Periode 1918-1939: Interbellum

Source: Parlement.com.

De tijd tussen de twee wereldoorlogen (het Interbellum) heeft twee belangrijke kenmerken. Ten eerste is dat de verzuiling1 van de samenleving. En tweede het overwicht van de drie confessionele partijen, RKSP2, ARP3 en CHU4. Zij hebben steeds een meerderheid in beide Kamers. Ondanks dat overwicht vinden diverse kabinetscrises plaats en worden veelal extraparlementaire kabinetten5 gevormd.

Het Interbellum is in drie fases in te delen. De eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog vinden in Europa diverse socialistische omwentelingen plaats. Ook in Nederland dreigt in 1918 een 'revolutie'. In de jaren twintig is sprake van economisch herstel en optimisme. Voorstellen tot ontwapening en de opkomst van de Volkenbond bevorderen dat optimisme.

Na de beurskrach van 1929 breekt echter een economische wereldcrisis uit, die ook in Nederland grote gevolgen heeft. De opkomst van het nationaal-socialisme en fascisme en de toenemende herbewapening leiden tot oplopende internationale spanning. De Duitse uitbreidingsdrift mondt in 1939 uit in de Tweede Wereldoorlog. Op 10 mei 1940 zal ook Nederland daarin betrokken worden en vlucht de regering naar Londen.

Contents

  1. Kabinetten
  2. Tweede Kamerverkiezingen

1.

Kabinetten

Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I (1918-1922)

Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I - V.l.n.r.: De Vries, Alting von Geusau, De Visser, Heemskerk, Van IJsselstein, Van Karnebeek, Ruijs de Beerenbrouck, Aalberse, Konig en Idenburg.
© Beeldbank Nationaal Archief
V.l.n.r.: De Vries, Alting von Geusau, De Visser, Heemskerk, Van IJsselstein, Van Karnebeek, Ruijs de Beerenbrouck, Aalberse, Konig en Idenburg.

Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP3, CHU4 en Katholieken6, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.

meer informatie

Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II (1922-1925)

Ministers kabinet-Ruys de Beerenbrouck II
© Katholieke Illustratie
boven links: Van Karnebeek en Heemskerk, midden: Ruijs de Beerenbrouck, rechts: Aalberse en De Graaff. onder links: Westerveld, midden boven: De Visser en De Geer, midden onder: Van Dijk, rechts: Van Swaaij.

Dit kabinet was een voortzetting van het eerste kabinet-Ruijs de Beerenbrouck7 en had grotendeels dezelfde samenstelling. Het kabinet kreeg vanaf 1923 te maken met een economische recessie, die bezuinigingen en belastingverhoging noodzakelijk maakten. De minister van Financiën, Colijn8, die in 1923 De Geer9 opvolgde, voerde die bezuinigingen met kracht door.

meer informatie

Kabinet-Colijn I (1925-1926)

Kabinet-ColijnI
© Beeldbank Nationaal Archief
V.l.n.r.: Lambooij, De Geer, Schokking, Van Karnebeek, Colijn, Koolen, Bongaerts en Rutgers.

Dit eerste christelijke kabinet onder leiding van Hendrikus Colijn kwam al na drie maanden, in november 1925, ten val. Colijn8 was bij de verkiezingen als sterke man geafficheerd, nadat hij als minister van Financiën in het vorige kabinet een op bezuinigingen gericht financieel beleid had gevoerd. Ook in dit door hem geleide kabinet had hij de portefeuille Financiën.

meer informatie

Kabinet-De Geer I (1926-1929)

Kabinet-De Geer I - V.l.n.r.: Van der Vegte, Waszink, Kan, Donner, Van Karnebeek, De Geer, Koningsberger, Slotemaker en Lambooij.
© Beeldbank Nationaal Archief
V.l.n.r.: Van der Vegte, Waszink, Kan, Donner, Van Karnebeek, De Geer, Koningsberger, Slotemaker en Lambooij.

