AO EU-informatievoorziening

Source: B. (Bas) van 't Wout i, published on Wednesday, May 20 2015, 15:02.

In een jaarlijks terugkerend overleg heeft de commissie op 20 mei gesproken over de EU-informatievoorziening aan de Kamer. Dit is vooral een technisch overleg waarin gesproken wordt over de afspraken en procedures op het gebied van informatievoorziening. De afspraken over EU-informatievoorziening zijn nodig om de invloed van de Tweede Kamer in de EU te maximaliseren.

Voorzitter: Azmani

Griffier: Van Keulen

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Azmani, Van Bommel, Maij, Omtzigt, Pechtold en Van 't Wout,

en minister Koenders van Buitenlandse Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter: Ik open het algemeen overleg over de informatievoorziening. Het is een overleg dat deze vaste Kamercommissie in principe jaarlijks voert. Het is bijzonder omdat alle commissies met het onderwerp volledigheid van informatievoorziening te maken hebben. Die volledigheid van informatievoorziening is voor de Kamer nodig om haar controlerende taak ten aanzien van de regering uit te oefenen en voor de beïnvloeding van de besluitvorming in Brussel.

Er geldt ook een bijzondere procedure. De heer Van Bommel is bereid gevonden om vandaag als rapporteur op te treden. Hij zal in eerste termijn het woord voeren namens de gehele commissie en in tweede termijn hebben de leden de mogelijkheid om daarop te reageren.

Tot slot van mijn inleiding heet ik de minister van Buitenlandse Zaken en zijn ambtenaren van harte welkom, evenals de mensen op de publieke tribune en de personen die dit overleg op een andere manier volgen.

Ik geef het woord aan de heer Van Bommel..

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik dank de leden voor het vertrouwen dat ze in mij hebben gesteld om als rapporteur namens de commissie op te treden over dit belangrijke onderwerp. Zoals de voorzitter in zijn inleiding al zei, is de informatievoorziening een wezenlijk onderdeel van de relatie tussen de Kamer en het kabinet. Voor de Kamer is die van belang om haar onze controlerende taak te kunnen uitvoeren. Vanzelfsprekend vertrouwen wij de regering, maar dat neemt niet weg dat het altijd beter is om te controleren in plaats van alleen maar te vertrouwen en om dat te kunnen doen, is informatie nodig. Die informatievoorziening is onderdeel van het democratisch proces. De democratische legitimiteit van het werk wordt ontleend aan transparantie, openbaarheid van informatie, tijdigheid, volledigheid en juistheid daarvan. Die kernbegrippen zullen vandaag naar mijn idee in dit debat terugkomen.

Om meer grip te krijgen op de Brusselse besluitvorming -- daar praten we immers over -- gaan we voortdurend het debat aan met de minister van Buitenlandse Zaken op basis van enkele afspraken die we met elkaar hebben gemaakt en die moeten worden nageleefd. In de afgelopen jaren is er ook een reeks van afspraken gemaakt om te komen tot meer zicht op de Europese dossiers. We hebben het gehad over de Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC-fiches), de tijdigheid en de inhoud van de geannoteerde agenda's ter voorbereiding van de algemeen overleggen die wij voeren over de Raden. We hebben het gehad over de verslagen van de Raden achteraf, over het plenaire debat dat voorafgaat aan de Europese Raad en over het plenaire debat dat sinds kort plaatsvindt na afloop daarvan. Natuurlijk hebben wij het ook gehad over extra informatie-afspraken in het kader van het behandelvoorbehoud. En gelukkig hebben we sinds 2013 ook toegang tot EU-extranet, waar we documenten kunnen vinden. Deze indrukwekkende lijst met afspraken hebben we in de afgelopen jaren gemaakt. Als je niet beter zou weten, zou je denken dat de Tweede Kamer helemaal niets meer te wensen heeft omdat zij op alle vlakken op en top wordt bediend. Dat is echter op papier het geval en papier is geduldig. Het gaat er natuurlijk om op welke wijze die afspraken door de minister worden nageleefd en om de vraag op welke wijze wij onze controlerende taak kunnen uitvoeren.

We kunnen niet om de conclusie heen dat het beter kan. Die conclusie is vrij algemeen van aard, dus ik spits deze toe op een aantal zaken dat ik eerder heb genoemd. Ik begin met de kwaliteit van de geannoteerde agenda's en die van de verslagen van de Raden, die nog te wensen over laat. Daarnaast spreek ik over de extra informatieafspraken in het kader van het behandelvoorbehoud, want die afspraken worden veelal niet nagekomen.

Tot slot ga ik in op het informeren van de Kamer, de finale uitkomst van de onderhandelingen en wat een en ander voor Nederland betekent. Ook op dat punt zijn er nog wel wat wensen.

In de geannoteerde agenda's ontbreekt het over het algemeen aan een duidelijke schets van het krachtenveld in de Raad en de positie van het Europees Parlement. Er is geen duidelijke tijdplanning van de verdere onderhandelingen en ondanks de afspraak van vorig jaar, ontbreken in veel gevallen de nummers van interne Raadsdocumenten uit EU-extranet. Daardoor is het voor ons heel moeilijk om rechtstreeks te zoeken. Aangezien het een veelheid aan documenten betreft, is het echt van groot belang dat die nummers er altijd bij vermeld worden. De geannoteerde agenda's voor de Ecofin, de LNV-Raad en de Raad VWS komen regelmatig te laat binnen waardoor het niet mogelijk is om het debat daarover goed voor te bereiden. Wij doen hier wat de informatievoorziening betreft dus ook de aanbevelingen en de controle voor de andere commissies.

Uit onderzoek blijkt dat het een en ander is op te merken over elf prioritaire EU-dossiers met een behandelvoorbehoud. De Kamer wordt niet tijdig geïnformeerd over cruciale ontwikkelingen en beslismomenten in de Raad en het belangrijkste voorportaal daarvan, namelijk Coreper, waar zaken worden besloten die van grote invloed zijn op de Nederlandse inzet. Ik vraag de minister om hierop een reactie te geven.

We zwijgen dan nog over de inzet die vooraf gaat aan en de uitkomst van de zogeheten triloog; de beslissende fase waarin de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie gezamenlijk tot een eindresultaat proberen te komen. Departementen grijpen veelal de eerstvolgende geannoteerde agenda voor de eerstkomende Raad aan om de Kamer hierover een korte update te sturen. Vaak komt die informatie te laat, namelijk nadat er al cruciale beslismomenten in de onderhandelingen in Brussel zijn gepasseerd.

Tot slot ontvangen we na de afronding van de onderhandelingen daarvan zelden de uitkomst en de kabinetsappreciatie daarvan. Dat is echter wel wenselijk, want dan kunnen wij in het debat ook beoordelen of wij het eens zijn met de tevredenheid of de ontevredenheid van het kabinet. Dat is met het oog op de implementatie essentieel.

De meeste punten zijn in eerdere AO's aan de orde gekomen, maar we zien dat er nog onvoldoende verbetering is opgetreden. De vraag aan de minister is dan ook wat hij gaat doen om wel tot die verbetering te komen, ofwel hoe we tot een structurele verbetering komen wat de naleving van deze afspraken betreft. We zullen dit punt steeds aanhalen. In het verleden hebben we dat ook steeds gedaan met de BNC-fiches en we hebben wat dat betreft steeds stapjes in de goede richting gezet naar de praktijk van nu.

We hebben de informatievoorziening aan de Kamer vergeleken met die in andere landen. We hebben de Radboud Universiteit te Nijmegen gevraagd om onderzoek te doen naar de situatie in een aantal andere landen, opdat we daarvan zouden kunnen leren. In Nederland blijkt het bepaald niet slecht te zijn. Dat wisten we al en die conclusie kunnen we vandaag herhalen. Zoals gezegd, wil dat echter niet zeggen dat het niet beter kan. Ik noem de parlementen van Finland, Zweden, de Deutsche Bundestag en de Kamer van Afgevaardigden van Italië als voorbeelden. De Radboud Universiteit heeft die parlementen namelijk als voorbeelden gesteld en concludeert dat zij significant meer en kwalitatief betere informatie krijgen dan de Tweede Kamer en dat die vaak tijdig wordt gestuurd. De regeringen van in het bijzonder Finland en Zweden hebben zelf het grootste belang bij de proactieve informatievoorziening. Zij krijgen immers een vast omlijnd mandaat van hun parlementen voor de onderhandelingen in Brussel. Wel moet gezegd worden dat de parlementen ten opzichte van hun regeringen in nogal wat andere landen in Europa een andere positie hebben. Wat dat betreft is de situatie dus niet helemaal vergelijkbaar, maar daar waar we ervan kunnen leren en we de praktijk in Nederland kunnen verbeteren, moeten we dat zeker doen.

Sommige dingen gebeuren in een aantal landen achter gesloten deuren. Wij hechten er zeer aan om zo veel mogelijk in de openbaarheid te doen. Dat is een wezenlijk kenmerk van de Nederlandse democratie; als het kan, doen wij het in de openbaarheid, tenzij dit de onderhandelingspositie van de Staat direct schaadt of als het gaat om personen. In de laatste gevallen hebben we die restrictie wel.

