Verslag algemeen overleg van 11 september 2003 over o.a. notitie Beleidskader gemeentelijke herindeling en onderzoek financiële effecten grote grenscorrecties - Gemeentelijke herindeling

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 28750 - Gemeentelijke herindeling.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Gemeentelijke herindeling; Verslag algemeen overleg van 11 september 2003 over o.a. notitie Beleidskader gemeentelijke herindeling en onderzoek financiële effecten grote grenscorrecties 
Document date 25-09-2003
Publication date 12-03-2009
Nummer KST70416
Reference 28750, nr. 2
From Staten-Generaal (SG)
Commission(s) Koninkrijksrelaties (KR) and Binnenlandse Zaken (BIZA)
Original document in PDF

2.

Text

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

28 750

Gemeentelijke herindeling

Nr. 2

1 Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA). Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Cqörüz (CDA), Nawijn (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 september 2003

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 11 september 2003 overleg gevoerd met de heer Remkes, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:

– de notitie van de minister van BZK, d.d. 18 december 2002, Beleidskader gemeentelijke herindeling (28 750, nr. 1);

– de brief van de minister van BZK, d.d. 4 juli 2003, met bevindingen onderzoek financiële effecten grote grenscorrecties (BZK-03-439);

– de problematiek van de grenscorrectie tussen Den Haag en Leidschendam-Voorburg (Park Leeuwenbergh) (BZK03-373).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Smilde (CDA) onderschrijft het uitgangspunt dat herindeling zou moeten plaatsvinden op initiatief van gemeenten zelf; dit is goed voor de democratische legitimatie. Wij vragen ons af of herindeling van onderaf uit de verf kan komen als het initiatief bij de provincie ligt. Wat is de visie van de minister daarop? Het is verstandig dat de rijksoverheid het initiatief laat aan de regio. In het beleidskader worden duidelijke criteria vastgelegd op basis waarvan de Kamer als wetgever voorstellen voor herindeling kan beoordelen, hoewel mevrouw Smilde deze op onderdelen wil aanscherpen. Gemeentelijke herindeling moet alleen plaatsvinden als er geen andere mogelijkheden zijn om knelpunten op te lossen. Een dergelijke probleemanalyse lijkt helaas geen deel uit te maken van de criteria. Vindt de minister alle criteria even belangrijk? Belangrijke uitgangspunten zijn de kwaliteit en de herkenbaarheid van het bestuur. Ziet de minister in dit verband bestuurskrachtmeting als een instrument om de wenselijkheid van herindeling te bepalen? In zijn notitie wordt het criterium bestuurskracht onvoldoende uitgewerkt. Hoe wordt bijvoorbeeld gemeten of de ambtelijke organisatie van een (nieuwe) gemeente goed is toegerust? Gemeenten vormen de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat. In dat kader suggereert de minister om na herindeling binnengemeentelijk te decentraliseren om de nadelen van een grotere schaal weer op te heffen; dit is onlogisch. Op het eerste gezicht is duurzaamheid een duidelijk criterium, maar de te

stellen voorwaarden zijn onduidelijk. Aan welke termijnen denkt de minister? In de praktijk blijkt vaak dat na verloop van tijd nieuwe samenwerkingsverbanden noodzakelijk zijn. Het is belangrijk dat in dat kader de democratische controle van de gemeenteraad wordt gewaarborgd. Dit speelt met name bij federatiegemeenten en bij het vergelijkbare «Samen en toch apart» (SETA). Op grond van welke criteria voor de planologische ruimtebehoefte kan een provincie besluiten dat samenwerking niet voldoet en tot herindeling moet worden overgegaan? Er zou duidelijker moeten worden aangegeven wat wordt verstaan onder frictiekosten bij gemeentelijke herindeling. Een onderzoek van de Raad voor de financiële verhoudingen (RFV) biedt hiervoor goede aanknopingspunten. Hoe denkt de minister hierover? In zijn brief over de financiële gevolgen van grote grenscorrecties concludeert de minister dat de frictiekosten niet zo hoog zijn dat extra geld nodig is, terwijl uit het onderzoek juist blijkt dat er in de praktijk grote verschillen zijn. Waarop baseert de minister zijn conclusie? Verwacht de minister van gemeenten dat zij reserves aanspreken of de belastingen verhogen? Bij de herindeling van de regio rond Den Haag is sprake geweest van een bijzondere voorziening in verband met boventallig personeel. Waarom gebeurt dit niet in andere gevallen? Op basis waarvan zal de minister in de toekomst besluiten tot een bijzondere voorziening? Voldoet de huidige maatstaf gewennings-bijdrage herindeling bij grote grenswijzigingen? Wellicht kan deze maatstaf worden aangepast zodat het middel bijzondere voorziening minder hoeft te worden gebruikt.

