Was de CHU wel zo achterlijk?
De column van Bert van den Braak, vorige week, bevatte een fraai portret van Hendrik Tilanus1, jarenlang de fractievoorzittter van de CHU in de Tweede Kamer. Zijn collega van de PvdA, Jaap Burger2, die zelf een christelijk-historisch verleden had, betitelde de CHU ooit als een troep patrijzen die bij een geweerschot alle kanten uitvloog, om het gebrek aan eenheid en samenhang in de Unie te illustreren. Waarop Tilanus, aldus Van den Braak, snedig zou hebben geantwoord: zeker, maar ze komen uiteindelijk allemaal weer op hetzelfde nest terug.
De Christelijk Historische Unie3 vormde inderdaad een buitengewoon merkwaardig gezelschap in een partijenlandschap dat in stijgende mate werd gekenmerkt door interne discipline. De protestantse zuster, de ARP, werd gekenmerkt door kerkelijke diversiteit, met leden van hervormde en gereformeerde signatuur, maar tegelijk door sterke politieke eenheid. De CHU was daartegenover een gezelschap dat weliswaar uitsluitend werd gevormd door leden van de Nederlands Hervormde Kerk, maar met heel diverse politieke opvattingen.
Fracties van de CHU stemden geregeld verdeeld en niet alleen waar het kleinigheden betrof. Het woord fractietucht was er, op het oog, onbekend. Toch lagen de zaken soms heel gevoelig. Toen een parlementariër had laten blijken het met de zondagsheiliging niet al te nauw te willen nemen, werd hij daarover zwaar gekapitteld; het kostte hem vervolgens zijn plek op de kandidatenlijst. Politici genoten grote handelingsvrijheid, maar het was altijd oppassen geblazen. Plotseling kon de tolerantie zijn verdwenen.
De partij heeft het na de Tweede Wereldoorlog het moeilijkst gehad met de dekolonisatie. Van den Braak verwees al naar het optreden van F.C. Gerretson4 in de Eerste Kamer, die iedereen die meewerkte aan de onafhankelijkheid van Indonesië uitmaakte voor landverrader. In elke andere partij zou het waarschijnlijk hebben geleid tot royement, maar niet in de CHU. Toch trok de dekolonisatie diepe voren door het christelijk-historische landschap. Nog tientallen jaren later waren degenen die erbij betrokken waren geweest psychisch niet in staat daarover te spreken en uitleg te geven, zoals ik ooit zelf heb ondervonden.
Het gebrek aan eenheid is de CHU vaak verweten, niet het minst door de ‘broeders en zusters’ van de ARP. In partijen als de PvdA, die nog jaren vreesde voor ‘de klassenvijand’ die elk gebrek aan eenheid zou ‘uitbuiten’, werd het allemaal niet begrepen. In de KVP begreep men het wel, maar toch was daar, juist dankzij de grote verdeeldheid, de behoefte aan eenheid van optreden groot; wat ruimte schiep voor het dominante leiderschap van Mgr. W.H. Nolens5 vóór 1940 en dat van C.P.M. Romme6 na 1945. De VVD zal nog de meeste verwantschap hebben gevoeld, maar die was weer te klein om zich veel interne twist te kunnen veroorloven.
Intussen is fractiediscipline overal een normaal verschijnsel geworden en wordt de afwijkende stem bijna steeds gezien als teken van gebrek aan eenheid, of nog erger, als gebrek aan leiderschap bij de fractievoorzitter. Dat is in de Tweede Kamer overigens veel sterker het geval dan in de Eerste Kamer.
Toch is het de vraag of het verdeelde stemmen van CHU-fracties zo ‘achterlijk’ was als waarvoor het is gehouden. Bovendien is het de vraag of de fractie-eenheid zoals wij die vandaag kennen zo gezond is als waarvoor fracties die zelf believen te houden. Het gaat allemaal uit van de fictie dat stemmen op een partij nog steeds stemmen op het hele politieke programma daarvan betekent en dat dus de hele fractie aan dat programma letter voor letter zou zijn gebonden.
Flauwe kul natuurlijk. Op een partij wordt om allerhande reden gestemd en het staat vast dat elke kiezer wel een aantal kwesties kan noemen waar hij heel anders over denkt dan de partij waarop hij heeft gestemd. Voorts staat vast dat mannen en vrouwen toetreden tot het Kamerlidmaatschap voor een partij met standpunten die grondig afwijken van het officiële partijstandpunt. Het zou vreemd zijn als het anders was, temeer omdat verkiezingsprogramma’s wensenlijstjes zonder veel samenhang zijn geworden. Zoals ooit Bart Tromp zei: de samenhang beperkt zich tot het nietje dat erdoor heen geslagen is.
