Een tot de samenleving gerichte 'uitleg-troonrede'

Monday, September 24 2018, 13:00, Prof.Dr. Bert van den Braak1

De troonrede is de laatste jaren zeker niet allereerst voor de parlementsleden bedoeld, maar veel meer een toespraak over hun hoofden heen tot de bevolking. Daarbij staat de vraag 'hoe staat het land ervoor' centraal. Het kabinet liet dit jaar weten dat het op zich heel goed gaat, maar dat er natuurlijk bedreigingen ('uitdagingen') zijn, zoals de Brexit2 en de klimaatverandering.

Dat ik dat in de vorige editie van De Hofvijver in een vooruitblik op de troonrede voorzag, is geen bijzondere gave. De trend van een meer op de bevolking gerichte troonrede is er al sinds de jaren na 2002. En die bedreigingen zijn natuurlijk evenmin nieuw. Optimisme is mooi, maar 2008 liet zien dat het snel kan veranderen.

Voordien was de troonrede vooral een dorre opsomming van beleidsvoornemens, inclusief nieuwe wetgeving. Het ging allereerst over belastingmaatregelen, de inkomensontwikkeling en de werkgelegenheid. Die staan er nog steeds in, maar dan meer ingebed in een algemeen verhaal over hoe het met de economie gaat en waarom maatregelen (zoals de afschaffing van de dividendbelasting) door het kabinet nodig worden gevonden. Het is een 'uitleg-troonrede'.

Dit jaar was er relatief veel aandacht voor het buitenland, maar de betrekkingen met andere landen (zoals het lang heette) hebben op zich sinds 1814 al een vaste plaats in de troonrede. Tijdens de Koude Oorlog had defensie een zwaarder accent, later kwam de Europese samenwerking meer in beeld, en dat laatste was ook nu het geval. De spanningen in de EU, met lastige lidstaten als Polen en Hongarije, de Brexit, zwakkere zuidelijke economieën en de migratiecrisis, konden ook niet ontbreken.

De eerste troonrede van Rutte III3 was geen 'zwaar' beleidsstuk, al zijn aankondigingen van belastinghervorming, een ander pensioenstelsel, energietransitie en klimaatmaatregelen bepaald veelbetekenend. Dit kabinet zoekt beleidsvorming, zo lijkt het, meer in samenwerking en convenanten, dan in nieuwe wetgeving. Die werd dan ook niet direct aangekondigd. Er was duidelijk een poging gedaan om er een samenhangend verhaal van te maken, waarbij ook het samenspel met de samenleving een belangrijke plaats kreeg.

Bij een vierpartijenkabinet valt niet te ontkomen aan een redelijke verdeling in aandacht. Misschien was dat wel waarom cultuur (erfgoed) een relatief prominente plaats. De troonrede was echter geen samengeraapte opsomming, waarbij alle ministers hun partje mochten leveren, maar evenmin een bezielend verhaal met een grote visie op de toekomst. Het is ook de vraag of je dat wel mag verwachten van een coalitiekabinet, zeker gezien de veelkleurige politieke samenstelling.

Dat historicus Rutte zich zo liet gelden, was wel opmerkelijk. Terecht werd in de troonrede gewezen op de smalle basis van het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I4. Dat kabinet loodste bijvoorbeeld de Dienstplichtwet met 50 tegen 48 stemmen (bij afwezigheid van twee oppositieleden) door de Tweede Kamer*.

Of Rutte III, ondanks het beroep dat uit de troonrede klonk, er in slaagt bredere steun voor zijn plannen te verwerven, is de vraag. De erkenning dat altijd gezocht moet worden naar consensus en compromissen is natuurlijk mooi. Hoe dat bij de dividendbelasting zal (of moet) gaan, valt nog te bezien. Daar staat tegenover dat bijvoorbeeld de Klimaataanpak al breed gesteund lijkt te worden (gelet op het initiatiefvoorstel van oppositie en coalitie).

Het algemene beeld dat uit de troonrede opkwam, was daarmee dat de 'bedreigingen' van buiten komen (van Trump, May en Orban) en dat het in het binnenland wel goed komt.

  • * 
    Er waren toen 100 Tweede Kamerleden

  • 1. 
    Kenner van de parlementaire geschiedenis met grote parate feitenkennis. Als medewerker van het PDC nauw betrokken bij websites over parlement en politiek en beheerder van het omvangrijke biografisch archief, het databestand over Nederlandse politici. Promoveerde in 1998 op een lijvig proefschrift over de Eerste Kamer, schreef samen met J.Th.J. van den Berg een boek over de parlementaire geschiedenis 1946-2016 en publiceert regelmatig in tijdschriften en dagbladen. Sinds 1 december 2018 is hij bijzonder hoogleraar parlementaire geschiedenis en parlementair stelsel in Maastricht.
     
  • 2. 
    Het Verenigd Koninkrijk verliet op 31 januari 2020 de Europese Unie. Het is daarmee het eerste land ooit dat uit de Europese Unie stapte. Het vertrek van de Britten ('brexit') was de uitkomst van een referendum over het lidmaatschap van de EU in het Verenigd Koninkrijk in 2016. Nadien volgden lange onderhandelingen over de scheidingsvoorwaarden en de overgangsperiode na de brexit, die op 31 december 2020 afliep. Eind december 2020 bereikten de onderhandelaars van de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk een handels- en samenwerkingsovereenkomst. Die overeenkomst regelt vanaf 1 januari 2021 de relatie tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.
     
  • 3. 
    Dit kabinet van VVD, D66, CDA en ChristenUnie kwam na de tot dan langste formatie sinds 1945 tot stand. Zeven maanden na de verkiezingen van 15 maart 2017 stond er een opvolger van het kabinet-Rutte II op het bordes. Voor premier Mark Rutte was het de derde keer dat hij een kabinet leidde. Het kabinet bood op 15 januari 2021 ontslag aan, vanwege de harde conclusies van het parlementair onderzoek kinderopvangtoeslag. Hiermee werd het kabinet, en de leden hiervan, demissionair. Deze demissionaire periode zou 360 dagen duren, een record.
     
  • 4. 
    Dit centrumrechtse kabinet regeerde in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog en in de roerige jaren die daarop volgden. Hoewel ARP, CHU en Katholieken, alleen samen met enkele kleine partijen een meerderheid hadden, werd toch een overwegend christelijk kabinet gevormd onder leiding van de eerste katholieke minister-president, de Limburgse Commissaris van de Koningin Charles Ruijs de Beerenbrouck.