Helaas zijn de gemeenten Den Haag en Leidschendam-Voorburg niet in staat gebleken zelf de problemen rond de grenscorrectie bij Park Leeuwenbergh op te lossen. Welke stappen zal de minister nu zetten?

De heer Eerdmans (LPF) hecht zeer aan de grote historische, culturele en sociale waarde van leefgemeenschappen. Binnen gemeenten heerst vaak een gevoel van lotsverbondenheid en van een eigen identiteit, dat moet worden beschermd. De gemeentelijke overheid moet in dat licht zijn toegesneden op de menselijke maat: er moet niet over maar door mensen worden beslist.

Dat de regering afziet van haar bevoegdheid om op basis van de Wet algemene regels herindeling (Wet ARHI) herindelingen op te leggen en het initiatief daartoe laat aan gemeenten en provincies, is een positieve ontwikkeling. De VNG stelt in dit verband terecht dat de wens van gemeenten leidend moet zijn en dat ook provincies zich terughoudend moeten opstellen. In zijn brief geeft de minister aan, bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak na te streven. De heer Eerdmans vindt dit echter een noodzakelijke voorwaarde voor herindeling; de stem van de bevolking moet serieus worden genomen De kwestie rond Park Leeuwenbergh sleept zich al veel te lang voort. Het overleg tussen de twee gemeenten lijkt nu te zijn mislukt. De minister zou hiervoor een oplossing moeten vinden.

Mevrouw Fierens (PvdA) geeft aan dat het bij herindeling altijd gaat om een moeilijke afweging. Burgers hechten vaak erg aan hun eigen dorp, wat zoveel mogelijk moet worden gerespecteerd. Het beleidskader biedt een goede basis voor het maken van transparante keuzes; als herindeling echt noodzakelijk is, moet het goed gebeuren. Problemen kunnen vaak ook worden opgelost door meer samenwerking, bijvoorbeeld met het door prof. Elzinga beschreven concept van de federatiegemeente. Hoever is de minister met het ontwikkelen van alternatieven voor herindeling? De gemeentelijke bestuurslaag is belangrijk en moet daarom sterk en autonoom zijn om slagvaardig te kunnen opereren en zo de burger goed te bedienen. Centrumgemeenten zijn daarbij in economische en culturele zin belangrijk voor de gehele regio. Als duidelijk is dat herindeling noodzakelijk is, moet dat op duurzame wijze plaatsvinden, met aandacht voor

wonen, werken en groen. Dit alles speelt nu bij de herindeling in de Achterhoek. Betekent de nadruk die minister legt op «draagvlak» dat herindelingen niet doorgaan als de burgers tegen zijn? Als de problemen te groot zijn, heeft de rijksoverheid een zelfstandige verantwoordelijkheid. Hoe definieert de minister in dit verband «van onderop»? Hij belooft om zelf niet het initiatief te nemen. Wat doet hij dan als herindeling noodzakelijk is en er geen initiatief van onderop komt? Bepaalde gebieden hebben op basis van bijvoorbeeld streekplannen een opdracht voor de toekomst. Met dit soort zaken moet rekening worden gehouden bij plannen voor herindeling: vorm volgt inhoud. In het beleidskader wordt helaas geen aandacht besteed aan het spanningsveld tussen stad en ommelanden. Buurgemeenten maken gebruik van de stedelijke voorzieningen, maar willen meestal geen bijdrage leveren aan het oplossen van de ruimteproblemen van de stad. Is de minister bereid om dit onderwerp alsnog op te nemen in zijn nota?

