Minderheidsrecht enquête (1985-1986)
Op 13 juni 1985 dienden Tweede Kamerleden Vincent van der Burg1 (CDA) en Piet Stoffelen2 (PvdA) een initiatiefvoorstel in tot het wijzigen van de Grondwet om artikel 70 van de Grondwet uit te breiden.
In artikel 70 van de Grondwet is het recht van onderzoek en enquête opgenomen. Het voorstel van Van der Burg en Stoffelen was om dit artikel uit te breiden en toe te voegen dat een derde van de leden in staat zou moeten zijn om dit recht te gebruiken. Hiermee zou een parlementaire minderheid het recht van enquête krijgen.
Het voorstel is op 26 maart 1986 in eerste lezing verworpen in de Eerste Kamer na een hoofdelijke stemming.
In het wetsvoorstel werd er in artikel 70 een zin toegevoegd, luidende:
Zij kunnen door een derde deel van het grondwettelijk aantal leden worden verplicht van dit recht gebruik te maken.
In 1981 dienden minister-president Van Agt4 en minister van Binnenlandse Zaken Wiegel5 een voorstel in tot het wijzigen van de Grondwet omtrent het recht van onderzoek. In de eerste lezing van dit voorstel nam de Tweede Kamer een amendement aan waarin werd gesteld dat een vijfde van de leden in staat zou moeten zijn ministers en staatssecretarissen op te roepen van het recht van onderzoek gebruik te maken. In tweede lezing strandde dit voorstel echter in de Eerste Kamer, omdat een vijfde van de leden een te kleine meerderheid zou zijn.
In maart 1985 sprak de Kamer in een motie uit dat er grond is tot verandering van de Grondwet als het gaat om het recht van enquête. Het kabinet was echter niet bereid hier zelf een voorstel voor in te dienen en daarom dienden Kamerleden Van der Burg en Stoffen in datzelfde jaar een initiatiefvoorstel in tot het wijzigen van artikel 70 van de Grondwet. Hierbij weken zij af van het eerdere geamendeerde voorstel van Van Agt en Wiegel, door het minimaal aantal benodigde leden te vergroten van een vijfde naar een derde.
In februari 1986 werd het voorstel behandeld in de Tweede Kamer. Op 18 februari 1986 stemde een meerderheid van de partijen in met het voorstel.
In maart 1986 werd het voorstel behandeld in de Eerste Kamer. Op 26 maart werd er hoofdelijk over het voorstel gestemd. Hier kwam geen benodigde meerderheid voor het voorstel en het werd verworpen met 43 stemmen tegen en 27 stemmen voor.
- 1.Tamelijk behoudende katholieke justitie- en politie-woordvoerder van het CDA in de Tweede Kamer. Was advocaat en wetgevingsjurist. Ondernam met Stoffelen (PvdA) een vergeefse poging om een parlementaire minderheid het recht op enquête te verlenen. Was zelf lid van de enquêtecommissie RSV en van de enquêtecommissie uitvoeringsorganen sociale zekerheid. Speelde een belangrijke rol bij de behandeling van het Nieuwe Burgerlijke Wetboek. Was voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en later van de commissie voor Justitie.
- 2.PvdA-woordvoerder politie en binnenlands bestuur in de Tweede Kamer. Gedegen, integer, maar door velen saai gevonden Kamerlid. Werkte op de gemeentesecretarie van Enschede en was stafmedewerker van de Wiardi Beckman Stichting. Als Kamerlid een geducht deelnemer aan debatten over politiereorganisatie en bestuurlijke vernieuwing. Zijn samen met de CDA'er Van der Burg ingediende initiatiefwetsvoorstel om een parlementaire minderheid het recht van enquête te verlenen, werd door de Eerste Kamer verworpen. Was als parlementslid van de Raad van Europa een actief verdediger van burgerlijke vrijheden. Moest in 1994 in de fractie plaats maken voor een politieagente, maar was later nog wel enige jaren senator.
- 3.Dit voorstel is gebaseerd op de overweging, dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het recht van onderzoek (enquête).
- 4.CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
- 5.Voorman en prominent lid van de VVD. Bevorderde in de periode 1971-1982 als (jeugdig) partijleider door een op de middengroepen en geschoolde arbeiders gerichte koers de groei van zijn partij. Zette zich sterk af tegen het kabinet-Den Uyl. Uitstekend debater en raspoliticus die optimaal gebruikmaakte van de media. Kon het goed vinden met CDA-leider Van Agt en werd in diens kabinet in 1977 vicepremier en minister van Binnenlandse Zaken. Werd in 1982 commissaris van de Koningin in Friesland, maar bleef lang een vooraanstaande rol in zijn partij spelen. Stapte later over naar de organisatie van zorgverzekeraars en werd senator. Zijn tegenstem in de Eerste Kamer tegen het correctief referendum veroorzaakte in 1999 een korte kabinetscrisis. Hoffelijke man, die feitelijk vrij verlegen was en een afkeer had van scherpslijperij. Genoot graag van een goed glas en goede maaltijd.
- 6.Het parlement heeft onder meer de taak de regering te controleren. De Eerste en Tweede Kamer hebben daarom het recht om een onderzoek naar een bepaalde zaak in te stellen. Dit kan sinds juli 2023 de vorm van een parlementair onderzoek, beknopte parlementaire enquete of een reguliere parlementaire enquête hebben.