Lijst van vragen en antwoorden inzake de aanbieding van de nota 'Natuur voor mensen, mensen voor natuur' - Natuur, bos en landschap in de 21e eeuw

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 27235 - Natuur, bos en landschap in de 21e eeuw.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Natuur, bos en landschap in de 21e eeuw; Lijst van vragen en antwoorden inzake de aanbieding van de nota 'Natuur voor mensen, mensen voor natuur' 
Document date 29-09-2000
Publication date 12-03-2009
Nummer KST48211
Reference 27235, nr. 2
From Staten-Generaal
Commission(s)
Original document in PDF

2.

Text

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

27 235

Natuur, bos en landschap in de 21e eeuw

Nr. 2

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 september 2000

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over de brief en bijlage van de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij d.d. 14 juli 2000 (27 235 nr. 1) inzake de aanbieding van de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur».

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 september 2000. De vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ter Veer

De griffier van de commissie, Mattijssen

1 Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Feenstra (PvdA), M.B. Vos (GroenLinks), Stellingwerf (RPF), Poppe (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Augusteijn-Esser (D66), Klein Molekamp (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Oplaat (VVD), Hermann (GroenLinks), Geluk (VVD), Udo (VVD), Waal-kens (PvdA), Schoenmakers (PvdA), Herre-brugh (PvdA), Atsma (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD) en Dijsselbloem (PvdA). Plv. leden: Van Vliet (D66), vacature PvdA, Ravestein (D66), Zijlstra (PvdA), Albayrak (PvdA), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Middelkoop (GPV), Kant (SP), Mosterd (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Verbugt (VVD), Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Rietkerk (CDA), Reitsma (CDA), Patijn (VVD), Karimi (GroenLinks), Kamp (VVD), O.P.G. Vos (VVD), Belinfante (PvdA), Dijksma (PvdA), De Boer (PvdA), Van Wijmen (CDA), Te Veldhuis (VVD) en Duivesteijn (PvdA).

Algemeen

1

Een overzicht van de financiële gevolgen van de voorstellen in de nota ontbreekt. Kan de regering aangeven hoe de ambities verwoord in de nota, de komende 10 jaren vertaald moeten worden in investeringskosten (verwerving, inrichting, kunstwerken, aanleg, etc) en kosten van beheer?

Zoals in de Nota is vermeld zal er t/m het jaar 2020 ca. f 2 miljard beschikbaar zijn voor de realisatie van 13 000 ha robuuste verbindingen alsmede 20 000 ha kwaliteitsimpuls landschap. In de Ontwerpbegroting 2001 is voor het jaar 2001 f 50 mln en voor de jaren daaropvolgend f 100 mln beschikbaar. Genoemde bedragen zijn in de Ontwerpbegroting thans verdeeld over de begrotingsartikelen Verwerving en Inrichting voor respectievelijk 75 en 25%. Voor de beheersuitgaven is vanaf het jaar 2005 jaarlijks cumulatief f 3.5 mln beschikbaar.

2

Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om met de onderhavige nota te wachten tot de Miljoenennota, zodat in deze nota de volledige financiële keuzen overzien kunnen worden?

Daar was geen aanleiding toe, immers de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» is een strategische nota. In hoofdstuk 5 is een aantal intensiveringen aangekondigd met verwijzing naar de Miljoenennota. Deze intensiveringen zijn uiteraard onder het voorbehoud dat het Parlement deze intensiveringen – als onderdeel van de volledige keuzes van het kabinet zoals gepresenteerd in de Miljoenennota – goedkeurt.

3

Kan een meerjarig overzicht gegeven worden van de benodigde begrotingsmiddelen om het staand beleid en de doelen uit de onderhavige nota te bereiken (per onderdeel), bij de huidige grondprijs? Hoeveel is inmiddels op de begroting gereserveerd?

Zoals in de Nota is vermeld zal er t/m het jaar 2020 ca. f 2 miljard beschikbaar zijn voor de realisatie van 13 000 ha robuuste verbindingen alsmede 20 000 ha kwaliteitsimpuls landschap. In de Ontwerpbegroting 2001 is voor het jaar 2001 f 50 mln en voor de jaren daaropvolgend f 100 mln beschikbaar. Daarnaast is in de Ontwerpbegroting 2001 is thans rekening gehouden met een gewogen gemiddelde van de grondprijzen per 1-1-2000 van alle SGR-aankoopcategorieën van f 65 000 per ha. Het kabinet beziet jaarlijks de prijsbijstelling als gevolg van autonome prijsstijgingen op de grondmarkt in de afgelopen jaren. Deze bijstelling vindt achteraf plaats op basis van gerealiseerde prijzen.

Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grondverwerving-staakstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

4

Kan de regering aangeven welke financieringsbronnen zij beschikbaar heeft of zal krijgen, waarbij een onderscheid gemaakt moet worden tussen financiën beschikbaar gesteld door het Rijk en door derden (EU, particulieren e.d). Hoe denkt de regering te bevorderen dat deze derde geldstroom ontwikkeld wordt? Zijn de door het Rijk genoemde bedragen reeds geaccordeerd?

Er bestaat geen volledig overzicht van de totale financiële inzet van particulieren, verenigingen en stichtingen. Bij het op gang brengen van een derde geldstroom moet gedacht worden aan extra inkomsten uit CO2-certificaten, uit houtoogst en in overleg met de betrokken sectoren uit waterbeheer, waterwinning, recreatie en horeca.

Er is sprake van een brede financiële betrokkenheid vanuit de samenleving, bijvoorbeeld via het Prins Bernhardfonds, de Stichting Doen en het VSB-fonds.