De gemeenten Den Haag en Leidschendam-Voorburg zijn er niet in geslaagd in onderling overleg hun conflict op te lossen. Zij vragen nu de rijksoverheid om een beslissing te nemen, wat in tegenspraak is met het streven van gemeenten naar meer autonomie. Hoe zal de minister hierop reageren?

Mevrouw Fierens kan zich vinden in opvattingen van de minister over de financiële effecten van grote grenscorrecties; er moet sprake zijn van maatwerk.

De heer Van Beek (VVD) hecht aan sterke gemeenten zodat taken zo laag mogelijk in de bestuurlijke keten goed kunnen worden uitgevoerd. Bestuurlijke opdrachten worden zwaarder en in dat licht moet worden gekeken naar de schaal van gemeenten. De conclusie kan dan zijn dat gemeenten groter moeten worden om toegerust te zijn voor de toekomst. De minister geeft aan terughoudend te zijn bij het zelf entameren van herindelingen. Draagvlak voor herindeling is veelal niet vanaf het begin aanwezig en moet groeien. Men kan zich vaak moeilijk voorstellen dat de (bestuurlijke) situatie zal verbeteren door herindeling. Hoe zwaar laat de minister het criterium draagvlak wegen? In dat kader is er een groot verschil tussen een herindeling van slechts enkele gemeenten en een herindeling van een hele regio. Hoe wordt in het laatste geval het draagvlak gemeten? De minister spreekt zich in het beleidskader niet uit over de positie van steden. Kan de minister hiervoor een inhoudelijke verklaring geven? Hoe ziet de minister de toekomst van de stedelijke regio’s? Dit zou kunnen vallen onder het criterium «regionale samenwerking en evenwicht».

In zijn brief over de financiële effecten van grote grenscorrecties trekt de minister te gemakkelijk conclusies. Een van de problemen is dat er bij grote grenscorrecties waarbij slechts een gedeelte van een gemeente overgaat naar een andere, geen vergoeding is van de frictiekosten. Het kost enkele jaren voordat gemeenten zijn gewend aan de nieuwe schaal. Hoe denkt de minister hierover?

Park Leeuwenbergh is eigenlijk geen probleem van de betrokken gemeenten maar van de minister, die met het aannemen van het wetsvoorstel de opdracht heeft gekregen om de percelen te beschrijven. Het probleem is dat het ministerie in dezen onvoldoende het besluit van de Kamer heeft gevolgd, ook ten aanzien van de Zeeheldenwijk en de grens met Rijswijk. Er zijn drie manieren om deze fout te herstellen: de gemeenten komen er onderling uit, de minister regelt het (met een wetsvoorstel) of de Kamer neemt zelf het initiatief. Hoe beoordeelt de minister deze mogelijkheden?

De heer Van der Ham (D66) wijst in verband met de problemen rond Park Leeuwenbergh op het amendement-Hoekema, waarin is beschreven wat

er moe(s)t gebeuren. Het is aan de minister om de wil van de Kamer uit te voeren, eventueel nadat hij hiertoe is opgeroepen in een motie. Bestuurlijke herindeling is geen oplossing als deze tegen de wil van de bevolking wordt opgelegd. In dat licht is het positief dat het kabinet zich terughoudend opstelt. De provincie wordt echter wel de mogelijkheid geboden om het initiatief te nemen. Wil de minister reageren op deze tegenstelling? Draagvlak zou kunnen worden gemeten met verkiezingen, enquêtes en referenda. Voor welke maatstaf kiest de minister? Hoe moeten in dit verband de nu lopende herindelingen worden beoordeeld? Doordat veel bevoegdheden zijn overgedragen, hebben veel kleinere gemeenten onvoldoende bestuurskracht. Herindeling is dan een instrument voor meer bestuurlijke samenwerking en het wegnemen van schotten tussen geldstromen. De rijksoverheid zou echter meer open moeten staan voor alternatieven als SETA, die minder weerstand oproepen. Ziet de minister mogelijkheden om deze beter te faciliteren? Het moet gaan om de inhoud, niet om de vorm. Herindeling zorgt vaak voor frictiekosten. Wellicht zijn hier mogelijkheden voor bezuiniging door het uitstellen van herindelingsplannen of het zoeken van alternatieven. Hoe denkt de minister hierover?