De genoemde parlementen krijgen belangrijke Raadsdocumenten toegestuurd, zodat ze ook toegang hebben tot de instructies voor de Raadswerkgroepen en Coreper. Dat is onderdeel van de onderhandelingen waar wij nog niet in gaan zitten. Het gaat ons niet om meer informatie, maar het gaat ons om betere en tijdige informatie die het ons mogelijk maakt om onze controletaak beter te kunnen uitoefenen. Een aantal voorbeelden uit de praktijk bewijst dat dit kan. Ook het afgelopen jaar is er een aantal best practices te geven van uitstekende informatievoorziening. Het betreft onder andere de volgende dossiers: Europees Openbaar Ministerie, de IORP II-Richtlijn van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Brandstofkwaliteitsrichtlijn. Ik weet dat daarover verschillend gedacht wordt. Wij horen zo meteen misschien nog nadere opmerkingen hierover. In ieder geval wordt dat als best practice genoemd van proactieve informatievoorziening rondom de triloog. De goede voorbeelden zijn er dus. Ze bewijzen dat onze afspraken daadwerkelijk kunnen worden nageleefd. Vorig jaar hebben we de minister ook een goede set voorbeelden meegegeven. We hebben hem toen verzocht om deze te ontleden, zodat ze als voorbeeld kunnen dienen voor alle departementen. In reactie op dit verzoek kregen we de brief waarin de minister vooral pleit voor ruimte voor maatwerk in plaats van voor vaste formats. We moeten nu concluderen dat dit weinig effect heeft gehad. Daarom doen we drie concrete voorstellen voor verbetering.

Ten eerste verzoeken wij de minister om de informatievoorziening rondom de Raden te verbeteren. We vragen de minister daarbij om een format of een sjabloon te ontwikkelen voor de geannoteerde agenda's; het aantal punten dat moet worden nagelopen zodat we zeker weten dat alles aan de orde komt. Dat kan naar het voorbeeld van de BNC-fiches. De geannoteerde agenda's zouden standaardkopjes moeten bevatten, waaronder de kernpunten van de Nederlandse onderhandelingsinzet, het krachtenveld van de Raad -- het betreft de vragen hoe het krachtenveld eruit ziet binnen de Raad en of Nederland zich bevindt in de positie van een gekwalificeerde minderheid of in die van een gekwalificeerde meerderheid -- en het standpunt van het Europees Parlement. Het betreft de vragen hoe het proces binnen dat parlement verloopt en hoe zijn standpunt zich verhoudt tot dat van de Raad en dat van Nederland. Ook het tijdpad van de onderhandeling en de documentnummers zoals die in EU-extranet staan, zouden standaardkopjes moeten zijn. Zoals gezegd, worden die nummers zelden in de geannoteerde agenda vermeld ondanks de afspraak die daarover is gemaakt.

Ten tweede kan de informatievoorziening tussen de Raden worden verbeterd. We roepen de minister op om erop aan te dringen dat de Kamer over dossiers met een behandelvoorbehoud minstens eenmaal per kwartaal een separate voortgangsrapportage ontvangt naar voorbeeld van de best practices van de dossiers Europees Openbaar Ministerie en de IORP II-Richtlijn. Verder wil de commissie met de minister afspreken dat zijn departement een format of een sjabloon voor deze rapportages ontwikkelt met in ieder geval de volgende elementen: krachtenveld Raad, standpunt Europees Parlement, tijdpad onderhandelingen en de documentnummers zoals die in EU-extranet staan.

Ten derde wil de Kamer op de hoogte worden gesteld van de uitkomst van de onderhandelingen. We willen met de minister afspreken dat de Kamer over het uiteindelijke onderhandelingsresultaat wordt geïnformeerd en dat die informatie de volgende elementen bevat: de appreciatie van het kabinet, de uitkomst van de onderhandelingen, de belangrijkste punten die voor Nederland zijn binnengehaald, de punten die niet zijn binnengehaald -- zodoende weten we echt hoe we een en ander moeten wegen -- en de tijdpadimplementatie: wanneer wordt de betreffende wet- en regelgeving van kracht en wanneer dient deze in Nederlandse wetgeving te worden geïmplementeerd?

Het lijkt alsof we met deze verzoeken nodeloos ingewikkeld en bureaucratisch te werk willen gaan, maar het tegendeel is waar. Deze voorstellen zijn juist bedoeld als praktische handreiking om het onszelf gemakkelijker te maken -- uiteraard dienen die daartoe, want daar zitten we hier voor bij elkaar -- en voor de departementen. Van belang is, zeker te weten dat aan de wens van de Kamer wordt voldaan en dat men zich aan de afspraken houdt. Het punt is dat we niet meer informatie willen hebben, maar dat die beter en meer gestructureerd moet zijn. We hopen dat we in de toekomst kunnen zeggen dat we goed kunnen controleren of de afspraken worden nageleefd en dat we dus niet volgend jaar met hetzelfde lijstje bij de minister moeten komen.

De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Van Bommel. Ik constateer dat de minister wil proberen om direct te reageren en geef hem daartoe het woord.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de rapporteur voor de inbreng. Er is een aantal belangrijke aanknopingspunten genoemd waarop ik graag inga.

Ik dank de rapporteur voor de complimenten in algemene zin en voor zijn opmerking dat het noodzakelijk is om de zaak op een aantal punten te verbeteren. Ik maak graag een aantal opmerkingen in reactie op de opmerkingen die de rapporteur heeft gemaakt, geredeneerd vanuit het standpunt dat de Europese besluitvorming zo goed mogelijk moet worden gecontroleerd, dat er uiteraard een afbakening is tussen de rol van de regering en die van het parlement, dat we optimaal afspraken met elkaar moeten maken om het proces zo goed mogelijk te volgen en ervoor te zorgen dat de democratische legitimatie en de transparantie optimaal zijn.

Een levendig EU-debat en een actieve opstelling ten aanzien van andere nationale parlementen zijn naar mijn idee waardevolle elementen in het streven naar meer democratische legitimiteit in de Europese Unie, in de besluitvorming en voor de verbinding tussen de bestuurslagen. De werkwijze in Nederland -- zo meteen ga ik natuurlijk ook in op de werkwijze van andere parlementen -- wordt in Europa steeds meer gezien als een best practice; er komen steeds meer mensen naar ons toe met de vraag hoe ons parlement dat doet. Ik neem aan dat er in die zin ook tussen de parlementen contacten zijn.

De rapporteur noemde in zijn interventie een aantal manieren waarop de Kamer geïnformeerd wordt over de EU-dossiers. Dat gebeurt inderdaad met een BNC-fiche. Dat is "vrij" uniek. In veel lidstaten bestaat dit namelijk niet. Ik denk dat het goed is dat we dat hebben. Verder zijn er geannoteerde agenda's, de AO's die aan de Raden voorafgaan en de verslagen die na afloop daarvan worden verstrekt. Verder hebben we de plenaire Europese Raad-debatten en er zijn aanvullende informatieafspraken in het kader van een behandelvoorbehoud. En niet onbelangrijk is dat het parlement sinds 2013 rechtstreeks toegang heeft tot EU-extranet. De rapporteur heeft iets gezegd over de nummers. Ik denk dat dit een belangrijk punt is. Dit is een vrij unieke afspraak op basis waarvan het proces naar mijn idee erg goed gevolgd kan worden. Al met al is het Nederlandse parlement, zoals de rapporteur zojuist stelde, één van de best geïnformeerde parlementen binnen de Europese Unie voor wat betreft de dossiers van de Europese Unie. Ons is er veel aan gelegen om dat zo te houden. In die zin is dit overleg belangrijk, alsmede voor mijn overleg met collega's van andere departementen hierna.

De rapporteur komt met een aantal verbetermogelijkheden op het punt van de informatievoorziening die het meest opleveren op basis van de inspanning die door de verschillende departementen in de Europese Unie worden geleverd en daarop ga ik graag in. Het gaat om de geannoteerde agenda's voor Raden, tussentijdse informatievoorziening -- het betreft in het bijzonder informatieafspraken in het kader van de behandelvoorbehouden -- en ik meen dat het verzoek is gedaan om te kiezen voor periodieke rapportages. Verder betreft het terugkoppeling van de uitkomsten van EU-onderhandelingen en de verdere implementatie. Ook wil ik graag iets zeggen over de best practices. Ik heb de indruk dat de leden het daarover onderling eens zijn, maar misschien horen we daar nog iets meer over.

In de eerste plaats ga ik in op de geannoteerde agenda's. De realiteit gebiedt te zeggen dat er altijd een zeker spanningsveld is tussen de mate van gedetailleerdheid en het zo vroeg mogelijk aanleveren van informatie. Ik hoop dat de leden daarvoor begrip kunnen opbrengen. De kwaliteit en de inhoud van de geannoteerde agenda's staan wat mij betreft voorop. Ik wil graag weten of de leden met mij delen dat dit de essentie is. Natuurlijk realiseer ik me ook terdege dat de Kamer tijd nodig heeft om debatten inhoudelijk goed voor te bereiden. Overigens geldt dat vaak ook voor de regering die eveneens probeert om een agenda te beïnvloeden. De departementen proberen voor aanvang van de verschillende Raden de juiste balans te vinden tussen tijdigheid en degelijkheid van informatie. Daarbij wordt op hoofdlijnen aangegeven wat de Nederlandse inzet zal zijn. Ook wordt standaard de gelegenheid geboden om die inzet voorafgaand aan de raadsvergadering met de beleidsverantwoordelijke bewindspersoon te bespreken. Desgewenst kan de Kamer ook om aanvullende informatie vragen. Ik denk dat het niet wenselijk is om een standaardtermijn voor de toezending van geannoteerde agenda's aan te houden, juist niet vanwege dat spanningsveld. Ik begrijp echter wel dat de wens er is om dat te doen. Zoals u echter weet, wordt vooral voor bepaalde Raadsformaties pas op het laatste moment de uiteindelijke agenda bekend. Laat ik het voorbeeld noemen van de Raad waar ik zelf het meest bij betrokken ben, namelijk de Raad Buitenlandse Zaken. Vaak komen daar crisissituaties aan de orde; crisisgebieden en zaken die in de buitenlandse politiek een rol spelen. Vaak wordt tot op het laatste moment gekeken wat verstandig is om met de 28 lidstaten te bespreken. Voor de Ecofin geldt ook dat er vaak een onlosmakelijke link is met de actualiteit. Voor andere raden is dat niet noodzakelijkerwijs het geval. Daarvoor geldt dat het beter is om uit te gaan van een planningsfase. Stukken kunnen en moeten dan eerder worden verstuurd met een brief met daarin een degelijke beleidsinhoud. Het nadeel van het eerder versturen van geannoteerde agenda's is dat vaak minder gedetailleerde informatie kan worden gegeven. Het nasturen van allerlei toelichtende brieven met aanvullende informatie in de laatste dagen, is natuurlijk mogelijk. Dat zou de zaak echter wel verbureaucratiseren en dit zou verwachtingen wekken die niet altijd kunnen worden waargemaakt. Er moet dus echt een afweging worden gemaakt. De regering wil die brieven zo vroeg mogelijk versturen met een degelijke inhoud, maar dit kan per Raad verschillend zijn.