5

Kan de regering aangeven wat de relatie van deze nota is tot ander aangekondigd regeringsbeleid, te weten de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in 2018, de uitvoering van de reconstructie in 2010, de vierde nota waterhuishouding, NMP4 en de vijfde nota Ruimtelijke Ordening?

De realisering van de EHS is onderdeel van de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur». De beleidsintenties uit de 4e Nota Waterhuishouding zijn voor zover aan de orde in de nota meegenomen. «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» is bouwsteen voor de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en is ten aanzien van de milieuaspecten agenderend voor in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4).

6

Is er voldoende afstemming tussen deze Nota en bijvoorbeeld de

(ontwerp)nota Wonen ten aanzien van het wonen in het landelijk gebied?

Ja, er heeft uitgebreid interdepartementaal overleg plaatsgevonden.

7

Het nieuw beleid bestaat uit het realiseren van 30 000 hectare natuur door functiewijziging. Hierdoor ontstaat op deze percelen een waardedaling die financieel gecompenseerd moet worden. De SBNL schat in haar reactie deze waardedaling in op 50 000 gulden per hectare. Dan betekent 30 000 hectare maal 50 000 gulden een waardedaling van 1,5 miljard gulden. Onderschrijft de regering deze berekening? Zo nee, tot welke berekening komt zij dan? Hoe denkt zij de huidige eigenaren te compenseren en hoeveel geld heeft zij hiervoor beschikbaar?

De kwaliteitsimpuls landschap strekt zich uit over 400 000 ha agrarisch cultuurlandschap. Daarbinnen worden circa 40 000 ha landschapselementen aangelegd en/of onderhouden. Er wordt ingeschat dat het voor 10 000 ha van de 40 000 ha daadwerkelijk een functiewijziging betreft. Grondverwerving of vormen van particulier natuurbeheer kunnen daar inhoud aan geven. De overige elementen kunnen op basis van vrijwilligheid tot stand komen langs wegen, waterlopen, kavelranden en in over-hoeken, zoals dat bij de huidige instrumenten voor landschapsaanleg en -beheer ook het geval is. Hiervoor zullen middelen voor planvorming, inrichting en beheer beschikbaar komen. Zoals in de Nota is vermeld zal er t/m het jaar 2020 ca. f 2 miljard beschikbaar zijn voor de realisatie van 13 000 ha robuuste verbindingen alsmede 20 000 ha kwaliteitsimpuls landschap. In de Ontwerpbegroting 2001 is voor het jaar 2001 f 50 mln en voor de jaren daaropvolgend f 100 mln beschikbaar.

8

Wat zijn de te verwachten meerkosten (per jaar en in totaal) van de totale realisatie van de EHS conform de afspraak in het regeerakkoord over realisatie in 2018? Van welke grondprijsstijging wordt daarbij uitgegaan?

Zie het antwoord op vraag 3.

9

Is de regering voornemens de subsidieregeling «functieverandering» aan te passen aan de huidige grondprijzen? Is het waar dat de huidige regeling gebaseerd is op de grondprijzen van twee jaar geleden en daardoor in de praktijk een tekort vertonen van 15 000 tot 25 000 gulden per hectare?

De subsidiebijdragen voor functieverandering bij particulier natuurbeheer en bosaanleg zijn gebaseerd op de actuele grondprijsstijgingen tot en met 1998. Ik zal, conform het gestelde in de toelichting bij de subsidieregeling Natuurbeheer 2000, de hoogte van de subsidiebedragen aanpassen aan de hand van ontwikkelingen op de grondmarkt van de laatste anderhalf jaar ten behoeve van de openstelling in 2001.

10

De indruk bestaat dat de ruimteclaims niet altijd even duidelijk als consistent zijn weergegeven. Kan de regering aangeven hoe groot de totale ruimteclaims voor natuur zijn die volgen uit bestaand beleid en welke nieuwe ruimteclaims hier tot 2010 en 2018 aan worden toegevoegd? Welke van deze ruimteclaims vallen binnen, en welke vallen buiten de EHS?

De nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» spreekt weliswaar over een eerste en een tweede tranche, maar koppelt hier geen jaartallen aan. Het onderscheid tussen 2010 en 2018 is daarom achterwege gelaten. In onderstaande tabel zijn de ruimteclaims aangegeven voor het bestaande beleid (NBP, SGR) en het beleid op grond van «Natuur voor mensen, mensen voor natuur», voor zover deze claims leiden tot een functiewijziging. Voor de nog te realiseren hectaren bestaand beleid is gerekend vanaf 1-1-2000.

 
 

Omvang (ha)

EHS of niet

bestaand beleid uitbreiding EHS (NBP/SGR)

104 510

EHS

intensivering NvM

37 000 (*)

EHS (*)

resterende ecologische verbindingszones uit

   

SGR

12 500

EHS

uitbreiding natte natuur

5 000

EHS

bestaand beleid uitbreiding bos en landschap

   

(SGR)

33 050

geen EHS

groengebieden in de Randstad (SGR)

12 885

geen EHS

groengebieden buiten de Randstad (SGR)

2 320

geen EHS

kwaliteitsimpuls Stadslandschap (NvM)

10 000

geen EHS

Totaal binnen EHS

159 010

 

Totaal buiten EHS

58 255

 

Totale ruimteclaim

217 265

 
  • De taakstelling bestaat uit 27 000 ha functiewijziging ten behoeve van robuuste verbindingen en 10 000 ha aankoopbuffer (functiewijziging) in het kader van de groen-blauwe dooradering uit het Programma Landelijk-Natuurlijk. Gelet op de functiewijziging zijn deze hectaren in de nota vooralsnog aan de EHS toegerekend. De wijze van bescherming dient nader te worden geregeld en is niet op voorhand hetzelfde beschermingsregime als voor de EHS.

