technieken voor de productie van groen gas, waterstof en biobrandstoffen, valt mestvergisting binnen het hekje moleculen. Voor deze technieken gezamenlijk wordt een budget gereserveerd van € 750 miljoen. Het totale openstellingsbudget voor 2023 is € 8 miljard.

Het kabinet is verder van plan per 2025 een bijmengverplichting groen gas in te voeren. Dit instrument zal de business case voor monomestver-gisting verbeteren en een omslag betekenen in hoe de onrendabele top van mestvergisting afgedekt wordt. Met de komst van de bijmengver-plichting zal de onrendabele top hoofdzakelijk afgedekt worden via de energierekening van eindgebruikers en in afnemende mate door de inzet van Rijksmiddelen. De definitieve regeling wordt op dit moment uitgewerkt. De Minister voor Klimaat en Energie zal uw Kamer hier voor de zomer verder over informeren.

Vraag 231

Welk deel van het budget van het Transitiefonds Landbouw zal naar verwachting belanden bij adviseurs?

Antwoord op vraag 231

Voor 2023 is totaal 37,5 miljoen beschikbaar voor een systeem van meerjarige onafhankelijke sociaal economische begeleiding en advisering van landbouwers. Dit budget wordt ingezet voor individuele begeleiding en advies van landbouwers om te komen tot een onderbouwd besluit over de toekomst van het bedrijf in relatie tot de verduurzamingsopgave. Door goede begeleiding en advisering kan de boer beter voorbereid en geïnformeerd bedrijfsaanpassingen doen die aansluiten op persoonlijke behoeften en tevens passend zijn in het gebiedsplan. In samenspraak met de provincies en landbouworganisaties wordt een regeling gemaakt voor de organisatie van deze begeleiding en advisering. Alle landbouwers kunnen binnen de eigen regio ondersteuning aanvragen voor onafhankelijke begeleiding of advies. Vooruitlopend op de begeleiding en advies via de regionale knooppunten kunnen ca. 3000 piekbelasters een voucher voor advies aanvragen bij RVO in de Subsidieregeling agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe). Voor 2024 is voor individuele begeleiding en advies 26,5 miljoen beschikbaar. De omvang van de bijdrage na 2024 is momenteel nog niet bekend.

Vraag 232

Kunt u nader definiëren wat u verstaat onder aan derden verhuurd vastgoed, dat als beleggingsvermogen zal worden aangemerkt onder de BOR en DSR?

Antwoord op vraag 232

De Tweede Kamer wordt eind juni 2023 nader geïnformeerd over de exacte uitkomsten van het vervolgonderzoek naar verbeteringen in de BOR en DSR. In de brief wordt ook de maatregel met betrekking tot aan derden verhuurde (of anderszins ter beschikking gestelde) onroerende zaken uitgebreider toegelicht.

Vraag 233

In hoeverre is bij het standaard aanmerken van verhuurd vastgoed als beleggingsvermogen rekening gehouden met ondernemingen die de ontwikkeling, bouw, exploitatie en onderhoud van vastgoed als kernactiviteit hebben, zoals vakantie- en pretparken, franchisenemers en duurzame woningbouwontwikkelaars? Kunnen deze mogelijk nog wel onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten vallen?

Antwoord op vraag 233

Tot het wettelijk aanmerken van aan derden verhuurde onroerende zaken als beleggingsvermogen in de BOR en de DSR heeft het kabinet in de Miljoenennota 2023 (MN23) besloten in het kader van de aanpak van opmerkelijke constructies en negatief geëvalueerde fiscale regelingen. Door het voorstel worden de BOR en DSR eenvoudiger en zal sprake zijn van minder juridische procedures. Ook voorkomt het dat de reikwijdte van de BOR en DSR onbedoeld toeneemt. Dat betekent dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten niet langer van toepassing kunnen zijn op aan derden verhuurde onroerende zaken. Waar het bij de situaties zoals beschreven in deze vraag gaat om aan derden verhuurde onroerende zaken, kwalificeren deze bij inwerkingtreding van deze maatregel dan ook niet meer voor de BOR.

Vraag 234

Hoe en waarom is het kabinet gekomen tot de verhoging van de grens van de goingconcernwaarde naar 1,5 miljoen euro, en de verlaging van het vrijstellingspercentage naar 70%?

Antwoord op vraag 234

Een belangrijke uitkomst van de evaluatie van de BOR en DSR is dat de BOR weliswaar doeltreffend is, maar niet doelmatig. In de kabinetsreactie op de evaluatie is vermeld dat het kabinet belang hecht aan de BOR en de knelpunten wil adresseren. Om de doelmatigheid van de BOR te verbeteren, stelt het kabinet voor om het percentage van de zogenoemde vrijstelling going concern voor bedrijfsoverdrachten vanaf 1,5 miljoen te verlagen.

Dat betekent dat de 100% vrijstelling voor een ondernemingsvermogen van 1,2 miljoen (stand 2023) zal worden verhoogd naar 1,5 miljoen (2025), waardoor kleinere bedrijfsoverdrachten tot een hogere waarde going concern worden vrijgesteld van schenk- en erfbelasting.

Vraag 235

Waarom kiest het kabinet voor bezuiniging via versobering van de BOR, terwijl het coalitieakkoord uitging van een budgetneutrale aanpassing?

Antwoord op vraag 235

DHet kabinet heeft afgesproken dat wanneer een fiscale regeling negatief is geëvalueerd, het uitgangspunt is om de regeling af te schaffen of aan te passen. De BOR is deels negatief geëvalueerd (wel doeltreffend, niet doelmatig). Om aan de afspraken te voldoen is er daarom voor gekozen de doelmatigheid van de BOR te verbeteren door de vrijstellingspercen-tages going concern aan te passen. Om de doelmatigheid van de BOR verbeteren, heeft het kabinet ervoor gekozen het vrijstellingspercentage going concern voor bedrijfsoverdrachten vanaf 1,5 miljoen te verlagen.

Dat betekent tevens dat de 100% vrijstelling voor een ondernemingsvermogen van 1,2 miljoen (stand 2023) zal gelden voor een ondernemingsvermogen van 1,5 miljoen (2025), waardoor kleinere bedrijfsoverdrachten tot een hogere waarde going concern worden vrijgesteld van schenk- en erfbelasting.

Vraag 236

Zijn er naast de dubbel-BOR en rollatorinvesteringen nog andere constructies waardoor oneigenlijk gebruik plaatsvindt in de BOR? Zo ja, welke? Waarom worden die constructies van oneigenlijk gebruik niet onderzocht, maar alleen de twee genoemde constructies? Hoe worden deze constructies onderzocht?

Antwoord op vraag 236

De BOR is gevoelig voor misbruik en oneigenlijk gebruik. De combinatie van de BOR en DSR leidt tot een substantieel belastingvoordeel dat is bedoeld om reële bedrijfsopvolgingssituaties te ondersteunen. De onduidelijkheden bij de toepassing van de huidige wetgeving van de BOR en DSR in combinatie met de hoogte van de vrijstelling maken de BOR misbruikgevoelig. Zo kunnen er situaties ontstaan waarbij beleggingsver-mogen onterecht kwalificeert voor de BOR, terwijl enkel ondernemingsvermogen hoort te kwalificeren.

Het kabinet wenst een beter onderscheid te kunnen maken tussen ondernemings- en beleggingsvermogen in de BOR. In dat kader worden de constructies die worden aangeduid als «dubbel-BOR» en «rollatorin-vesteringen» aangepakt. Indien andere constructies zich evident voordoen, zal eveneens bekeken worden hoe deze bestreden kunnen worden.

Vraag 237

Ben u voornemens belanghebbende familiebedrijven en andere veldpar-tijen te raadplegen bij het uitwerken van de voorgenomen versoepeling van de bezits- en voortzettingseis?

Antwoord op vraag 237

Voor de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen, met name de BOR en DSR, heeft het CPB gesprekken gevoerd met de wetenschap, belastingadviessector en belanghebbenden (familiebedrijven).[1] In het kader van het vervolgonderzoek naar de aanpak van de knelpunten in de BOR en DSR heeft op ambtelijk niveau een bespreking plaatsgevonden met VNO-NCW/MKB-Nederland, Familiebedrijven Nederland en LTO over de in de kabinetsreactie concreet geformuleerde vragen voor het vervolgonderzoek. Daarbij bleek dat het bedrijfsleven hecht aan de bestaande regelingen en dat bedrijfsopvolging in fasen mogelijk moet blijven. Een volgende bespreking met dezelfde organisaties wordt gepland.

Vraag 238

Klopt het dat minimaal 40% van de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde moet zijn in 2025 en minimaal 74% in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2025 en 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 238

Het wetsvoorstel dat in voorbereiding is, voorziet in een omgevings-waarde van 40% in 2025 en 74% in 2030. Dat laatste is de verankering van de versnelling van de omgevingswaarde van 2035 naar 2030, zoals dat in het coalitieakkoord staat.

De huidige prognose van de ontwikkeling van de stikstofdepositie geven aan dat het doelbereik 39% is voor 2025 en 43% voor 2030. Deze prognoses zijn gebaseerd op het beleid dat was vastgestelde op 1 mei 2020. Uiterlijk dit najaar worden nieuwe prognoses gepubliceerd, op basis van de door het PBL gepubliceerde Klimaat- en energieverkenning 20 2224.

Vraag 239

Klopt het dat dit kabinet 50% minder grondstoffen wil gebruiken in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 239

Nederland werkt toe naar een volledig circulaire economie in 2050. Als een van de doelen is vermindering van grondstoffengebruik in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023-2030 opgenomen (Kamerstuk 32 852, nr. 225). We sturen aan op reductie van de grondstoffenvoetafdruk, zowel vanuit productie- als consumptieperspectief. Hiervoor gaan we in 2023 op basis van scenario's onderzoeken welk tussentijds ambitieus reductiedoel voor de grondstoffenvoetafdruk is te stellen voor 2030 met een doorkijk naar 2050, en welke reductie van de brede milieu-impact daarmee gepaard gaat. Aangezien er momenteel onvoldoende zicht is op de mogelijke effecten en de haalbaarheid van een tussentijdse doelstelling, is dit traject noodzakelijk. In 2024 zal hierover uitsluitsel komen. We kijken in hoeverre we aansluiting kunnen zoeken bij de voorgestelde reductiepercentages voor de grondstoffenvoetafdruk binnen de EU-taxonomie van 50% in 2030 en 75% in 2050. In deze scenariostudies worden medeoverheden en andere partners betrokken.

Vraag 240

Klopt het dat al het water in 2027 moet voldoen aan de waterkwaliteits-eisen (Kaderrichtlijn Water)? Wat is de laatste prognose voor 2027? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 240

De doelstelling van de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW) is het bereiken en beschermen van een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater, en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Dit wordt bepaald door vele parameters. Per waterlichaam is voor elke parameter een toetsbare, kwantitatieve norm bepaald, die verschilt per type water. Uiterlijk in 2027 moet aan al deze doelen zijn voldaan, tenzij een beroep op uitzonderingsgronden kan worden gedaan. In de Kamerbrief die de Minister van IenW op 11 april 20 2325 naar uw Kamer heeft gezonden over de KRW is het volgende aangegeven:

Als alle afgesproken maatregelen tijdig worden uitgevoerd, als de transitie in het landelijk gebied en de overige aanvullende maatregelen tijdig gerealiseerd worden, en als we in staat zijn afwijkingen te motiveren binnen de ruimte die de KRW biedt, kan Nederland naar verwachting in 2027 aan de KRW voldoen. Maar dit is een complexe opgave met ook in de uitvoering nog stevige hobbels. Daarom starten Rijk en regio gezamenlijk een extra KRW-Impulsprogramma om met een versterkte inzet op het uitvoeren van de benodigde verbeteracties voor de waterkwaliteit te voldoen aan de eisen van de KRW, en daarmee ook de maximale inzet te leveren voor onze Europese wettelijke verplichtingen in 2027.

Vraag 241

Welke maatregelen vallen onder de «maatregelen buiten het IZA»?

Antwoord op vraag 241

De taakstelling wordt ingevuld met maatregel(en) buiten de scope/ sectoren van het Integraal Zorgakkoord. Deze maatregelen, met een beslag van 145 miljoen euro structureel, moeten nog nader worden ingevuld. Deze taakstelling is van belang voor dekking van de openstaande opgaven op de VWS-begroting en van andere rijksbrede problematiek.

Vraag 242

Klopt het dat dit kabinet het aantal mensen in armoede in 2030 wil halveren ten opzichte van 2015? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 242

Ja, dat klopt.

Het Centraal Planbureau (CPB) heeft voor 2021 tot en met 2024 ramingen per jaar en voor de middellange termijn een raming voor 2026 en 2031. Van 2022 op 2023 blijft de armoederaming gelijk op 4,7%. In 2024 raamt het CPB bij ongewijzigd beleid een stijging van het aandeel mensen in armoede naar 5,8% en komt voor 2026 op 6,0% en voor 2031 op 6,4%. De raming van 2025 tot 2031 is een technische raming met alleen doorlopend beleid onder de aanname dat het de economie zich in 2031 naar een evenwichtssituatie zal bewegen. De raming is met veel onzekerheid omgeven, maar laat toch zien dat de doelstelling nog niet behaald wordt.

Het kabinet heeft hier oog voor, daarom wordt sinds vorig jaar beter inzichtelijk gemaakt wat het gevolg van inkomensbeleid op de armoede-cijfers is. Het koopkrachtpakket dat per 1 januari in werking is getreden, voorkomt een verdere stijging van het aantal mensen in armoede dit jaar. Het kabinet heeft bijvoorbeeld het minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) met ruim 10% verhoogd. Tijdelijke maatregelen zijn de energietoeslag en de verhoogde zorgtoeslag en kindgebonden budget. Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van dit jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de armoede. In augustus beslist het kabinet over de koopkrachtmaatregelen voor volgend jaar.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen twee keer per jaar rapporteert over de voortgang van de Aanpak Geldzorgen, armoede en schulden. In deze rapportages zal een brede set van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren worden opgenomen om de voortgang inzichtelijk te maken. Op basis van deze cijfers zal het kabinet steeds bezien in hoeverre het kabinet op koers ligt om de doelstellingen te realiseren en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Het streven is de eerste rapportage begin juni aan uw Kamer aan te bieden.

Vraag 243

Klopt het dat dit kabinet het aantal kinderen in armoede wil halveren in 2025 ten opzichte van 2015? Wat is de laatste prognose voor 2025? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 243

Ja, dat klopt.

Het CPB heeft voor het aantal kinderen in armoede ramingen per jaar. Van 2022 op 2023 daalt het aantal kinderen in armoede van 6,8% naar 6,1%. Volgens de CEP-raming stijgt dit naar 7,1% in 2024 bij ongewijzigd beleid. Voor 2025 is alleen een technische middellangetermijnraming beschikbaar (zie ook vraag 242, 2025 is onderdeel van de economische verkenning 2025-2031). Volgens deze raming komt het aantal kinderen in armoede in 2025 uit op 7,8% bij ongewijzigd beleid. Over het inkomensbeleid van 2024 en 2025 moet nog worden besloten.

Het koopkrachtpakket van het kabinet dat per 1 januari in werking is getreden, draagt bij aan de verlaging van het aantal kinderen in armoede dit jaar. Om gezinnen met kinderen te ondersteunen is bijvoorbeeld het kindgebonden budget fors verhoogd. Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van dit jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de kinderarmoede. Het kabinet heeft houdt de armoede-cijfers in het oog en zal in augustus de mogelijkheden bezien om deze groep te ondersteunen.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen rapporteert twee keer per jaar rapporteert over de voortgang van de Aanpak Geldzorgen, armoede en schulden. In deze rapportages zal een brede set van kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren worden opgenomen om de voortgang inzichtelijk te maken. Op basis van deze cijfers zal het kabinet steeds bezien in hoeverre het kabinet op koers ligt om de doelstellingen te realiseren en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Het streven is de eerste rapportage eind mei aan uw Kamer aan te bieden.

Vraag 244

Klopt het dat dit kabinet het aantal mensen met problematische schulden wil halveren in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 244

Ja, dat klopt.

Er is momenteel geen prognose voor het aantal mensen met problematische schulden. Het CBS publiceert deze cijfers achteraf. Op 1 januari 2015 was het aandeel huishoudens met een geregistreerde problematische schuld 8,6%. Op 1 oktober 2021 was dit aandeel 7,6%. Dit is momenteel het meest recente cijfer. In 2030 moet dit getal gedaald zijn naar 3,8%. Op basis van cijfers van het CBS en/of het SCP zal het kabinet steeds bezien in hoeverre het op koers ligt om de doelstellingen te realiseren.

We werken hard aan een pakket maatregelen om het aantal huishoudens met problematische schulden te halveren. De Aanpak geldzorgen, armoede en schulden geeft een overzicht van alle maatregelen. Over de voortgang van deze aanpak wordt uw Kamer volgens de planning begin juni geïnformeerd.

Vraag 245

Klopt het dat dit kabinet wil dat er in 2030 geen daklozen zijn (Lissabonver-klaring)? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 245

In december 2022 is het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis gelanceerd door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Kamerstukken 29 325 en 32 847, nr. 139). In dit plan staat als ambitie beschreven: in 2030 heeft iedereen een thuis. Daarmee sluiten we aan bij de Verklaring van Lissabon om dakloosheid in 2030 te beëindigen. In het plan staat beschreven hoe we die ambitie willen behalen.

Volgens de schatting van het CBS waren er op 1 januari 2021 32.000 dakloze mensen in Nederland. Als onderdeel van het Nationaal Actieplan wordt gewerkt aan een beter monitoringsinstrument om het aantal dakloze mensen in beeld te krijgen en daarmee gerichter te kunnen sturen op de ambitie om dakloosheid vanaf 2030 structureel te beëindigen. Op dit moment is geen concrete prognose te geven. De eerste periode wordt gewerkt aan het beter en preciezer in beeld brengen van de aantallen dakloze mensen, op basis waarvan de voortgang van het terugdringen van dakloosheid richting 2030 gevolgd kan worden. De mate waarin de doelstelling bereikt kan worden hangt mede samen met het beschikbaar komen van geschikt aanbod van betaalbare woonplekken. De Staatssecretaris van VWS informeert uw Kamer periodiek over de stand van zaken ten aanzien van het Nationaal Actieplan Dakloosheid.