Dit kabinet kan worden getypeerd als een extraparlementair5 intermezzokabinet. Het werd gevormd na de snelle val van het kabinet-Colijn I10. Er was geen directe band met partijen en er maakten zowel personen van links als rechts deel van uit. De ministers waren met uitzondering van kabinetsleider De Geer hoofdzakelijk afkomstig uit de bestuurlijk-ambtelijke wereld.

meer informatie

Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III (1929-1933)

Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III - V.l.n.r.: Deckers, Terpstra, Donner, Beelaerts van Blokland, Ruijs de Beerenbrouck, Reymer, De Graaff en Verschuur.
© Beeldbank Nationaal Archief
V.l.n.r.: Deckers, Terpstra, Donner, Beelaerts van Blokland, Ruijs de Beerenbrouck, Reymer, De Graaff en Verschuur.

Dit kabinet bestond uit ministers van de RKSP2, ARP3 en CHU4 met Ruijs de Beerenbrouck net als tussen 1918 en 1925 als kabinetsleider, maar het was geen parlementair coalitiekabinet. De partijen konden het niet eens worden over binding aan een programma. Besloten werd een extraparlementair5 kabinet te vormen, zonder directe band met de Kamerfracties.

meer informatie

Kabinet-Colijn II (1933-1935)

v.l.n.r.: Oud, Marchant, De Wilde, Van Schaik, De Graeff, Colijn, Kalff, Verschuur en Deckers
© Beeldbank Nationaal Archief
Kabinet-Colijn II - v.l.n.r.: Oud, Marchant, De Wilde, Van Schaik, De Graeff, Colijn, Kalff, Verschuur en Deckers

Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.

meer informatie

Kabinet-Colijn III (1935-1937)

Kabinet-Colijn III - V.l.n.r.: Slotemaker, De Wilde, Oud, Van Schaik, Van Lidth de Jeude, De Graeff, Colijn, Slingenberg, Gelissen en Deckers.
© Beeldbank Nationaal Archief
V.l.n.r.: Slotemaker, De Wilde, Oud, Van Schaik, Van Lidth de Jeude, De Graeff, Colijn, Slingenberg, Gelissen en Deckers.

Dit kabinet was een voortzetting in iets gewijzigde samenstelling van het tweede kabinet-Colijn11. De aanduiding Colijn III is feitelijk onjuist. Met name Colijn wilde na het conflict met de Katholieke Kamerfractie echter benadrukken dat er een nieuw kabinet was gevormd. Het ging evenwel om een reconstructie en er werd teruggekomen op de ontslagaanvrage.

meer informatie

Kabinet-Colijn IV (1937-1939)

Kabinet-Colijn IV - V.l.n.r.: De Wilde, Van Dijk, Slotemaker, Van Boeijen, Van Buuren, Goseling, Colijn, Welter, Steenberghe en Romme.
© Beeldbank Nationaal Archief
V.l.n.r.: De Wilde, Van Dijk, Slotemaker, Van Boeijen, Van Buuren, Goseling, Colijn, Welter, Steenberghe en Romme.

Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP2, ARP3 en CHU4. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB12 en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.

meer informatie

Kabinet-Colijn V (1939)

Kabinet-Colijn V - V.l.n.r.: Damme, Van den Bussche, Bodenhausen, De Visser, Van Lidth de Jeude en Schrieke.
© Beeldbank Nationaal Archief
Kabinet-Colijn V - V.l.n.r.: Damme, Van den Bussche, Bodenhausen, De Visser, Van Lidth de Jeude en Schrieke.

Het vijfde kabinet-Colijn werd buiten partijen om gevormd door Colijn, die volgens eigen zeggen de hem gegeven formatieopdracht had aanvaard als ware het een koninklijk bevel. De ministers kwamen uit ARP en CHU of waren partijloze liberalen. Het kabinet telde meer liberalen (vooral oud-Indische bestuurders) dan er in de Tweede Kamer zaten. Het werd echter direct bij zijn eerste optreden naar huis gestuurd.

meer informatie

Kabinet-De Geer II (1939-1940)

Kabinet-De Geer II - V.l.n.r.: Bolkestein, Dijxhoorn, Gerbrandy, Van Kleffens, Albarda, Van Boeijen, De Geer, Welter, Steenberghe en Van den Tempel.
© Beeldbank Nationaal Archief
V.l.n.r.: Bolkestein, Dijxhoorn, Gerbrandy, Van Kleffens, Albarda, Van Boeijen, De Geer, Welter, Steenberghe en Van den Tempel.

