Bede - in en uit de Troonrede
In september 1869 eindigde de troonrede1 met de woorden: Moge het belang des Vaderlands door eendragtig streven krachtig worden bevorderd. Voor het eerst ontbrak toen de bede: het vragen om goddelijke steun ('Hooger Zegen') voor de werkzaamheden van regering en Kamers in het nieuwe parlementaire zittingsjaar. Het kabinet-Van Bosse/Fock2 verklaarde dat de bede was 'vergeten'. Bij de behandeling van het Adres van Antwoord3 in beide Kamers werden daar enige kritische opmerkingen over gemaakt, maar verder werd het als een incident beschouwd.
In 1917 herhaalde dit zich enigszins. In dat jaar was er geen troonrede, maar een door minister-president Cort van der Linden4 voorgelezen openingsrede. Daaraan ontbrak de bede. Cort van der Linden betuigde daarover in de Tweede Kamer zijn spijt.
De discussie over de bede was fundamenteler toen het kabinet-Den Uyl5 in 1973 daarvan bewust afzag. Premier Joop den Uyl6 verklaarde dat de formulering 'Met het uitspreken van de hoop dat wij daartoe de kracht zullen ontvangen' doelbewust was gekozen. Daarmee werd volgens hem (en het kabinet, waarvan ook christendemocraten deel uitmaakten) meer recht gedaan aan opvattingen van zowel christenen als niet-christenen.
Het besluit leidde tot kritiek en teleurstelling in christelijke kring, ook van de regeringsfracties van KVP en ARP. ARP-fractievoorzitter Wim Aantjes7 vond dat Den Uyl spijt moest betuigen over het besluit en de Raad van Kerken besloot te onderzoeken of er een alternatieve tekst mogelijk was.
Bij de algemene beschouwingen citeerde Aantjes de korte tijd daarvoor overleden Mgr. Bluyssen, die tegen hem had gezegd: 'Het zal mij, en naar ik vertrouw velen, er [echter] niet van weerhouden te bidden om Gods zegen voor het werk van het kabinet en de volksvertegenwoordiging.'
Vicepremier Dries van Agt8 verdedigde het besluit door erop te wijzen dat er - volgens hem 'helaas' - veel mensen waren die God niet erkenden. Het besluit beoogde niet God uit het openbare leven te bannen, maar was ingegeven door de gedachte dat er in de bevolking velen waren die zich niet in de bede konden vinden. Hij toonde wel begrip voor de schrikreactie in christelijke kring over het besluit. De bede ontbrak tot en met 1977.
Het opvolgende kabinet-Van Agt/Wiegel9 koos voor een middenweg tussen wel of geen bede via de zinsnede 'Moge dat werk worden gedaan in het vertrouwen dat velen u [leden van de Staten-Generaal] wijsheid toewensen en om zegen voor u bidden.' Die formulering is, met een kleine aanpassing, nadien gehandhaafd. De laatste zin luidt nu 'en met mij om kracht en Gods zegen voor u bidden.'
Deze bijdrage verscheen in de Hofvijver van 26 augustus 2013.
- 1.De troonrede is de rede die de Koning jaarlijks op de derde dinsdag van september (Prinsjesdag) voorleest. Hij geeft in de troonrede een uiteenzetting van het regeringsbeleid voor het komende jaar. De Koning schrijft de tekst van de troonrede niet zelf; dat doen de ministers. Het voorlezen van de troonrede vloeit voort uit artikel 65 van de Grondwet.
- 2.Dit liberale kabinet werd in 1868 geformeerd door Thorbecke, die daarin echter zelf geen zitting nam. De vroegere minister van Financiën Van Bosse en de Amsterdamse burgemeester Fock leidden het kabinet. Het kabinet voerde een liberale economische politiek en streefde naar hervormingen op koloniaal gebied.
- 3.De Tweede Kamer stelde tot 1906 en de Eerste Kamer tot 1946 na de troonrede een Adres van Antwoord op dat aan de koning(in) werd aangeboden. Het door de Tweede Kamer opgestelde Adres van Antwoord bevatte vooral beleefdheidsformuleringen, maar had deels ook een politieke inhoud.
