Algemeen Bestuur 1813

Source: Parlement.com.

Op 20 november 1813 verklaarden Frans-Adam van der Duyn van Maasdam1 en Gijsbert Karel van Hogendorp2 dat zij tot de komst van de Erfprins, Willem van Oranje-Nassau3, het Algemeen Bestuur zouden vormen. Zij stelden in een proclamatie dat regeerloosheid (met name in steden) moest worden voorkomen en dat velen een beroep op hen hadden gedaan.

Proclamatie 20 november 1813

Proclamatie 20 november 1813vergrootglas

Het Algemeen Bestuur nam diverse besluiten, zoals de melding dat hun besluiten via de Haagsche Courant bekend zouden worden gemaakt.

Leopold graaf van Limburg Stirum,4 werd door hen aangesteld als Gouverneur van de gewapende macht in Holland. Ten onrechte wordt daardoor vaak gesproken van 'het Driemanschap'. Van Limburg Stirum speelde vooral een rol door zijn dreiging om een militair bewind te vestigen als de vroegere regenten niet in actie zouden komen. Van het Algemeen Bestuur maakte hij echter geen deel uit. Wel was hij voor de komst van Van Hogendorp aangesteld als de (militair) gouverneur van 's-Gravenhage.

De Erfprins aanvaardde op 2 december 1813 de soevereiniteit, onder waarborging 'eener vrije constitutie, welke [uwe] vrijheid tegen volgende mogelijke misbruiken verzekert." [In een tweede proclamatie werd gesproken van een 'wijze' Constitutie].

 

Meer over

  • Regering in de periode 1813-18485

  • 1. 
    Voorname officier en kamerheer van de erfprins, die na het vertrek van de Fransen eind 1813 met Van Hogendorp het Voorlopig Bewind vormde. In 1814 en 1815 maakte hij deel uit van de commissies die de Grondwet opstelden. Daarna werd hij Gouverneur van het zuidelijk deel van Holland (na 1840 Zuid-Holland), hoewel hij dat ambt niet had begeerd. Als Gouverneur wenste hij niet mee te werken aan het uit de Kamer weren van Van Hogendorp toen die in de ogen van de koning te kritisch werd. In 1848 benoemde Willem II, wiens hofmaarschalk hij was, hem tot Eerste Kamerlid om de voorstellen tot herziening van de Grondwet aan een meerderheid te helpen.
     
  • 2. 
    Gematigde Rotterdamse orangist en liberaal. Grondlegger van het Nederlandse staatsbestel. Ontwierp in de Bataafs-Franse Tijd een Grondwet. Die 'Schetsen' vormden de basis voor de Grondwet van 1814. Was zelf voorzitter van de Grondwetscommissies in 1813/1814 en 1815. Vormde in december 1813 met Van der Duyn van Maasdam het Voorlopig Bewind en maakte de weg vrij voor Soeverein Vorst (later koning) Willem I. Kwam later evenwel met die koning in conflict, waarbij hem zelfs de titel 'minister van staat' werd ontnomen. Origineel denker met een scherp verstand die zijn gedachten steeds aan papier toevertrouwde. Tamelijk ijdel.
     
  • 3. 
    De 'Koning-Koopman'. Eerste Nederlandse koning na het herstel van de zelfstandigheid in 1814. Had ervaring als vorst opgedaan in Fulda. Regeerde als verlichte autoritaire vorst en zette zich in voor ontwikkeling van het economisch leven (kanalen!). Weigerde zich lange tijd neer te leggen bij de afscheiding van België van 1830 en veroorzaakte mede daardoor problemen met de staatsfinanciën. Die financiële politiek was de voornaamste bron van kritiek van de oppositie. Trad in 1840 teleurgesteld af na een beperkte Grondwetsherziening. Verloor de grote lijnen vaak uit het oog, doordat hij zich te veel bezighield met details. Beschouwde ministers als zijn dienaren en stelde in hen vaak weinig vertrouwen.
     
  • 4. 
    Hoge officier en orangist, die in 1813 als militair gouverneur van de residentie Van Hogendorp en Van der Duyn van Maasdam vroeg voorlopig het bewind op zich te nemen, in afwachting van terugkeer van de prins van Oranje. Was in 1813 (tevens) korte tijd waarnemend commissaris-generaal van Oorlog en militair gouverneur van Holland. Had enige jaren zitting in Provinciale Staten en werd in 1833 tot Eerste Kamerlid benoemd.
     
  • 5. 
    Erfprins Willem trad in 1813 aan als soeverein vorst van Nederland en werd in 1815 koning van Nederland en België. In 1840 werd hij opgevolgd door Willem II. De ministers onder Willem I en Willem II waren dienaren van de koning en veelal van adel. Er was nog geen ministeriële verantwoordelijkheid, ministers waren alleen verantwoording verschuldigd aan de Koning en niet aan het parlement.