Dit kabinet was een centrumlinks noodkabinet, waarvan voor het eerst twee sociaaldemocraten13 deel uitmaakten. Het bestond verder uit ministers van RKSP2, CHU4, VDB14, een ARP'er (zonder partijbinding) en twee partijlozen. Het kabinet werd kort na zijn aantreden geconfronteerd met de dreigende oorlogssituatie en besloot tot mobilisatie van de strijdkrachten.

meer informatie

2.

Tweede Kamerverkiezingen

  • 1918

    De Tweede Kamerverkiezingen van 1918 waren op 3 juli. Het waren de eerste waarbij alle mannen mogen meestemmen. Het waren tevens de eerste verkiezingen volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging15. Er werd niet meer per district gestemd volgens een meerderheidsstelsel16, maar kiezers brengen hun stem uit op een persoon die op een kandidatenlijst van een partij staat. Alle uitgebrachte stemmen tellen vanaf deze verkiezingen mee voor de zetelverdeling.

  • 1922

    De Tweede Kamerverkiezingen van 1922 waren op 5 juli. Ze waren nodig vanwege aanneming van voorstellen tot grondwetsherziening in eerste lezing. De confessionele partijen profiteerden van de invoering van het vrouwenkiesrecht en vergrootten hun meerderheid. De SGP kwam voor het eerst in de Kamer. Na deze verkiezingen werd het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II17 gevormd.

  • 1925

    De Tweede Kamerverkiezingen van 1925 waren op 1 juli. Ze stonden in het teken van de bezuinigingspolitiek van minister van Financiën Colijn8. De grootste partij deze verkiezingen was de RKSP, hoewel de SDAP een flinke stijging doormaakte. Na de verkiezingen werd het eerste kabinet-Colijn10 gevormd.

  • 1929

    De Tweede Kamerverkiezingen van 1929 waren op 3 juli en kunnen worden getypeerd als de rustigste van het Interbellum. Het waren reguliere verkiezingen. Er traden nauwelijks verschuivingen op ten opzichte van 1925. De RKSP was zodoende wederom de grootste partij. Na de verkiezingen formeerden RKSP, ARP en CHU het extraparlementaire kabinet5 Ruijs de Beerenbrouck III18.

  • 1933

    Op 26 april 1933 waren er vervoegde Tweede Kamerverkiezingen. De RKSP2 bleef de grootste partij, maar voornaamste winnaar was de ARP3, die met Hendrik Colijn8 als lijsttrekker twee zetels won. De verkiezingen waren nodig, omdat het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck III18 een parlementaire nederlaag had geleden en de wens leefde dat er een breder samengesteld kabinet zou komen vanwege de in 1929 uitgebroken economische crisis.

  • 1937

    De Tweede Kamerverkiezngen van 1937 waren op 26 mei. Het waren reguliere verkiezingen. De winnaar was de RKSP, maar de grootste stijger was de ARP van Colijn. Dat de NSB van Mussert als nieuwkomer vier zetels haalde, lijkt een groot succes. De teruggang ten opzichte van de Statenverkiezingen van 1935 was echter zodanig, dat het voor de nationaal-socialisten in feite zeer teleurstellend was. Na de verkiezingen werd het kabinet-Colijn IV19 gevormd.

 

Meer over

  • kabinetten per tijdvak20

  • 1. 
    De Nederlandse samenleving werd een groot deel van de 20ste eeuw gekenmerkt door een sterke verzuiling. Daaronder verstaan we de opdeling van de maatschappij op grond van geloofsovertuiging en/of maatschappelijke opvattingen. Iedere stroming had daarbij eigen organisaties op alle terreinen van het maatschappelijk leven: politiek, vakvereniging, onderwijs, gezondheidszorg, media, jeugdbeweging en sport.
     