- 4.Kleine, statige en beheerste geleerde, die door zijn premierschap tijdens de Eerste Wereldoorlog één van de belangrijkste staatsmannen van de twintigste eeuw werd. Progressief denkende Groningse jurist en hoogleraar. Zoon van een Tweede Kamerlid en zelf enige tijd plaatsvervangend griffier. Liberaal, maar geen partijman. Bracht als minister van Justitie in het kabinet-Pierson (1897-1901) belangrijke wetgeving tot stand onder andere over kinderrecht. Zijn kabinet bracht de Grondwetsherziening van 1917 tot stand, waarbij het algemeen mannenkiesrecht, de evenredige vertegenwoordiging en de financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs werden geregeld. Stond als premier boven de partijen en had zeer veel gezag. Kreeg vanwege zijn wijze beleid tijdens de Eerste Wereldoorlog nog tijdens zijn ministerschap de titel 'minister van staat'. Was na 1918 tot op hoge leeftijd staatsraad.
- 5.Dit kabinet wordt beschouwd als het meest links-progressieve kabinet uit de parlementaire geschiedenis. Het kwam tot stand na de moeizame formatie die volgde op de verkiezingen van 1972 en was de opvolger van de kabinetten-Biesheuvel I en II. Het bestond uit bewindslieden van de PvdA, D'66, PPR, KVP en ARP onder leiding van PvdA'er Joop den Uyl.
- 6.Gedreven PvdA-ideoloog en -politicus en econoom. Voor sommigen 'ome Joop', voor anderen de verpersoonlijking van verfoeilijk socialisme. Kwam vanuit de journalistiek in de 'denktank' van de PvdA en werd in 1956 Tweede Kamerlid. Stapte in 1962 over het wethouderschap van economische zaken in Amsterdam en stimuleerde onder andere de industrievestiging. In 1965 minister van Economische Zaken in het kabinet-Cals. Volgde in 1966 Vondeling op als partijleider. Zou tot 1986 het gezicht van de PvdA zijn. Het door hem geleide kabinet ging als het meest linkse de geschiedenis in. Kon het succes bij de verkiezingen van 1977 niet omzetten in hernieuwde regeermacht. Zijn derde optreden als minister (ditmaal van Sociale Zaken onder Van Agt) verliep teleurstellend. Ondanks herstel in 1982 bleef zijn partij buiten het kabinet. Erudiet analyticus en scherp debater, die door zijn gedrevenheid echter soms drammerig overkwam.
- 7.Bevlogen christendemocratisch politicus. Was afkomstig uit een hervormd-gereformeerd milieu uit de Alblasserwaard en behoorde aanvankelijk tot de rechtervleugel van de ARP. Als voorman van de bouwondernemers woordvoerder volkshuisvesting en daarnaast woordvoerder PTT-zaken. Werd in 1971 na de vorming van het kabinet-Biesheuvel fractievoorzitter, maar schoof op naar links en bevorderde de komst van het kabinet-Den Uyl. Stond aarzelend tegenover de vorming van het CDA, omdat hij vreesde dat de (progressieve) evangelische grondslag niet verzekerd was. Behoorde als fractieleider ten tijde van het eerste kabinet-Van Agt tot de loyalisten. Trad af als Kamerlid vanwege onthullingen over zijn oorlogsverleden. Werd later grotendeels gerehabiliteerd toen erkend werd dat zijn versie van dat verleden juist was geweest.
- 8.CDA-voorman, jurist en premier van KVP-huize. Stond als hoogleraar strafrecht bekend als vernieuwingsgezind en bracht als minister van Justitie belangrijke wetten tot stand. Vicepremier in het kabinet-Den Uyl. Kwam in de kabinetten-Biesheuvel en -Den Uyl diverse malen in politieke problemen, onder meer door discussies over de vrijlating van de Drie van Breda, de abortuskwestie en de affaire-Menten. Werd in 1977 de eerste leider van het CDA en was daarna vijf jaar premier. Was toen de politieke tegenvoeter van PvdA-leider Den Uyl; even populair bij zijn achterban als verguisd door zijn tegenstanders. Stapte na de verkiezingen van 1982 op als politiek leider. Nadien Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur. Relativeerde de politiek en zichzelf, maar was tactisch sterk. Formuleerde zorgvuldig en viel op door zijn kleurrijke en soms archaïsche taalgebruik.
- 9.Dit kabinet van CDA en VVD kwam na een lange formatieperiode tot stand, nadat vorming van een tweede kabinet-Den Uyl was mislukt. Hoewel de PvdA bij de verkiezingen van 1977 de grootste partij was geworden, werd CDA-leider Dries van Agt premier.