De heer Van der Staaij (SGP) constateert dat in het beleidskader vooral wordt teruggegrepen op passages uit het Strategisch akkoord; in het Hoofdlijnenakkoord wordt niet gesproken over herindeling. Staat het huidige kabinet nog volledig achter deze passages?

In het beleidskader wordt terecht uitgegaan van de bestaande bestuurlijke hoofdstructuur, die voldoende flexibiliteit biedt voor een adequate bestuurlijke vormgeving. Gemeenten moeten overigens niet slechts worden gezien als een bestuurlijk instrument; zij vormen vaak gemeenschappen in een historische context. De bestuurlijke vormgeving en schaal dienen in dat licht te worden afgestemd op de eigenschappen van de bevolking en het karakter van de omgeving. Herindeling moet zijn gebaseerd op een knelpuntenbenadering en op vrijwilligheid, waarbij minder vergaande alternatieven eerst in ogenschouw moeten worden genomen. Met intergemeentelijke samenwerking kan schaalvergroting worden voorkomen, die in het verleden niet altijd de verwachte positieve resultaten heeft opgeleverd. Dit soort zaken zou scherper in het beleidskader naar voren behoren te komen, waarbij er wel voor moet worden gewaakt dat bestuurlijke hulpstructuren de hoofdstructuur overschaduwen. Kan de minister criteria aangeven om te bepalen of dit laatste dreigt te gebeuren? Kunnen bestuurlijke hulpstructuren in financiële zin worden ondersteund, zoals ook gebeurt bij gemeenten die besluiten tot herindeling? In het beleidskader wordt terecht veel nadruk gelegd op het draagvlak bij bewoners, gemeenten en provincie. Hoe zullen de provincies omgaan met het beleidskader? Heeft het IPO er al op gereageerd? Hoe zouden provincies het criterium draagvlak in de praktijk moeten toepassen?

Gezien het gedifferentieerde beeld bij de frictiekosten van grote grenscorrecties en de lage frequentie ervan is er geen aanleiding om de generieke verdeelmaatstaf aan te passen. De heer Van der Staaij sluit zich aan bij de oproepen van eerdere sprekers om ten aanzien van Park Leeuwenbergh te regelen wat allang geregeld had moeten zijn.

De heer De Wit (SP) constateert op basis van onderzoek van bijvoorbeeld prof. Herweijer dat herindelingen vaak geen succes zijn, mede doordat ze van bovenaf worden opgelegd. In dat licht is het positief dat het beleidskader uitgaat van terughoudendheid. Versterking van de positie van de centrumgemeente wordt ten onrechte vaak gebruikt als argument voor herindeling; dit is al geregeld in de Financiële-verhoudingswet. Verder is nooit duidelijk gebleken dat de efficiency, de beleidsontwikkeling en de financiële positie van gemeenten verbeteren door herindeling. Ruimtege-

brek van grote gemeenten is wel het minst logische argument; kleinere gemeenten kunnen ook woningen bouwen of bedrijventerreinen aanleggen.

Bij herindeling is in het verleden te weinig rekening gehouden met de mening van burgers: de uitslag van referenda werd niet gerespecteerd, de mogelijkheden van gemeenten om zich te verzetten zijn ingeperkt, de Tijdelijke referendumwet is niet van toepassing en de regering wil een voorbehoud maken bij de Europese Conventie. Hoe verhoudt zich dat tot het beleidskader? Het referendum is een objectieve methode om het draagvlak onder burgers te bepalen. In dat verband kan de Tijdelijke referendumwet worden aangepast. Daarnaast zouden gemeenten een beroepsmogelijkheid moeten krijgen tegen een besluit tot herindeling; eventueel moet hiertoe een nieuwe beroepsinstantie worden ingericht. Als de wetgever ingaat tegen de wil van de bevolking of de gemeente, hoeft hij niet altijd het laatste woord te hebben. In dat licht is het verstandig dat de rijksoverheid zich terughoudend opstelt bij het entameren van herindeling. Hoe denkt de minister in dit kader over de rol van de provincie? Hoe wordt het criterium draagvlak toegepast als de gemeenteraad en het college van B&W geen rekening houden met de wens van de burgers?