  • 2. 
    De RKSP werd formeel op 3 juni 1926 opgericht als katholieke partij en was de voorloper van de KVP. Daarvoor waren de katholieken georganiseerd in de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen, die informeel ook al RKSP werd genoemd. Deze bond was in mei 1904 ontstaan. In de Tweede Kamer was in 1893 voor het eerst sprake van een RK-Kamerclub. Vanaf 1918 was er een RKSP-fractie. In Eerste Kamer kwamer er omstreeks 1922 een fractie.
     
  • 3. 
    De ARP werd op 3 april 1879 opgericht door Abraham Kuyper. Daarmee kwam er een partijverband voor politieke stroming, de antirevolutionairen, die reeds sinds het begin van de 19e eeuw bestond. Zij was de eerste nationale politieke partij. De ARP was een christendemocratische, protestantse partij. In 1980 ging de ARP met KVP en CHU op in het CDA.
     
  • 4. 
    De CHU was een christendemocratische politieke partij, die vooral aanhang had onder Nederlands-Hervormden. De CHU kende een los partijverband en daarom was er sprake van een unie. De CHU ontstond in 1908 door samengaan van de Christelijk-Historische Partij en de Friese Bond van christelijk-historischen. In 1980 fuseerde de CHU met ARP en KVP tot het CDA.
     
  • 5. 
    Er zijn verschillende manieren om een kabinet te typeren. Kan een kabinet rekenen op de steun van een meerderheid van de Tweede Kamer dan spreken we van een meerderheidskabinet. Is dat niet het geval dan wordt het kabinet aangeduid als een minderheidskabinet.
     
  • 6. 
    Pas aan het einde van de 19e eeuw ontstond er een politieke organisatie van katholieken. Toch traden zij al vanaf omstreeks 1870 als groepering in het parlement op. Het zou tot 1883 duren, voordat er 'Proeve van een program van een katholieke partij' kwam en pas in 1897 kwam er een verbond van R.K. kiesverenigingen. Initiatiefnemer voor de katholieke partijvorming was de priester-staatsman Herman Schaepman.
     
  • 7. 
    Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP, CHU en Katholieken, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.
     
  • 8. 
    Antirevolutionair staatsman, die zijn loopbaan als officier in de binnenlanden van Indië begon. Korte tijd Tweede Kamerlid en als jong minister van Oorlog succesvol. Daarna directeur van een olieconcern. Zeer vermogend. In 1920 opvolger van Kuyper als leider van de ARP. Voerde in 1923-1926 als minister van Financiën een streng bezuinigingsbeleid. Tijdens de crisis van de jaren dertig minister-president. Predikte een beleid van aanpassing, waarbij salarissen en uitkeringen werden verlaagd. Hoffelijk in de omgang. Had ook internationaal goede contacten en gezag. Charismatisch spreker en krachtige persoonlijkheid, die zich het liefst met hoofdlijnen bezighield, maar zichzelf ook wel overschatte. Tamelijk opportunistisch en hard. Riep bij tegenstanders nogal wat weerstanden op. Reageerde soms impulsief, zoals in mei 1940 toen hij langdurige Duitse heerschappij leek te aanvaarden. Stierf in Duitse ballingschap.
     
  • 9. 
    Vooraanstaand staatsman in de eerste helft van de twintigste eeuw. Diverse malen Tweede Kamerlid en minister, en tevens raadslid in Rotterdam, gedeputeerde van Zuid-Holland en burgemeester van Arnhem. Tweemaal minister-president, beide keren als opvolger van Colijn. Een belangrijk wetgevend succes als minister van Financiën was zijn Financiële-Verhoudingswet. In 1939 leider van het eerste kabinet met sociaaldemocraten. Harde werker en scherpzinnig jurist, maar solistisch en eigenzinnig. Week in 1940 met zijn kabinet uit naar Londen. Moest zijn langdurige politieke loopbaan gedesillusioneerd beëindigen, omdat koningin Wilhelmina geen vertrouwen in hem had vanwege zijn te defaitistisch geachte houding. Keerde tijdens de Bezetting op eigen gezag terug naar Nederland. Werd na de oorlog op tamelijk vage gronden veroordeeld en ridderorde en titel 'minister van staat' ontnomen.
     