11

Wat betreft de EHS en de reconstructie in 2010: betekent dit dat de EHS in

reconstructiegebieden reeds in 2010 voltooid zal zijn?

Vanwege de integraliteit van de aanpak bij de reconstructie mag verwacht worden dat na afronding van de reconstructie in de betreffende gebieden ook de EHS zal zijn gerealiseerd.

12

Acht de regering het noodzakelijk de EHS een sterkere wettelijke bescherming te geven?

Zie het antwoord op vraag 72.

13

Is de regering bereid om ook voor de EHS-gebieden die niet onder de Habitat- en Vogelrichtlijn vallen, toepassing van de beschermingsformules en het compensatiebeginsel te verzekeren, door een wettelijke verankering in aanvulling op het Structuurschema Groene Ruimte (SGR)?

Zie het antwoord op vraag 72.

14

Waterleidingbedrijven beheren 20 000 hectare natuurgebied. Hoe ziet de regering de rol van de waterbeheerder en zijn er regelingen waardoor deelname van de waterbedrijven aan programma’s wordt gestimuleerd?

Terreinbeheerders spelen een essentiële rol bij behoud en ontwikkeling van natuur. Waar terreinbeheer plaatsvindt door waterwinbedrijven gaat het Kabinet uit van de eigen verantwoordelijkheid van waterwinbedrijven als het gaat om het realiseren van waterwinning binnen ecologische randvoorwaarden en het investeren in de ontwikkeling van natuur en landschap in relatie met waterwinning. In het Beleidsprogramma (blz. 52) van de Nota is aangegeven dat in overleg met de sector op het gebied van waterbeheer en waterwinning wordt gestreefd naar bijdragen vanuit waterwinning en waterberging aan investeren en beheren in natuur.

15

Hoe kan worden voorkomen dat reeds bestaande natuurgebieden worden aangetast door gemeentelijke plannen, zoals bijvoorbeeld de plannen van gemeente Arnhem om vrijkomende kazerneterreinen een woonbestemming te geven?

Het kabinet vindt het van essentieel belang dat de veiligstelling van gebieden ook daadwerkelijk wordt gehandhaafd. Het kabinet zal daar nauwgezet op toezien en zo nodig op basis van daartoe wettelijk te treffen voorzieningen ingrijpen.

16

In de nota wordt meerdere malen verwezen naar grensoverschrijdende

samenwerking. Welke activiteiten zullen concreet op dit gebied worden

ondernomen?

Bij de realisatie van de EHS in Nederland is grensoverschrijdende samenwerking een belangrijke factor, mede met het oog op de totstandkoming in een later stadium van het Pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN). In de praktijk komt dat neer op grensoverschrijdende samenwerking bij het aanwijzen van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, en bij het opstellen van landschaps- en soortenbeschermingsplannen. Ook wordt er aandacht besteed aan grensoverschrijdende ecologische verbindingszones om te voorkomen dat de EHS bij de grens ophoudt. Tal van concrete activiteiten vinden reeds plaats met omringende landen om hieraan vorm te geven:

  • • 
    Voor het grenspark De Zoom-Kalmthoutse heide is door een Vlaams/ Nederlandse adviescommissie een beheers- en inrichtingsplan opgesteld. Dit plan is aan mij en mijn Vlaamse collega aangeboden en wij zullen binnenkort een besluit nemen over de instelling van het park.
  • • 
    Dit jaar is een Grensoverschrijdend Ecologisch Basisplan opgesteld tussen Nederland en Vlaanderen.
  • • 
    In Stamproyerbroek vindt grensoverschrijdende samenwerking plaats tussen natuurbeheerders, alsook in de gebieden Maas-Swalm-Nette en de Geldersche Poort.
  • • 
    Er wordt gewerkt aan een drielandenpark in Zuid-Limburg.
  • • 
    Het landschapspark De Graven en Susteren heeft belangrijke grensoverschrijdende componenten; Grensmaas is een strategisch groenproject waarvoor hetzelfde geldt.
  • • 
    In het grensgebied tussen Nederland en de deelstaat Nordrhein-Westfalen bestaan plannen om met lokale en regionale overheidsinstanties, terreinbeherende organisaties, waterschappen, Biologisch Station, landbouworganisaties, recreatieschappen, te komen tot een integraal, grensoverschrijdend gebiedsontwikkelingsplan. Een eerste aanzet daartoe zal in oktober 2000 worden gegeven.
  • • 
    Grensoverschrijdende planvorming vindt plaats rond de Dinkel (Waterschap Regge en Dinkel, provincie Overijssel, deelstaten Nordrhein-Westfalen en Nieder Sachsen en mijn ministerie).
  • • 
    Het grensoverschrijdend Landbouw- en Landschapsproject Zwillbrock werd reeds afgerond.
  • • 
    Nederland is partij bij het verdrag inzake de Bescherming van Trekkende Wilde Diersoorten en heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van AEWA, de African Eurasian Waterbird Agreement. Er worden diverse activiteiten ondersteund in Azië en West-Afrika ten behoeve van bescherming en duurzaam gebruik van waterrijke gebieden die van belang zijn voor de vogeltrekroutes.

17

Hoe wordt de monitoring van het in de nota uiteengezette beleid vormgegeven en wie zal met de uitvoering van de monitoring worden belast?

