Regels zijn regels, behalve voor politici
De Nederlandse constitutie kent een bijzondere soepelheid. Daar waar bij de kinderopvangtoeslagaffaire de Raad van State2 en rechters geen enkele ruimte zagen om af te wijken van de regels, nemen politici het desgewenst niet zo nauw, zelfs niet met de Grondwet.
Toen het in 1994 wat lastig was dat de Eerste Kamer ontbonden moest worden vanwege de grondwetsherziening (een sinds 1848 bestaande praktijk) besloten parlement en regering niettemin dat een jaartje later ook wel mocht, dan vielen de verkiezingen immers samen met de geplande, reguliere ontbinding (van die uitzondering kun je overigens nog zeggen dat de Kamers ertoe besloten).1)
Toen het in 2003 niet lukte de tweede lezing van grondwetsherzieningen na de verkiezingen van 2002 af te ronden, werd goed gevonden dat een tweede lezing ook wel na volgende verkiezingen mocht plaatsvinden. Dat de kiezers zich in 2002 al over de herzieningen hadden uitgesproken, deed er even niet toe.2)
Hoewel wij grondwettelijk geen referenda kennen, werd in 2005 goed gevonden dat er een (feitelijk bindend) referendum kwam over het Europees grondwettelijk verdrag. Toen er een 2011 een nieuw staatsverband kwam met de Caribische gebieden werd dat eerst wettelijk geregeld en pas daarna (in 2017) grondwettelijk.
Je kunt zeggen: die soepelheid is goed en kenmerkt de Nederlandse pragmatische politieke cultuur. Of moet je het zien als: inconstitutioneel gehaspel?
De benoeming van inmiddels drie leden van de op 17 maart gekozen Tweede Kamer tot staatssecretaris voegt een nieuw hoofdstukje toe aan dit inconstitutionele gedrag.
In 1938 maakte de grondwetgever een einde aan de mogelijkheid om het ministerschap te combineren met het Kamerlidmaatschap. Voor die tijd was daarvan weinig gebruikgemaakt (onder anderen Goeman Borgesius3 en Lely4 waren in 1897-1901 uitzonderingen) en afschaffing van de mogelijkheid lag voor de hand. De onverenigbaarheid past in het duale bestel en de functies zijn praktisch gezien niet te combineren.4)
Onverenigbaarheid werd regel (artikel 575), maar met één uitzondering. Een minister3) die tot Kamerlid werd gekozen (en die zijn benoeming aanvaardde), kon beide ambten gedurende drie maanden combineren. Omdat formaties wel eens langer bleken te duren dan drie maanden, werd in 1983 vastgelegd dat de combinatie mogelijk was totdat er een nieuw kabinet optrad.
De basisregel is echter: de ambten zijn onverenigbaar. Ook de wetsgeschiedenis is daar volstrekt duidelijk over. Inmiddels zijn drie op 17 maart gekozen Tweede Kamerleden na hun beëdiging als Kamerlid staatssecretaris geworden. Op het moment dat zij op 31 maart Kamerlid werden, waren zij geen minister of staatssecretaris, op grond waarvan een uitzondering mogelijk is.
Feitelijk zou door het aanvaarden van een onverenigbare functie hun Kamerlidmaatschap van rechtswege eindigen, maar zij blijven gewoon lid van de Tweede Kamer. De regel is stilzwijgend opgerekt4). Voortaan kunnen na de verkiezingen talloze Kamerleden alsnog toetreden tot het demissionaire kabinet en dan tevens Kamerlid blijven.
Hoe geloofwaardig is het om tegen burgers te zeggen: 'regels zijn regels', terwijl je zelf regels - nota bene: grondwettelijke regels - stilzwijgend aanpast als dat net effe beter uitkomt?
-
1)De ontbinding van de Eerste Kamer na de eerste lezing werd in 1995 afgeschaft.
-
2)Er ligt een voorstel in tweede lezing om te bevorderen dat de tweede lezing wel voortvarend wordt afgehandeld.
-
3)Het geldt ook voor staatssecretarissen.
-
4)Inmiddels gaat het om elf Tweede Kamerleden.
Read more ...
- 1.Kenner van de parlementaire geschiedenis met grote parate feitenkennis. Als medewerker van het PDC nauw betrokken bij websites over parlement en politiek en beheerder van het omvangrijke biografisch archief, het databestand over Nederlandse politici. Promoveerde in 1998 op een lijvig proefschrift over de Eerste Kamer, schreef samen met J.Th.J. van den Berg een boek over de parlementaire geschiedenis 1946-2016 en publiceert regelmatig in tijdschriften en dagbladen. Sinds 1 december 2018 is hij bijzonder hoogleraar parlementaire geschiedenis en parlementair stelsel in Maastricht.
- 2.De Raad van State is een van de Hoge Colleges van Staat en heeft als voornaamste taak de regering en het parlement te adviseren over wetgeving en bestuur. Daarnaast is deze instantie de hoogste algemene bestuursrechter.
- 3.Vooraanstaand Gronings liberaal politicus, met grote politieke talenten. Pragmatisch ingesteld en gematigd vooruitstrevend. Was onderwijzer en hoofdredacteur van dagblad Het Vaderland. Vervolgens veertig jaar Tweede Kamerlid, waarvan vier jaar voorzitter. Gaf als Kamerlid de aanzet tot de arbeidsenquête van 1886. Leidde na 1893 de fractie van de vooruitstrevende liberalen in de Tweede Kamer. Bekwaam wetgever, die als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Pierson onder andere de Woningwet en de Gezondheidswet tot stand bracht. Formeerde in 1905 het kabinet-De Meester, maar nam daarin zelf geen zitting. Als Kamervoorzitter vermaard vanwege zijn versprekingen ('Curiname en Suraçau'). Hield als Kamerlid goed doorwrochte en vurige betogen, die meestal met veel belangstelling werden beluisterd.
- 4.Krachtige en bekwame liberale minister, waterstaatkundig ingenieur en bestuurder. De man van de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Een wet daartoe bracht hij in 1918, zijn laatste jaar als minister, tot stand. Werd in 1891 tamelijk jong minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in het kabinet-Van Tienhoven en leidde een staatscommissie over de Zuiderzee. Had als minister in het kabinet-Pierson ook een groot aandeel in het totstandkomen van de eerste sociale wetgeving (Ongevallenwet 1901) en bij de ontwikkeling van de mijnbouw in Limburg. Was behalve minister ook Tweede en Eerste Kamerlid, Gouverneur van Suriname en wethouder van Den Haag. Vlot en vaardig spreker met een hoge stem. Enige staatsman naar wie een gemeente is vernoemd.
- 5.1. Niemand kan lid van beide Kamers zijn.