Naast het draagvlak zijn er andere criteria. Hoe bepaalt de minister de bestuurskracht van gemeenten? Hoe vult de minister het criterium duurzaamheid inhoudelijk in? Het criterium interne samenhang wordt in de praktijk vrij willekeurig toegepast; het is te weinig concreet. De heer De Wit onderschrijft de opmerkingen van de heer Van Beek over Park Leeuwenbergh. Hier ligt een taak voor de minister en eventueel voor de Kamer.

Antwoord van de minister

De minister erkent dat in het Hoofdlijnenakkoord niet wordt gesproken over gemeentelijke herindeling. De betrokken partijen hebben daarin echter alleen afspraken vastgelegd die afwijken van het Strategische akkoord, waarin wel aandacht is voor dit onderwerp. Met het beleidskader wordt duidelijk een nieuwe weg ingeslagen. De belangrijkste verandering is de uitdrukkelijke aandacht voor het draagvlak van het proces; het beleid moet van onderop tot stand komen. Het gevolg is dat de initiërende rol van de rijksoverheid kleiner wordt. Stedelijke en regionale problemen zullen primair worden aangepakt met de WGR-plus-constructie. In het verleden leidden ruimtelijke knelpunten vaak automatisch tot uitbreiding van de grote gemeente. Het is een misvatting dat randgemeenten niet geëquipeerd zouden zijn om te bouwen of bedrijventerreinen aan te leggen. In dit kader kan en moet de provincie een regisserende rol spelen bij het bevorderen van regionale samenwerking. Uiteindelijk gaat het om het bereiken van inhoudelijke oplossingen, waarbij herindeling als instrument overigens nooit helemaal moet worden uitgesloten. Het nieuwe beleidskader moet niet worden beschouwd als het einde van de (onvrijwillige) herindeling. Als men in een regio tot de conclusie komt dat herindeling het meest geëigende middel is om bestuurlijke problemen op te lossen, mag één gemeente niet de mogelijkheid hebben om dit te blokkeren. Het IPO en de VNG onderschrijven de hoofdlijn van het beleidskader, hoewel zij wel enige kanttekeningen plaatsten.

Het herindelingsbeleid staat niet op zichzelf maar moet worden bezien in de context van een bredere visie op het binnenlands bestuur. De hoofdstructuur daarvan bestaat uit gemeenten, provincies en Rijk. Hulpstructuren als intergemeentelijke samenwerking en binnengemeentelijke decentralisatie zijn nuttig maar mogen de hoofdstructuur niet uithollen. Bij de beoordeling van hulpstructuren is het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid blijft liggen bij het democratisch gelegitimeerd bestuur. De

minister vindt het overigens in algemene zin niet nodig om deze structuren financieel te faciliteren; men moet op eigen kracht en op basis van eigen overtuiging tot regionale samenwerking komen. Het Rijk blijft, met name in de persoon van de minister van BZK, als wetgever verantwoordelijk voor het geheel van de bestuurlijke inrichting. De mogelijkheid van herindeling speelt op dit moment vooral in de Achterhoek, Zuid-Holland en de Utrechtse Heuvelrug. Bij het maken van afwegingen op dit punt is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenteraden, die er verstandig aan doen zich te vergewissen van opvattingen onder de bevolking. De wijze waarop gemeenten dit draagvlak bepalen, is aan hen; het Rijk moet bijvoorbeeld niet dwingend opleggen dat een referendum of enquête daarvoor noodzakelijk is. De Tijdelijke referendumwet hoeft dus niet te worden gewijzigd. Met dit beleidskader wordt een duidelijk signaal gegeven aan provincies en gemeenten, waarvan een preventieve werking uitgaat: regering en parlement vinden draagvlak belangrijk. Gemeenten moeten zich daarnaast bewust zijn van hun regionale verantwoordelijkheid; problemen moeten niet worden afgewenteld op buurgemeenten. De minister erkent dat er in dit verband een spanningsveld kan ontstaan tussen draagvlak en regionale verantwoordelijkheid. Het is overigens een misverstand dat randgemeenten parasiteren op de voorzieningen in de centrumgemeente; dit is een aantal jaren geleden geregeld met de Financiële-verhoudingswet. Het zou bestuurlijk onzorgvuldig zijn om lopende herindelingsprocessen af te breken, omdat daarmee de spelregels worden veranderd tijdens het spel. Verder houden provincies de mogelijkheid om herindelings-voorstellen te doen. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid voor de oplossing van bestuurlijke en ruimtelijke problemen. Ook voor hen geldt echter dat rekening moet worden gehouden met en geïnvesteerd in het draagvlak door burgers met argumenten te overtuigen. Dit is niet gemakkelijk, omdat het veelal gaat om oplossingen voor de toekomst. De rijksoverheid moet zich minder richten op de inhoud van herindelings-voorstellen en meer op de vraag of voldoende rekening is gehouden met het draagvlak. Een uitgebreide inhoudelijke toetsing zou namelijk kunnen leiden tot minder bereidheid bij lagere overheden om in dat draagvlak te investeren.