Zodra de conceptagenda's voor de Raden beschikbaar zijn, zijn die te vinden op EU-extranet. Die conceptagenda's staan zowel onder de naam van de raadsformatie als onder de datum van de bijeenkomst. Ook documenten die bij de verschillende agendapunten behoren, worden daaronder opgeslagen zodra ze gereed zijn. Dat is op zichzelf dus heel goed te volgen en dat stelt de Kamer naar mijn idee ook in staat om de voorbereidingen op de voet te volgen en de selectie van het kabinet zelf te beoordelen, daarop kritiek te leveren en daarover met het kabinet te spreken.

Het volgende punt dat de rapporteur noemde, was dat van het spanningsveld. Gevraagd is wat de verhoudingen zijn in een specifiek dossier en wat de posities zijn van verschillende landen. Zoals u weet, is er een ingewikkeld spel gaande met de 28 lidstaten van Europa. Zeker als het gevoelige dossiers betreft, houden lidstaten de kaarten vaak dicht tegen de borst. Dat geldt zeker voor lidstaten die niet de traditie hebben om vroegtijdig hun posities duidelijk te maken. Wij hebben de afweging met u gemaakt om dat wel te doen, al leidt dit soms tot een zekere kwetsbaarheid in de onderhandeling. Ik vind het van belang dat de departementen blijven proberen om steeds een indicatie te geven van de verwachting. Ik heb daar ook bij de collega's opnieuw op aangedrongen. Ik denk dat dit de kern is van de vraag of Nederland tot een blokkerende meerderheid van lidstaten zal behoren of tot een blokkerende minderheid. De toezegging om zo duidelijk mogelijk in de geannoteerde agenda's het krachtenveld weer te geven, staat wat mij betreft. U kunt ons daar dus aan houden. Wij willen daaraan zo optimaal mogelijk invulling geven met de restrictie dat je niet altijd precies van alle landen weet waar ze staan. We proberen dat natuurlijk uit te zoeken. Het is ook noodzakelijk dat we diplomatiek verkeer hebben en dat we daarmee zeer vertrouwelijk omgaan. Diplomatiek verkeer is essentieel om juist die posities op tijd te verkrijgen.

Ik kom op het voorstel voor een vast sjabloon voor de geannoteerde agenda's. Daar zijn wij voor, dus daarmee gaan wij aan de slag. Ik denk dat dit een goed voorstel is. De leden begrijpen dat in de geannoteerde agenda's van de verschillende departementen een zeer breed scala aan onderwerpen staat -- sommige onderwerpen zijn wetgevend van aard en sommige zijn dat niet -- en dat niet alle onderwerpen zich lenen voor een vast stramien. De rapporteur pleit er eigenlijk voor om vaste kopjes te maken, dus voor het geven van een duidelijke structuur aan de agenda. Ik zal dat zeker met de collega's bespreken. Dan zal er sprake zijn van een meer eenvormige opzet met concrete aandacht voor het verstrekken van beschikbare informatie over het krachtenveld, inclusief de positie van het Europees Parlement -- dit is naar mijn idee van belang -- en het antwoord op de vraag wat dit naar verwachting betekent voor de Nederlandse inzet. Ik denk dat dit de beste balans is tussen bureaucratisering van het geheel en helderheid in de richting van de Kamer.

De rapporteur stelde verder voor om de nummers zoals die in EU-extranet staan, vaker te noemen in de geannoteerde agenda's. Volgens mij zou dat een kleine moeite moeten zijn. Ik zal bij de collega's van het kabinet opnieuw bepleiten dat we vaker dergelijke verwijzingen opnemen. Dit parlement heeft daarmee een uniek instrument om een en ander precies te volgen; niet veel parlementen hebben dat. Ik kan me er iets bij voorstellen dat het gemakkelijker is als de nummers vermeld zijn. Ik denk dat de Kamer ervan uit kan gaan dat die verwijzingen worden opgenomen.

Ik kom op het volgende punt, namelijk dat van de tussentijdse rapportage. Het gaat dan in het bijzonder om het behandelvoorbehoud. Ik ga daarover een algemene opmerking maken. Zoals u weet, is het behandelvoorbehoud een instrument dat vastgelegd is in de goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon. Daarvoor is artikel 4 opgenomen. Destijds is dat uitgebreid met de commissie besproken. Dat betekent dat de Eerste Kamer en de Tweede Kamer binnen twee maanden na ontvangst van een wetgevend EU-voorstel besluiten dat ze dit van een zodanig politiek belang achten dat zij over de behandeling daarvan op bijzondere wijze wensen te worden geïnformeerd. Dat is de afspraak die daar gemaakt is. De Kamer die het behandelvoorbehoud inzet, informeert de regering daarover. Daarna "plaatst" de regering in Brussel -- dat is dan onze taak -- een parlementair voorbehoud. De regel is dat er binnen vier weken nadat de Kamer de regering heeft geïnformeerd een overleg plaatsvindt met de verantwoordelijke bewindspersonen over het bijzondere politieke belang van dit voorstel. Het belangrijkste doel daarvan is om te komen tot afspraken over de wijze van informatieverstrekking door de regering over het precieze verloop van de onderhandelingen, van de wetgevingsprocedure en over eventueel vooroverleg. De kabinetsinzet is wat dit betreft dat alle fasen van de onderhandelingen met de Kamer worden afgestemd. Het uitgangspunt is het BNC-fiche en het daarin geschetste kader. Zodra er dusdanige inhoudelijke wijzigingen in het dossier zijn dat die buiten het kader van de Nederlandse inzet vallen, is uiteraard nader overleg met de Kamer nodig. Het kabinet komt dan uiteraard bij haar terug. Dat kan met de reguliere briefwisseling gebeuren; de geannoteerde agenda's en de verslagen van Raden. Dat kan echter ook ad-hoc gebeuren, uit eigen beweging door het kabinet.

Wanneer sprake is van langer lopende onderhandelingen met een duidelijk tijdpad, kan het -- we hebben het nu dus over de behandelvoorbehouden -- voor de prioritaire dossiers opportuun zijn om te kiezen voor periodieke rapportages. Dat gebeurt ook al. We hebben dat gezien op een aantal onderwerpen, namelijk het onderwerp van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat van het plant- en diergezondheidspakket, dat van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en de EU-gegevensbescherming. Ik denk dat dit in andere gevallen minder voor de hand ligt. Dan is het voor de kwaliteit en naar mijn idee ook voor de politieke relevantie in het kabinet en de tijdigheid van de informatie beter om heldere afspraken te maken over de inhoud en de kaders van de Nederlandse inzet. Daarom heb ik wel wat twijfels bij die periodieke rapportage. Het is echter uiteraard aan de rapporteur om daarvoor nadere argumentatie te geven. Hij heeft de Brandstofkwaliteitsrichtlijn als voorbeeld genoemd. Los van de consensus daarover zeg ik dat dit een dossier betreft dat ook van de Kamer specifieke belangstelling kreeg. Het kabinet heeft toen gezegd dat het in de loop van het besluitvormingstraject -- dat verliep niet regulier -- naast de reguliere informatievoorziening op enkele strategische momenten aanvullende informatie zou bieden. Als dat een best practice is, is het volgens mij echt van belang om maatwerk te leveren, ook in geval van zo'n behandelingsvoorbehoud. Ik denk dat tijdigheid en de relevantie van informatie de essentie zijn, boven wat artificiële periodieke rapportages. Ik heb het dan niet over langlopende dossiers waarvoor geldt dat er een duidelijk een tijdpad is aangegeven. Het instrument van behandelvoorbehouden en bijbehorende afspraken zou wat mij betreft juist moeten bijdragen aan politisering van zo'n besluit, maar het is uiteraard aan de Kamer om daarover te beslissen. Het gaat naar mijn idee niet zozeer om die periodieke rapportage. De leden willen ervan overtuigd zijn dat er geen ambtelijk voorgekookte procedures zijn. Die behandelvoorbehouden lenen zich daar volgens mij buitengewoon goed voor. Zoals ik zei, is bij het Verdrag van Lissabon wettelijk vastgelegd dat er eerst een algemeen overleg moet plaatsvinden om die aanvullende afspraken te maken. Die kunnen daar dus ook gemaakt worden in de vorm die de leden wensen. Deze AO's zijn bij een behandelvoorbehoud een heel goed instrument om de bewindspersonen -- dat geldt zowel voor mij als voor de collega's -- in een zeer vroeg stadium naar de Kamer te laten komen. Met het instellen van een standaard periodieke rapportage zou die procedure waarbij we in feite gezamenlijk de lijnen uitstippelen, misschien zelfs uitgehold worden of die zou overbodig worden gemaakt. Misschien is dat niet aantrekkelijk. Het lijkt me veel effectiever als heldere afspraken worden gemaakt over de inhoud van de Nederlandse inzet, dus niet over de procedure. Dat draagt bij aan het politieke element van het debat en het is ook beter voor de naleving, voor het duidelijk maken van de politieke relevantie van het nakomen van die afspraken. Ik merk hierbij op dat de toegang tot de Limité-documenten in de EU-extranet-database de Kamer in staat stelt op elk moment de ontwikkelingen te volgen en desgewenst tussentijds gericht om aanvullende informatie te vragen. Dat instrument heeft de Kamer in feite al.