Vraag 246

Klopt het dat dit kabinet een 30% afname wil in 2040 van de gezondheids-achterstanden van mensen met een lage SES ten opzichte van mensen met een hoge SES? Wat is de laatste prognose voor 2040? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 246

Het gaat hier om richtinggevende missies voor het topsectoren- en innovatiebeleid (MTIB) die ambitieus zijn geformuleerd om partijen uit te dagen tot betekenisvolle innovaties voor het verminderen van gezond-heidsachterstanden. In het MTIB werken overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen samen aan innovatie voor economische en maatschappelijke impact. Gezondheid & Zorg is een van de zes Kennis- en Innovatie-agenda's met een van de ambitieuze centrale missies dat gezondheidsver-schillen tussen de laagste en hoogste sociaal economische groepen in 2040 met 30% zijn afgenomen. Er is geen prognose opgesteld voor 2040 in het kader van het MITB.

Vraag 247

Klopt het dat dit kabinet het aantal verkeersslachtoffers wil halveren in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 247

Uw Kamer is op 8 mei geïnformeerd over de halvering van het aantal verkeersslachtoffers in 20 3026. Ten behoeve van een motie van het lid Geurts (CDA) (Kamerstuk 29 398, nr. 946) waarmee de regering wordt opgeroepen om een tussendoelstelling te hanteren om in 2030 een halvering van het aantal verkeersslachtoffers te bewerkstelligen, is Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om in beeld te brengen hoe het aantal ernstig verkeersge-wonden en -doden zich ontwikkelt tot aan 2030. Ook is gevraagd of een set extra maatregelen bovenop het bestaande beleid kan bijdragen aan het behalen van de tussendoelstelling. De tussendoelstelling heeft betrekking op de (Europese) visie van nul verkeersslachtoffers in 2050. SWOV concludeert dat de tussendoelstelling om het totaal aantal ernstig verkeersgewonden tussen 2019 en 2030 te halveren waarschijnlijk te ambitieus is.

Zonder extra maatregelen neemt het aantal ernstig verkeersgewonden toe vanwege de bevolkingsgroei, de meer gereden kilometers en onder andere meer ouderen op de fiets. Met extra maatregelen is de trend in ernstig verkeersgewonden te keren, maar een halvering is niet realistisch. Ten aanzien van het aantal verkeersdoden kan een halvering in 2030 misschien mogelijk zijn indien een combinatie van extra maatregelen wordt genomen.

Het kabinet blijft inzetten op een flinke vermindering van het aantal ernstig verkeersgewonden. Verkeersveiligheid blijft een speerpunt van beleid, waar het kabinet samen met alle partners van het strategisch plan verkeersveiligheid hard aan werkt. Bijvoorbeeld via de investeringsimpuls verkeersveiligheid van 500 miljoen euro en de 200 miljoen euro extra voor Rijks-N-wegen.

Voor de uitvoering van de motie van het lid Geurts wordt de komende periode samen met andere overheden en maatschappelijke partners gekeken hoe een extra stap gezet kan worden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stuurt een planning voor dit traject aan uw Kamer voor het commissiedebat verkeersveiligheid van 31 mei 2023.

Vraag 248

Klopt het dat dit kabinet één miljoen extra huizen gebouwd wil hebben voor 2030, waaronder 250.000 sociale huurwoningen? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 248

De doelstelling van het woningbouwbeleid is om in de periode 2022 tot en met 2030 (dus voor 2031) 900.000 nieuwe woningen te realiseren, waaronder 250.000 sociale huurwoningen door corporaties. Dit via een oplopende realisatie te beginnen in 2022 met 80.000 woningen.

De laatste prognose van ABF Research, de PRIMOS prognose, dateert van juni 2022. ABF raamde destijds voor de periode 2022 tot en met 2030 een realisatie van 823.000 woningen. Inmiddels zijn er in 2022 90.127 woningen gerealiseerd.

Sinds de genoemde ABF prognose is de in de Nationale Woon- en Bouwagenda en het programma Woningbouw aangekondigde grotere regierol van het Rijk op de volkshuisvesting geconcretiseerd en zijn er nationale prestatieafspraken met woningbouwcorporaties, bestuurlijke afspraken met provincies en regionale woondeals met gemeenten. Ook is er (financiële) ondersteuning ingezet via onder andere de investeringsbeslissingen op grootschalige woningbouwlocaties, de woningbouwimpuls, het versnellen van processen en procedures en capaciteit. Tegelijkertijd zijn inmiddels de economische omstandigheden voor de woningbouw verslechterd. In de kamerbrief «doorbouwen in veranderende omstandigheden» van 22 mei 2023 wordt hier uitgebreid op ingegaan inclusief de vraag hoe hier mee omgegaan moet worden en welke extra maatregelen hierbij worden ingezet. De maatschappelijk opgave 900.000 woningen te realiseren blijft ondanks de verslechterde omstandigheden namelijk onverminderd actueel en vraagt daarom maximale inzet van alle betrokken partijen.

Een nieuwe PRIMOS prognose van ABF verschijnt naar verwachting nog in juni van dit jaar. Deze bevat zowel een nieuwe woningbouwprognose als ook een nieuwe prognose van de ontwikkeling van het aantal huishoudens in Nederland en daarmee van de woningbehoefte.

Vraag 249

In hoeverre is bij de gekozen maatregelen rondom de BOR afstemming gezocht met familiebedrijven?

Antwoord op vraag 249

Voor de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen, met name de BOR en DSR, heeft het CPB gesprekken gevoerd met de wetenschap, belastingadviessector en belanghebbenden (familiebedrijven).27 In het kader van het vervolgonderzoek naar de aanpak van de knelpunten in de BOR en DSR heeft op ambtelijk niveau een bespreking plaatsgevonden met VNO-NCW/MKB-Nederland, Familiebedrijven Nederland en LTO over de in de kabinetsreactie concreet geformuleerde vragen voor het vervolgonderzoek. Daarbij bleek dat het bedrijfsleven hecht aan de bestaande regelingen en dat bedrijfsopvolging in fasen mogelijk moet blijven. Een volgende bespreking met dezelfde organisaties wordt gepland.

Vraag 250

Klopt het dat dit kabinet 60% CO2 wil reduceren in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 250

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het klimaatdoel voor 2030 in de Klimaatwet aangescherpt wordt tot tenminste 55% CO2-reductie. Het kabinet committeert zich hard aan dit doel en zal indien nodig extra stappen zetten om dit te realiseren. Om dit doel ook zeker te halen, heeft het kabinet afgesproken om zich in het beleid te richten op een hogere opgave, wat neerkomt op circa 60% in 2030. Met het additionele pakket aan klimaatmaatregelen zoals gepresenteerd bij de Voorjaarsnota geeft het kabinet hieraan invulling. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) raamt in de Klimaat- en Energieverkenning 2022 dat Nederland tussen 1990 en 2030 39 tot 50% emissiereductie realiseert bij vastgesteld en voorgenomen beleid, en 41 tot 52% emissiereductie inclusief een gedeelte geagendeerd beleid. Met het klimaatpakket met een omvang van 22 Megaton CO2-reductie dat bij de Voorjaarsnota is gepresenteerd doet het kabinet een voorstel voor aanvullende maatregelen die naar verwachting voldoende zijn om het klimaatdoel voor 2030 te halen. Het Planbureau voor de Leefomgeving zal in de komende Klimaat- en Energieverken-ningen (KEV) het exacte gezamenlijke doelbereik van de maatregelen in dit pakket in kaart brengen.

Vraag 251

Is er bij de verdeling van budgetten rekening gehouden met het effect dat de toename van armoede heeft op volksgezondheid?

Antwoord op vraag 251

In de voorjaarsnota zijn er niet specifiek extra middelen aan volksgezond-heidbeleid toegevoegd voor de effecten van armoede. Het kabinet vindt het belangrijk om de gezondheidsverschillen vanwege sociaalecono-mische status terug te dringen en te voorkomen. Hiertoe is ook aan de SER gevraagd met praktische adviezen te komen. Vanuit de manier waarop beleid wordt bekostigd wordt op dit moment wel bezien waar middelen het meest doeltreffend en doelmatig ingezet kan worden om sociale gezondheidsverschillen te verkleinen. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van een specifieke verdeelsleutel op basis van sociale economische status in de recent gepubliceerde brede specifieke uitkering van het Gezond Actief Leven Akkoord.

Vraag 252

Kunt u een overzicht maken - bij voorkeur in een tabel - van het totaal-plaatje van het energiepakket, aan de ene kant de berekening van de totale voor 2023 veronderstelde kosten; aan de andere kant welke bronnen van dekking hier nu precies tegenover worden gesteld?

Antwoord op vraag 252

Zie antwoord op vraag 184.

Vraag 253

Klopt het dat dit kabinet de uitstoot van de luchtvaart in 2030 wil terugbrengen naar het niveau van 2005? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 253

Het klopt dat het kabinet de uitstoot van de luchtvaart in 2030 wil terugbrengen naar het niveau van 2005. In de Luchtvaartnota staan de volgende klimaatdoelen voor de internationale luchtvaart vertrekkend vanuit Nederland:

  • 2030: CO2-uitstoot minimaal gedaald tot het niveau van 2005;
  • 2050: CO2-uitstoot minimaal gehalveerd ten opzichte van 2005;
  • 2070: CO2-uitstoot is nul.

Deze CO2-doelen zijn gesteld op basis van in-sector maatregelen, dus CO2-compensatie buiten de sector is niet mogelijk.

De luchtvaartsector zet belangrijke stappen, onder andere op het gebied van duurzame brandstoffen en innovatie. Samen met de huidige beleidsontwikkelingen (waaronder de Europese bijmengverplichting uit ReFuelEU Aviation) is de verwachting dat de doelstelling voor 2030 wordt gehaald.

Het kabinet werkt aan de invoering en vormgeving van een CO2-plafond voor de luchtvaart. Met de brief van 17 maart jl. is de Kamer hierover geïnformeerd28. Een CO2-plafond borgt de klimaatdoelen voor de luchtvaart door een duidelijke en handhaafbare grens te stellen aan de toegestane CO2-uitstoot, zodat een garantie ontstaat voor het halen van de klimaatdoelen uit de Luchtvaartnota. Daarmee wordt de CO2-uitstoot van de luchtvaart in absolute zin juridisch verankerd. De huidige inschatting is dat het CO2-plafond op zijn vroegst in 2025 in werking zal treden. Bij tijdige inwerkingtreding wordt het klimaatdoel in 2030 geborgd.

Vraag 254

Welke doelstelling heeft het kabinet voor de CO2-reductie in 2035, 2040 en 2045? Wat is de laatste prognose voor deze jaren? Gaat het kabinet haar eigen doelen halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 254

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het ook na 2030 is nodig is om ambitieus door te gaan met CO2-reductie. Het kabinet zet in op een reductie van 70% in 2035 en 80% in 2040. Het pakket met additionele klimaatmaatregelen zoals gepresenteerd bij de Voorjaarsnota richt zich op het halen van het klimaatdoel voor 2030. Daarnaast en daarna spant het kabinet zich in om het doel van klimaatneutraliteit in 2050 te halen. Hiervoor is beleid in ontwikkeling. Jaarlijks zal het Planbureau voor de Leefomgeving in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) aangeven wat het gezamenlijke doelbereik is van alle klimaatmaatregelen. Op dit moment geeft de KEV zelf nog geen reductiepercentages voor de periodes na 2030. Voor de jaren 2030-2040 geeft de kEv wel een indicatief beeld van de verwachte ontwikkelingen in de broeikasgasemissies, alleen gebaseerd op de voortzetting van het concrete vastgestelde en voorgenomen beleid per 1 mei 2022. Daarin is dus niet het geagendeerde beleid meegenomen of nieuw Nederlands beleid zoals het klimaatpakket behorende bij de Voorjaarsnota, of nieuwe Europese plannen. In de online tabellenbijlage van de KEV 2022 zijn wel indicatieve energie- en emissie-cijfers voor de jaren 2035 en 2040 opgenomen, maar deze doorkijk heeft zoals gezegd een indicatief karakter.

Vraag 255

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven (i) wat de «rijksbrede dekkingsopgave» is en uit welke uitgaven deze bestaat (welke uitgaven het kabinet graag gedekt wil) en (ii) hoe deze vervolgens per departement gedekt wordt: met andere woorden een overzicht van de bezuinigingen die worden gebruikt om de rijksbrede dekkingsopgave in te vullen (inclusief welke begrotingsartikelen precies op bezuinigd wordt)?

Antwoord op vraag 255

Onderstaande tabel geeft aan hoe de rijksbrede dekkingsopgave per ministerie is ingevuld. De tabel laat zien hoeveel meevallers en maatregelen zijn ingezet. De maatregelen bestaan uit bezuinigingen en verhogingen van niet-belastingontvangsten. De tabel bij vraag 9 bevat een uitsplitsing van de maatregelen per begrotingsartikel. Tabel 2 bij vraag 0 geeft een meerjarige samenvatting van de dekkingsopgave.

 
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

SZW

  • 486
  • 748
  • 2.225
  • 1.554
  • 1.297
  • 996

Meevallers

  • 477
  • 292
  • 336
  • 340
  • 384
  • 396

Maatregelen

  • 9
  • 456
  • 1.889
  • 1.215
  • 913
  • 600

OCW

  • 173
  • 258
  • 521
  • 629
  • 667
  • 595

Meevallers

102

  • 100
  • 165
  • 260
  • 328
  • 441

Maatregelen

  • 275
  • 158
  • 356
  • 369
  • 339
  • 154

VWS

17

274

107

  • 448
  • 491
  • 546

Maatregelen

  • 136
  • 136
  • 136
  • 441
  • 491
  • 491

Per saldo beeld

153

410

243

  • 7

0

  • 55

EZK (incl. NGF en KF)

  • 43
  • 108
  • 181
  • 287
  • 348
  • 256

Maatregelen

  • 43
  • 108
  • 181
  • 287
  • 348
  • 256

lenW (incl. MF en DF)

  • 137
  • 184
  • 181
  • 180
  • 181
  • 191

Maatregelen

  • 137
  • 184
  • 181
  • 180
  • 181
  • 191

JenV

  • 118
  • 172
  • 170
  • 166
  • 179
  • 190

Maatregelen

  • 118
  • 172
  • 170
  • 166
  • 179
  • 190

BZK (incl. KR, BES)

  • 232
  • 437
  • 280
  • 205
  • 162
  • 133

Maatregelen

  • 232
  • 437
  • 280
  • 205
  • 162
  • 133

Financiën

  • 28
  • 105
  • 103
  • 111
  • 110
  • 110

Maatregelen

0

0

0

  • 10
  • 10
  • 10

Belasting- en invorderingsrente (BIR)

  • 28
  • 105
  • 103
  • 101
  • 100
  • 100

LNV (incl. DGF en TF)

  • 2
  • 18
  • 19
  • 55
  • 71
  • 75

Maatregelen

  • 2
  • 18
  • 19
  • 55
  • 71
  • 75

HGIS (incl. BuZa en BHOS)

  • 17
  • 23
  • 21
  • 10
  • 11
  • 11

Maatregelen

  • 17
  • 23
  • 21
  • 10
  • 11
  • 11

Totaal

  • 1.220
  • 1.779
  • 3.594
  • 3.645
  • 3.515
  • 3.102

Vraag 256

Klopt het dat dit kabinet volledige emissievrije nieuwverkoop van auto's wil in 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 256

Het kabinet zet, als onderdeel van het additionele klimaatmaatregelen-pakket zoals gepresenteerd bij de Voorjaarsnota, niet met expliciete maatregelen in op volledig emissievrije nieuwverkopen in 2030. Dat neemt niet weg dat de benodigde emissiereductie in de mobiliteitssector fors is, en de sector ook al reeds, met inbegrip van de nieuw gepresenteerde maatregelen, een forse bijdrage levert aan de Nederlandse klimaatdoelen. In Europees verband is afgesproken dat nieuwe auto's vanaf 2035 emissievrij moeten zijn en vanaf 2030 schoner moeten zijn. Uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijkt dat Nederland afkoerst op circa 60% emissieloze nieuwverkopen in 2030. In die analyse is het in de Voorjaarsnota gepresenteerde klimaatpakket nog niet meegenomen. PBL zal in de KEV 2023 het aandeel emissieloze nieuwverkopen in 2030 opnieuw analyseren. Hieruit zal blijken wat het effect van dit maatregelenpakket is.

Vraag 257

Klopt het dat dit kabinet 30% minder methaan wil in 2030 dan in 2020 (Global Methane Pledge)? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 257

Het klopt dat het kabinet 30% minder methaan wil uitstoten in 2030 ten opzicht van 2020. Nederland heeft op 2 november 2021 tijdens de 26ste VN-klimaatconferentie (COP26) samen met 120 andere landen namelijk de Global Methane Pledge mee ondertekend. In de Nationale Methaanstra-tegie van november 2022 is aangegeven hoe het kabinet de Nederlandse methaanuitstoot in 2030 met 30% ten opzichte van 2020 wil gaan verminderen ten opzichte van 2020. Voor de landbouw, moet deze opgave onder andere worden gehaald met verdere uitvoering van het Klimaatak-koord, de structurele aanpak stikstof en de gecombineerde aanpak in het NPLG. Het NPLG dient in de veehouderij en akkerbouw 5 Mton broeikasgasreductie in 2030 te realiseren. Daarnaast is opgenomen dat het NPLG ten minste 3,82 Mton methaan moeten gaan opleveren in de veehouderij en akkerbouw. Dit wordt komende tijd verder uitgewerkt. Op dit moment is er nog geen nieuwe prognose te melden ten opzichte van de Nationale Methaanstrategie. Met de aanstaande Klimaat en Energie Verkenning 2023 zullen we een nieuwe prognose presenteren.