Het is moeilijk om een rangorde aan te brengen in de zes criteria; herindeling is geen wiskunde. De criteria zijn bovendien ongelijksoortig. De criteria draagvlak, bestuurskracht en tot op zekere hoogte planologische ruimtebehoefte hebben betrekking op de of-vraag; de andere criteria gaan over de hoe-vraag. De minister is geneigd de criteria draagvlak en bestuurskracht iets zwaarder te laten wegen, maar bij elke herindeling gaat het om maatwerk.

Bij de beoordeling of herindeling noodzakelijk is, zouden gemeenten een analyse moeten maken van de bestuurskracht. De rijksoverheid hoeft hiervoor geen voorschriften vast te leggen. Bestuurskracht is nodig voor het duurzaam waarborgen van de dienstverlening aan de burger en het nastreven van efficiency. Dit kan vaak worden bereikt door intensievere samenwerking, maar herindeling kan soms toch nodig zijn. Overigens is het niet zo dat grotere gemeenten per definitie beter worden bestuurd of efficiënter werken. Bedrijfseconomisch onderzoek toont aan dat de optimale grootte per gemeentelijke taak verschilt en bijna altijd onder de 100 000 inwoners ligt.

De Raad voor de gemeentefinanciën (RGF) heeft frictiekosten bij grenscorrecties onderverdeeld in een aantal kostensoorten. Voorbeelden daarvan zijn: voorbereidingskosten, kosten voor organisatieonderzoek, verhuiskosten, tijdelijkehuisvestingskosten en extra kosten voor automatisering. Deze kosten worden in sommige gevallen ongetwijfeld gedekt uit gemeentelijke reserves of verhoging van belastingen, maar er is geen eenduidig beeld. Op basis van verricht onderzoek is de minister tot de conclusie gekomen dat het huidige beleid inzake frictiekosten bij grote

grenscorrecties voldoet. Er is dus geen aanleiding om een algemene voorziening te treffen, maar in incidentele, bijzondere gevallen kunnen maatregelen worden genomen.

De bij het conflict rond Park Leeuwenbergh betrokken gemeenten zijn bewust uitgenodigd om er samen uit te komen omdat de primaire verantwoordelijkheid bij hen ligt. De gemeente Leidschendam-Voorburg heeft dit overleg nu eenzijdig beëindigd. De minister zegt toe, zich in de achtergronden te verdiepen, maar hij wil voorkomen dat slecht bestuurlijk gedrag wordt beloond. De gemeente Den Haag heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg gevraagd, te beargumenteren waarom het besluit van destijds niet deugt. Verder moet rekening worden gehouden met de rechterlijke uitspraak over dit onderwerp. Er moeten goede argumenten zijn om een nieuw wetsvoorstel in te dienen. Uiteraard heeft de Kamer de vrijheid om daartoe eventueel zelf het initiatief te nemen. De minister zegt toe, binnen enkele weken de Kamer hierover een brief te sturen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties,

De Gier

 
 
 

3.

More information

 

4.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.