In de belangrijke bijdrage van de rapporteur spreekt de commissie over het structureel beter naleven van afspraken in algemene zin. Ik zal mij er hard voor maken dat dit gebeurt; ik zal daar in de ministerraad bij de collega's op aandringen. De inspanningen van de Kamer kunnen daar natuurlijk ook aan bijdragen. Als het ondanks al die inspanningen in een concreet geval niet goed gaat -- dat kan altijd -- of het nadrukkelijk beter kan, is het belangrijk dat dit geluid, naast de algemene constatering in dit algemeen overleg, de betreffende bewindspersonen ook bereikt via de respectievelijke Kamercommissies, het liefst op het moment dat zich een concreet geval voordoet. Dit geldt voor de tijdigheid van de geannoteerde agenda's, maar ook voor het weergeven van het krachtenveld, de tussentijdse rapportages, het opnemen van extranet-nummers en het naleven van informatieafspraken bij behandelvoorbehouden.

De heer Van Bommel heeft ook nog iets gezegd over een ander belangrijk onderwerp, namelijk dat van de eindrapportages. De Kamer wil meer weten over de uitkomst van onderhandelingen, de kabinetsappreciatie daarvan en de implementatie. Het BNC-fiche bevat de eerste informatie over het tijdpad en eventueel juridische indicaties. De Kamer ontvangt daarnaast een verslag van alle Raden. De instrumenten zijn er dus, maar het gaat er mijns inziens om dat het parlement die beter benut.

Naar aanleiding van de inbreng van de commissie deze morgen, zal ik met collega- bewindslieden bezien hoe wij in de verslagen van de Raden meer duiding van de uitkomst van de onderhandelingen kunnen toevoegen. In het verslag van een Raad waarin een akkoord is bereikt, zou een taxatie kunnen worden gegeven van dat akkoord afgezet tegen de oorspronkelijke Nederlandse inzet. Ik ga ervan uit dat de Kamer dat wil weten. De Nederlandse inzet gaat in de black box, wij proberen die black box steeds transparanter te maken volgens de methoden die ik zojuist heb genoemd en uiteraard binnen de kaders van de Grondwet. Vervolgens wil de Kamer weten wat er uitkomt en hoe zich dat verhoudt tot de oorspronkelijke inzet. Ik ga er vanuit dat wij dat kunnen doen.

Van de nationale implementatie van alle richtlijnen ontvangt de Kamer ieder kwartaal een overzicht. Dit implementatieoverzicht wordt binnenkort een real time database die ook door het publiek is te raadplegen. Ik verwacht niet dat iedereen daar iedere dag 's ochtends naast nu.nl naar zal kijken, maar dat neemt niet weg dat mensen die geïnteresseerd zijn in een bepaald onderwerp, of een belangengroepering of ngo dat kunnen raadplegen. Men kan dan op elk willekeurig moment zien hoe de zaken ervoor staan. Gezien de mogelijkheden die de Kamer nu heeft, lijkt mij dit van belang.

De heer Van Bommel heeft een aantal best practices van de afgelopen jaren genoemd; een daarvan was het Europees Openbaar Ministerie. Ik denk dat dit een best practice is, maar ik word graag tegengesproken, want dit is uiteraard een analyse van de commissie. Naar aanleiding van het negatieve subsidiariteitsoordeel van zowel de Tweede als de Eerste Kamer is destijds een rapporteur aangesteld. Ik denk dat dat een heel goede zaak is geweest; zo hoort het ook in zo'n geval. Het kabinet heeft vervolgens volledige medewerking verleend bij het invullen van die rol met documenten en met contacten in Brussel. Daarnaast hebben de ambassades de inzet van het parlement bij de autoriteiten onder de aandacht gebracht. Ik heb daar toen wel een kanttekening bij gemaakt. Het is goed dat de Kamer actief de boer is opgegaan met haar visie op het Europees Openbaar Ministerie. Dit heeft helaas nog niet tot veel steun van andere lidstaten voor het oorspronkelijke standpunt van de Kamer geleid. Dat is overigens geen verwijt aan de Kamer. Intussen zijn de onderhandelingen gewoon verdergegaan. Het is te vroeg om nu het resultaat te kunnen evalueren. Vanuit die optiek is het nog geen best practice; best practices hebben meer betrekking op de methode waarmee je iets doet en niet noodzakelijkerwijs op het resultaat.

De heer Van Bommel noemde verder de IORPII-richtlijn en de Brandstofkwaliteitsrichtlijn. De Kamer vindt brandstofkwaliteit een belangrijk dossier. Daarom heeft het kabinet naast de reguliere informatievoorziening op enkele strategische momenten, op verzoek van de Kamer in de loop van het besluitvormingstraject, dat niet regulier verliep, aanvullende informatie verstrekt. Dat is naar mijn mening een best practice. Volgens mij moet het zo gaan: je hebt een inhoudelijke inzet van de Nederlandse regering en speciale aandacht van de Kamer om haar moverende redenen. Je zorgt dus voor een actieve informatievoorziening, zij het misschien niet zozeer precies in procedures en momenten, juist vanwege de inhoud of als iets de andere kant op dreigt te gaan. Dat is maatwerk. Tijdigheid en relevantie van de informatie verdienen de voorkeur boven misschien artificiële periodieke rapportages, los van langlopende dossiers.

Dan is nog een aantal opmerkingen gemaakt met betrekking tot andere parlementen waarvan wij kunnen leren. Het is waar, en dat mag ook wel eens worden gezegd, dat het Nederlandse parlement in de voorhoede loopt. Ik denk dat de rol van nationale parlementen in de Europese besluitvorming nog verder moet worden versterkt tijdens ons voorzitterschap. Het is goed dat de commissie dit ook zo ervaart. Zij heeft een vergelijkend warenonderzoek gedaan in de landen om ons heen; daar kunnen wij best van leren. Daarbij moet wel worden bedacht dat de beschikbare informatie moet bijdragen aan een meer politiek relevant strategisch debat. De heer Van Bommel heeft dat terecht opgemerkt.

De informatievoorziening in bijvoorbeeld de Duitse Bundestag is inderdaad zeer uitgebreid. Qua inhoudelijke reikwijdte gaat het grotendeels om informatie die ook in Nederland aan het parlement wordt aangeboden in de vorm van BNC-fiches, geannoteerde agenda's, Kamerbrieven en in het contact tussen de liaison van de Staten-Generaal in Brussel en de PV. De omvang van de informatie die het Nederlandse parlement krijgt, verschilt dus niet zoveel van die van de Duitse Bundestag. Duitsland heeft samen met Nederland een beetje die specifieke rol in dat EU-docs-systeem. De rechtstreekse toegang tot het EU-extranet is een Nederlandse afspraak. Hoger gerubriceerde stukken komen daar niet standaard in. Toegang of inzage wordt ook daar in overleg geregeld. Dat is in Duitsland dus hetzelfde als in Nederland. Ook de Finnen werken met een nationale database. Ook daar is veel informatie niet openbaar en de informatie wordt minder gericht aangeboden. Wat een parlementslid concreet met de informatie kan doen, is in Duitsland bovendien veel beperkter dan bij ons, naast het feit dat veel plaatsvindt achter gesloten deuren. Dat is een politiek cultuurverschil. Zoals bekend is ook de fractiediscipline in Duitsland veel groter. De figuur van moties naar aanleiding van een AO is onbekend in Duitsland. Een collega uit Duitsland komt daarmee ook niet naar Brussel.

De rapporteur noemde verder nog Zweden en Italië. De context en procedures daar verschillen echt heel sterk van die in Nederland en van de Nederlandse werkwijze. In Italië wordt geen vergelijkbaar diepgaand debat over de Europese Unie gevoerd. Zweden kent bijvoorbeeld geen algemene overleggen die voor media en publiek toegankelijk zijn. Daar is het allemaal veel confidentiëler, niet in de openbaarheid en ook vaak minder uitgebreid. Bovendien gaat het meestal niet gepaard met moties. In Zweden vergaderen bijvoorbeeld zowel de parlementaire commissies per beleidsterrein als de speciale commissie voor EU-zaken als regel achter gesloten deuren. In Italië vinden voorafgaand aan de vakraden nooit besprekingen plaats in het parlement. Het simpelweg verstrekken van meer, weinig gerichte informatie in die parlementen heeft dan misschien ook minder toegevoegde waarde.

Met duidelijke afspraken over behandelvoorbehouden en de rechtstreekse toegang tot het EU-extranet heeft de Tweede Kamer een unieke positie. Zij heeft invloed op wat het kabinet aanbiedt. Zij kan, nogmaals volgens de regels van het verkeer tussen Kamer en regering, controleren of de selectie van de aangeboden informatie door het kabinet juist geschiedt. Daar is terreinwinst mogelijk. De commissie heeft gelijk: dan moeten de toezeggingen van onze kant uiteraard worden nageleefd. Ik zal als coördinerend minister op dit terrein, het belang van de naleving van de bestaande informatieafspraken opnieuw onder de aandacht brengen van de andere bewindspersonen. In sommige commissies is meer of minder kritiek op de manier waarop dit gebeurt, maar het is goed dat deze coördinerende commissie de vinger aan de pols houdt.