De monitoring van ecologische trends (soorten, biodiversiteit) vindt met name plaats in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de Interdepartementale Overleggroep Biodiversiteit (IOB). De feitelijke monitoring in het veld wordt uitgevoerd door Particuliere Gegevensbehe-rende Organisaties (PGO’s), provincies, terreinbeherende instanties, particulieren, en in het kader van specifiek onderzoek soms ook door DLO-instellingen. De feitelijke monitoring van beleidsprestaties geschiedt door de uitvoerende diensten (DLG en LASER).

De coördinatie van de monitoring vindt plaats in het Programma Gege-vensvoorziening van het Expertisecentrum LNV. Dit levert de gegevens voor de weergave, interpretatie en beoordeling van de monitoringresul-taten door het Natuurplanbureau.

18

Op welke manier past de motie Stellingwerf c.s. over het «vergeten randmeer» (kamerstuk 26 663, nr. 7) binnen deze nota?

Een verkennende studie is momenteel in uitvoering. Op grond van deze studie zal in de vijfde Nota Ruimtelijke Ordening het gevraagde uitsluitsel worden gegeven.

19

Onderkent de regering het gevaar dat claims voor natuur- en landschapsontwikkeling een negatieve werking kan hebben op de investeringsbereidheid en daarmee op de continuïteit van agrarische ondernemingen?

Nee, er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de investeringsbereidheid en de continuïteit in de agrarische sector als gevolg van natuur- en landschapsontwikkeling terugloopt. Integendeel, voor een aantal agrarische bedrijven zal het vervullen van een rol in het kader van natuur- en landschapsontwikkeling een bijdrage leveren aan hun continuïteit.

20

Waarom is deze nota alleen ondertekend door de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en niet door de minister van Verkeer enWaterstaat? Vallenbeleidsvoornemens ten aanzien van lichtvervuiling, geluidhinder en inpassing infrastructuur niet direct onder de verantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat en gaat de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij niet alleen over het beleid ten aanzien van water? Geeft het ontbreken van de handtekening van de genoemde minister niet aan dat rekening houden met natuur waar het gaat om de infrastructuur, een zeer lage prioriteit heeft op het ministerie van Verkeer en Waterstaat?

De nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» is vastgesteld door het kabinet en heeft de volledige instemming van de minister van Verkeer en Waterstaat. Inpassing van infrastructuur en de leefbaarheidsaspecten die verbonden zijn aan verkeer en vervoer zijn een belangrijk onderwerp voor het Nationaal Verkeers- en Vervoerplan (NVVP) en de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur». In beide nota’s wordt de grondslag gelegd voor een gezamenlijk traject van beide departementen waarin de mogelijkheden van een nieuwe, meer ontwerpgerichte benadering voor de inpassing van infrastructuur worden bezien (bij de knooppunten van nationale infrastructuur en EHS/robuuste verbindingen). Desalniettemin is het raakvlak met het water beleid nog groter gezien het accent dat in het natuurbeleid gelegd wordt op natte natuur en het streven in het waterbeleid naar functiecombinaties bij het vergroten van de waterretentie. Met het oog hierop, gezien de taakverdeling tussen beide bewindslieden van Verkeer en Waterstaat, heeft de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat de nota ondertekend.

21

Waarom zijn er van die onbegrijpelijke en geforceerde teksten bij de foto’s

geplaatst, waarbij zeker één geval tot een pijnlijk misverstand heeft

geleid? Is het idee voor het gebruik van dit soort teksten, en zijn de teksten

zelf, door externe deskundigen aangedragen. Zo ja, wat zijn hiervan de

kosten?

Bij deze nota is bewust gekozen voor een minder traditionele vormgeving. De foto’s zijn een illustratie van de inhoudelijke verbreding van het beleid die het kabinet voorstaat. Daarnaast is bij de vormgeving van de nota gekozen voor een doorlopende tekst op de foto’s («lichtkrant») waarin op speelse wijze verschillende vormen van «genieten van de natuur» tot uitdrukking komen. De tekst in de lichtkrant staat op zich. Over het pijnlijk misverstand waaraan in de vraag wordt gerefereerd heb ik de Kamer reeds schriftelijk geïnformeerd (brief van 1 september 2000 met kenmerk N2000-3795). Datzelfde geldt voor de maatregelen die ik reeds had getroffen. Voor de vormgeving is gebruik gemaakt van een extern bureau, hetgeen bij dit soort publicaties heel gebruikelijk is.

Strategische Hoofdlijnen

22

Natuur in Nederland wordt in de nota een collectief goed genoemd. In welk perspectief wordt dit gezien uitgaande van het feit dat de grootste grondbezitter van natuurgebieden een vereniging is? (blz. 1)

Natuur is een collectief goed in die zin dat we er gezamenlijk gebruik van maken en er gezamenlijk verantwoordelijk voor zijn. Het gezamenlijk verantwoordelijk zijn krijgt o.a. gestalte doordat niet alleen de overheid, maar ook de verenigingen, stichtingen en particulieren natuurgebieden bezitten en beheren.

23

Is de regering van mening dat onze welvaart niet alleen kansen maar juist ook bedreigingen biedt voor de natuur? Gaat economische groei vaak ook niet ten koste van natuur, bos en landschap? Hoe staat het in dit verband met de invoering van de «De Boernorm»? (blz. 3)

Ik deel uw mening dat onze welvaart niet alleen kansen maar ook bedreigingen biedt voor de natuur. Daarbij is in de afgelopen decennia door economische groei natuur, bos en landschap verloren gegaan. Voor het vorig kabinet was dit de aanleiding om de Nota Milieu en Economie uit te brengen; een nota die ook is ondertekend door de toenmalige minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In deze nota schetst het kabinet een perspectief van een duurzame economische ontwikkeling en zet daarmee een verdere stap richting integraal denken over milieu en economie.