  • 10. 
    Dit eerste christelijke kabinet onder leiding van Hendrikus Colijn kwam al na drie maanden, in november 1925, ten val. Colijn was bij de verkiezingen als sterke man geafficheerd, nadat hij als minister van Financiën in het vorige kabinet een op bezuinigingen gericht financieel beleid had gevoerd. Ook in dit door hem geleide kabinet had hij de portefeuille Financiën.
     
  • 11. 
    Dit centrumrechtse kabinet moest het hoofd bieden aan de in 1929 uitgebroken economische crisis, die ook Nederland hard trof. Het kabinet koos voor een politiek van 'aanpassing'. De overheidsuitgaven werden verlaagd en de waarde van de (dure) gulden werd gehandhaafd. Wel zette het kabinet, ondanks de beperkte financiële middelen, werkgelegenheidsprojecten op. In 1935 was dertig procent van de beroepsbevolking werkloos.
     
  • 12. 
    De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), opgericht in 1931, was een autoritaire, antiparlementaire, extreemrechtse partij die streefde naar een nationaal-socialistisch bewind. Verder vond zij dat er een Groot-Nederlands rijk moest komen, waartoe ook Vlaanderen zou behoren, voor een Nederlandse volksgemeenschap. Onder Duitse invloed kreeg de partij een antisemitisch (anti-joods) karakter.
     
  • 13. 
    De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was een sociaaldemocratische partij, die lange tijd tevens republikeins en antimilitaristisch was. De SDAP werd in 1894 opgericht en kan als opvolger van de revolutionair-socialistische SDB (Socialistenbond) worden beschouwd. De partij was onderdeel van de socialistische zuil en nauw verbonden met organisaties als het NVV, dagblad Het Volk, de Arbeiderspers en de VARA. In 1946 ging de SDAP met VDB en CDU op in de PvdA.
     
  • 14. 
    De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
     
  • 15. 
    Evenredige vertegenwoordiging is een kiesstelsel waarbij vrijwel alle uitgebrachte stemmen meetellen voor de uiteindelijke verhoudingen in de zetelverdeling.
     
  • 16. 
    Een meerderheidsstelsel is een kiesstelsel waarin een partij in een gebied (district) een meerderheid moet behalen om zetels te veroveren. Er zijn hierbij twee mogelijkheden: een stelsel waarbij een absolute meerderheid (de helft + 1) moet worden gehaald of een stelsel waarbij een relatieve meerderheid volstaat: de partij die de grootste is in een district krijgt de zetel(s).
     
  • 17. 
    Dit kabinet was een voortzetting van het eerste kabinet-Ruijs de Beerenbrouck en had grotendeels dezelfde samenstelling. Het kabinet kreeg vanaf 1923 te maken met een economische recessie, die bezuinigingen en belastingverhoging noodzakelijk maakten. De minister van Financiën, Colijn, die in 1923 De Geer opvolgde, voerde die bezuinigingen met kracht door.
     
  • 18. 
    Dit kabinet bestond uit ministers van de RKSP, ARP en CHU met Ruijs de Beerenbrouck net als tussen 1918 en 1925 als kabinetsleider, maar het was geen parlementair coalitiekabinet. De partijen konden het niet eens worden over binding aan een programma. Besloten werd een extraparlementair kabinet te vormen, zonder directe band met de Kamerfracties.
     
  • 19. 
    Dit kabinet had, anders dan de vier voorgaande kabinetten, weer een parlementair karakter. Het werd gesteund door RKSP, ARP en CHU. De financieel-economische problemen beheersten het kabinetsbeleid. Daarnaast vroegen de toevloed van (joodse) vluchtelingen, de toenemende onrust in de samenleving door het optreden van de NSB en de internationale spanningen veel aandacht. Er was sprake van een steeds grotere oorlogsdreiging, met name in september 1938.
     
  • 20. 
    De Nederlandse kabinetten zijn in verschillende tijdvakken in te delen. De eerste kabinetten vanaf 1848 waren afwisselend liberaal, gematigd liberaal en conservatief. Thorbecke speelde een grote rol in deze periode; hij leidde drie kabinetten. In 1888 kwam er een eerste confessioneel kabinet en vanaf 1918 domineerden confessionele kabinetten. Het politieke landschap was toen sterk verzuild.