Vraag 258

Klopt het dat dit kabinet 2,5 miljoen woningen wil isoleren voor 2030? Wat is de laatste prognose voor 2030? Gaat het kabinet dit doel halen op basis van het huidige beleid?

Antwoord op vraag 258

Het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) heeft inderdaad als doelstelling om woningeigenaren en verhuurders te stimuleren en helpen om 2,5 miljoen woningen te isoleren, in de periode tot en met 2030. De afgelopen tijd is een breed pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter stimulering van isolerende maatregelen. Voor de verschillende sporen binnen het NIP wordt het behalen van de doelstellingen gemonitord. De huidige prognose is nog steeds dat we de beoogde aantallen gaan halen. Over de feitelijke realisatie zal in de voortgangsrapportage van 2024 van het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor het eerst worden gerapporteerd.

Vraag 259

Kunt u een overzicht geven - bij voorkeur in een tabel - van of en hoe het klimaatpakket en de kabinetsreactie op de parlementaire enquête Groningen verwerkt zijn in de Voorjaarsnota en de suppletoire begrotingen?

Antwoord op vraag 259

Parallel met de besluitvorming over deze Voorjaarsnota heeft besluitvorming over aanvullende klimaatmaatregelen plaatsgevonden. In totaal wordt er 28,0 miljard euro vrijgemaakt voor klimaatuitgaven. Dit wordt gedekt door 24,6 miljard euro uit het Klimaatfonds te onttrekken waarvoor in het coalitieakkoord al een reservering is getroffen op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën. Daarnaast wordt 2,5 miljard euro gedekt uit de SDE-meevaller, 350 miljoen euro via de BZK-begroting (coalitieakkoordreeks Energieprestatie-eisen nieuwbouw industrie) en 528 miljoen euro via de opbrengsten van het mobiliteitspakket.

Omdat het pakket specifiek is gedekt verhoogt het de totaaluitgaven niet t.o.v. het beeld uit de VJN. Zoals gebruikelijk bij investeringen zullen mogelijk later nog wel kasverschuivingen plaatsvinden.

Voor de verwerking van de kabinetsreactie op de parlementaire enquête Groningen verwijs ik u naar de tabel bij het antwoord op vraag 185.

Vraag 260

Hoeveel levert het op om een tweede schijf vermogensbelasting in box 3 in te voeren vanaf 20.000 euro van 49,5 procent?

Antwoord op vraag 260

De opbrengsten van een tweeschijvenstelsel binnen box 3, waarbij er een belasting van 49,5% wordt geheven vanaf 20.000 euro boven het huidige heffingsvrijvermogen van 57.000 euro, worden geraamd op 1,1 miljard euro vanaf 2024. Hierbij is uitgegaan van en een tarief in de eerste schijf van 33% procent in 2024 en 34% in 2025.

Vraag 261

Hoeveel levert het op een tweeschijvenstelsel in te voeren in box 3 waarbij over de eerste schijf tot 20.000 euro 36,93 procent belasting wordt betaald én over alles daarboven 49,5 procent?

Antwoord op vraag 261

De opbrengsten van een tweeschijvenstelsel binnen box 3, waarbij er een belasting van 36,93% wordt geheven vanaf de 20.000 euro boven het huidige heffingsvrijvermogen en een belasting van 49,5% boven de 20.000 euro, worden geraamd op 1,4 miljard euro in 2024 en 1,3 miljard euro vanaf 2025. Hierbij is uitgegaan van het huidige heffingsvrijvermogen van 57.000 euro.

Vraag 262

Kunt u een overzicht geven van alle (overige) doelstellingen die dit kabinet heeft, inclusief de meest recente prognose per doelstelling en een inschatting of deze doelstelling gehaald gaat worden?

Antwoord op vraag 262

  • • 
    Onlangs heeft het lid Klaver c.s. ook vragen gesteld aan de MinisterPresident over de voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 (d.d. 24 januari 2023)29. Deze vraag ziet o.a. op de 55% CO2-reductie, de halvering van de stikstofuitstoot, minder grondstoffenverbruik, schoon water, minder mensen en in het bijzonder kinderen in armoede, 1 miljoen extra huizen, halvering van het aantal verkeersslachtoffers en 3% van het bbp dat aan R&D uitgaven zou moeten worden besteed.
  • • 
    In zijn beantwoording heeft de Minister-President de Kamer laten weten dat het aantonen en bijhouden van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses een aangelegenheid is van de voor deze onderwerpen eerstverantwoordelijke bewindspersonen.
  • • 
    Voor de beantwoording van deze vraag verwijst het kabinet dus naar de verantwoordelijke bewindspersonen.
  • • 
    Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, uw Kamer hierover het beste informeren.

Vraag 263

Hoeveel levert het op om een miljonairsbelasting in te voeren van één % boven een vermogen van één miljoen euro? En twee % boven een vermogen van twee miljoen euro?

Antwoord op vraag 263

Aangenomen wordt dat bedoeld wordt een brede vermogensbelasting voor het gehele vermogen in boxen 1, 2 en 3 boven een miljoen euro in te voeren. Een vermogensbelasting over alleen het vermogen in box 3 zou naar alle waarschijnlijkheid tot grote verschuivingen van vermogen naar box 2 leiden. Een variant van een brede vermogensbelasting is onderzocht en doorgerekend voor het IBO Vermogensverdeling.30 Bij een tarief van één % en een vrijstelling van 1 miljoen euro per persoon is de opbrengst berekend op 3,6 miljard euro. Bij hogere tarieven zal de opbrengst naar rato hoger liggen. Naarmate het tarief hoger ligt zal de opbrengst negatief beïnvloed worden door weglekeffecten naar het buitenland. Er zijn op dit moment geen doorgerekende varianten met andere vrijstellingen beschikbaar.

Vraag 264

Hoeveel levert het op om een miljonairsbelasting in te voeren van 10% boven een vermogen van één miljoen euro? En 20% boven een vermogen van twee miljoen euro?

Antwoord op vraag 264

Zie antwoord op vraag 263.

Vraag 265

Hoeveel levert het op wanneer - naast het verhogen van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting (vpb) naar 36,93% - een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van 750.000 euro of meer belast met 49,5%? Met 50%? En 60%? En 70%? En 80%? En 90%? En 100%? Hoeveel levert zo'n extra tariefschijf op zónder dat de tweede schijf van de vpb naar 36,93% gaat, maar blijft op het huidige percentage van 25,8%?

Antwoord 265

Zoals in vraag 141 aangegeven is, levert een verhoging van de huidige tweede schijf naar 36,93 een budgettaire opbrengst op van 11,9 miljard euro.

De gevraagde inschatting van het budgettaire effect van het toevoegen van een additionele derde schijf met een hoog percentage is niet goed te geven vanwege de grote effecten op het vestigingsklimaat. In de volgende tabel staan de budgettaire cijfers weergegeven wanneer alleen rekening wordt gehouden met reguliere gedrags- en economische effecten voor beperkte tariefsaanpassingen. Dit zal echter zeer waarschijnlijk een overschatting zijn van de opbrengsten. Met dergelijke grote tariefsaanpassingen zal Nederland immers internationaal zeer uit de pas gaan lopen en kan een verplaatsing van winst naar het buitenland verwacht worden. Daarnaast wordt de prikkel om bedrijven op te splitsen en zo vaker gebruik te maken van het lage tarief versterkt. Ook heeft dit een negatief effect op het investeringsklimaat. Doordat de voorgestelde tariefsaanpassingen zeer groot zijn, zullen de gedragseffecten waarschijnlijk aanmerkelijk groter zijn dan de reguliere gedragseffecten. Dit zal leiden tot een aanmerkelijk lagere opbrengst.

Tabel 1: budgettaire effecten bij introductie derde schijf bovenop een tariefsverhoging naar 36,93% van de tweede schijf (exclusief additionele gedragseffecten) (in miljarden euro)1

 

Schijfgrens

36,93%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

750.000

0

2

8

13

19

25

31

36

1.000.000

0

2

7

13

18

24

29

35

5.000.000

0

1

5

10

14

18

22

26

1 In de tabel is alleen rekening gehouden met gedrags- en economische effecten voor beperkte tariefsaanpassingen. Vanwege additionele gedragseffecten zal het daadwerkelijke budgettaire effect waarschijnlijk lager uitvallen.

Vraag 266

Hoeveel levert het op wanneer - naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb naar 36,93% - een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van één miljoen euro of meer belast met 49,5%? Met 50%? 70%? En 80%? En 90%? En 100%? Hoeveel levert zo'n extra tariefschijf op zónder dat de tweede schijf van de vpb naar 36,93% gaat, maar blijft op het huidige percentage van 25,8%?

Antwoord op vraag 266

Zie antwoord op vraag 265.

Vraag 267

Hoeveel levert het op wanneer - naast het verhogen van de tweede schijf van de vpb naar 36,93% - een extra tariefschijf in de vpb wordt toegevoegd die winsten van vijf miljoen euro of meer belast met 49,5%? Met 50%? 70%? En 80%? En 90%? En 100%? Hoeveel levert zo'n extra tariefschijf op zónder dat de tweede schijf van de vpb naar 36,93% gaat, maar blijft op het huidige percentage van 25,8%?

Antwoord op vraag 267

Zie antwoord op vraag 265.

Vraag 268

Klopt het dat, gelet op het feit dat het accres voor medeoverheden wordt bepaald met de «trap-op- trap-af»-systematiek, het regeerakkoord stelt dat deze normeringssystematiek vanaf 2026 stopt, dit voor decentrale overheden financiële gevolgen heeft en vanaf 2026 wordt dan ook wel gesproken van een financieel ravijn, met de middelen die het kabinet in deze Voorjaarsnota beschikbaar stelt voor gemeenten, dit ravijn niet wordt gedempt? Kunt u in een meerjarig overzicht aangeven wat de omvang van het Gemeente- en Provinciefonds (2024-2028) geweest zou zijn bij het voortzetten van de «trap-op-trap-af»-systematiek en hoe die zich verhoudt tot de omvang van de fondsen volgens de Voorjaarsnota? Welke afzonderlijke maatregelen hebben geleid tot het verschil tussen de situatie zoals die zou zijn geweest bij voortzetting van de oude systematiek en de nieuwe systematiek?

Antwoord op vraag 268

Zie het antwoord op vraag 64.

Vraag 269

Heeft u, gelet op het feit dat volgens de omgangsvormen van Interbestuurlijke Verhoudingen overheden elkaar betrekken bij beleidsvoornemens die een andere overheidslaag raken en u in de Voorjaarsnota een nieuwe normering schetst van de fondsen vanaf 2027 op basis van een gemiddelde bbp-groei, bestuurlijk met de medeoverheden over deze beleidswijziging overlegd? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze normerings-systematiek vanaf 2027 wordt beoordeeld door de koepels?

Antwoord op vraag 269

Zie het antwoord op vraag 65.

Vraag 270

Welk uitvoeringsplan en tijdspad geldt, gelet op het feit dat de concretisering van het voornemen om het lokale belastinggebied te verruimen een belangrijke ontwikkeling is om de niet- taakgebonden kortingen op Gemeente- en Provinciefonds op te kunnen vangen, voor de verruiming van het lokale belastinggebied? Hoe wordt daarbij omgegaan met de mogelijkheid om dit te realiseren met een gelijkblijvende lastendruk voor inwoners en bedrijven (advies Rinnooy Kan)?

Antwoord op vraag 270

Zie het antwoord op vraag 66.

Vraag 271

Is er, gelet op het feit dat het kabinet de afgelopen periode diverse akkoorden heeft afgesloten met gemeenten over onder andere de hervormingsagenda jeugd, deze akkoorden zijn afgesloten onder de voorwaarde van structurele financiering en voldoende middelen na 2025 en dat de VNG heeft aangeven in gesprek te willen met het kabinet, waarbij ook de afgesloten akkoorden aan de orde komen, afstemming geweest en overeenstemming bereikt met de VNG over de hoogte van het accres van het gemeentefonds en hoe die zich verhoudt tot de uitvoerbaarheid van de afgesloten akkoorden?

Antwoord op vraag 271

Zie het antwoord op vraag 67.

Vraag 272

Kunt u, gelet op het feit dat het kabinet de oploop van de opschalings-korting voor gemeenten tot 975 miljoen euro vanaf 2026 handhaaft, aangeven hoe gemeenten invulling kunnen geven aan deze (niet taakgebonden) korting tegen de achtergrond van de maatschappelijke opgaven?

Antwoord op vraag 272

Zie het antwoord op vraag 68.

Vraag 273

Kunt u aangeven wat de consequenties zijn van afschaffen IACK zonder gratis kinderopvang? Kunt u kwantificeren wat het effect gaat zijn voor de koopkracht van huishoudens met kinderen?

Antwoord op vraag 273

De afgelopen periode is intensief gewerkt aan de uitwerking van het nieuwe stelsel. De herziening van het financieringsstelsel is ingrijpend voor zowel de kinderopvangsector als de ouders, als de uitvoering aan de kant van de overheid. Een abrupte stijging van de vraag in een sector die momenteel kampt met personeelstekorten en schaarste aan plekken kent, acht het kabinet onverantwoord. Dit vanwege de grote risico's voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang. Het is essentieel dat kinderopvang toegankelijk blijft en we de hoge kwaliteit van de kinderopvang die we hebben, behouden. Daarbij hebben de uitvoerders aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar is. Zeker gezien de lessen vanuit de kinderopvangtoeslag-affaire is een zorgvuldige en graduele invoering van het nieuwe stelsel voor zowel ouders, sector als uitvoerders cruciaal.

Vanaf 2025 zal geleidelijk en op een zorgvuldige manier, in twee stevige stappen worden toegegroeid naar het nieuwe financieringsstelsel via naar waarschijnlijkheid onder andere een aanpassing van de vergoedingsper-centages in het huidige stelsel31. Voor dit ingroeipad is in totaal 1,6 miljard beschikbaar gesteld. Momenteel worden er verschillende opties voor een concrete invulling van dit ingroeipad in kaart gebracht. Hierbij houden we rekening met de ontwikkeling van de vraag, schaarste in de sector en de uitvoerbaarheid binnen het huidige stelsel. Daarbij wordt ook gekeken naar de inkomenseffecten voor ouders gedurende de tijdelijke periode van ingroei in de jaren 2025 en 2026. Als duidelijk is hoe het ingroeipad eruit gaat zien kunnen ook de koopkrachteffecten in die jaren berekend worden. In 2027 wordt dan alsnog het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang ingevoerd met een inkomensonafhanke-lijke vergoeding van 96%. Daarmee komt een einde aan de tijdelijke periode van ingroei.

Het uitstel van de invoering van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang heeft geen directe gevolgen voor de afschaffing van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Deze wordt zoals in het Belastingplan 2023 (Kamerstuk 36 202) is geregeld vanaf 2025 uitgefaseerd. Daarbij geldt er conform de begrotingsregels ook een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Middels een simulatie kan inzicht gegeven worden in het financieel nadeel van de ouders die geen recht meer hebben op IACK. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

Bij de uitfasering behouden werkende ouders die op dit moment recht hebben op IACK recht op IACK zolang het jongste kind jonger dan 12 is. Dat geldt ook voor toekomstige ouders met kinderen die geboren zijn op of voor 31 december 2024. Voor deze twee groepen ouders (zogenaamde bestaande gevallen) heeft de afschaffing van de IACK geen gevolgen, en dus ook geen inkomenseffecten.

Toekomstige werkende ouders van kinderen die geboren worden op of na 1 januari 2025 (zogenaamde nieuwe gevallen) hebben nu geen recht op IACK, en krijgen in de toekomst ook geen recht op IACK. Dit effect komt niet tot uitdrukking in reguliere koopkrachtberekeningen. Berekeningen over inkomenseffecten van toekomstig beleid zijn altijd statisch: dat betekent dat veranderingen in de persoonlijke situatie, zoals de geboorte van een kind of het ouder worden van kinderen, niet worden meegenomen. Daarom is er «technisch gezien» geen sprake is van een inkomenseffect door het afschaffen van de IACK.

Hoewel er technisch gezien geen sprake is van een inkomenseffect, kan wel het financieel nadeel van nieuwe cohorten ouders die geen recht op IACK meer hebben ten opzichte van ouders die hier nog wel recht op hebben in beeld worden gebracht. Om dit inzichtelijk te maken is in de beantwoording van kamervragen van Maatoug en Kathmann van 21 december 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1606) een simulatie gemaakt van de hypothetische situatie waarin alle werkende ouders die nu IACK ontvangen, in 2023 abrupt het recht op IACK verliezen. Huishoudens die nu geen IACK ontvangen zijn niet meegenomen de analyse. Hieronder wordt die simulatie kort samengevat.

De simulatie heeft betrekking op 2023, omdat voor 2025 nog geen inkomensbeeld beschikbaar is dat kan worden gebruikt voor de analyse. Tabellen 1 en 2 tonen de uitkomsten van de simulatie. De tabellen tonen voor vier inkomensklassen het mediane inkomenseffect van het volledige verlies van recht op IACK. De uitkomsten zijn uitgedrukt in zowel euro's als %en, en zijn afzonderlijk weergegeven voor alleenstaande ouders en samenwonende ouders.

Het afschaffen van de IACK leidt tot een negatief inkomenseffect. Binnen elke inkomensklasse is sprake van aanzienlijke spreiding in de uitkomsten van de simulatie, vooral bij samenwonende ouders. Deze spreiding is niet zichtbaar in de tabel. Dat komt doordat de indeling naar huishoudinkomen nog niet zegt welk deel van het inkomen door de minstverdienende partner wordt verdiend en daarmee over verzilveringsproblematiek. Ook bij de hoogste inkomenscategorie kan het voorkomen dat de minstver-diener weinig IACK kan verzilveren, omdat de minstverdienende partner slechts een klein deel van het huishoudinkomen verdient. In zo'n geval is het effect van afschaffing ook relatief beperkt.