In dit kabinet is daaraan een vervolg gegeven door in het regeerakkoord volgende passage op te nemen: «De aanbevelingen uit de nota Milieu en Economie en het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP-3) worden uitgevoerd en krijgen een extra impuls door het pakket maatregelen in dit regeerakkoord. Bij meer dan behoedzame groei zal de extra milieudruk zoveel mogelijk worden gecompenseerd.» Deze passage staat bekend als de «De Boer-norm».

Dit voorjaar is voor het eerst invulling gegeven aan de compensatie van de extra milieudruk die is veroorzaakt door de méér-dan-behoedzame economische groei. De compensatie zal structureel doorwerken in de volgende jaren. Tot op heden heeft daarbij het accent gelegen op verbetering van het zogenaamde grijze milieu.

24

Kuntueen lijst geven van de internationale top 10 van donorlanden (absoluut en relatief) van programma’s en projecten gericht op behoud en duurzaam gebruik van ecosystemen? (blz. 5)

De Development Assistance Committee van de OECD heeft in een pilot-sudie de bedragen voor 1998 berekend die door de verschillende landen uitgegeven zijn in het kader van de Rio-verdragen. Het totaal bilateraal in het kader van het biodiversiteitsverdrag voor het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit bedroeg voor 1998 US$ 555 miljoen. De uitgaven van Nederland zijn volgens deze berekeningen US$ 75,5 mln oftewel 3,7% van de totale ODA-uitgaven.

mln US$         % van de totale ODA

Verenigde Staten

Duitsland

Frankrijk

Nederland

Denemarken

Finland

Zwitserland

Verenigd Koninkrijk

Canada

België

Nederland is voorts een van de weinige landen is die zich specifiek met hulpprogramma’s, uit niet ODA-middelen, richten op natuurbeheer in de landen binnen Midden- en Oost-Europa.

25

Waarom worden bij de successen van het gevoerde beleid de FACE-projecten niet genoemd? (blz. 5)

 

332,6

3,2

126,4

5,2

105,0

3,2

75,5

3,7

36,1

8,9

25,0

11,5

24,7

5,0

13,8

0,4

12,9

1,0

8,4

1,6

De nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» stelt vast dat de betrokkenheid van de samenleving bij natuurbeheer is vergroot. De FACE-projecten leveren ook hun bijdrage aan de doelstellingen van het overheidsbeleid.

26

Is de uitspraak waar dat «Nederland (...) voldoet aan de UNCED-afspraak om minimaal 0,1% van het BNP in te zetten voor internationaal natuur- en milieubeleid»? Is het niet zo dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking een paar maanden terug aan de Kamer bericht heeft dat zij deze norm niet haalt? En is het niet zo dat, door de invoering van het nieuwe landenbeleid van de minister van Ontwikkelingssamenwerking, de kans bestaat dat het halen van de norm verder onder druk komt te staan, aangezien landen zelf de keuze krijgen welke sectoren zij kiezen voor de ontwikkelingsgelden? Betekent dit gegeven niet dat de «ownership»-gedachte soms op gespannen voet staat met het halen van de 0,1%-norm? Of betekent dit dat als er minder via het bilaterale kanaal uitgegeven wordt aan milieu dit gecompenseerd wordt via andere kanalen? Is de regering bereid jaarlijks separaat te rapporteren over de wijze waarop de 0,1% BNP-norm al dan niet gehaald is? (blz. 5)

In de brief van 15 mei 2000 met kenmerk DML-211/00 heeft de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aangegeven dat de realisatie onder de 0,1% doelstelling in 1999 0,097% bedroeg. En dat de inzet voor het jaar 2000 in termen van het percentage van het BNP minimaal hetzelfde zal zijn. Door de snellere groei van het BNP als voorzien zal dit percentage mogelijk iets lager uitvallen doch het streven voor 2001 is een hogere realisering dan in 1999.

In het nieuwe landenbeleid van Ontwikkelingssamenwerking zal de «ownership» gedachte voorop blijven staan. In de 11 milieulanden, in de 17+4 landen die milieu gekozen hebben voor de samenwerking met Nederland en in de niet milieusectoren zullen de milieuactiviteiten verder op- en uitgebouwd worden. Voorts zal verder ingezet worden op de samenwerking met multilaterale en niet gouvernementele organisaties op milieugebied.

De regering zal jaarlijks in het jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken rapporteren over de realisatie van de 0,1%.

27

Hoe heeft het natuurbudget voor de aankopen van grond zich sinds de start van de realisatie van de EHS van jaar tot jaar ontwikkeld? Kan in het antwoord inzicht worden geboden in zowel de begrote bedragen als in de incidentele bijdragen uit algemene middelen ter dekking van de tekorten? (p. 7)

Binnen de begroting van LNV wordt thans binnen het hoofdbeleidsterrein voor Natuur geen onderscheid gemaakt in verwervingsbudgetten voor zowel binnen als buiten de EHS. Met de introductie van de nieuwe begrotingsopzet, «Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording», zal de realisatie van de EHS een specifiek onderdeel gaan uitmaken binnen de begroting van LNV. Ter realisatie van het Structuurschema Groene Ruimte is in de vorige kabinetsperiode de begroting van LNV met f 163 miljoen verhoogd. In het kader van het Regeerakkoord is voor de periode van 1999 t/m 2010 in het kader van de ICES-gelden in totaal 981 miljoen aan de begroting van LNV toegevoegd. Vervolgens is ter compensatie van de gestegen grondprijzen (stand per 1-1-2000) voor de EHS door het kabinet in de Najaarsnota in 1999 een bedrag van f 50 miljoen en bij Voorjaarsnota 2000 een bedrag van ca. f 100 miljoen structureel op de begroting van LNV beschikbaar gesteld.

Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grondverwerving-staakstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

28

Volgens de Natuurbalans 2000 is4miljard gulden extra nodig om de bestaande ambities te financieren. Dit bedrag is minder dan de extra 2 miljard gulden die voor extra beleid beschikbaar zijn gesteld. Hoe denkt u dit beleidstekort in te vullen? (blz. 7)

Zie het antwoord op vraag 3.

29

Voor hoeveel hectare landbouwgrond zal de regering beheersovereenkomsten willen sluiten en welke financiële lasten zijn hiermee gemoeid? (blz. 7)

De taakstelling van het huidige beleid omvat voor het agrarisch natuurbeheer uiteindelijk

100 000 ha beheer gebieden (EHS) 10 000 ha weidevogelbeheer max. 20 000 ha buiten de EHS ganzenbeheer

130 000 ha

Hiermee zal jaarlijks, na volledige realisering in 2018, ca. f 120 mln. gemoeid zijn (in guldens van 2000).

30

Wat is tot op heden het prijspeil van grond in 2000? (blz. 7)

De afgelopen jaren geeft de grondmarkt voor wat betreft de verwerving van gronden voor natuur, recreatie, bos, landschap e.d. een wisselend beeld te zien. In de loop van de tijd zijn er verschillen geweest in aanbod en prijsstijging tussen regio’s. De eerste 8 maanden van dit jaar is de gemiddelde prijsstijging 15%. De jaren daarvoor was dit gemiddeld 10% per jaar. Bij de aankoop van gronden gelden sinds 1 januari jl. de volgende gemiddelde prijzen. Voor een hectare landbouwgrond voor natuurdoeleinden wordt f 77 000 betaald, voor gronden ten behoeve van de Randstadgroenstructuur f 125 000.

Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grondverwerving-staakstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

31

In hoeverre is de tussendoelstelling (t/m 2002) van de EHS gerealiseerd? Hoeveel grond is tot nu toe aangekocht en hoeveel moet er nog aangekocht worden om de doelstelling te bereiken? Welke bedragen staan tot en met 2002 op de begroting ter realisatie van de EHS? (blz. 7)

In 1999 zijn in totaal 1 870 ha reservaatsgronden, 1 442 ha natuur-ontwikkelingsgronden en 1 995 ha bestaande natuurterreinen aan Staatsbosbeheer in eigendom en beheer overgedragen, respectievelijk door de gezamenlijke terreinbeherende particuliere natuurbeschermingsorganisaties met subsidie aangekocht. Dit betekent dat van de gestelde tussen- doelen voor de periode 1999/2002, te weten 10 000 à 12 000 ha reservaatsgebied, 6 000 à 8 000 ha natuurontwikkelingsgebied en 4 000 à 6 000 ha bestaande natuurterreinen, nog respectievelijk ca. 8 000 à 10 000, ca. 4 500 à 6 500 en ca. 2 000 à 4 000 ha het vereiste beheer zullen moeten verkrijgen.

Deze EHS-doelen kunnen enerzijds worden bereikt via het instrument van verwerving door genoemde natuurbeschermingsinstanties en anderzijds door particuliere beheerders in het kader van Programma Beheer. Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grondverwerving-staakstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

32

Kan inzicht worden gegeven in de reële tekorten met betrekking tot de

uitvoering van de EHS en het Structuurschema Groene Ruimte? (blz. 7)

Zie het antwoord op vraag 3.

33

De regering zet nog steeds sterk in op «verwerving». Op bladzijde7wordt gesproken over problemen bij verwerving vanwege de gestegen grondprijzen. Is het niet beter om meer in te zetten op adequate ondersteuning van particulier natuurbeheer waardoor verwerving beperkt blijft? (blz. 7)

De oppervlakte particulier natuurbeheer blijft tot op heden achter bij de taakstelling.

Wellicht is een langere aanloopperiode hiervoor noodzakelijk. Een beperking van de verwerving ligt derhalve niet in de rede.

34

Op welke onderdelen van het internationale beleid moeten doelen beter

uitgewerkt worden? (blz. 9)

In het beleidsprogramma worden de doelen van het Programma Internationaal Natuurlijk behandeld in paragraaf 2.1. Dit onderdeel zal nader worden geconcretiseerd in een afzonderlijke beleidsnota, naar analogie van het bestaande Programma Internationaal Natuurbeheer (PIN) 1996– 2000. Deze nadere uitwerking betreft het gehele programma. Daarin zal apart worden opgenomen hoe de samenwerking met Midden- en OostEuropa gestalte zal krijgen in de periode 2001–2005. Het betreft hier de opvolging op het Actieplan Natuurbeheer Midden- en Oost-Europa 1996– 2000 (PIN-MATRA). Daarnaast zal het kabinet in 2001 aangeven op welke wijze het beleid voor ontwikkelingssamenwerking een verdere bijdrage kan leveren aan het behoud van biodiversiteit.

35

Gewezen wordt op de achteruitgang van de natuurkwaliteit sinds 1950. Waarom wordt nauwelijks een relatie gelegd met de groei van het aantal huishoudens. Hoeveel bedroeg die groei sinds 1950? Kan het zijn dat de voorgestelde natuurkwaliteiten niet te realiseren zijn bij de huidige groei van het aantal huishoudens en de huidige toename van ruimtegebrek per inwoner? (blz.9en 17)

Het aantal huishoudens in 1956 bedroeg 2 621 000, met een gemiddelde omvang van 3,93 personen. In 2000 bedraagt het aantal huishoudens naar schatting 6 827 000 met een gemiddelde omvang van 2,29 personen (gegevens CBS).