Het beter vermelden van het krachtenveld, de roep om verwijzingen naar het extranet -- dus specifieker met nummers -- tussentijdse rapportages als de inzet verandert en de verslaggeving van de Raden, zijn de vier punten die ik in antwoord op het verslag van de commissie specifiek wil benadrukken. Het is belangrijk dat alle bewindslieden die punten en de inzet ook rechtstreeks met de Kamer en de respectievelijke Kamercommissies bespreken opdat men zich ook beter in die algemene kritiek herkent. Ik denk dat wij alleen dan gezamenlijk, ook door het jaar heen en op basis van concrete gevallen, de kwaliteit van de informatievoorziening over de EU-dossiers hoog kunnen houden.

Om te komen tot structurele verbeteringen, recapituleer ik twee toezeggingen: een meer uniforme opzet van de geannoteerde agenda's en een duidelijker link naar de eerdere inzet in de verslagen van de Raden. Verder acht ik het belangrijk dat wij waken voor bureaucratisering; dat wil de Kamer ook. Het gaat om controle en transparantie. Het geniet in mijn ogen aanbeveling dat de informatievoorziening over de prioritaire dossiers van de Europese Unie zo veel mogelijk maatwerk is, toegespitst op die elementen die voor het parlement het meest van belang zijn op het moment dat zij ook werkelijk spelen.

Dit is mijn reactie op de visie van de Tweede Kamer.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn inbreng in eerste termijn. Ik kijk nu naar de leden voor aanvullende vragen en reacties. Ik stel een spreektijd van drie minuten voor.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn puntsgewijze reactie op hetgeen ik in eerste termijn namens de commissie heb ingebracht. Ik wil namens mijn fractie nog op een paar punten ingaan.

Het eerste betreft vooral het tussentijds informeren over langlopende dossiers zoals bij een voorbehoud. De Kamer kan dan ad hoc worden geïnformeerd als er sprake is van ontwikkelingen die politiek relevant zijn. Vanzelfsprekend gaat het alleen maar, of in hoofdzaak, om zaken die politiek relevant zijn, want er zijn eigenlijk voortdurend ontwikkelingen. Mijn fractie acht het niet wenselijk om de Kamer een overvloed aan informatie te geven, daar waar er juist gerichte informatie gevraagd wordt. Als er sprake is van een wijziging van standpunten, van een wijziging van het krachtenveld of van een mogelijk andere uitkomst ten opzichte van de inzet, dan zijn dat allemaal politiek relevante ontwikkelingen die aan de Kamer zouden moeten worden gemeld.

Ik ben blij met de toezegging van de minister over het zo duidelijk mogelijk weergeven van het krachtenveld. Hetzelfde geldt voor het werken met een vast sjabloon waar dat mogelijk is. Het zal niet altijd hetzelfde stramien kunnen hebben, omdat niet alle processen hetzelfde zijn. Niet alles hoeft tot wetgeving te leiden; de minister maakt daarin terecht een onderscheid. Ook de toezegging om vaker de extranet-nummers te noemen en dit door andere departementen te laten verzorgen, zal ertoe leiden dat informatie die niet politiek is maar die wel van belang is voor onze controlerende taak, ook echt bij de Kamer komt.

Ik denk dat de eindrapportage een heel belangrijk moment is, omdat Kamer en regering elkaar dan weer ontmoeten en tot een politiek oordeel moeten komen over het resultaat van het proces. Dat resultaat moet dan kunnen worden getoetst aan de inzet van de Nederlandse regering waarover wij vooraf hebben gesproken. Daarover zou immers ook een verschil van opvatting kunnen bestaan tussen de Kamer en het kabinet. Het kabinet kan het resultaat naar zich toe trekken en zeggen: dit is wat wij altijd hebben gewild, terwijl de Kamer constateert dat in een eerdere instantie een andere inzet was gekozen en dat de regering er daarom met de Kamer niet tevreden over zou kunnen zijn. Hierover zullen wij in de toekomst dan het debat met minister kunnen aangaan.

De BNC-fiches zijn minder uniek dan de minister veronderstelt. Ook in Duitsland is er een vergelijkbare praktijk. Met de toegang tot het extranet is Nederland eerder laat dan dat het in de voorhoede loopt; in andere parlementen had men al vaak toegang tot het extranet. Ook andere parlementen kijken natuurlijk naar Nederland; de minister zegt dat terecht. De relatie tussen parlement en regeringen is verschillend. Wij kijken in het overleg met andere parlementen en in de conferentie van commissies voor Europese Zaken (COSAC, Conference of Parliamentary Committees for Union Affairs of Parliaments of the European Union) ook over de schutting. Wij kijken hoe andere landen het doen en proberen tot best practices en nadere afspraken te komen.

Het zou goed zijn als de minister, die nu een aantal toezeggingen heeft gedaan, nog voor het zomerreces een brief aan de Kamer schrijft waarin hij die toezeggingen nader noteert en aangeeft hoe een en ander zal worden vormgegeven in de geannoteerde agenda's en de verslagen, inclusief het sjabloon. Ik heb een aantal suggesties gedaan voor kopjes die in zo'n sjabloon zouden kunnen worden opgenomen. Als wij daar voor de zomer kennis van kunnen nemen, kan daarmee wellicht direct na de zomer, ook door andere ministeries, een start worden gemaakt. Wij kunnen dan in de loop van het jaar beoordelen of de minister invulling geeft aan zijn toezeggingen.

De heer Van 't Wout (VVD): Voorzitter. Allereerst veel dank aan de heer Van Bommel die namens de commissie veel tijd heeft gestoken in zijn inbreng als rapporteur. Daarnaast dank ik de minister voor zijn antwoorden. Hij heeft een aantal belangrijke toezeggingen gedaan.

Het is belangrijk om zo vroeg en zo volledig mogelijk te worden geïnformeerd, maar de grote winst van dit overleg is dat wij ook structureel achteraf met elkaar kunnen debatteren over de vraag of is gelukt wat wij hadden afgesproken en, als dat niet helemaal is gelukt, hoe wij dat beoordelen.

De minister legde een vraag terug bij de Kamer, namelijk of de leden het met hem eens zijn dat zo volledig mogelijke en kwalitatief goede informatie prevaleren boven termijnen. De VVD is dat met hem eens. Het is natuurlijk altijd zoeken naar een evenwicht. De rapporteur noemde de Ecofin-Raad als voorbeeld, maar dat is nu juist een Raad waarover je op het allerlaatste moment informatie krijgt terwijl dat vaak de meest brisante informatie is. Het is dan wel hard werken op korte termijn, maar dan liever met die informatie dan zonder die informatie doordat de geannoteerde agenda eerder verschijnt.

Het is goed dat we gaan kijken of er met sjablonen kan worden gewerkt. Volgens mij heeft de heer Van Bommel al wat huiswerk voor het ministerie gedaan.

Er is verder gesproken over het behandelvoorbehoud en het tussentijds informeren van de Kamer. Het is waar dat je per dossier naar maatwerk moet zoeken. Volgens mij zou het verstandig zijn om te zeggen: laten wij als uitgangspunt nemen wat de rapporteur hier stelt, terwijl in de vakcommissies wordt besproken of voor dat specifieke beleidsterrein wellicht een iets andere procedure zal worden gevolgd.

Dan tot slot een suggestie waarover ik graag de mening van de minister hoor. De voorbereiding van de laatst gehouden Raad Algemene Zaken moest vanwege het reces via een schriftelijk overleg verlopen. Dat is typisch zo'n Raad waar veel actualiteiten aan de orde komen die wij niet van tevoren zien. Mevrouw Maij en ik hebben bijvoorbeeld allebei gevraagd naar de situatie in Macedonië. Het antwoord van de minister was: dit staat niet op de agenda, maar we verwachten dat het wel aan de orde komt. Zou het niet het proberen waard zijn om af en toe ook eens dat soort dingen, die je vrij evident ziet aankomen, die niet officieel op de agenda staan maar die zo spelen in de actualiteit, in de voorbereidende documenten voor de Kamer mee te nemen?

Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Ik dank de rapporteur voor zijn werk namens de commissie. Hij heeft heel duidelijk gezegd op welke punten het naar onze mening goed gaat en op welke punten wij zoeken naar verbetering. Ik dank de minister voor de toezeggingen, in ieder geval die met betrekking tot de geannoteerde agenda die wat meer structuur zal krijgen.

Het gaat de Partij van de Arbeid niet per se om meer en meer informatie, maar om specifiekere informatie. Natuurlijk kunnen wij alles vinden op het extranet, maar je moet weten wanneer je wat moet zoeken. Het is voor ons veel beter om specifieke informatie van de regering te krijgen, ook specifieke informatie over daar waar het pijn doet. Ik doel dus niet op de algemene setting die bij een bepaalde communicatie of richtlijn hoort, maar meer op datgene wat politiek spannend is en waar het in de Raad misschien niet zo gemakkelijk is om een Nederlandse positie voor elkaar te krijgen. Dat is hetgeen waarnaar wij het meest op zoek zijn. De minister zegt dat de informatievoorziening aan de Kamer vrij breed is. Dat ben ik met hem eens, maar het gaat er meer om dat wij niet zo moeten zoeken dat we pas op bladzijde 5 van een document vinden dat er ergens toch wel iets spannends aan de hand is. Het zou prettig zijn als dat op bladzijde 1 staat, om maar eens een voorbeeld te geven.