Tabel 1 Uitkomsten simulatie afschaffing IACK per 2023 voor huidige ouders met IACK (alleenstaande ouders)

 

Inkomenscategorie

Aantal

mediaan (€)

mediaan (%)

Lager dan modaal

87.300

  • 1.100
  • 3,3%

1-2x modaal

36.200

  • 2.700
  • 5,7%

2-3x modaal

8.100

  • 2.700
  • 4,0%

Meer dan 3x modaal

3.300

  • 2.700
  • 3,1%

Alle alleenstaande ouders

134.900

  • 2.500
  • 4,6%
  • Getallen zijn afgerond op honderden euro's

Tabel 2 Uitkomsten simulatie afschaffing IACK per 2023 voor huidige ouders met IACK (samenwonende ouders)

 

Inkomenscategorie

Aantal

mediaan (€)

mediaan (%)

Lager dan modaal

4.100

  • 200
  • 0,4%

1-2x modaal

249.500

  • 800
  • 1,4%

2-3x modaal

250.800

  • 2.600
  • 3,3%

Meer dan 3x modaal

199.200

  • 2.700
  • 2,5%

Alle samenwonende ouders

703.500

  • 2.400
  • 2,5%
  • Getallen zijn afgerond op honderden euro's

Bovenstaande tabellen betreffen alleen afschaffen IACK.

Vraag 274

Kunt u aangeven wat de precieze budgettaire gevolgen zijn voor Ontwikkelingssamenwerking de komende jaren, gezien een groot deel van de eerstejaarsopvang van asielzoekers gedekt wordt uit ODA-middelen?

Antwoord op vraag 274

Zie antwoord op vraag 61.

Vraag 275

Worden alle middelen voor het scholingsbudget in de WW doorgetrokken? Zo nee, welke niet, welk deel niet en waarom?

Antwoord op vraag 275

Vanaf dit jaar is er een structurele regeling voor het scholingsbudget in de WW. Er is jaarlijks 13,1 miljoen euro beschikbaar voor het UWV om scholingstrajecten in te kopen voor mensen in de WW. Dit is hetzelfde bedrag als dat er in 2022 beschikbaar was. Zie ook de Eerste suppletoire begroting 2022 van SZW en de begroting 2023 van SZW.

Vraag 276

Kunt u in een tabel aangeven (i) op welke departementen wordt gekort op de loon- en prijsbijstellingen, (ii) het bedrag waar het om gaat en (iii) wat de implicaties daarvan zullen zijn voor het departement?

Antwoord op vraag 276

Zie antwoord op vraag 18.

Vraag 277

Wat zijn de effecten van de doelmatigheidsgrens kinderopvangtoeslag (KOT) op de terugvorderingen? Wat zouden de effecten en kosten zijn als de doelmatigheidsgrens wordt verhoogd naar 500 euro, 800 euro en 1.000 euro?

Antwoord op vraag 277

Bij definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag worden de bruto-opvangkosten (tot aan de maximum uurprijs) op basis van de jaaropgaven van kinderopvangorganisaties vergeleken met de opgaven van burgers. Met de doelmatigheidsgrens wordt een beperkte afwijking in de opvanglasten, beneden een bepaald drempelbedrag en in het voordeel van de burger, niet naar beneden aangepast. Hierdoor ontstaan voor deze burgers op basis van deze grondslag geen terugvorderingen. Terugvorderingen op basis van andere grondslagen, zoals het inkomen, kunnen in deze situaties nog altijd ontstaan. Hierdoor vallen bepaalde terugvorderingen lager uit en ontstaan minder (kleine) terugvorderingen. Indien de doelmatigheidsgrens verder verhoogd wordt, waarmee het aantal toeslagbeschikkingen dat op basis van een te hoog aantal afgenomen opvanguren wordt vastgesteld zal stijgen, is de verwachting dat het aantal terugvorderingen structureel minder hoog komen te liggen. Dit zal de rechtmatigheid van Toeslagen mogelijk negatief kunnen beïnvloeden. De effecten van een verdere verhoging van de doelmatigheidsgrens zijn niet doorberekend.

Vraag 278

Is in de Voorjaarsnota ook extra geld uitgetrokken voor Groningen voor het jaar 2023? Zo ja, hoeveel en waar is dat te vinden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 278

Momenteel staan alle middelen die volgen uit de kabinetsreactie PEGA op de Aanvullende Post. Op dit moment werkt het Ministerie van EZK de aangekondigde maatregelen uit. Wanneer de plannen goed zijn uitgewerkt zullen de uitgaven middels een (suppletoire) begroting aan het parlement worden voorgelegd. Het streven is om de voor 2023 benodigde middelen via een ISB bij MN aan de Kamer te sturen, de middelen voor 2024 in de MN zelf.

Voor schade en versterking geldt wel dat er middels een ramingsbij-stelling vanaf 2023 extra geld is gereserveerd, voor 2023 gaat het om 277 miljoen euro.

Vraag 279

Zijn er in deze Voorjaarsnota bezuinigingen of ombuigingen voorzien op het anti- discriminatiebeleid?

Antwoord op vraag 279

Nee, deze Voorjaarsnota bezuinigt het kabinet niet op het anti-discriminatiebeleid.

Vraag 280

Waarom stijgt het aantal arme huishoudens met een uitkering als primaire inkomensbron van 125.000 in 2022, naar 145.000 in 2023 en naar 285.000 in 2024?

Antwoord op vraag 280

Het kabinet heeft in 2022 en 2023 een aantal maatregelen genomen om het effect van de stijgende prijzen op de kwetsbaarste huishoudens te dempen. Deels waren dit structurele maatregelen zoals het verhogen van het minimumloon met ruim 10% en de gekoppelde uitkeringen en de verhoging van de huurtoeslag, maar deels waren deze maatregelen ook incidenteel zoals de energietoeslag en de verhoging van de zorgtoeslag.

Door onder andere deze maatregelen is het aantal arme huishoudens met een uitkering gedaald van ca. 250.000 in 2021 naar 125.000 in 2022. De toename in 2024 is vooral toe te schrijven aan het vervallen van de tijdelijke maatregelen. Het kabinet heeft hier oog voor en zal in augustus de mogelijkheden bezien om deze groep te ondersteunen.

Vraag 281

Kunt u een overzicht geven waarin duidelijk wordt waar de bedragen die genoemd zijn in de (bijlage bij) de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquête voor zowel staand beleid als voor nieuw beleid zijn terug te vinden in de Voorjaarsnota 2023 en/of elders in de rijksbegroting?

Antwoord op vraag 281

Zie de tabel in het antwoord op vraag 185.

Vraag 282

Hoe wordt besloten hoe de extra middelen voor Groningen op de aanvullende post worden verdeeld? Worden hiervan ook middelen overgeheveld naar het Gemeente- of Provinciefonds of anderszins rechtstreeks beschikbaar gesteld aan decentrale overheden in Groningen?

Antwoord op vraag 282

Momenteel wordt verkend op welke manier de middelen beschikbaar worden gesteld aan decentrale overheden. Dit kan via specifieke uitkeringen gebeuren. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie zal het kabinet rekening houden met de wens van gemeenten om middelen waar mogelijk beschikbaar te stellen via het gemeentefonds.

Vraag 283

Klopt het de kosten voor de asielopvang stijgen van 5,2 miljard euro naar 13,9 miljard euro in de loop van vier jaar? Welke veronderstellingen ten aanzien van de instroom en het aantal benodigde opvangplekken liggen hieraan ten grondslag? Hoe verhouden deze veronderstellingen zich tot de scenario's die het COA bekend heeft gemaakt?

Antwoord op vraag 283

Uit de Voorjaarsnota volgt een tegenvaller op de asieluitgaven op de begroting van Justitie en Veiligheid. Dit is de reeks in tabel 32 van de Voorjaarsnota. Omdat een deel van de kosten voor de eerstejaarsasiel-opvang wordt gefinancierd uit Official Development Assistance (ODA) budget is er ook een tegenvaller op de begroting van BHOS. Deze reeks staat in tabel 77 van de Voorjaarsnota. Deze tegenvallers tellen op tot circa 8,7 miljard cumulatief in de periode 2023 tot en met 2026.

 

(in mln, + is saldobelastend)

2023

2024

2025

2026

Asieltegenvaller JenV VJN 2023 Asieltegenvaller BHOS VJN 2023

1.132,8

558,6

1.349,3

706,5

1.350,7

1.103,1

1.350,7

1.103,1

Totaal

1.691,4

2.055,8

2.453,8

2.453,8

In de Miljoenennota 2023 volgt uit de horizontale toelichting bij de uitgaven van Justitie en Veiligheid (Bijlagen Miljoenennota, p. 168) dat voor migratie in 2023 tot en met 2026 de budgetten in onderstaande tabel geraamd waren. Om de vergelijkbaarheid met de totale tegenvaller uit de Voorjaarsnota te bevorderen is in onderstaande tabel ook de ODA-bijdrage vanuit de begroting van BHOS weergegeven op de stand Miljoenennota 2023. Deze budgetten tellen op tot circa 8 miljard cumulatief in de periode 2023 tot en met 2026.

 

(in mln, + is saldobelastend)

2023

2024

2025

2026

Budget Migratie JenV MJN 2023

ODA bijdrage asiel BHOS MJN 2023

1.369,0

627,6

1.369,0

632,1

1.380,0

631,3

1.395,0

636,7

Totaal

1.996,6

2.001,1

2.011,3

2.031,7

De budgettaire bijstellingen in de Voorjaarsnota zijn in 2023 tot en met 2025 op basis van de instroom- en bezettingsinformatie die volgt uit het scenario medio van de Meerjaren Productie Prognose (MPP). In 2026 wordt uitgegaan van de budgettaire stand in het jaar 2025. Hieronder is de asielinstroom en gemiddelde bezetting bij het COA weergegeven die uit de MPP volgt voor 2023 tot en met 20 2532.

 
 

2023

2024

2025

Totale asielinstroom

66.910

63.240

66.240

Gemiddelde bezetting COA

61.455

84.320

111.665

Het bericht van het COA dat de opgave voor asielopvang slechts licht stijgt in 2023 is ten opzichte van de eerdere raming van het COA uit november 2022. Toen raamde het COA een opgave van 75.500 plekken eind 2023, terwijl de opgave die voor het COA volgt uit de laatste MPP 77.100 plekken op 1 januari 2024 is. De opgave van 77.100 voor het COA volgt uit de «COA prognosebezetting», die door het COA wordt opgesteld na afronding van de MPP. De benodigde capaciteit is niet hetzelfde als het aantal asielzoekers (de bezetting) dat wordt opgevangen. De benodigde capaciteit bij het COA ligt bijvoorbeeld hoger dan de verwachte bezetting vanwege de samenstelling van de groep bewoners op een kamer (waardoor soms een bed leeg blijft) en regulier onderhoud aan locaties.

Vraag 284

Wat is de reden dat de reeks van in totaal vier miljard euro wel ten laste van de EMU-schuld gaat (en de plafonds gecorrigeerd worden) en de langjarig reeks van 7,5 miljard euro niet? Hoe is de afweging gemaakt over de dekking en financiering van het totale Groningenpakket?

Antwoord op vraag 284

Zie het antwoord op vraag 191

Vraag 285

Hoe is het mandaat van 3,5 miljard euro voor «de kabinetsreactie PEAG» tot stand gekomen die in de beslisnota bij de Voorjaarsnota wordt genoemd? Hoe verhoudt dit mandaat zich tot het nu ingeboekte pakket, respectievelijk tot de destijds door Groningen en Drenthe gevraagde 34,5 miljard euro?

Antwoord op vraag 285

Zie het antwoord op vraag 201

Vraag 286

Hoe verhoudt de stijging van 5,2 miljard euro naar 13,9 miljard euro zich met de circa vijf miljard euro voor de periode 2023-2026 op bladzijde 73?

Antwoord op vraag 286

Zie antwoord op vraag 283

Vraag 287

In hoeverre zou het niet betalen van rekeningen in de toekomst, of het verliezen van arbitragezaken daarover, tot een gat in de EZK-begroting leiden en een noodzaak tot extra bezuinigingen op de rijksbegroting?

Antwoord op vraag 287

Deze uitgaven vallen onder het uitgavenplafond. Dat betekent dat hogere uitgaven of lagere ontvangsten leiden tot minder uitgavenruimte elders. De invulling hiervan zal te zijner tijd moeten worden bezien.

Vraag 288

Wat zijn naar de huidige inschatting de extra kosten voor versterking en schadeafhandeling die voortvloeien uit de aangekondigde beleidswijzigingen voor schade en versterking in de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire enquête? Hoe worden die gefinancierd?

Antwoord op vraag 288

Het kabinet zal alles doen wat nodig is om de schade in het gaswinnings-gebied te herstellen en ervoor te zorgen dat iedereen een veilige woning krijgt. Het kabinet heeft een raming gemaakt van de verwachte extra uitgaven als gevolg van de aanvullende maatregelen voor schade en versterken die in de kabinetsreactie zijn aangekondigd. Deze raming van de extra uitgaven heeft een omvang van € 3 miljard. Het kabinet gaat ervan uit dat dit bedrag toereikend is om aan deze kosten te voldoen. De raming betreft echter geen plafond. Het Kabinet doet wat nodig is, ook als dat uiteindelijk onverwacht toch meer blijkt te kosten. Deze € 3 miljard gaat ten laste van het EMU-saldo.

Vraag 289

Is het kabinet voornemens om op een later moment alsnog de basisbeurs te verhogen om studenten in tijden van gestegen energiekosten bij te staan? Wordt hier nader over besloten tijdens de augustusbesluitvorming omtrent het koopkrachtpakket voor het jaar 2024?

Antwoord op vraag 289

Als onderdeel van het koopkrachtpakket bij Prinsjesdag 2022 heeft het kabinet 500 miljoen uitgetrokken om de basisbeurs in het studiejaar 23/24 te verhogen met 164,30 euro voor alle uitwonende studenten en scholieren met recht op prestatiebeurs. Tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van OCW in november 2022 heeft het lid Van Meenen een motie ingediend met de strekking dat de basisbeurs ook in de studiejaren 24/25 en 25/26 verhoogd diende te worden (Kamerstuk 36 200, nr. 86). Als dekking werd het budget aangehaald dat resteert van het afschaffen van de halvering van het collegegeld. In de voorjaarsbesluit-vorming is besloten deze middelen in te zetten voor de rijksbrede dekkingsopgave.

Dit voorjaar heeft het kabinet mogelijkheden geïnventariseerd om kwetsbare huishoudens ook in 2024 tegemoet te komen als dat nodig is. Daarbij moeten eventuele maatregelen gericht zijn, omdat generieke steunmaatregelen voor energiekosten niet houdbaar zijn en ook huishoudens of bedrijven helpen die dat niet nodig hebben. Het kabinet heeft op dit moment dus geen voornemen om de basisbeurs te verhogen in de studiejaren 24/25 en 25/26. In augustus zal het kabinet bij de koopkrachtbesluitvorming definitief besluiten of en zo ja welke maatregelen ingezet worden.

Vraag 290

Wat is de reden dat in het extrapolatiejaar 2029 wel uitgaven voor schade worden geraamd maar niet voor versterking? Gaat het kabinet ervan uit dat na 2028 de versterkingsoperatie is afgerond en er daarna geen geld meer nodig zal zijn voor versterking?

Antwoord op vraag 290

Het kabinet gaat er inderdaad vanuit dat de versterkingsoperatie in 2028 wordt afgerond, zoals ook gemeld is in de kabinetsreactie op PEGA. De schadeafhandeling loopt wel door.

Vraag 291

Kunnen de mutaties in 2023 en 2024 die vallen onder de verzamelnaam «plafondcorrectie Groningen» afzonderlijk worden uitgesplitst en nader worden toegelicht?

Antwoord op vraag 291

De onderstaande tabel toont de uitsplitsing van deze reeks. Zoals in de Voorjaarsnota is aangegeven bevat de post de bijstellingen van de kosten voor het Norg-akkoord, de bijstelling van de ontvangsten van Energie Beheer Nederland (EBN) als gevolg de solidariteitsbijdrage. Ook bevat deze post vertraagde ontvangsten Mijnbouwwet die in 2022 gerealiseerd hadden moeten worden, maar net over de jaargrens in 2023 zijn ontvangen.

 

(in miljoenen euro, + is hogere uitgaven/ lagere ontvangsten)

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Bijstelling uitgaven en ontvangsten Norg-akkoord

  • 1.327

344

  • 10

0

0

0

Bijstelling dividend EBN als gevolg van de solidariteitsheffing

Bijstelling ontvangsten mijnbouwwet als gevolg van vertraagde ontvangst

381

0

0

0

0

0

2022

  • 1.713

0

0

0

0

0

Totale plafondcorrectie Groningen

  • 2.659

344

  • 10

0

0

0

Vraag 292

Kunt u een overzicht geven met de meest actuele cijfers van alle inkomsten uit de Groningse gaswinning voor de jaren 2022 en 2023 uitgesplitst naar feitelijke winning en inkomsten uit hoofde van het Norg-akkoord?

Antwoord op vraag 292

Gasbaten bestaan uit de ontvangsten op basis van de mijnbouwwet, dividend GasTerra en dividend EBN en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de productielocatie. Dit is naast het Groningenveld ook productie uit de kleine velden.

In 2022 is € 9.335 miljoen aan Norg-vergoeding betaald, dit betrof gasjaren 2020-2021 en 2021-2022. Van de betaalde vergoeding voor 2020 en 2021 komt 70% terug naar de Staat door het aandeel van EBN, winstaandeel en vpb. Voor 2022 ligt dat percentage door de solidariteitsbijdrage met 86% hoger. In 2023 zal naar verwachting € 1.277 mln aan Norg vergoeding betaald worden, waarvan dan ongeveer 70% terug zal vloeien naar de Staat.

Vraag 293

Welke inkomsten worden in deze Voorjaarsnota nog geraamd voor 2024 en latere jaren uit hoofde van Groningse gaswinning (de waakvlam), respectievelijk uit hoofde van het Norg-akkoord?