Door de sterke verandering in wijze waarop de Nederlandse bevolking produceert en consumeert is er sprake van een toenemende ontkoppeling tussen bevolkingsomvang en milieudruk. Er is derhalve steeds minder sprake van een rechtstreeks verband tussen het aantal huishoudens en de natuurkwaliteit.

Bij een zorgvuldige planning van woongebieden en natuurgebieden hoeft de groei van het aantal huishoudens en het toenemende ruimtegebruik per inwoner geen nadelig effect op de beoogde natuurkwaliteit te hebben. Door in het landelijk gebied actief te zoeken naar mogelijkheden voor combinatie van functies (ontwerpend plannen) kan het hoofd worden geboden aan de groeiende ruimtebehoefte.

In de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» is aangegeven dat wordt gestreefd naar duurzaam medegebruik (bijvoorbeeld recreatie) voor 90% van de EHS in 2010. Zonder concessies te doen aan de beoogde natuurkwaliteit is dit mogelijk door een goede inrichting en een goed beheer.

36

Op dit moment bestaan er geen kwaliteitsdoelstellingen voor geluid en licht in relatie tot natuur. In de nota wordt aangegeven dat beleid op dit punt wel wenselijk is. Bestaan er al concrete voornemens om dergelijk beleid te ontwikkelen? (blz. 9)

Bij de ontwikkeling van nieuw geluidbeleid in het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4) heeft ook het aspect geluid in relatie tot de kwaliteit van natuurgebieden (met name de EHS) expliciet aandacht. Uitgangspunt daarbij is dat de stilte/rust de kwaliteit is die in het algemeen door mensen in deze gebieden gezocht wordt. Voor de definitieve uitwerking in mogelijke acties, met name richting rijk en provincies, verwijs ik u naar het komende Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4). Ten aanzien van licht in natuurgebieden bestaat er nog geen concreet beleidsvoornemen. Wel zal in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening aan dit onderwerp aandacht worden besteed.

37

Welke concrete plannen heeft de regering voor ogen als zij beleid wil formuleren gericht op het tegengaan van geluidhinder en lichtvervuiling? Zullen er strengere regels komen voor de glastuinbouw, bijvoorbeeld de tijden waarop het licht uit moet zijn of ten aanzien van het afschermen van licht? Zal lichtvervuiling ook gaan meespelen bij de locatiekeuze voor toekomstige glastuinbouwlocaties? (blz. 9)

Zie het antwoord op de vragen 103 en 122.

38

Wil de regering geld vrijmaken voor het nemen van geluidwerende maatregelen bij natuurgebieden? Betekent het voornemen meer rekening te houden (ook in financiële zin) met geluidhinder dat al bij de planfase rekening wordt gehouden met aanwezigheid van natuurgebieden bij de aanleg van infrastructuur?(blz. 9)

Zie het antwoord op vraag 122.

39

In de nota staat: «Het is primair aan de landbouw zelf om deze kansen in ons dichtbevolkte land te benutten en maximaal in te spelen op wat de samenleving vraagt»; is de regering echter niet van mening dat de samenleving alleen niet genoeg kan sturen als het gaat om tegenwicht bieden aan belangrijke trends als schaalvergroting en intensivering? Betekent deze opmerking met andere woorden datuhet niet nodig vindt om

genoemde trends tegen te gaan, of op zijn minst bij te sturen opdat er een vitaal en mooi platteland blijft bestaan? (blz. 9)

Met de door u aangehaalde passage heb ik willen aangeven dat de landen tuinbouw in Nederland in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor een maatschappelijk verantwoorde productiewijze, met inbegrip van zorg voor natuur en landschap. Op dit punt raken de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» en de nota «Voedsel en Groen» elkaar. In «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» biedt de voorgestelde kwaliteitsimpuls landelijk gebied de landbouw een instrument voor het behouden en ontwikkelen van een mooi en vitaal platteland.

40

Waarom is het mogelijk instrumentarium van het klimaatbeleid niet meer geïntegreerd in deze beleidsnota, bijvoorbeeld de introductie van boscertificaten? (blz. 11)

Op dit moment is de introductie van de boscertificaten die zijn aangekondigd in de Uitvoeringsnota Klimaat het belangrijkste instrument in het kader van het klimaatbeleid dat van invloed is op het natuurbeleid. Boscertificaten vormen een verbreding van de financiering van het natuurbeleid en zijn als zodanig in het uitvoeringsprogramma van de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» opgenomen.

41

Waarom is niet niet expliciet ingegaan op de bijdrage die het agrarisch natuurbeheer aan de natuurontwikkeling levert en in de toekomst kan leveren? (blz. 11)

In de strategische hoofdlijnen van het beleid heb ik de veranderende positie van de landbouw als een kans voor de verbreding en kwaliteitsverbetering van natuur en landschap geschetst. Mijns inziens zijn vormen van particulier- en agrarisch natuurbeheer daar goede uitwerkingen van. Zowel voor de kwaliteitsimpuls landschap als voor de totstandkoming van de robuuste verbindingen zijn particulier natuurbeheer en agrarisch natuurbeheer noodzakelijk, tezamen met het instrument van de grondverwerving.

42

Particulier- en agrarisch natuurbeheer kan een belangrijke bijdrage

leveren aan de realisatie van de voorstellen en ambities in de nota.

Hoeveel hectares verwerving verwacht de regering de komende jaren

meer te kunnen inzetten voor dit beheer dan nu jaarlijks in de begroting is

afgesproken?