De Partij van de Arbeid acht het dus van belang om op die EU-dossiers goede informatie te krijgen zodat zij de besluitvorming kan volgen en die ook kan beïnvloeden door de rol die zij hier in het parlement heeft. Het gaat ook om de democratische legitimiteit van hetgeen in Brussel namens het parlement en namens de Nederlandse regering wordt besloten.

Ik dank de minister voor de toezegging om de geannoteerde agenda wat meer structuur te geven. Uiteraard kan het niet altijd overal precies hetzelfde zijn, maar laten wij als uitgangspunt de structuur nemen en als uitzondering misschien het maatwerk. Dat lijkt me in dit geval voor het parlement beter werkbaar.

Ik denk dat het ook voor wat betreft het behandelvoorbehoud wel een stapje sterker kan, zoals de rapporteur ook voorstelde. Uiteraard functioneren andere parlementen anders dan het Nederlandse parlement en vullen zij hun controlerende rol anders in. Tegelijkertijd zien wij dat bijvoorbeeld de Bundestag heel goed is geïnformeerd en veel kennis heeft over de diepere lagen en ook over de eerdere inzetten van de Duitse regering, bijvoorbeeld in de context van Coreper. Het is voor ons van belang iets meer van dat soort duiding te krijgen, want uiteindelijk wordt natuurlijk de klap op het dossier in de Raad gegeven, maar ik weet uit eigen ervaring dat er al heel veel voorwerk is verricht in de maanden en jaren daaraan voorafgaand. Dat is soms ook al behoorlijk politiek. Het zou goed zijn als we daarover iets meer informatie krijgen.

Ik begrijp dat andere parlementen in beslotenheid vergaderen en dat dit lastig is voor de manier waarop wij functioneren. Misschien zijn er dingen die met ons in beslotenheid kunnen worden gedeeld. Wij moeten dan goed nadenken over de vraag hoe wij daarmee zouden willen en kunnen omgaan. Dit geldt met name voor instructies die de regering bijvoorbeeld aan Coreper meegeeft op het moment dat daar al zo'n 80% van de inhoud is besproken van hetgeen uiteindelijk wordt besloten.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ook van mijn kant dank aan de rapporteur voor zijn heldere betoog en aan de minister voor zijn antwoord in eerste termijn. Dit is een cruciaal overleg, want de informatievoorziening aan de Kamer is belangrijk.

Rapporteur Van Bommel zei: er zijn veel afspraken, maar de naleving laat nog te wensen over. Wij zien dit vaker. De minister is vijf jaar weggeweest en hij heeft veel dingen zien veranderen, maar ik denk dat een van zijn eerste constateringen was: het parlement wordt nog steeds niet altijd optimaal geïnformeerd.

Ik ga één jaar terug in de tijd; toen hadden wij ook een uitstekende rapporteur en zijn ook een aantal afspraken gemaakt met toenmalig minister Timmermans. Ik noem er drie: de geannoteerde agenda's zouden het krachtenveld en het tijdpad van onderhandelingen gaan beschrijven, de minister zou naar best practices kijken en met zijn collega's overleggen over de vraag hoe alle ministeries die zouden kunnen overnemen, en de minister zou informeren over de discussies in het Coreper over de vermelding van de posities van de verschillende lidstaten. Dat laatste is gedaan, het tweede is half gedaan en het eerste is niet gedaan. Collega Van Bommel heeft dit dus terecht aangegeven. Ik onderstreep dit, zeker omdat die agenda's voor ons van groot belang zijn. Waarom zijn die agenda's nog steeds zo algemeen? Waarom lijken ze niet over de kern te gaan? Waarom proberen ze vaak in zeer ambtelijke taal te verbloemen wat er nu echt speelt?

Ik heb het er nog even bij gepakt. Vorig jaar wilde de ambtsvoorganger van de minister het echt anders. Hij antwoordde op een vraag van mij dat hij dat terecht vond. Hij zei zelfs: ik dacht dat het al gebeurde, dat al werd gemeld welke meerderheden zich lijken te vormen, wat de kans op succes is en waarom er misschien geen succes is. Hij zei letterlijk: "Ik zal erop toezien dat we dit explicieter gaan doen in de geannoteerde agenda's en verslagen van Raden".

Ik vind het van belang dat Nederland aangeeft in welke groep hij zit en hoe meerderheden ontstaan. Het parlement kan dan een beetje zien wat er gebeurt en welk succes kan worden geboekt. Ik zie nu echter nog erg weinig verschillen, zeker als ik terugkijk naar 2013 en 2012. Hoe komt dat? Gaan wij hier nu echt mee aan de slag? Er wordt gesproken over sjablonen en over een format, maar ik hoop hier nu een harde toezegging te krijgen.

De andere punten van de rapporteur steunt mijn fractie ook: standaardisering van best practices, dossiers met een behandelvoorbehoud graag in een voortgangsrapportage, per kwartaal updaten en helderheid over uitkomsten van onderhandelingen. Wat betekent dit nu allemaal voor Nederland? Hoe gaan wij dit implementeren? Hoe gaan we die trajecten verder doorlopen?

Dus, voorzitter, nogmaals dank aan de rapporteur. Mijn dank aan de minister is nog groter als hij de toezeggingen van vorig jaar en van dit jaar gestand doet.

De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Ik moet zo meteen naar twee VAO's rennen. Er zit een medewerker van mij in de zaal om de antwoorden mee te nemen.

Ik dank de rapporteur voor zijn uitstekende inleiding. Over de IORP II-richtlijn verschillen wij een klein beetje van mening. De informatie dat er een akkoord was, kwam zo laat dat wij op dinsdag niets anders konden doen dan op stel en sprong een VAO organiseren. De regering zat al anderhalve week op die informatie. Afgezien van het feit dat ik het niet eens ben met de uitkomst -- dat kan voorkomen, ik bevond me in de minderheid -- is dit nu een typisch voorbeeld. Het compromis was tien dagen eerder bereikt. Als er binnen twee dagen een brief aan de Kamer was gestuurd, had zij ja of nee kunnen zeggen en had zij er in ieder geval even over kunnen praten. Over tijdig informeren gesproken: misschien kan de minister dit nog eens meenemen naar mevrouw Klijnsma?

Ik wil twee punten maken. Het eerste heeft betrekking op de naheffing. Wij hebben daarover al uitgebreid gediscussieerd. Mijn principiële punt is dat de regering van mening is dat alle correspondentie met de Europese Commissie en met de andere lidstaten behoort tot het diplomatieke verkeer. Ik kan mij voorstellen dat bepaalde stukken niet openbaar worden gemaakt. Als er wordt gesproken over missies of over de vraag hoe bepaalde problemen met boten kunnen worden aangepakt of kampen worden opgezet, kan ik mij voorstellen dat niet ieder document onmiddellijk openbaar wordt. Maar de principiële positie van de regering dat wat er gewisseld wordt diplomatiek verkeer is en dat dit dus niet met de Kamer wordt gedeeld, ook niet in vertrouwelijkheid, betekent dat wij onze controlerende taak onvoldoende kunnen uitoefenen. Ik krijg hierop graag een reactie van de regering. Op welke wijze kunnen wij controleren welke afspraken worden gemaakt met de Commissie? Dit speelt niet alleen in het naheffingsdossier, het speelt straks bijvoorbeeld ook in het belastingdossier. De onderhandelingen over de vraag wat belastingontwijking of belastingontduiking is, vinden plaats achter de schermen. Dat snap ik. Ook de onderhandelingen over de euro zullen niet altijd openbaar zijn, maar op welke wijze kan de Kamer achteraf controleren hoe de regering daarin gevaren is?

Het tweede punt stipte de minister ook aan. Ik meen dat ik een van de weinigen ben die het leuk vinden om een documentsysteem te openen en daarin een beetje te gaan neuzen. Ik geloof niet dat ik 149 collega's heb die het ook leuk vinden om dat op zaterdagavond te doen. Het gaat mij om de hooggerubriceerde documenten; die zijn op dit moment niet beschikbaar. Wij kunnen wel de limité-documenten inzien. Hoe kunnen wij weten dat ze bestaan, dat er eventueel inzage mogelijk is en hoe dat kan geschieden? We kunnen natuurlijk niet om inzage vragen van een document waarvan we niet weten dat het bestaat. Dat vereist waarschijnlijk enige bewerking want dit kan gevoelige informatie bevatten, misschien moet het paspoortbeveiligingsniveau omhoog en moet het niet hetzelfde zijn voor alle Kamerleden, maar ik zie graag een voorstel van de regering tegemoet voor een mogelijkheid om in voorkomende gevallen deze documenten te kunnen inzien. Een vergelijkend onderzoek leert dat andere parlementen daar massaal wel toegang toe hebben -- ik verwijs naar het overzicht van IPEX (Platform for EU Interparliamentary Exchange) -- maar misschien is dat ook niet allemaal digitaal en gestandaardiseerd. Wil de minister daar eens naar kijken en met een voorstel komen voor een mogelijkheid om inzage in die stukken te krijgen?

De voorzitter: Wij schorsen één minuut voor het antwoord van de minister.

De vergadering wordt van 11.02 uur tot 11.03 uur geschorst.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik beantwoord de verschillende vragen graag. Ik zie een algemene tendens in hetgeen zij naar voren hebben gebracht. Die is misschien het beste verwoord door de heer Pechtold die erop wees dat de leden hier vorig jaar ook zaten. Hij vraagt of zij iets zijn opgeschoten sinds die tijd en zo niet, waarom niet, maar ook of het nog beter kan worden gedaan. Op de laatste vraag antwoord ik graag bevestigend, maar ik zal dit nog wat specifieker verwoorden in mijn antwoord op de specifieke vragen.