Antwoord op vraag 293

In de Voorjaarsnota wordt uitgegaan van sluiting van het Groningenveld in 2023. Daarom worden geen ontvangsten geraamd vanaf 2024 uit hoofde van Groningse gaswinning. Wel zullen EBN en NAM over gasjaar 2023-2024 Norg vergoeding ontvangen voor 1,3 bcm. De geraamde uitgaven hiervoor bedragen in 2028 € 968 mln incl. btw, en € 800 mln excl. btw. Ongeveer 70% hiervan vloeit terug naar de Staat. 40% loopt via EBN en het overige deel komt bij de Staat binnen via afdrachten van NAM (VPB en winstaandeel).

Vraag 294

Kunnen de effecten in kaart worden gebracht van de herinvoering van de inkomensafhankelijke bijdrage voor hulpbehoevenden, die gemeentelijke WMO-zorg krijgen, in het bijzonder voor hulpbehoevenden met een laag inkomen?

Antwoord op vraag 294

De financiële effecten van de maatregel voor burgers zijn afhankelijk van de nadere uitwerking van de maatregel. Uitgangspunt daarbij is wel dat in redelijkheid rekening zal worden gehouden met de financiële draagkracht van burgers.

In het kader van het wetsvoorstel dat wordt voorbereid, zullen ook de effecten op de regeldruk en het beroep op het zogenaamde «doenvermogen» van de burger in beeld worden gebracht. Bij de uitwerking van de maatregel zal het vermijden van onnodige regeldruk een van de ontwerp-criteria zijn. Daarnaast zal rekening worden gehouden met wat redelijkerwijs wel en niet kan worden verwacht van het doenvermogen van de betreffende burgers.

Vraag 295

Welke middelen staan nog op aanvullende post per departement en waarom zijn de middelen nog niet overgeheveld?

Antwoord op vraag 295

In onderstaande tabel is per departementale begroting opgenomen welke middelen op de Aanvullende Post zijn gereserveerd. Middelen die nog op de Aanvullende Post resteren zijn in afwachting van nadere uitwerking.

Resterende middelen op de Aanvullende Post

 

in duizenden euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Koninkrijksrelaties

0

6.796

1.700

1.699

1.699

1.699

Reservering CN augustusbesluitvorming

0

6.796

1.700

1.699

1.699

1.699

HGIS

164.577

0

53.000

0

0

0

Reservering Vredespaleis

0

0

53.000

0

0

0

in duizenden euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Reservering Oekraïne

164.577

0

0

0

0

0

Justitie en Veiligheid

235.000

26.000

1.531.234

26.000

216.000

26.000

Reservering opvang Oekraïense ontheemden

0

0

1.213.605

0

0

0

Reservering IND

0

0

101.629

0

0

0

Reservering spreidingswet

235.000

26.000

216.000

26.000

216.000

26.000

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

25.952

567.951

410.471

347.455

123.636

103.058

Compensatie huurbevriezing

0

0

0

40.000

40.000

40.000

Regiodeals

0

128.987

129.579

0

0

0

Reservering extra woningbouw

80

83

83

85

81

103

Reservering huisvesting Algemene Rekenkamer

10.618

10.618

10.619

10.619

10.618

10.618

Reservering POK

0

252

1.754

21.530

5.754

5.754

Reservering zekerheidsfonds

15.183

15.185

15.185

15.184

15.183

15.183

Volkshuisvestingsfonds

45

45

45

45

0

0

Woningbouwimpuls

26

223.885

67.214

100.000

0

5.400

Reservering ingroeipad en huisvesting statushouders

0

188.896

185.992

159.992

52.000

26.000

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

3.731

52.426

60.986

20.318

0

0

Invoering studiebeurs

3.731

52.426

60.986

20.318

0

0

Financiën

9.493

405.008

467.447

251.192

100.755

101.987

Reservering aanloopkosten MRB+

309

7.598

33.357

33.355

33.854

47.781

Reservering Box 3

3.054

66.169

30.000

28.839

16.800

0

Reservering herstel toeslagen/MSNP

0

276.501

346.380

142.204

0

0

Reservering POK: dienstverlening Belastingdienst

0

17.737

19.307

21.042

21.310

21.312

Uitvoeringskosten Belastingdienst

2.735

23.518

24.009

10.781

13.926

18.029

Voorziening laagdrempelige fiscale rechtshulp

3.395

13.485

14.394

14.971

14.865

14.865

Defensie

0

0

0

8.500.000

0

0

Reservering pensioenen Defensie

0

0

0

8.500.000

0

0

Infrastructuur en Waterstaat

120.931

150.756

198.554

592.879

590.984

590.993

Infra onderhoud mobiliteitsfonds

0

0

0

325.546

325.538

325.543

Lelylijn

22.101

53.497

106.991

267.333

265.446

265.450

Waterveiligheid

98.830

97.259

91.563

0

0

0

Economische Zaken en Klimaat

854.859

2.480.647

3.364.644

5.757.520

6.639.048

8.407.374

Aanvullende middelen klimaatakkoord

4.896

56.981

30.507

31.441

31.854

29.199

Energieprestatie-eisen nieuwbouw industriële gebouwen

0

53.094

53.094

84.944

84.943

84.944

Handhaving energiebesparingsplicht

0

0

0

0

14.865

14.865

Klimaat: warmtetransportnetwerk Zuid-Holland

453.378

0

0

0

0

0

Klimaat: waterstofopslag

0

37.165

0

0

0

0

Klimaatakkoord: Waterstofbackbone Gasunie

0

0

0

0

26.544

74.326

Reservering BAR

8.934

0

0

0

0

0

Reservering digitale veiligheid

170.000

0

0

0

0

0

Reservering Groningen

63.069

66.366

58.591

37.356

11.646

34.909

Stimulering ombouw laagcalorisch naar hoogcalorisch

37.162

42.050

0

0

0

0

Uitvoeringskosten klimaat

2.059

1.997

4.750

30.783

25.199

25.199

Vergroening reisvervoer en personengedrag

0

14.867

30.795

46.720

46.719

46.720

Verplicht percentage recyclaat in bouwmaterialen

75

613

737

1.032

0

0

Klimaatfonds

115.286

1.407.514

2.136.170

4.475.244

5.347.278

7.047.212

Reservering PEGA

0

800.000

1.050.000

1.050.000

1.050.000

1.050.000

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Maatregelenpakket aanpak stikstofproblematiek

125.479

969.091

762.857

3.281.400

3.333.687

3.472.701

(incl. Cie Hordijk)

116.279

180.600

85.808

268.744

112.018

108.303

NVWA

0

0

979

1.940

2.657

3.585

Transitiefonds

9.200

788.491

676.070

3.010.716

3.219.012

3.360.813

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2.500

265.383

474.348

522.582

549.652

537.003

Bescherming arbeidsmigranten (ci. Roemer)

0

5.000

453

399

0

0

Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden

500

109.288

147.061

206.183

206.512

199.041

Kinderopvang werkenden (uitvoeringskosten)

0

26.000

63.534

36.000

33.140

27.962

Loondoorbetaling bij ziekte

2.000

3.000

263.300

280.000

310.000

310.000

Gebaar van erkenning ouderen van Surinaamse herkomst

0

122.095

0

0

0

0

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

7.020

398.381

259.275

273.543

193.208

223.526

Duitse oorlogsuitkeringen

300

300

300

300

300

300

Eigen bijdrage huishoudelijke hulp

0

3.200

5.700

8.000

9.000

9.300

Envelop pandemische paraatheid

2.219

13.957

14.217

10.778

10.602

10.602

Opleidingsakkoord

0

50.000

50.000

30.000

0

0

in duizenden euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Passende zorg als norm in ZVW

0

0

0

53.434

5.542

7.124

Standaardisatie gegevensuitwisseling

1

328.424

185.438

170.698

167.764

196.200

Valpreventie bij 65-plussers (WMO)

0

0

0

333

0

0

Valpreventie bij 65-plussers (ZVW)

4.500

0

0

0

0

0

Volksziektes

0

2.500

3.620

0

0

0

Decentrale overheden

159.035

129.574

115.680

382.618

313.204

313.204

Jeugd conform advies CVW met aanvullende maatregelen

0

45.174

27.092

380.105

310.691

310.691

Overige dossiers medeoverheden

103.659

72.557

80.679

0

0

0

Reservering Compensatie Zeeland

5.728

2.513

2.513

2.513

2.513

2.513

Schrappen oploop opschalingskorting

2.844

9.330

5.396

0

0

0

Reservering inkomstenderving

46.804

0

0

0

0

0

Diversen

5.636

41.471

43.715

49.774

53.202

62.848

Werk aan Uitvoering

5.636

41.471

43.715

49.774

53.202

62.848

Vraag 296

Op welke wijze zal het voor de ingroei naar het nieuw financieringsstelsel kinderopvang, waarbij voor 2025 en 2026 respectievelijk 400 miljoen euro en 1200 miljoen euro gereserveerd, worden uitgegeven? Is dit geld enkel gereserveerd voor het verhogen van de kinderopvangtoeslag? Wat betekent dit concreet voor vergoeding van kinderopvang in percentages van de totale kosten (ook ten opzichte van het percentage van 96%)?

Welke mogelijkheden zijn er om met dit geld de inkomenseffecten van de afschaffing van de IACK per 2025 tegen te gaan: sommige ouders zullen hierdoor immers geen IACK en geen gratis kinderopvang krijgen?

Antwoord op vraag 296

Zie antwoord op vraag 273.

Vraag 297

Ter bestrijding van (kinder)armoede is voor 2023 onder meer besloten tot het verhogen en verbreden van het kindgebonden budget en verhoging van andere toeslagen. Kan het kabinet een opsomming geven van mogelijkheden ter bestrijding van (kinder)armoede voor 2024 en verder en deze opsomming idealiter classificeren op gerichtheid en kosten?

Antwoord op vraag 297

Zoals ook is aangegeven in de Kamerbrieven van 22 februari jl.33 en 28 april jl.34 heeft het kabinet tot nog toe vooral bekeken of er reeds stappen moesten worden gezet om het bestaande koopkrachtinstrumen-tarium in te kunnen zetten per 2024. Zoals aangegeven was dat niet het geval. Er zal in augustus breed worden gekeken naar de mogelijkheden die aansluiten bij de meest recente koopkracht- en armoedecijfers. Een uitputtende opsomming van de mogelijkheden, met gerichtheid en kosten, is momenteel niet voorhanden. Het kabinet zal putten uit de bestaande gegevens omtrent de doeltreffendheid en doelmatigheid van het instrumentarium voor zover bekend, zoals de publicatie Kansrijk armoedebeleid van het SCP en het CPB. Ook kan het kabinet putten uit het rapport van de Commissie sociaal minimum, dat mogelijk ook aanknopingspunten biedt op deze onderwerpen. Dat rapport wordt eind juni verwacht.

Vraag 298

Welke incidentele maatregelen lopen, gelet op het feit dat een deel van het koopkrachtpakket van augustus 2022 incidenteel was, af in 2024 en de latere jaren? Wat is de meest effectieve manier om dit koopkrachtgat te dempen, waarbij de bestrijding van (kinder)armoede de hoogste prioriteit heeft? Wat zijn alternatieve oplossingen?

Antwoord op vraag 298

Zie antwoord op vraag 92.

Vraag 299

Waarom is gekozen voor het dekken van de nominale rentetegenvaller, en niet de rentetegenvaller in reële termen?

Antwoord op vraag 299

Zie het antwoord op vraag 27.

Vraag 300

Kunt u in een tabel het geraamde EMU-saldo presenteren, bij voorkeur met drie decimalen of meer?

Antwoord op vraag 300

Zie hieronder een tabel met de geraamde EMU-saldo tot en met 2028.

 
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

EMU-saldo Voorjaarsnota 2023

  • 2,639%
  • 3,023%
  • 2,990%
  • 3,749%
  • 3,108%
  • 3,463%

Vraag 301

Is het, stel dat er de politieke wens is om de bijdrage aan de eerstejaars-asielopvang vanuit het ODA-budget te maximeren, per direct uitvoerbaar? Zo niet, op wat voor termijn wel?

Antwoord op vraag 301

Conform de richtlijnen van de OESO worden uitgaven voor eersteljaars-opvang van asielzoekers als ODA aangemerkt en derhalve bekostigd vanuit het ODA-budget. Het maximeren van de bijdrage uit het ODA-budget zou leiden tot een budgettair knelpunt, afhankelijk van de hoogte van het plafond. Het oplossen hiervan kan bij de reguliere begrotingsmomenten, maar zou conform de begrotingsregels van het kabinet ten koste gaan van uitgaven elders op de rijksbegroting. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om niet te maximeren.

Vraag 302

Klopt het dat u voornemens bent het grootste deel van het Klimaatfonds dit jaar al vast te leggen in verplichtingen?

Antwoord op vraag 302

Zie antwoord op vraag 193.

Vraag 303

Hoeveel ruimte resteert nog in het Klimaatfonds en welk deel daarvan is reeds geoormerkt voor specifieke projecten?

Antwoord op vraag 303

Zie het antwoord op vraag 194.

Vraag 304

Klopt het dat de eerstejaarsopvangskosten al sinds 1992 uit het ODA-budget worden gefinancierd? Wat was destijds de reden om hiertoe te besluiten?

Antwoord op vraag 304

In 1988 is door het Development Assistance Committee (DAC) van de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) besloten dat dat eerstejaars opvang van asielzoekers als ODA mag worden gerapporteerd. In 1992 is dat voor de eerste keer ook daadwerkelijk gedaan door vijf donoren, waaronder Nederland. In de nota Buitenlanduitgaven (een voorloper van de HGIS-nota, Kamerstuk 22 610, nr. 2) is aangegeven dat, ter compensatie van de financiële gevolgen van het asielbeleid, «in de jaren na 1991 OS een bijdrage zal leveren in de kosten van opvang van deze asielzoekers van ten hoogste 420,2 miljoen gulden.» Mede door de grote toestroom van (ex-)Joegoslaven werd in 1992 voor het eerst een OS-bijdrage van 175 miljoen gulden voor de opvang van asielzoekers uit DAC-landen als ODA gerapporteerd.

Vraag 305

Waarom wijkt u af van het feit dat SDE-middelen die overblijven altijd worden gestort in de begrotingsreserve?

Antwoord op vraag 305

Als gevolg van hogere energieprijzen zijn de prognoses van de SDE-uitgaven naar beneden bijgesteld. De subsidieregeling vergoedt namelijk de onrendabele top van projecten, en deze wordt kleiner bij hogere energieprijzen waardoor de subsidie-uitgaven lager zullen zijn. Naar verwachting liggen de energieprijzen de komende jaren gemiddeld hoger dan waar in eerdere ramingen rekening mee is gehouden.

In september 2022 is naar aanleiding van de energiecrisis een aanvullend koopkrachtpakket vormgegeven. Dit betreft een integraal pakket met uitgavenmaatregelen zoals het prijsplafond voor consumenten, dat deels door inkomstenmaatregelen is gedekt. In september is het pakket niet volledig gedekt. De resterende dekkingsopgave was circa 5 miljard euro. Daarom kiest het kabinet ervoor de vrijvallende middelen in de jaren 2023 tot en met 2025 niet te storten in de begrotingsreserve, maar ook in te zetten ter dekking van het energiepakket.

Daarbij is de begrotingsreserve van voldoende omvang (5 miljard euro) om eventuele schommelingen in de SDE-uitgaven voor de komende jaren mee op te kunnen vangen.

Vraag 306

Kunt u een berekening geven van de totale, meerjarige omvang van de SDE-meevaller en hoe u voorstelt deze in te zetten?

Antwoord op vraag 306

Zie antwoord op vraag 195.

Vraag 307

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich de komende periode naar verwachting?

Antwoord op vraag 307

Zie antwoord op vraag 196.

Vraag 308

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 308

Zie antwoord op vraag 197.

Vraag 309

Wat was het gevolg van de bruto nationaal inkomen (bni)-bijstelling door de herrekening van het CBS voor het ODA-budget en de EU-afdrachten (https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2022/38/beter-zicht-op-multinationals-leidt-tot-bijstelling-bni)?

Antwoord op vraag 309

Het CPB heeft de bijstelling van het bni door het CBS meegenomen in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023. Voor de berekening van het ODA-budget wordt gewerkt met het gerapporteerde bni-cijfer in het CEP. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen het bni voor en na de CBS-bijstelling. De gerealiseerde ODA-prestatie over 2022 is gerapporteerd in het HGIS-jaarverslag. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over het effect van deze bijstelling van het bni door het CBS op de EU-afdrachten.35 Het gevolg voor de EU-afdrachten is dat Nederland in de nacalculatie over 2022 een incidentele meevaller heeft geboekt van 556 miljoen euro. De tabel hieronder geeft het precieze effect van deze nacalculatie van 2022 weer.

Tabel 1: nacalculatie 2022 (in miljoen euro; Europese Commissie)

 

Lidstaat

Bruto

Herverdeling

Netto

België

272

  • 199

73

Bulgarije

49

  • 28

21

Tsjechië

46

  • 98
  • 52

Denemarken

192

  • 133

59

Duitsland

1.681

  • 1.460

221

Estland

32

  • 12

19

Ierland

231

  • 131

100

Griekenland

34

  • 74
  • 40

Spanje

92

  • 489
  • 397

Frankrijk

758

  • 987
  • 228

Kroatië

58

  • 22

35

Italië

788

  • 703

85

Cyprus

12

  • 9

3

Letland

28

  • 13

14

Litouwen

51

  • 22

29

Luxemburg

74

  • 21

52

Hongarije

72

  • 59

13

Malta

16

  • 6

11

Nederland

  • 215
  • 341
  • 556

Oostenrijk

203

  • 161

42

Polen

675

  • 237

438

Portugal

17

  • 84
  • 67

Roemenië

207

  • 101

106

Slovenië

18

  • 21
  • 3

Slowakije

59

  • 41

18

Finland

67

  • 99
  • 32

Zweden

245

  • 209

36

Totaal

5.761

  • 5.761

0

Vraag 310

Welke middelen van de aanvullende post zijn gebruikt voor de rijksbrede dekkingsopgave?