Tegenwoordig moet een Tweede Kamerlid bewijzen, ook voor de media, dat een afwijkende stem gerechtvaardigd is, terwijl fracties eigenlijk de eenvormigheid van hun standpunt zouden moeten verantwoorden.
- 1.Voorman van de CHU in het midden van de twintigste eeuw. Bijna eenenveertig jaar Tweede Kamerlid en later tevens fractievoorzitter en partijvoorzitter. Was oorspronkelijk officier. Werd een gezaghebbend Kamerlid met name op defensie- en onderwijsgebied en was jarenlang secretaris van de Onderwijsraad. Gijzelaar in Sint-Michielsgestel. Leidde zijn partij door de crisis over de Indische politiek, waarbij hij met veel interne oppositie te maken had. Exponent van de gematigde, gouvernementele CHU, wars van scherpslijperij. Trad als partijleider zelfstandig op, maar gaf fractieleden wel de ruimte om een minderheidsstandpunt in te nemen. Tamelijk pragmatisch ingesteld, geen theoreticus. Kwam altijd per fiets naar het Binnenhof.
- 2.PvdA-voorman die in het tijdperk-Drees, maar ook nadien, onder meer als formateur, een vooraanstaande politieke rol speelde. Was advocaat in Dordrecht en werd in 1944 als Engelandvaarder opgenomen in het kabinet-Gerbrandy. Een conflict met Gerbrandy over de naoorlogse berechting van 'foute' Nederlanders leidde tot zijn aftreden. In 1945 voor de SDAP lid van het noodparlement en vanaf 1952 als fractievoorzitter naast Drees de voornaamste PvdA-politicus. In 1955 en 1956 succesvol informateur. Verliet in 1962 de Tweede Kamer na kritiek op zijn ongepolijste stijl. Werd daarna senator en in 1970 staatsraad. Mede door zijn directe wijze van uitdrukken en doortastende optreden wist hij in 1973 een wig te drijven in het confessionele kamp en werd hij de architect van het kabinet-Den Uyl. Was behalve PvdA-voorman ook voorzitter van de VARA.
- 3.De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
- 4.CHU-senator op de rechtervleugel. Kreeg bekendheid onder zijn dichtersnaam 'Geerten Gossaert'. Enige tijd aanhanger van het fascisme. Had een ingebakken achterdocht. Secretaris van de BPM, een onderdeel van het Shell-concern, en hoogleraar in Utrecht op de door dat concern betaalde leerstoel. Exponent van de Utrechtse conservatief-koloniale stroming in de CHU. Bestreed zowel de Indië-politiek van de naoorlogse kabinetten als de steun die Tilanus daaraan gaf. Keerde zich ook het door zijn partijgenoot minister Kernkamp tot stand gebrachte Statuut van het Koninkrijk. Op latere leeftijd sterk gehinderd door doofheid. Vanwege zijn scherpe redevoeringen zelfs in eigen politieke kring niet zo populair, maar wel bewonderd om zijn fraaie betogen.
- 5.Limburgse priester en staatsman. Dé grote voorman van de katholieken in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot hij in 1896 Tweede Kamerlid werd docent aan het College Rolduc. Behoorde tot de meer democratisch gezinde katholieke Kamerleden. Was pleitbezorger van sociale wetgeving en van de belangen van de mijnwerkers. In 1910 fractievoorzitter, in welke functie hij later als voorzitter van de grootste regeringsfractie een belangrijk stempel op de Nederlandse politiek drukte. Opende in 1918 als formateur de weg naar het kabinet-Ruys I. Kwam in 1922 met de leer van de uiterste noodzaak, waardoor er geen samenwerking met de sociaaldemocraten kwam. Hield, anders dan de bisschoppen wilden, echter de weg daartoe open. Een veel minder goed spreker dan zijn voorganger Schaepman, maar desondanks zeer gezaghebbend in de Kamer. Kende geen enkele persoonlijke eerzucht.
- 6.Voorman van de KVP die met Drees in de naoorlogse jaren de Nederlandse politiek domineerde. Was voor de Tweede Wereldoorlog als jong Amsterdams gemeenteraadslid al een gedreven katholiek politicus. Na een hoogleraarschap in Tilburg werd hij in 1937 minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet-Colijn. Streefde een actievere werkgelegenheidspolitiek na en kreeg bekendheid door zijn spaarregeling voor werklozen ('het kwartje van Romme'). Werd na de oorlog geen minister meer, waarbij mogelijk zijn wat omstreden rol in de oorlog (commissaris van een reclamebedrijf dat ook voor de Duitsers werkte) een rol speelde. Was tot 1961 fractieleider en werd toen staatsraad. Was tevens politiek commentator van De Volkskrant. Begenadigd spreker, die prachtige zinnen maakte. Harde werker: las als enige alle kamerstukken. Politieke peetvader van Klompé en Schmelzer. Bijnaam: 'de Sfinx van Overveen'.