Ik begrijp dat de leden niet vragen om meer informatie, maar om specifiekere informatie. Het is inderdaad het gemakkelijkste om mensen die iets willen controleren, de hele bliksemse boel te geven; dan is iedereen wel een paar maanden bezig. Dat is een inherent probleem van de complexe Europese besluitvorming. Wij moeten daarom met elkaar afspraken maken . Ik ben bereid de Kamer daarover een brief te sturen. De duivel zit in de details en de toezeggingen aan de Kamer moeten zodanig worden geformuleerd dat wij voorkomen dat ze opnieuw niet worden nagekomen.

Naar mijn mening hebben de leden gelijk als zij zeggen dat de toezegging over de geannoteerde agenda's niet voldoende is nagekomen. Dit kan en moet beter. Ik wil de "sjablonendiscussie" in een brief vervatten nadat ik daarover goed overleg heb gevoerd met de collega's. Zij moeten dat immers allemaal ook doen en het moet zinnig zijn per Raad. Je kunt met elkaar spreken over de vraag of je een algemeen sjabloon volgt of dat je hier of daar iets specifiekers doet voor een heel speciale vakraad. Ik ga er echter van uit dat het zo algemeen mogelijk zal zijn, dus voor alle raden in principe hetzelfde.

Ik heb goed begrepen dat het op het punt van het krachtenveld beter moet. Dat zullen wij doen en doordat het een sjabloon wordt, zal het ook disciplinerender werken. Als het sjabloon een rubriek krachtenveld heeft en er staat geen krachtenveld in, verwacht ik dat de heer Pechtold daar onmiddellijk op zal wijzen. De regering zal dan dus moeten benoemen waarom dat kan. Ik heb al eerder gezegd dat soms nog niet duidelijk is of wij deel uitmaken van een blokkerende meerderheid of minderheid. Wij zullen dat dan ook eerlijk kunnen en moeten benoemen.

Nederland loopt hiermee voorop en het feit dat dit niet gebeurt, heeft geen politiek reden. Het zou in ieder geval beter moeten en dat zeg ik hierbij toe. Als wij dat via een sjabloon doen met een paragraafje daarin, zal dat naar mijn mening disciplinerend werken. Ik maak nogmaals de aantekening dat je het soms niet kunt benoemen, maar dan moet worden toegelicht waarom dat niet kan. Op een aantal onderdelen wordt spannend of je juist tot de meerderheid of de minderheid behoort, maar dat weet de Kamer dan ook.

Een ander belangrijk punt is de extranet-selectie en de vraag of het beter of minder is in andere parlementen. Ik heb hier al een paar algemene opmerkingen over gemaakt. Informatievoorziening heeft naar mijn mening ook te maken met de manier waarop in een Kamer wordt gewerkt. Ik pleit voor zo veel mogelijk openbare vergaderingen over Europese politiek. Een commissie van de Kamer kan natuurlijk altijd het verzoek doen om vertrouwelijk te worden geïnformeerd; dat geldt net zo goed voor deze commissie. Een van de grote voordelen in Nederland is dat wij dat aandurven en dat is maar in weinig landen het geval. De regering van die landen zegt dat zij niet publiekelijk mededelingen over posities doet om te voorkomen dat zij op achterstand komt. Dat speelt hier soms ook. Dan staat Nederland op achterstand, omdat wij precies, of min of meer precies, hebben aangegeven wat wij willen. Wij hebben de afweging gemaakt het zo te doen, zo optimaal en maximaal mogelijk en als de Kamer dat niet goed vindt, kan zij ons daar altijd op aanspreken. Ik pleit ervoor om het zo publiekelijk mogelijk te doen, maar uiteraard kan de Kamer altijd het verzoek doen om iets achter gesloten deuren te doen.

Ik ga nog kort in op Duitsland, want dat is het land waar wij, om het zo te zeggen, het meest aan hebben in een zelfde filosofie over de informatievoorziening aan de Kamer. De inhoudelijke reikwijdte van de in Duitsland verstrekte informatie is grotendeels in lijn met hetgeen ook in Nederland aan het parlement wordt aangeboden in de vorm van BNC-fiches, geannoteerde agenda's en Kamerbrieven en in het contact met de liaison van de Staten-Generaal in Brussel, met het grote verschil dat de informatie in Duitsland veelal niet openbaar is en minder gericht wordt aangeboden. Ook met betrekking tot het extranet en de behandelvoorbehouden heeft de Tweede Kamer meer invloed op wat het kabinet aanbiedt. Zij kan controleren of de selectie van de aangeboden informatie door het kabinet juist geschiedt.

Overigens zal ik in die brief ook ingaan op de vraag van de heer Omtzigt of wij ook naar een hogere kwalificatie van documenten kunnen overgaan. Wij zijn er niet tegen, maar wij moeten wel kijken hoe wij dat kunnen doen. Als er zo veel documenten zijn, is immers de vraag of je wel alle documenten krijgt. Dat is een bijna onmogelijke vraag, zelfs voor onze mensen, want er zijn natuurlijk ook documenten die je helemaal niet wilt inzien omdat ze nergens over gaan. Daar zijn natuurlijk systemen voor en ik zal in die brief aangeven of er meer mogelijk is of niet. Ik kan dit nu niet toezeggen, maar ik ben bereid dit in die brief aan de orde te stellen.

Overigens heeft maar een beperkt aantal lidstaten toegang tot extranet. Ik vind dat helemaal niet goed. Het zou goed zijn als de andere lidstaten die toegang ook zouden krijgen op dezelfde voorwaarden als de Kamer. In Duitsland en Finland zijn dit nationale databases. Zij hebben dus ook niet de rechtstreekse toegang tot het extranet van de Europese Unie die de Tweede Kamer heeft. Ook dat wat een parlementslid concreet met de informatie kan doen, is in Duitsland veel beperkter. Daarom wordt hier ook gesproken over een afweging tussen publiek en vertrouwelijk. Zoals gezegd, zijn veel documenten niet openbaar en vindt de discussie veelal achter gesloten deuren plaats. In die zin is er in Duitsland dus echt een andere manier van discussiëren.

Een andere belangrijke vraag is: hoe krijgen wij zicht op de black box. Daarover heb ik misschien een zeker verschil van mening met de Kamer. Het is geen groot verschil en het is misschien meer een inschatting van wat het meest geëigend zou zijn. De inzet van het kabinet wordt in alle fasen van de onderhandelingen met de Kamer afgestemd. In het BNC-fiche wordt het kader geschetst. Als er dusdanige politiek inhoudelijke wijzigingen in het dossier zijn dat ze buiten het kader van de Nederlandse inzet zouden gaan, is direct nader overleg met de Kamer nodig. Dan licht de regering de Kamer in. Ik zeg dit toe en dit is ook de politiek van mijn collega's. Dat is natuurlijk vooral van belang op de prioritaire dossiers. Ik maak onderscheid tussen situaties waarin sprake is van een behandelvoorbehoud en die waarin sprake is van onderhandelingen die lang duren. Het laatste geldt bijvoorbeeld voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, plant- en diergezondheid, het Meerjarig Financieel Kader en gegevensbescherming. Daarvoor hebben wij samen met de Kamer gekozen voor een duidelijk tijdpad met periodieke rapportages. Dan weet iedereen waar hij aan toe is, want dit duurt eindeloos. Daar kan niemand iets aan doen. De voorbereiding van een begroting vergt soms zelfs jaren.

In andere gevallen ligt dat minder voor de hand. Dan is het voor de kwaliteit van de tijdigheid van de informatie beter, heldere afspraken te maken over de vraag wanneer iets politiek verandert. Een periodieke rapportage kan dan te laat komen. In die zin is dat misschien gemakkelijker voor de regering, behalve dat het ook best wel veel inspanning en tijd vraagt van onze ambtenaren. Dat wil ik de Kamer ook meegeven. Het is geen onwil om de Kamer op enig moment in te lichten, maar het vereist ook een aparte procedure met alle ministeries. Als dat op de juiste wijze gebeurt -- dat moeten wij misschien toelichten in de brief aan de Kamer -- is voor een ieder duidelijk wanneer de aanvullende informatie verstrekt moet worden. Volgens mij draagt dit bij aan wat de Kamer wil. Wij hebben een beginuitgangspunt in de vorm van het BNC-fiche en wij maken een eindevaluatie van de inzet en van wat wij willen. Dat is de kern van een parlement: het controleert of de regering er iets van heeft gemaakt. Ik begrijp heel goed dat dit bij Europees beleid soms lastig is, want dan is het al besloten. Daarom nemen wij de tussenfasen ook zo serieus. Misschien moeten wij in de brief toelichten hoe wij die extra informatie kunnen verstrekken. Ik zou dit verstandiger vinden dan een periodieke rapportage. Volgens mij willen wij in feite hetzelfde, namelijk niet zozeer een periodieke rapportage in de tijd gezien, maar informatie afhankelijk van de vraag of er politiek iets veranderd en of de regering dus de verplichting heeft om de Kamer daarover in te lichten. Dat kan misschien een methode zijn om op dit punt tot overeenstemming te komen.

Dit geldt ook voor de trilogen. Het uitgangspunt is ook daar het in de BNC-fiches geschetste kader. Ik stel voor dat in de brief wordt vastgelegd hoe wij daarmee omgaan als er een politieke verandering plaatsvindt. De leden kunnen zeggen dat daar dan ook weer een duiding van moet komen. Dat begrijp ik, maar dat is dan een waardering van het kabinet waarop het kan worden gecontroleerd.