Antwoord op vraag 310

Alleen een reservering voor en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is direct vanaf de Aanvullende Post (AP) ingezet voor de rijksbrede dekkingsopgave. De middelen voor OCW waren gereserveerd voor de herinvoering van de basisbeurs. Door een trager ingroeipad dan ingeschat in het coalitieakkoord, is niet de gehele reeks overgeheveld van de AP naar de OCW-begroting. Deze middelen zijn wel als reservering behouden op de AP, mochten de ramingen van de herinvoering van de basisbeurs tegenvallen. Dit is niet het geval, waardoor het gereserveerde bedrag in 2023 (60,4 miljoen euro) vrij kan vallen.

Inzet middelen Aanvullende Post voor rijksbrede dekkingsopgave

 

in duizenden euro

2023

2024

2025

2026

2027

2028

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

  • 60.406

0

0

0

0

0

Inzet middelen invoering studiebeurs

  • 60.406

0

0

0

0

0

Vraag 311

Welke middelen van de extra tranche loon- en prijsbijstelling die is aangekondigd met de Najaarsnota vorig jaar, zijn uitgekeerd en aan wat?

Antwoord op vraag 311

Bij Voorjaarsnota is er aan departementen een regulier deel loon- en prijsbijstelling over 2023 uitgekeerd. Tevens is er een extra deel prijsbijstelling uitgekeerd over 2022. Deze eenmalige extra prijsbijstelling komt voort uit de toezegging uit de Najaarsnota 2022 om de (semi-)collectieve sector structureel extra te compenseren voor de hoge inflatie. Zowel het reguliere deel loon- en prijsbijstelling over 2023 als de extra prijsbijstelling over 2022 zijn dit voorjaar volledig uitgekeerd aan de departementen. De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling naar begrotingsartikelen gebeurt naar eigen invulling op de departementale begrotingen en is verwerkt in de eerste suppletoire begroting. Een aantal departementen heeft ervoor gekozen een gedeelte van de uitgekeerde LPO te gebruiken als invulling van de rijksbrede dekkingsopgave.

Vraag 312

Welke maatregelen zijn genomen tussen het moment waarop de publicatie van de Voorjaarsnota in eerste instantie was voorzien en het moment dat de Voorjaarsnota werd gepubliceerd?

Antwoord op vraag 312

De Voorjaarsnota dient op basis van de Comptabiliteitswet uiterlijk 1 juni aan het parlement te worden verzonden. Dit jaar heeft het kabinet de Voorjaarsnota op 28 april aan uw Kamer aangeboden, zodat er voldoende tijd is voor een zorgvuldige behandeling en de suppletoire begrotingswetten voor het zomerreces te autoriseren. De wijze waarop de besluitvorming tot stand komt en de afwegingen die daarbinnen worden gemaakt is een kabinetsintern proces. Het kabinet heeft de uitkomst van dit proces aan u voorgelegd in de Voorjaarsnota.

Vraag 313

Kunt u een overzicht geven van 1980 tot en met 2028 van de OS-uitgaven, de totale asieluitgaven, de asieluitgaven uit ODA en het percentage van het ODA-budget dat wordt besteed aan asiel?

Antwoord op vraag 313

Zie antwoord op vraag 59.

Vraag 314

Tot welke maatregelen heeft het kabinet besloten aan het eind van de voorjaarsbesluitvorming? Welke maatregelen zijn genomen in de laatste discussierondes en in de ministerraad?

Antwoord op vraag 314

De wijze waarop de besluitvorming tot stand komt en de afwegingen die daarbinnen worden gemaakt is een kabinetsintern proces. Het kabinet heeft de uitkomst van dit proces aan u voorgelegd in de Voorjaarsnota.

Vraag 315

In hoeverre houdt de uitgavenraming van de investeringsfondsen (in oprichting) rekening met het risico van onderlinge verdringing gegeven de krapte op de arbeidsmarkt en andere markten, en daardoor veroorzaakte vertraging/onderuitputting?

Antwoord op vraag 315

Zie antwoord op vraag 199.

Vraag 316

In hoeverre passen a) het invullen van de rijksbrede dekkingsopgave vanuit het mobiliteitsfonds en het Deltafonds, b) de aanwending van het Nationaal Groeifonds voor de tijdelijke verhoging van de werkkostenre-geling naar drie % en c) het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel binnen de doelstellingen van deze fondsen?

Antwoord op vraag 316

Een belangrijke reden voor het inrichten van een begrotingsfonds is om financiële middelen meerjarig te reserveren voor specifieke doelen. Middelen kunnen alleen vanuit het fonds worden uitgekeerd als zij voldoen aan de doelstellingen van het fonds. Hieraan staat niet in de weg dat het kabinet uiteindelijk kan besluiten middelen aan het fonds te onttrekken, ten behoeve van andre prioriteiten. Op deze manier maken ook de fondsmiddelen onderdeel uit van de integrale besluitvorming. Dit is gebeurd voor het invullen van de rijksbrede dekkingsopgave of in het geval van het Nationaal groeifonds voor de tijdelijke verhoging van de werkkostenregeling (WKR) en het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. In het geval van de WKR en het tolvrij maken van de Westerscheldetunnel is dit gedaan naar aanleiding van een motie.36

Vraag 317

Klopt het dat eerder door middel van een kasschuif een ombuiging op een OS-beleidsprogramma is afgewend? Zou dat, puur technisch gesproken, nu opnieuw kunnen?

Antwoord op vraag 317

Bij de Ontwerpbegroting 2021 is er vanuit latere jaren 464 miljoen naar 2020, 2021 en 2022 geschoven. Dit had mede ten doel om ombuigingen op lopende programma's als gevolg van een verwachtte daling in het BNI door de COVID-pandemie zoveel mogelijk te voorkomen. Deze schuif is bij voorjaarsnota 2021 teruggedraaid vanwege de verhoging van het ODA-budget door de positieve macro-economische ontwikkeling. Daarnaast is bij de Voorjaarsnota 2022 in totaal 150 miljoen van 2023 en 2024 naar 2022 geschoven voor de opgang van Oekraïense vluchtelingen. Het aanvragen en toestaan van kasschuiven wordt behandeld bij de besluitvorming in het voorjaar, onder de voorwaarde dat het past binnen het rijksbrede beeld.

Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken.

Vraag 318

Wat betekent het niet toekennen van de loon- en prijsbijstelling aan het Klimaatfonds en het Nationaal Groeifonds voor het doelbereik van deze fondsen, waaronder de Klimaatambitie?

Antwoord op vraag 318

Zie antwoord op vraag 198.

Vraag 319

In hoeverre heeft het kabinet bij de neerwaartse bijstelling van het verwachte bedrag aan afstel over de resterende belastingschuld rekening gehouden met de faillissementskansen van andere bedrijfsvormen dan NV's en BV's, en wat betekent dat voor de raming?

Antwoord op vraag 319

Bij de bijstelling van het verwachte bedrag aan afstel zijn verschillende bronnen van informatie betrokken. Hierbij gaat het om eigen analyses van de pre-coronawinsten van bedrijven met belastingschuld, de analyse van het CPB van faillissementskansen37, feitelijke cijfers over het aantal faillissementen38, en de voortdurende monitoring van de mate waarin ondernemers wel en niet voldoen aan de coronabetalingsregeling van de Belastingdienst. Bij de eerste twee analyses is alleen gekeken naar BV's en NV's. Hoewel het merendeel van de ondernemers met coronabelasting-schuld IB-ondernemer is, hebben BV's en NV's veruit het grootste aandeel in de totale belastingschuld. Deze analyses zijn dus geschikt als basis voor een schatting van het te innen bedrag, maar minder geschikt als basis voor een schatting van het totale aantal ondernemers met betalingsproblemen. De statistiek over faillissementen en de monitoring van betalingsachterstanden betreft wel alle ondernemers met een coronabelasting-schuld. Ook faillissementskansen van andere bedrijfsvormen dan BV's en NV's zijn dus meegewogen.

Vraag 320

Wat zijn de risico's voor de begroting bij een lagere aflossing van uitstaande schulden dan momenteel geraamd?

Antwoord op vraag 320

Per 1 april 2023 bedroeg de resterende belastingschuld op grond van de bijzondere regeling voor uitstel van betaling in verband met het corona-virus ca. 16,7 miljard euro. Het Ministerie van Financiën corrigeert de verwachte ontvangsten in de Voorjaarsnota op EMU-basis voor betalingen op deze schuld en houdt er hierbij rekening mee dat een deel van de schuld niet afbetaald wordt, bijvoorbeeld als gevolg van faillissement. De verwachte hoeveelheid «afstel» in de Voorjaarsnota is ingeschat op ongeveer 2,5 miljard euro. Dit is echter met onzekerheid omgeven. Het nog te ontvangen bedrag kan daarom nog lager of juist hoger uitvallen dan momenteel geraamd. Dit verschil leidt tot een mutatie (verbetering of verslechtering) van de EMU-schuld.

Vraag 321

Klopt het dat het EMU-saldo in 2023 in principe ruimte laat voor een kasschuif, waarbij middelen uit de ODA-buffer van '27 en '28 naar voren gehaald worden?

Antwoord op vraag 321

Zie antwoord op vraag 317.

Vraag 322

Welk deel van het ODA-budget is in 2023 juridisch verplicht? Is er vanuit dat perspectief wel ruimte om om te buigen op de beleidsartikelen?

Antwoord vraag 322

Het ODA-budget op de BHOS-begroting is in 2023 grotendeels juridisch verplicht, namelijk voor 84%. De mogelijkheden om in 2023 om te buigen zijn daardoor beperkt. Zoals toegezegd in het commissiedebat over humanitaire hulp van 11 mei 2023 zal de Minister voor BHOS de invulling per (sub)begrotingsartikel en de gevolgen hiervan in de stukken voor Prinsjesdag inzichtelijk maken. Zoals ook toegezegd zal zij daarbij zoveel als mogelijk rekening houden met juridische verplichtingen.

Vraag 323

Hoeveel wordt er precies bezuinigd (incidenteel, structureel en cumulatief) de komende jaren? Kunt u dit weergeven in een heldere tabel?

Antwoord op vraag 323

De tabel bij vraag 9 geeft een totaaloverzicht van alle maatregelen voor de rijksbrede dekkingsopgave. In deze tabel wordt zichtbaar welke maatregelen incidenteel en structureel zijn. Cumulatief is tot en met 2028 in totaal voor 14,2 miljard euro aan maatregelen genomen. Het totaal aan maatregelen in 2028 is 2,2 miljard euro. Hiervan is 2,0 miljard euro bezuinigingen op de uitgaven en 200 miljoen euro aan maatregelen die leiden tot hogere niet-belastingontvangsten.

Vraag 324

Kan het kabinet gedetailleerd aangeven op welk bedrag de uiteindelijke kosten van het energieplafond gesteld worden en hoe het bijbehorende dekkingspakket er nu uitziet?

Antwoord op vraag 324

Zie antwoord op vraag 184.

Vraag 325

Hoe gaat het kabinet er in de besluitvorming over het vervolg van de koopkrachtcompensatie rekening mee houden dat gepensioneerden bij uitstek kwetsbaar zijn voor hoge energiekosten?

Antwoord op vraag 325

Bij de afweging in augustus over op welke manier de koopkrachtmaatre-gelen voor komend jaar worden doorgezet, wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met het feit dat het effect van de hogere energieprijzen verschilt tussen huishoudens. De stresstest naar de kosten van levensonderhoud door het CPB wijst uit dat lage inkomens en met name uitkeringsgerechtigden meer risico lopen op betaalbaarheidsproblemen dan andere groepen. Ondanks dat betaalbaarheidsproblemen ook aanwezig zijn onder werkenden, zelfstandigen en gepensioneerden, is de kans hierop voor deze groepen relatief kleiner. Huishoudens met een betaalbaarheidsprobleem hebben niet alleen vaker een laag inkomen, ze zijn ook vaker alleenstaand, huurder en afhankelijk van toeslagen. Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 28 april heeft het kabinet gerichte steunmaatregelen onderzocht voor de groep huishoudens voor wie de verduurzamingsslag en de loonstijging in de komende jaren niet voldoende zijn om rond te komen.39

Vraag 326

Hoe gaat het kabinet voorkomen dat senioren die niet het allerlaagste inkomen hebben, maar wel kwetsbaar zijn voor hoge energielasten en stijgende prijzen, achterblijven als koopkrachtcompensatie gerichter (en niet op hen) wordt ingezet?

Antwoord op vraag 326

Het kabinet is zich bewust van het feit dat koopkrachtondersteuning voor een groep huishoudens nodig kan zijn om niet in financiële problemen te komen. We hebben in Nederland te maken met een breed vraagstuk van bestaanszekerheid, en we maken in augustus een integrale afweging hoe we de kwetsbare groepen kunnen ondersteunen. Zoals blijkt uit de stresstest naar de kosten van levensonderhoud door het CPB dat huishoudens met een betaalbaarheidsprobleem niet alleen vaker een laag inkomen hebben, maar ze zijn ook vaker alleenstaand, huurder en afhankelijk van toeslagen. Vanuit een integrale analyse, waarin zowel ouderen als anderen groepen worden meegenomen, zal besluitvorming plaatsvinden over de manier waarop maatregelen kunnen worden ingezet om kwetsbare huishoudens te ondersteunen.

Vraag 327

Hoe gaat het kabinet er in de besluitvorming over het vervolg van de koopkrachtcompensatie rekening mee houden dat gepensioneerden bij uitstek kwetsbaar zijn voor hoge energiekosten?

Antwoord op vraag 327

Zie antwoord op vraag 325.

Vraag 328

Hoe gaat het kabinet voorkomen dat senioren die niet het allerlaagste inkomen hebben, maar wel kwetsbaar zijn voor hoge energielasten en stijgende prijzen, achterblijven als koopkrachtcompensatie gerichter (en niet op hen) wordt ingezet?

Antwoord op vraag 328

Zie antwoord bij vraag 326.

Vraag 329

Bij welke begrotingsfondsen is er een fondsbeheerder namens het Ministerie van Financiën?

Antwoord op vraag 329

Op dit moment kent de Rijksbegroting de onderstaande begrotingsfondsen op grond van artikel 2.11 van de Comptabiliteitswet 2016. Daarbij zijn ook de begrotingsfondsen in oprichting opgenomen. Voor deze fondsen geldt dat de instellingswet in behandeling is bij het parlement.

  • • 
    Gemeentefonds
  • • 
    Provinciefonds
  • • 
    BES-fonds
  • • 
    Mobiliteitsfonds
  • • 
    Deltafonds
  • • 
    Diergezondheidsfonds
  • • 
    Defensiematerieelbegrotingsfonds
  • • 
    Nationaal Groeifonds
  • • 
    Klimaatfonds (in oprichting)
  • • 
    Transitiefonds Landelijk Gebied en Natuur (in oprichting).

De Minister van Financiën is in beginsel geen medefondsbeheerder bij begrotingsfondsen. Dit is wel het geval voor het Gemeentefonds, het Provinciefonds en het Nationaal Groeifonds.

Vraag 330

Wat zijn de gevolgen van de verdere rentestijging sinds het opstellen van het CEP 2023 voor de begroting?

Antwoord op vraag 330

Twee keer per jaar, in de Voorjaarsnota en de Miljoenennota, worden de gevolgen van de ontwikkeling in de rente doorberekend in de meerjarenbegroting. Dit gebeurt op basis van respectievelijk de CEP en de MEV, beide publicaties van het CPB. Dit betekent dat de gevolgen van de ontwikkeling van de rente sinds CEP 2023 voor de begroting zichtbaar wordt in de Miljoenennota 2024.

Vraag 331

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil, en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich de komende periode naar verwachting?

Antwoord op vraag 331

Zie antwoord op vraag 196.

Vraag 332

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 332

Zie antwoord op vraag 197.

Vraag 333

In hoeverre is de prognose van 5,0% stijging van de contractlonen in 2023 nog realistisch? Klopt het dat volgens cijfers van het AWVN alleen al in april de contractlonen met 7,6% zijn gestegen?

Antwoord op vraag 333

Het klopt dat AWVN laat zien dat de contractlonen stijgen met 7,6% in april. Hierin wordt gekeken naar de stijging van contractlonen in nieuw afgesloten contracten op jaarbasis. Deze cijfers zijn dus niet representatief voor de gemiddelde loonstijging. De gemiddelde stijging van de contractlonen wordt bijgehouden door het CBS.

De meest recente CBS cijfers tonen voor de eerste maanden van 2023 inderdaad een stijging van CAO lonen die op of net boven de 5,0% ligt. De ontwikkeling van CAO-lonen in de rest van 2023 is onzeker. De meeste recente CPB raming uit maart verwacht een stijging van 5% voor het jaar 2023.

Vraag 334

Klopt het dat de stijging van de contractlonen steeds verder lijkt te versnellen? Klopt het dat dit onder andere het geval is bij het streekvervoer, de rechtbanken, de ziekenhuizen, de schoonmakers en het FNV-personeel?

Antwoord op vraag 334

Sinds januari 2022 lijkt er sprake te zijn van een snellere stijging van de CAO-lonen dan voorheen. Nadat de lonen in 2022 zijn achtergebleven bij de stijging van de prijzen (3,1% tegenover een inflatie van 10%), zien we de loongroei de laatste maanden toenemen. In recent afgesloten cao's is de loongroei toegenomen tot circa 7,5% op jaarbasis. Het CPB verwacht dan ook dat de loongroei met 5% hoger zal zijn dan de inflatie van 3%. Hiermee wordt slechts een deel van de gemiste loongroei ingehaald, zoals ook de daling van de arbeidsinkomensquote (AIQ) in 2022 (en geraamd voor 2023) laat zien. Zie ook het antwoord op vraag 333 en vraag 160.

