Bepalingen inzake de verdediging (1985-1987)

Op 6 juni 1985 werd een voorstel ingediend om de Grondwet te wijzigen om de Grondwettelijke verankering van de verdediging van het land opnieuw in te richten. Het voorstel werd ingediend door premier Ruud Lubbers1, minister van Binnenlandse Zaken Koos Rietkerk2, en minister van Defensie Job de Ruiter3.

Het voorstel betrof een wijziging van de artikelen 97, 98, 99, 100, 101 en 102 van de Grondwet. In deze artikelen was geregeld hoe defensie was ingericht. Doel was een vereenvoudiging van de Grondwet, waardoor de bepalingen over de verdediging van het land in twee artikelen geregeld konden worden, en de rest van de artikelen kon vervallen.

Het voorstel werd op 24 maart 1987 door de Tweede Kamer in tweede lezing verworpen, omdat er geen tweederdemeerderheid was.

Contents

  1. Het voorstel
  2. Wetgevingsdossier(s)
  3. Historische ontwikkeling

1.

Het voorstel

Het voorstel ging over de artikelen 97, 98, 99, 100, 101 en 102 van de Grondwet. Deze artikelen zouden verdwijnen, en worden vervangen door twee bepalingen in de nieuwe artikelen 97 en 98.

De nieuwe versies van de artikelen zouden er als volgt uitzien:

 

Artikel 97

  • 1. 
    Ten behoeve van de militaire verdediging van het Koninkrijk, het vervullen van internationale taken met gebruik van militaire middelen en de hulpverlening door militairen is er een krijgsmacht. Terzake kunnen plichten worden opgelegd volgens bij de wet te stellen regels.
  • 2. 
    De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht.
  • 3. 
    Volgens bij de wet te stellen regels kunnen voorts plichten worden opgelegd ten behoeve van de civiele verdediging.
 

Artikel 98

De wet regelt vrijstelling van militaire dienst wegens ernstige gewetensbezwaren.

2.

Wetgevingsdossier(s)

  • Wetgevingsdossier in eerste lezing
  • Wetgevingsdossier in tweede lezing

3.

Historische ontwikkeling

Bij de algehele grondwetsherziening van 1983 heeft de wetgever er niet voor gekozen om de bepalingen over de verdediging van Nederland aan te passen. Daar was bij de indiening op 1 februari 1979 aanvankelijk wel voor gekozen, maar de Eerste Kamer vond het bezwaarlijk dat de vermelding van de krijgsmacht uit de Grondwet zou verdwijnen, waardoor dat voorstel op 14 april 1981 werd verworpen.

In 1985 achtte de regering het alsnog noodzakelijk om de Grondwet op het punt van de krijgsmacht te moderniseren. Aan de aanvankelijke bezwaren van de Eerste Kamer werd in dit voorstel tegemoet gekomen door de krijgsmacht dit keer wel in de Grondwet te laten, maar de artikelen daarover te vereenvoudigen.

In eerste lezing konden de Tweede en Eerste Kamer hiermee in meerderheid instemmen, zodat het wetsvoorstel opging voor een tweede lezing volgens de grondwetsprocedure.

In tweede lezing was nog steeds een meerderheid van de Tweede Kamer voor het voorstel, maar niet de vereiste tweederdemeerderheid. Bij de stemming op 12 mei 1987 stemden 87 Kamerleden voor en 52 tegen. Er waren echter 99 voorstemmers nodig om het voorstel aan te nemen. Eén van de kritiekpunten van de tegenstanders was bijvoorbeeld dat er geen passage in de grondwetswijziging was opgenomen over de manier waarop de goedkeuring van verdragen over stationering van militairen van vreemde mogendheden geregeld zou worden.


  • 1. 
    Christendemocraat die twaalf jaar minister-president was. Werd in 1973 als jonge ondernemer minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl. Na zijn ministerschap en een jaar 'gewoon' Kamerlid voorzitter van de CDA-fractie. Was vier jaar steunpilaar van het kabinet-Van Agt/Wiegel. Na het mislukte kabinet-Van Agt/Den Uyl werd hij in 1982 premier en CDA-leider. Voerde in kabinetten met de VVD een 'no-nonsense'-beleid dat zorgde voor economisch herstel en vermindering van de staatsschuld. Leidde het CDA in 1986 naar verkiezingswinst en wist die in 1989 te consolideren. Werd daarna premier van een kabinet met de PvdA. Een meester in het vinden van compromisteksten, die vaak tot stand kwamen op zijn werkkamer, het torentje. Na zijn premierschap ontging hem het voorzitterschap van de Europese Commissie en de functie secretaris-generaal van de NAVO. Werd later wel onverwacht Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen, maar trad in 2005 voortijdig terug. Harde werker, manager.
     
  • 2. 
    Hardwerkende, sociaal voelende VVD-politicus van gereformeerden huize. Na functies bij de VNG en een werkgeversorganisatie Tweede Kamerlid en vervolgens staatssecretaris van Sociale Zaken in het kabinet-Biesheuvel. Was als Kamerlid de voornaamste pleitbezorger van invoering van een Nationale Ombudsman. Werd in december 1977 fractieleider van de VVD toen Wiegel vicepremier was geworden. Als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Lubbers I voerde hij een beleid waarbij werd gekort op ambtenarensalarissen. Werd daarom mikpunt van ambtenarenprotesten ('Boos op Koos'). Keerde zich tegen een aparte provincie Rijnmond en maakte een einde aan het Openbaar Lichaam Rijnmond. Overleed als minister op zijn werkkamer. Integer formeel optredend politicus met weinig flair en humor, maar die wel algemeen respect verwierf.
     
  • 3. 
    Knappe gereformeerde jurist met moderne opvattingen, die zijn studie volgde in Utrecht, maar na een loopbaan in de advocatuur en de rechtspraak hoogleraar was aan de Vrije Universiteit. Vooral deskundig op het gebied van familie- en jeugd(straf)recht en een bekwaam wetgever. Verdedigde als minister van Jusititie in het kabinet-Van Agt I samen met minister Ginjaar een nieuwe, liberale regeling van zwangerschapsonderbreking (abortus). Behield zijn portefeuille in de kabinetten-Van Agt II en Van Agt III. Werd tot veler verrassing minister van Defensie in het kabinet-Lubbers I. In de kwestie van het mogelijk plaatsen van kruisraketten behoorde hij bepaald niet tot de 'haviken', maar hij verdedigde dat wel. In brede kring gerespecteerd minister. Na zijn aftreden procureur-generaal en wederom hoogleraar.