Hetzelfde geldt voor de verlenging van een mandaat voor een triloog. Voor het vaststellen van het mandaat van de Raad zijn twee mogelijkheden: het raadsmandaat is feitelijk de algemene oriëntatie die via raden wordt vastgesteld of raadsmandaten voor trilogen worden door de Permanente Vertegenwoordigers in het Coreper vastgesteld. Overigens kan de Kamer dit rechtstreeks volgen via extranet. Wij zullen in de brief toelichten hoe dit werkt.

Ik weet heel goed wat de leden zeggen. Ik moet als minister het Coreper ook heel goed in de peiling houden, want ik heb een ambtenarenapparaat dat onze politieke instructies moet volgen en dat is groot. Wat ik nu zeg, klopt natuurlijk helemaal niet in de staatsrechtelijke verhoudingen. Coreper valt onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse ministers. Voor beide vormen geldt dat het kabinet alleen kan instemmen als een en ander binnen de kaders van de Nederlandse inzet valt. Nogmaals, dit verloopt via het BNC-fiche en de daarop volgende brieven.

De heer Omtzigt heeft een vraag gesteld over de naheffing en het diplomatieke verkeer. Ik verzet me tegen de positie dat de regering op de een of andere manier schimmig wil zijn. Ik heb al gezegd hoe gevoelig het diplomatieke verkeer is als de positie van de verschillende landen in het geding is. De lidstaten willen zich niet direct in de kaart laten kijken, want het gaat om grote belangen. Het gaat dan echt om de vertrouwensregel. Wij informeren de Kamer vooraf en achteraf via de BNC-fiches, de brieven die te maken hebben met politieke veranderingen en nu via een versterking van het voor- en natraject. De Kamer kan daarnaast alles volgen via het extranet. Wij zullen bezien hoe wij dit kunnen preciseren. Vervolgens is het aan de regering om verantwoordelijkheid te nemen in het diplomatieke verkeer op basis waarvan onze mensen moeten opereren. Ik heb al gezegd dat ik het op basis van artikel 68 van de Grondwet en het belang van de diplomatieke betrekkingen, niet juist acht om correspondenties of precieze zaken publiek te geven die te maken hebben met de persoonlijke of ambtelijke opvattingen van een PV of een ambtenaar. Dan gaan wij een stap te ver, omdat het datgene schaadt wat wij willen doen. Controle is mogelijk, die hoort ook versterkt te worden, maar dat is iets anders dan inzage geven in wat echt in de kern diplomatiek verkeer is. Daarom verzet de Nederlandse regering zich daartegen. Overigens heb ik naar aanleiding van moties over het verslag van de PV destijds, toen een meer veiligheidspolitieke zaak aan de orde was, maar ook over dit specifieke punt, opgemerkt dat dit in ieder geval door een meerderheid van de Kamer wordt gedeeld. Er is op dit punt een verschil van mening tussen de CDA-fractie en de Nederlandse regering.

Ik meen dat ik hiermee de meeste vragen heb beantwoord.

De voorzitter: Er is geen gelegenheid voor een tweede termijn, maar als een vraag nog niet is beantwoord, kan daar wel op worden gewezen.

De heer Van 't Wout (VVD): Ik heb een vraag gesteld naar aanleiding van een voorbeeld van de RAZ. Overigens is er nog een ander voorbeeld van een persbericht over de bestrijding van de jeugdwerkloosheid na afloop van de RAZ. Dat onderwerp stond ook niet in de geannoteerde agenda. Ik verzoek de minister om de Kamer ook in die zin van wat meer informatie te voorzien.

Minister Koenders: Mijn excuses, ik had die vraag moeten beantwoorden. Ik zal er alles aan doen om de komende tijd te bekijken hoe de Raad Algemene Zaken kan worden versterkt en veranderd. Die Raad is in de afgelopen periode nogal wat van karakter veranderd. Daar zitten wel vijf jaar en het Verdrag van Lissabon tussen. De Raad Algemene Zaken gaat in feite ook over de voorbereiding van de Europese Raad. De volgende bijeenkomst van de Europese Raad is over een maand. Natuurlijk kennen wij een aantal aspecten dat tijdens die Raad zeker aan de orde zal worden gesteld, zoals het migratiedossier en de bestrijding van terrorisme. Die onderwerpen staan dan ook keurig op de agenda.

Het onderwerp Macedonië is niet aan de orde geweest. Dat is een goed voorbeeld. Als het op de agenda had gestaan, hadden wij moeten zeggen dat het niet aan de orde is geweest. Ik heb het tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op maandag aan de orde gesteld, omdat ik van mening was dat er te weinig aandacht voor was in Europa. Natuurlijk kan de Kamer zeggen dat zij daar niets aan heeft, omdat zij wil meedenken en meesturen. Dat is een goed punt. Ik denk dat dit het moeilijkste is voor de Raad Algemene Zaken, omdat een onderwerp als Macedonië daar op de agenda hoort. Het gaat immers niet alleen om buitenlandse betrekkingen, maar ook om een breder element waarbij Algemene Zaken is betrokken. Het dilemma is of wij het op de agenda moeten zetten als wij weten dat het er niet opkomt. Het is er inderdaad niet opgekomen in de RAZ. Ik vind dit echt een probleem en ik heb daarvoor niet direct een oplossing. Toen de Kamer koos voor een schriftelijk overleg over Macedonië vorige week, was de situatie daar niet goed, maar die was nog niet zo acuut als de afgelopen week. Daarom, en misschien ook wel naar aanleiding van het schriftelijk overleg van de Kamer, heb ik besloten dit op de agenda te zetten.

Ik geef toe dat dit een dilemma is. Laat ik proberen te bezien hoe wij dit kunnen verbeteren voor de RAZ. Het is een moeilijk probleem, want dingen komen soms laat op. Nogmaals, er moet een afweging worden gemaakt tussen vroegtijdigheid en de mogelijkheid om iets op de agenda te zetten. Ik zeg in alle eerlijkheid hoe het is gegaan. Ik neem de inspanningsverplichting op me om dit in ieder geval zo optimaal en tijdig mogelijk aan de Kamer te melden.

De voorzitter: Hiermee komen wij aan het eind van dit algemeen overleg. Ik herhaal de genoteerde toezeggingen.

  • 1. 
    De minister zegt, als coördinerend bewindspersoon, toe het belang van naleving van alle bestaande afspraken en toezeggingen over de informatievoorziening over Europese dossiers, opnieuw onder de aandacht te brengen van zijn collega's in het kabinet, waaronder de standaardafspraak dat in alle geannoteerde agenda's voor de Europese Unie-Raden, de relevante EU-dossiers en -documentnummers in de extranet-database worden opgenomen. De Kamer zal hierover voor het zomerreces schriftelijk worden geïnformeerd.
  • 2. 
    De minister zegt toe een algemeen sjabloon voor de geannoteerde agenda's voor alle EU-Raden te ontwikkelen ten behoeve van toepassing op alle ministeries, met vaste tussenkopjes waaronder informatie over de positie van het Europees Parlement, een duidelijke schets van het krachtenveld in de Europese onderhandelingen of Nederland zich in een minderheids- of meerderheidspositie bevindt en wat dit naar verwachting betekent voor de Nederlandse inzet. De Kamer zal in de genoemde brief voor het zomerreces 2015 worden geïnformeerd over de invoering van dit nieuwe sjabloon.
  • 3. 
    De minister zegt toe ervoor zorg te dragen dat alle ministeries in de verslagen van de EU-Raden altijd duiding geven van de uitkomst van onderhandelingen over EU-dossiers, waaronder een appreciatie van het bereikte akkoord afgezet tegen de Nederlandse inzet. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd in de genoemde brief.
  • 4. 
    De minister zegt toe dat hij in deze brief ook zal ingaan op de mogelijkheid om de Kamer desgewenst vertrouwelijk inzage te geven in documenten met een hogere classificatie in de Europese extranet-database en de wijze van informatievoorziening aan de Kamer in het kader van ontwikkelingen in de onderhandelingsfase van de triloog tussen vertegenwoordigers van de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad van Ministers.
  • 5. 
    De minister zegt toe ervoor zorg te dragen dat voor langlopende EU-dossiers periodieke rapportages aan de Kamer worden verzonden in aanvulling op de informatieafspraken in het kader van een behandelvoorbehoud.
  • 6. 
    De minister zegt toe in de geannoteerde agenda's voor de Raad Algemene Zaken waar mogelijk optimaal aandacht te besteden aan actuele ontwikkelingen op onderwerpen die niet op de formele agenda van de Raadsvergadering staan.

Minister Koenders: Voorzitter. Mag ik u complimenteren, want de toezeggingen zijn zo mooi en precies geformuleerd dat ze nog beter zijn dan de toezeggingen die ik heb gedaan. Misschien mag ik nog een korte opmerking maken over het krachtenveld? Die is niet bedoeld om het minder te maken dan ik heb gezegd, maar ik wil aan deze toezegging de woorden "waar mogelijk" toevoegen. Dat is namelijk echt afhankelijk van de vraag of dat op een bepaald moment mogelijk is.

De voorzitter: De commissie gaat met deze toezeggingen en de wijziging ervan akkoord.

Ik sluit dit algemeen overleg onder dankzegging aan de minister en zijn ambtenaren, de collega's en in het bijzonder de heer Van Bommel die de schone taak van rapporteur heeft vervuld en daarbij goed is ondersteund door de griffie.

Sluiting 11.25 uur.