Vraag 335

Klopt het de versnelling van de stijging van de contractlonen heeft geleid tot het dreigement van de president van DNB om via verdere renteverhogingen alle vormen van economische activiteit te smoren? Is het geneesmiddel (hogere rente) hier niet erger dan de kwaal, oftewel staat het middel nog wel in verhouding tot het doel (lagere inflatie)? Hoeveel economische groei kost de hogere rente? Hoeveel economische groei levert lagere inflatie op? Kan het kabinet het risico van beleidsovers-hooting uitsluiten?

Antwoord op vraag 335

Tot recent werd de inflatie gedreven door de tijdelijke externe schok van stijgende energieprijzen. Gasprijzen liggen inmiddels weer op het niveau van voor de oorlog. De inflatie in de eurozone en in Nederland ligt echter nog steeds ruim boven de doelstelling van de ECB, met resp. 7,0% en 5,9% in april. Onderliggend laat de kerninflatie (geschoond voor voedsel-en energieprijzen) nog geen teken van afkoeling zien. De inflatiedynamiek zit daarmee nu in een nieuwe fase van overwegend binnenlandse prijsdruk. Dit is zichtbaar in toegenomen bedrijfswinsten en meer recentelijk een versnelling van de loongroei. De binnenlandse inflatiedruk is het gevolg van krapte en oververhitting. Er bestaat daarmee een onbalans tussen vraag en aanbod. Zolang deze krapte voortduurt zal de opwaartse druk op de prijzen blijven bestaan. Dit is nadelig voor de economische groei. Onderzoek van het IMF laat zien dat voor geïndustrialiseerde landen een negatief effect optreedt op de groei bij inflatieniveaus boven de 3%. Om het risico op langdurige hoge inflatie te beperken is afkoeling van de economische activiteit daarom noodzakelijk, waarbij de vraag afneemt en in lijn komt met het aanbod.

In de eurozone is de ECB primair verantwoordelijk voor het waarborgen van prijsstabiliteit. In lijn hiermee heeft de ECB een pad van monetaire verkrapping ingezet. Zo heeft de ECB de netto-aankopen van obligaties beëindigd en is de meest relevante beleidsrente, de depositorente, inmiddels verhoogd van minus 0,5% tot 3,25%. Door de financieringskosten in de economie te verhogen tracht de ECB de inflatie te beteugelen via het afremmen van de economische activiteit. Daarbij heeft de ECB aangegeven naar verwachting nog niet klaar te zijn met het verhogen van de rente, gegeven het huidige inflatiebeeld.

Daarnaast is het belangrijk dat begrotingsbeleid de inflatie zo min mogelijk aanjaagt. Tegelijkertijd streeft de overheid meerdere doelen na, zoals het beschermen van de koopkracht van huishoudens, het uitvoeren van de investeringsagenda van het kabinet om structurele uitdagingen (zoals klimaatverandering) te adresseren en het voeren van prudent begrotingsbeleid. Dit alles overwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om onder meer de kosten van het energieprijsplafond en de hogere rente-uitgaven te dekken in de begroting. Dit helpt tevens om de inflatoire werking van begrotingsbeleid te beperken.

Tot slot hebben de sociale partners een gedeelde verantwoordelijkheid om opeenvolgende loon- en prijsverhogingen te voorkomen. Hierbij is het essentieel dat het collectieve welvaartverlies van de ruilvoetschok door de energiecrisis eerlijk verdeeld wordt tussen bedrijven en werknemers. Momenteel is de rekening echter voornamelijk terechtgekomen bij werknemers, mede waardoor de overheid ruimhartige steun heeft moeten verlenen aan huishoudens. Het is daarom belangrijk dat de loongroei een inhaalslag maakt, zoals we nu ook in de cijfers zien.

IMF: https://www.elibrary.imf.org/view/journals/001/2000/110/article-A001-en.xml

Vraag 336

Hoe kan het dat het wereldhandelsvolume daalt, terwijl de uitvoer en invoer van Nederland juist stijgen? Hoe kan deze tegenstrijdige ontwikkeling verklaard worden?

Antwoord op vraag 336

Het wereldhandelsvolume voor goederen en diensten is in 2022 gegroeid met 5,5% ten opzichte van 2021, en het CPB voorziet voor dit jaar groei van 2,3%.40 De Voorjaarsnota gaat voor het voor Nederland relevante wereldhandelsvolume, dat is gecorrigeerd voor de belangrijke handelspartners van Nederland, uit van groei van 2,2% dit jaar.41 Als zodanig ontwikkelt het (relevante) wereldhandelsvolume zich ongeveer in lijn met het mondiale bbp, waarvoor dit jaar groei van 2,7% is voorzien. Voorts voorziet het CPB voor Nederland dit jaar groei van de uitvoer van goederen en diensten van 3,7%.

Er is wel sprake van een afname van de groei, ten opzichte van de afgelopen jaren. Dat geldt voor zowel het (relevante) wereldhandels-volume als de Nederlandse uitvoer. Dat hangt samen met de sterke inhaalgroei van de (relevante) wereldhandel in goederen en diensten in

2021    en 2022, die volgende op de heropening van de economie in navolging op de coronacrisis, toen er sprake was van sterke krimp in de handel. De afnemende groei van het (relevante) wereldhandelsvolume weerspiegelt daarnaast de toegenomen geo-economische spanningen, zoals de Russische oorlog tegen Oekraïne en de daaruit voortvloeiende noodzaak en wenselijkheid om (handels)relaties met Rusland af te bouwen.

Vraag 337

Waarom voorspelt het CPB voor 2023 een inflatie van drie %, terwijl DNB een inflatie van vijf % voorspelt en de OESO acht %? Hoe kunnen deze grote verschillen worden verklaard?

Antwoord op vraag 337

De huidige inflatieontwikkelingen zijn zeer onzeker te noemen. Verschillende aannames ten aanzien van de ontwikkeling van bijvoorbeeld de energieprijzen en/of de kerninflatie kunnen daarom leiden tot sterk uiteenlopende inflatieramingen. In dat kader is het ook relevant om op te merken dat de ramingen waarnaar wordt verwezen op verschillende momenten zijn gepubliceerd. De CPB-raming (Centraal Economisch Plan 2023) is gepubliceerd op 9 maart jl., de DNB-raming (Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten - December 2022) is verschenen op 19 december 2022 en de OESO-raming (OECD Economic Outlook, Volume

2022    Issue 2) dateert van 22 november 2022.

Bron: https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Raming-Centraal-Economisch-Plan-CEP-2023.pdf

Vraag 338

Op welke manier werkt de hogere hypotheekrente door in de inflatiecijfers (hicp) van 2022 en 2023?

Antwoord op vraag 338

De hogere hypotheekrente heeft geen invloed op het HICP, omdat huizenprijzen niet worden meegeteld in de consumentenprijsinflatie (hicp). Het HICP bevat enkele kostenposten die specifiek voor huiseigenaren gelden, maar hier valt de hypotheekrente niet onder.

Bron:

Inflatiemonitor Nederland - Een onverwachte en pijnlijke rebound -Rabobank

Vraag 339

Klopt het dat in 2023 de koopkracht daalt met -0,2%? Waarom wijkt dit af van het bij de Miljoenennota voorspelde koopkrachtherstel van 3,8%? Klopt het dat er in 2022 een koopkrachtverlies was van -6,8%?

Antwoord op vraag 339

Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2023 geraamd dat de mediane koopkracht in 2023 daalt met -0,2%. Bij de MEV 2023 uit september 2022 raamde het CPB voor 2023 een mediane koopkrachtontwikkeling van +3,9%42. Dit wijkt af van de raming van het CEP omdat het CPB bij het CEP in de koopkracht- en armoedecijfers rekent met een alternatieve methode om de inflatie te meten. Het CPB loopt hiermee vooruit op de nieuwe CBS-meetmethode die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande energiecontracten in plaats van alleen met nieuwe contracten zoals het CBS eerder deed. Het CBS geeft in een bericht van 2 maart 2023 meer toelichting op de nieuwe methode (zie «CBS introduceert nieuwe meetmethode energieprijzen»).

De bij de MEV gehanteerde inflatiecijfers van 2022 liepen vooruit op wat huishoudens daadwerkelijk hebben ervaren. Dat komt doordat voor 2022 de inflatiecijfers uitgingen van energieprijzen van nieuwe energiecontracten. In werkelijkheid ervaarden veel huishoudens die tarieven in 2022 (nog) niet, omdat hun contract nog niet was afgelopen of omdat energieleveranciers een lager tarief rekenden aan zittende klanten met een variabel tarief dan aan nieuwe klanten met een variabel tarief. Een deel van de inflatie die het CBS in 2022 rapporteerde zouden huishoudens dus pas in 2023 ervaren, waardoor een deel van het berekende koopkrachtverlies van 2022 zich in 2023 zou manifesteren.

Hierdoor was bij de MEV het koopkrachtbeeld voor 2022 negatiever en het beeld voor 2023 positiever dan in werkelijkheid. Nu het CPB de koopkrachtontwikkeling heeft berekend met de nieuwe meetmethode voor de inflatie, zorgt dit voor een minder negatief koopkrachtbeeld voor 2022 maar ook een minder positief koopkrachtbeeld voor 2023 dan eerder geraamd. De geraamde koopkrachtdaling van -6,8% in 2022 komt bij het CEP 2023 op een veel beperktere koopkrachtdaling van -2,7% uit. Maar tegelijk is ook de geraamde koopkrachtstijging van 3,9% voor 2023 uit de MEV gedaald naar -0,2% op basis van het CEP. Deze verschillen laten zien dat het koopkrachtbeeld voor 2022 in samenhang met 2023 bezien moet worden. Cumulatief bezien ligt de koopkrachtdaling in de periode 2022-2023 twee methodes dicht bij elkaar.

Vraag 340

Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de stijging van het aantal mensen in armoede van 4,7% naar 5,8% te voorkomen? Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de stijging van het aantal kinderen in armoede van 6,1% naar 7,1% te voorkomen?

Antwoord op vraag 340

Voor 2024 wordt door het wegvallen van de tijdelijke maatregelen, zonder aanvullend kabinetsbeleid, een stijging van het armoedecijfer verwacht. In het coalitieakkoord heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in vier jaar tijd te halveren43. Het kabinet houdt daarom de armoedecijfers scherp in het oog bij de augustusbesluitvorming waar een integrale afweging van maatregelen wordt gemaakt ten behoeve van de koopkracht van Nederlandse huishoudens. Hier kan het kabinet nog niet op vooruit lopen.

Vraag 341

Hoe kan het dat het CPB in maart bij het CEP nog uitkomt op 8,5 miljard euro aan onderschrijdingen, terwijl het kabinet nu bij de Voorjaarsnota op 11,5 miljard euro aan overschrijdingen meldt?

Antwoord op vraag 341

Zie antwoord op vraag 178.

Vraag 342

Kunt u voor de periode 2017-2027 het aantal mensen in armoede in Nederland weergeven? Klopt het dat deze coalitie al jarenlang accepteert dat er ongeveer een miljoen mensen in armoede leven in Nederland?

Antwoord op vraag 342

Het kabinet wil zich niet neerleggen bij het huidige aantal mensen in armoede. Juist daarom is het kabinet met een Aanpak geldzorgen, armoede en schulden gekomen met concrete doelstellingen om het aantal mensen en kinderen in armoede te verminderen.

Er bestaan verschillende definities van armoede. Het CPB berekent de armoedecijfers aan de hand van de niet-veel-maar-toereikend grens van het SCP. Onderstaande tabel geeft het aandeel personen in armoede weer in relatieve en absolute zin. De absolute aantallen van personen in armoede houdt echter geen rekening met de bevolkingsgroei. Daarom is de relatieve stijging van het aandeel personen in armoede in percentages van meerwaarde.

Tabel 1 Aantal personen onder de niet-veel-maar-toereikend grens in absolute en relatieve zin vanaf 2015 (ijkpunt armoededoelstellingen)

 

Jaren

Aandeel personen in armoede (relatief)

Aantal personen in armoede (absoluut)

2015

6,3%

1.020.000

2016

5,7%

930.000

2017

5,4%

890.000

2018

5,9%

975.000

2019

6,0%

995.000

2020

5,6%

940.000

2021

5,6%

940.000

2022

4,7%

805.000

2023

4,7%

815.000

2024

5,8%

995.000

Bron: SCP/CPB

Er is een sterke afname te zien van het armoedecijfer in 2022 door de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de effecten van de inflatie te dempen. In 2023 voorkomen de koopkrachtmaatregelen dat het aandeel personen in armoede verder stijgt. Voor 2024 wordt door het wegvallen van de tijdelijke maatregelen, zonder aanvullend kabinetsbeleid een stijging van het armoedecijfer verwacht. Het kabinet zet zich in om armoede onder volwassenen en kinderen te verminderen. In het Coalitieakkoord is de ambitie opgenomen dat het aantal kinderen in armoede gehalveerd moet worden. De Minister voor Armoede, Participatiebeleid en Pensioenen heeft dit verder uitgewerkt in de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Hierin staan ook ambities opgenomen m.b.t. de halvering van armoede (onder personen) en problematische schulden.

Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van dit jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de kinderarmoede. Het kabinet houdt de armoedecijfers in het oog en zal in augustus de mogelijkheden bezien om deze groep te ondersteunen.

Vraag 343

Wat is de reden dat volgens het CPB de economische groei met gemiddeld vier % per jaar veel hoger is dan in de periodes ervoor en de periodes erna?

Antwoord vraag 343

Per abuis is het verkeerde percentage opgenomen in de Voorjaarsnota, dit groeipercentage van 4,0% in de Voorjaarsnota wijst op de prijsontwikkeling van het bbp tussen 2022-2026. Dit sluit inderdaad niet aan op de (standaard gerapporteerde) reële groeipercentages van 2023 en 2024. Zie vraag 344.

Vraag 344

Hoe verhouden zich de economische groeipercentages van 2022-2026 van vier % per jaar met de groeipercentages voor 2023 en 2024 van 1,6%, respectievelijk 1,4%? Dit sluit toch niet op elkaar aan?

Antwoord op vraag 344

Per abuis is het verkeerde percentage opgenomen in de Voorjaarsnota, dit groeipercentage van 4,0% in de Voorjaarsnota wijst op de prijsontwikkeling van het bbp tussen 2022-2026. Dit is sluit inderdaad niet aan op de (standaard gerapporteerde) reële groeipercentages van 2023 en 2024. Volgens de CEP-raming van het CPB, groeit de economie tussen 2022-2026 gemiddeld met 1,9% per jaar. Dit groeicijfer gaat over de volumeontwikkeling van het bbp, zoals economische groei gangbaar wordt gemeten en is dus anders dan de gerapporteerde 4,0% prijsontwikkeling van het bbp. Het groeicijfer van 1,9% per jaar in de periode 2022-2026 komt overeen met de groeipercentages van 1,6% voor 2023 en 1,4% voor 2024.

Vraag 345

Hoe zit het scenario met hoge gasprijzen er in de praktijk uit? De afhankelijkheid van Russisch gas is toch inmiddels geheel afgebouwd? Aan welke oorzaken van schaarste kan dan gedacht worden?

Antwoord op vraag 345

Het Centraal Planbureau heeft in de CEP-raming44 een extra scenario uitgewerkt, het «strenge winter»-scenario, waarin de groothandelsprijzen voor gas in 2023 en vooral 2024 aanzienlijk hoger uitvallen dan in de basisraming. In het basisscenario zijn de groothandelsprijzen voor gas in 2024 62 euro per MWh en in het extra scenario 140 euro per MWh. Factoren die de groothandelsprijzen kunnen opdrijven in Europa zijn een koudere winter, tegenvallend aanbod van vloeibaar gas (LNG) en minder gas uit Russische pijpleidingen. In het «strenge winter»-scenario van het CPB daalt de koopkracht in 2024 in doorsnee met 0,8% en komt de economische groei in 2024 1%-punt lager uit dan in het basisscenario.

De gasmarkt is een Europese markt en moet dus ook in Europees verband worden bezien. In de Kamerbrief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 417) is toegelicht dat de EU afhankelijkheid van Russisch gas sterk is ingeperkt en de resterende afhankelijkheid zo snel mogelijk verder wordt afgebouwd. In Europees verband geldt wel, dat de weggevallen Russische gasvolumes nog niet geheel zijn vervangen door import uit andere landen. De komende tijd zal daarom nog sprake zijn van krapte op de markt. Voor Nederland geldt, dat er zo goed als geen Russisch gas meer binnenkomt in Nederland via pijpleidingen. Er komt nog wel een zeer beperkte hoeveelheid Russisch vloeibaar gas (LNG) binnen via de Gate-terminal. Deze hoeveelheid is sinds de helft van 2022 heel sterk teruggelopen (tot minder dan 10% van het LNG dat via Gate binnenkomt) en is sindsdien constant gebleven.

Vraag 346

Waarom rekent het CPB met een veel grotere onderuitputting (9,2 miljard euro in 2023) dan het kabinet?

Antwoord op vraag 346

Het kabinet gaat de komende jaren uit van eveneens historisch hoge onderuitputting van ruim 6 miljard euro. Het CPB verwacht in 2023 een onderuitputting van 11,6 miljard euro. Het CPB hanteert een andere definitie van onderuitputting dan dat het kabinet doet en het is daarom lastig met elkaar te vergelijken. Een van de verschillen tussen de onderuitputting van Financiën en het CPB komt door kasschuiven. Het CPB raamt onderuitputting inclusief kasschuiven, Financiën niet. De kasschuiven uit 2023 naar latere jaren komen in de Voorjaarsnota uit op 4,7 miljard euro. Samen met de verwachte onderuitputting voor 2023 van 6,4 miljard euro telt dit op tot een voorlopig totaal van 11,1 miljard euro dat niet in 2023 wordt uitgegeven. In aanloop naar de Miljoenennota worden de vermoedelijke uitkomsten voor 2023 geactualiseerd. Mogelijk leidt dit nog tot een aanvullend aantal kasschuiven van uitgaven uit 2023 naar latere jaren.

Als bijdrage in de dekking is voor de jaren 2024 en 2025 in totaal 2,75 miljard euro aan extra onderuitputting ingeboekt. Deze onderuitputting zal worden ingevuld op basis van realisatie, er is geen uitsplitsing gemaakt waar verwacht wordt dat deze onderuitputting zich zal voor doen. Departementen mogen een deel van de niet gerealiseerde uitgaven van het afgelopen jaar toevoegen aan de begroting van het nieuwe (eindejaarsmarge), hiertegenover wordt verwachtte onderuitputting geboekt (in = uittaakstelling) zodat de toevoeging van extra uitgaven geen effect heeft op de totale uitgaven (saldoneutraal). In 2023 wordt 4,3 miljard toegevoegd middels de eindejaarsmarge. Ook in 2024 en 2025 zal er eindejaarsmarge en daarmee samenhangende in=uittaakstelling worden verwerkt. Indien de Eindejaarsmarge in 2024 en 2025 vergelijkbaar is met 2023 zal de totaal ingeboekte verwachte onderuitputting in lijn zijn met de gerealiseerde onderuitputting van 6 miljard euro in 2022.

 

bedragen in miljarden euro

2022

2023

2024

2025

Ingeboekte in = uittaakstelling vanwege Eindejaarsmarge

1,4

4,3

0,1

0,1

Aanvullende onderuitputting augustus 2022

2,1

2,1

0,5

0

Totaal ingeboekte onderuitputting

3,5

6,4

0,6

0,1

Aanvullende onderuitputting Voorjaarsnota 2023

   

1,5

1,25

Toekomstige onderuitputting vanwege Eindejaarsmarge (=PM)1

   

4,3

4,3

Totaal verwachtte onderuitputting (2022 = realisatie)

6,2

6,4

6,4

5,65

1 Toekomstige eindejaarsmarge is afhankelijk van toekomstige realisatie en daarom nog onzeker.

Vraag 347

In hoeverre heeft de aanpassing van het deelnemingenbeleid betreffende het streven naar meer diversiteit in Raden van Commissarissen en Raden van Bestuur geleid tot concrete resultaten? Tot hoeveel concrete benoemingen van mensen met een migratieachtergrond heeft dit geleid in Raden van Commissarissen en Raden van Bestuur?

Antwoord op vraag 347

De staat zet zich als aandeelhouder al jaren in voor meer vrouwen in de raden van bestuur en raden van commissarissen van de staatsdeelnemingen. Het aandeel vrouwelijke bestuurders bij deelnemingen was eind 2022 33%, bij de beursgenoteerde bedrijven was dit 14,8%. Het aandeel vrouwelij'ke commissarissen bij deelnemingen was 44%, bij de beursgenoteerde bedrijven was dit 37,6% Alle veertien deelnemingen voldoen aan de door de staat gestelde vereiste van ten minste 33% vrouwen in de raad van commissarissen. Voor de raad van bestuur voldoen zeven van de twaalf deelnemingen aan de vereiste van ten minste 33% vrouwen in de raad van bestuur. De staat zal vanuit zij'n rol als aandeelhouder onverminderd aandacht blijven vragen voor meer vrouwelijke bestuurders en commissarissen en zich inzetten voor een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de raden van bestuur en raden van commissarissen van de deelnemingen.

Als het gaat om het stellen van streefwaarden en beleidsdoelen en het rapporteren over andere aspecten van diversiteit, zoals een migratieachtergrond, dan kijkt de staat naar de deelneming als geheel en niet specifiek naar de mate van (brede) diversiteit in de raden van bestuur en raden van commissarissen. Registratie is in de praktijk lastig omdat dit alleen is toegestaan op basis van vrijwilligheid en na de uitdrukkelijke toestemming van de betreffende persoon. Het aantal personen in deze raden is ook (te) klein waardoor het (te) eenvoudig om deze gegevens te herleiden naar individuele personen. Daarvoor in de plaats vraagt de staat onder meer aan deelnemingen om zich aan te sluiten bij de Charter Diversiteit en wordt tijdens benoemingsprocessen van bestuurders en commissarissen op gezette momenten met de deelneming besproken op welke wijze de deelneming rekening houdt met (brede) diversiteit.

Vraag 348

Welke uitgaven worden er nog gedaan in 2023-2025 in het kader van coronasteun (tabel 4) en hoe zijn inkomsten door terugbetaling van de leningen verwerkt in het EMU-saldo?

Antwoord op vraag 348

In tabel 94 in bijlage 7 van de Voorjaarsnota is een overzicht opgenomen van de EMU-saldorelevante coronagerelateerde noodmaatregelen voor de jaren 2023-2028. In tabel 95 in deze bijlage zijn de niet EMU-relevante uitgaven en ontvangsten terug te vinden. Terugontvangen middelen van leningen zijn niet EMU-saldo relevant en verbeteren het EMU-saldo dus niet. Deze middelen hebben wel een positief effect op de EMU-schuld. Ditzelfde geldt overigens voor het terugbetalen van belastingschulden die vanwege de coronacrisis zijn ontstaan. Deze worden toegelicht in paragraaf 5.3.

Vraag 349

Kunt u de ontwikkeling van de investeringen (tabel 9, rij D) laten zien in de jaren na 2028 en het geschatte effect op het EMU-saldo na het jaar 2030?

Antwoord op vraag 349

Voor plafond I worden geen ramingen voor de jaren na 2028 bijgehouden. De fondsen hebben een langere looptijd dan 2028; in onderstaande tabel zijn de integrale begrotingen van de fondsen na 2028 weergegeven.

 
 

2029

2030

2031

2031

2032

2033

2034

2035

2036

2037

Mobiliteitsfonds

8.753.248

8.145.952

8581.877

7.565.607

7.633.742

7.323.935

7.323.935

7.860.112

8.111.128

7.745.431

Deltafonds

Nationaal

1565.738

1.509.951

1.613.967

1.491.547

1.689.182

1.485.189

1.485.189

1.751.711

1.806.746

1.800.002

Groeifonds

Defensiemateri-

1.167.629

955.898

797.201

335.852

8.000

8.000

       

eelfonds

9.928.666

9.762.755

9.724.300

9.692.793

9.678.603

9.294.736

9.295.062

9.282.911

9.305.635

9.287.771

Klimaatfonds

5.989.846

6.012.146

               

Transitiefonds

3.427.696

3.427.696

1.127.696

1.127.696

1.127.696

1.127.696

1.139.046

1.148.384

   

Vraag 350

Wat is de ontwikkeling van het EMU-saldo decentrale overheden in de komende tien jaar?

Antwoord op vraag 350

Onderstaande tabel laat de ontwikkeling van het EMU-saldo van de decentrale overheden zien. In de meerjarenbegrotingen zoals de Voorjaarsnota wordt gerapporteerd over het huidige jaar en de vijf komende jaren. De cijfers na 2028 zijn nog niet volledig en daarom is de ontwikkeling van het saldo na dat jaar niet bekend.

 
 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

EMU-saldo decentrale

overheden (% BBP)

  • 0,1%
  • 0,1%
  • 0,1%
  • 0,1%
  • 0,1%
  • 0,1%

Vraag 351

Waarom wordt nu bij de Voorjaarsnota uitgegaan van 405,6 miljard euro aan uitgaven in 2023, terwijl bij de Miljoenennota nog werd uitgegaan van 395 miljard euro? Hoe kan dit verschil van ruim 10 miljard euro worden verklaard?

Antwoord op vraag 351

De 405,6 miljard euro gaat om de uitgaven onder de plafonds en de uitgaven buiten het plafond en correcties samen. Buiten het plafond is bij deze Voorjaarsnota 1,9 miljard euro toegevoegd voor middelen gerelateerd aan Oekraïne. De uitgaven onder de plafonds zijn toegenomen met 9,9 miljard euro. De ontwikkeling van deze uitgaven onder de uitgavenplafonds wordt toegelicht in de deelplafondtoetsen. Een deel van de stijging zit in plafondcorrecties, zoals de uitkering van loon- en prijsontwikkeling. Daarnaast is het energiepakket verwerkt in de begroting en zijn de hogere rentelasten voortkomend uit de gestegen rentetarieven verwerkt. Omdat deze uitgaven meerjarig gedekt zijn in latere jaren, leidt dit ook tot hogere uitgaven in 2023.

Vraag 352

Klopt het dat de kosten van het energieplafond - naast de al bestaande dekking - grotendeels uit de SDE worden gefinancierd? Hoe verhoudt dit zich tot de klimaatdoelen van het kabinet?

Antwoord op vraag 352

De dekkingsopgave van het energiepakket is recent op basis van het Centraal Economisch Plan 2023 (CEP23) herijkt. In totaliteit, inclusief de benodigde dekking voor 2022 en na de reeds bestaande dekking aan de lastenkant, resteert een dekkingsopgave van incidenteel 5 miljard euro welke volledig aan de uitgavenkant wordt ingevuld door de inzet van SDE-middelen. Het totale energiepakket bedraagt 6,2 miljard.

Dit heeft geen impact op het behalen van de klimaatdoelen van het kabinet, gezien de dekking voortkomt uit een meevaller. Als gevolg van hogere energieprijzen worden de SDE-uitgaven naar beneden bijgesteld. De subsidieregeling vergoedt namelijk de onrendabele top van projecten, en deze wordt kleiner bij hogere energieprijzen waardoor de subsidie-uitgaven lager zullen zijn bij gelijkblijvende doelstellingen.

Vraag 353

Wat valt er onder de «overige uitgavenmutaties op de plafonds» (pagina10) en kunt u daar een uitsplitsing van geven? Wat valt er naast de uitgaven aan Oekraïne onder «niet-plafondrelevante uitgaven»?

Antwoord op vraag 353

De overige uitgavenmutaties op de plafonds geven de netto-uitgaven weer. Deze komen terug in de plafondtoetsen Rijksbegroting, Sociale Zekerheid, Zorg en Investeringen. Naast Oekraïne-uitgaven bevat de post «niet-plafondrelevante uitgaven» de uitgaven en niet- belastingontvangsten op de departementale begrotingen die vanuit de begrotingsregels niet onder het plafond vallen. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten en baten als gevolg van de afwikkeling van interventies uit de financiële crisis. Daarnaast vallen ook bijvoorbeeld de zorgtoeslag en de ETS-ontvangsten onder deze post omdat ze op de begroting van VWS en EZK geboekt worden, maar de beheersing plaatsvindt via het inkomstenkader. De onderstaande tabel toont de mutaties in de saldorelevante uitgavenmutaties buiten het plafond sinds de Miljoenennota 2023.

Mutaties saldorelevante uitgaven en ontvangsten buiten het plafond sinds de MN23

 

bedragen in miljoen euro en in termen van netto uitgaven

2023

2024

2025

2026

2027

Invoerrechten EU-afdrachten

211

129

133

164

207

Dividend financiële staatsdeelnemingen (afwikkeling financiële crisis)

  • 197
  • 76
  • 102
  • 121
  • 121

Afdracht winst DNB gerelateerd aan de financiële crisis

9

-

-

-

-

Overige kosten afwikkeling van gevolgen interventies financiële crisis

  • 81
  • 70
  • 51
  • 46
  • 44

Ontvangsten ETS

-

  • 150
  • 250
  • 350
  • 250

Zorgtoeslag (netto)

116

87

251

330

1.094

Diergezondheidsfonds

11

-

-

-

-

Oekraïnemiddelen op begrotingen buiten het uitgavenplafond

2.737

3.373

1.145

8.370

  • 186

Overig

25

1

1

1

1

Vraag 354

Kunt u uitleggen waarom de mutatie EMU-saldo ervoor zorgt dat de EMU-schuld stijgt (tabel 6. Pagina 10)?

Antwoord op vraag 354

In het geval van een negatief EMU-saldo is er een begrotingstekort. Dit betekent dat het Rijk zijn uitgaven niet kan financieren met zijn ontvangsten. Voor het tekort dient er geleend te worden. Dit verslechtert de EMU-schuld. Bij een positief EMU-saldo ontvangt het Rijk meer dan dat het uitgeeft. Met dit extra deel kan er schuld worden afgelost. Een positief EMU-saldo verbetert daarom de EMU-schuld.

Tabel 6 geeft de ontwikkeling van de EMU-schuld weer ten opzichte van Miljoenennota 2023. Bij de Voorjaarsnota is de verwachting van het EMU-saldo ten opzichte van Miljoenennota 2023 positief bijgesteld in 2023 en negatief bijgesteld in de daarop volgende jaren. Deze bijstelling heeft een schuldverbeterend (lagere schuld) effect in 2023 en een schuldver-slechterend (hogere schuld) effect in latere jaren. Dit is de EMU-saldo mutatie uit tabel 6.

Tabel 6 Verticale toelichting EMU-schuld (? is hogere schuld, in % bbp)

 
 

2023

2024

2025

2026

2027    2028

EMU-schuld Miljoenennota 2023

49,5%

49,6%

50,0%

50,2%

50,4%

Noemereffect door bbp*ontwikkeling

-1,2%

  • 1,1%
  • 1,0%
  • 1,1%

-1,1%

Doorwerking schuld t-1

1,5%

0.9%

0,7%

1,3%

3,1%

Mutatie EMU-saldo

-0.3%

0,8%

0.7%

1,8%

1.3%

Financiële transacties en kastransverschillen

-0,4%

-0,9%

0,0%

0.1%

0,0%

Overige mutaties

0,0%

-0,1%

0,0%

0,0%

0,0%

EMU-schuld Voorjaarsnota 2023

49,2%

49,2%

50,3%

52,3%

53,7%    55,6%

Vraag 355

Wat is op dit moment het rente-groeiverschil, en hoe ontwikkelt dat rente-groeiverschil zich de komende periode naar verwachting?

Antwoord op vraag 355

Zie antwoord op vraag 196.

Vraag 356

Wat zijn de gevolgen van de huidige renteontwikkelingen voor de stabiliteit van de staatsschuld en wat betekent dat volgens het kabinet voor de overheidsfinanciën?

Antwoord op vraag 356

Zie antwoord op vraag 197.

Vraag 357

Kunt u aangeven waarom het accres specifiek voor het Provinciefonds hoger uitvalt (pagina 12)?

Antwoord op vraag 357

In de Startnota heeft het kabinet aangegeven om nader te bezien of het wenselijk is om het accres stabieler te maken. Het kabinet heeft daarom het voorstel aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) gedaan om het volumedeel van het accres voor 2022-2025 vast te zetten op de stand Voorjaarsnota 2022. De VNG heeft met dit voorstel ingestemd en het IPO niet. Ten opzichte van de afgelopen Miljoenennota 2023 is er een stijging in de accresontwikkeling als gevolg van gestegen rijksuitgaven, daarom is het accres voor het Provinciefonds op dit moment hoger geraamd dan in de Miljoenennota 2023 werd geraamd. Mogelijk volgen er tot en met 2025 nog bijstellingen in het accres als gevolg van bijstellingen in de rijksuitgaven.

Vraag 358

Wat betekent de beslissing om «budgettaire gevolgen van verdere prijsontwikkeling gedurende het jaar ten laste of ten gunste van het saldo van 2023» komt voor de staatsschuld? Heeft dit gevolgen voor besluitvorming over de begroting in t+1? Zo ja, hoe?

Antwoord op vraag 358

De dekkingsopgave van het energiepakket was onderhevig aan schommelingen van onder andere de gasprijs. Op basis van het CEP23 is de gasprijs en daarmee de dekkingsopgave voor het energiepakket vastgelegd. Dit geeft rust in het budgettaire proces. Indien in deze situatie de gasprijs stijgt, zullen de toegenomen uitgaven voor, onder andere, het prijsplafond niet gedekt hoeven te worden. Tegelijkertijd komen ook de fluctuaties in de gasbaten in 2023 ten gunste of ten laste van het saldo. Hiermee blijft het saldo-effect bij prijsschommelingen beperkt.

Deze behandeling geldt enkel voor autonome mutaties in de maatregelen voor het energiepakket 2023. Dit heeft daarmee geen gevolgen voor de besluitvorming over de begroting in t+1. Voor eventuele nieuwe maatregelen gelden de reguliere begrotingsregels.

Vraag 359

Kunt u een overzicht geven van alle volumebijstellingen van het accres van het provinciefonds sinds de Startnota?

Antwoord op vraag 359

Tot en met 2025 is het accres van het Provinciefonds gekoppeld aan de totale ontwikkeling van de rijksuitgaven. In de presentatie hiervan wordt geen onderscheid gemaakt in volume- en loon- en prijsontwikkeling. Voor de jaren 2026 en verder is het volumedeel van het accres vastgezet op de stand van de Startnota (Kamerstuk 35 925, nr. 143). In deze jaren is het volume-accres sindsdien dus niet bijgesteld. Met ingang van 2027 wordt het acces gekoppeld aan de bbp-ontwikkeling. Dit leidt tot een wijziging in het volume-accres. Uw Kamer wordt op een volgend begrotingsmoment nader geïnformeerd over de exacte cijfers die hieruit volgen.

Vraag 360

Klopt het dat de verlaging van de eigen bijdrage is bekostigd door de lagere uitgaven aan huurtoeslag? Klopt het dat dit in feite geen verhoging van het budget was, maar dat hiermee de huurtoeslag op peil gehouden werd?

Antwoord op vraag 360

Ter dekking van de verlaging van de eigen bijdrage heeft het kabinet vanaf 2023 het huurtoeslagbudget jaarlijks met 299 miljoen verhoogd. Dit is niet bekostigd door lagere uitgaven aan de huurtoeslag. Er is hiermee sprake van verhoging van het huurtoeslagbudget, bedoeld als koopkracht-ondersteuning.

Vraag 361

Is in de Voorjaarsnota ook extra geld uitgetrokken voor Groningen voor het jaar 2023? Zo ja, hoeveel en waar is dat te vinden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 361

Zie het antwoord op vraag 278

Vraag 362

Waarvoor is de reeks van 250 miljoen euro per jaar op de Aanvullende Post bestemd? Hoe is gekomen tot een looptijd van 30 jaar? Waarom zijn deze middelen niet in 2023 en 2024 beschikbaar? Hoe is de budgettaire dekking van deze reeks?