In de meerjarenramingen is een groei van het agrarisch en particulier natuurbeheer voorzien. Gelet op de huidige voortgang in het particulier natuurbeheer ligt een extra taakstelling niet in de rede.

43

Hoe staat het met de uitwerking van het begrip «cross compliance»? Wanneer zal er duidelijkheid ontstaan voor het te voeren beleid en daarmee voor de agrariërs zelf? (blz. 11)

Het begrip «cross-compliance» is uitgewerkt in Verordening (EG) nr. 1259/ 1999.

In Nederland is cross-compliance inmiddels geïmplementeerd bij de teelt van (snij-)maïs en zetmeelaardappelen. Het kabinet zet in op een groeimodel gericht op het geleidelijk verbreden van de reikwijdte van cross- compliance richting onder andere natuur en landschap en zal hierover met het landbouwbedrijfsleven afspraken maken.

Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een interdepartementaal beleidsonderzoek over beleidsvarianten voor cross-compliance. Naar aanleiding daarvan zal een kabinetsstandpunt worden geformuleerd. In de nota Voedsel en Groen is tevens aangekondigd dat het kabinet komt met een plan van aanpak om de Europese inkomenssteun door toepassing van bijvoorbeeld cross-compliance sterker te binden aan kwaliteitsverbetering op het gebied van milieu, natuur en landschap. Ook gaat Nederland gebruik maken van de mogelijkheid tot modulatie van de directe inkomenssteun ter versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied. Het streven is om de Tweede Kamer hierover in de eerste helft van volgend jaar nader te informeren.

44

Bij de EHS wil de regering sterker inzetten op de natte onderdelen. Tot

welke beleidsaanpassingen geeft dit aanleiding? (blz. 13)

Als beleidsaanpassingen noem ik:

  • • 
    de intensiveringen ten aanzien van «natte natuur» waartoe in het kader van het Regeerakkoord is besloten.
  • • 
    het uitgangspunt in komende discussies inzake «ruimte voor water» en het advies van de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, waar mogelijk koppelingen tussen natuurbeleid en waterbeleid worden gelegd. Het kabinet streeft daarbij naar een zoveel als mogelijk gecombineerde ontwikkeling van ruimte voor water en voor natuur. Dit past bij een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van Nederland.
  • • 
    de realisatie van de robuuste verbinding «de Natte As». Als het om versterking van de natte identiteit gaat zijn vooral het herstel van de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam van belang.
  • • 
    verder zullen voor een duurzaam gebruik van zee, kust en grote wateren (de natte ruggengraat) waar nodig de kwaliteitsdoelen verder worden uitgewerkt en zullen afspraken met betrokken gebruikers en maatschappelijke organisaties worden gemaakt.

45

Welke middelen worden ingezet om de vaart in de realisatie van de EHS te houden en is er bij de inzet van de middelen wel voldoende rekening gehouden met de nog steeds stijgende grondprijs? (blz. 13)

Zie het antwoord op vraag 3.

46

Gemeld wordt dat kwaliteit van natuur en landschap in toenemende mate een vestigingsfactor van belang wordt. Kan de regering inzicht geven in de «aanzuigende werking» van de Nederlandse natuur- en landschapskwaliteiten nu en in de toekomst? Hoe denktude toekomstige vestigings-wensen te kunnen opvangen onder gelijktijdige versterking van de genoemde groene kwaliteiten? (blz. 15)

Natuur- en landschapskwaliteiten spelen pas recent een rol bij vestigingsplaats keuze, daarom is het niet goed mogelijk nu al aan te geven in welke mate de Nederlandse natuur- en landschapskwaliteiten een aanzuigende werking (zie onder meer de nota Ruimtelijke Economisch Beleid: Dynamiek in netwerken van het Ministerie van EZ uit 1999). Het voldoen aan vestigingseisen en het versterken van de groene kwaliteiten hoeven niet met elkaar in tegenspraak te zijn, zij kunnen elkaar zelfs in voorkomende gevallen versterken. Dit vraagt wel dat er op de juiste wijze wordt ontworpen en geïnvesteerd. De nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» bevat daarvoor een aanzet bij de etudes voor een ontwerpopgave

(Beleidsprogramma p. 38).

Zie ook het antwoord op vraag 109.

47

De Natuurbalans laat zien dat het aantal te verwerven hectares voor de EHS redelijk op schema ligt. Is daaruit de conclusie te trekken dat het aankoopbudget (inclusief de incidentele aanvullingen uit de algemene middelen) tot op heden afdoende is geweest? Bestaat er voor de komende jaren een adequate afspraak om het budget voor grondverwerving te laten meegroeien met de grondprijsontwikkeling? (p. 17)

Geconstateerd kan worden dat de voortgang van de kwantitatieve realisatie van de EHS op schema ligt. Het kabinet beziet jaarlijks de prijsbijstelling ter compensatie van de autonome prijsstijgingen op de grondmarkt in de afgelopen jaren. Deze bijstelling vindt achteraf plaats op basis van gerealiseerde prijzen. Op grond van deze prijsstijging (stand per 1-1-2000) is voor de EHS door het kabinet in de Najaarsnota in 1999 een bedrag van f 50 miljoen en bij Voorjaarsnota 2000 een bedrag van ca. f 100 miljoen structureel aan de begroting van LNV toegevoegd. Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grondverwerving-staakstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

48

Hoeveel was het tekort op de begroting in 1999 ten aanzien van verwerving gronden EHS? (blz. 17)

Zie het antwoord op vraag 8.

49

Is het waar dat sommige provincies op andere plaatsen natuur ontwikkelen dan door het Rijk vastgelegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw toezichthoudende taken? (blz. 17)

Uit de provinciale natuurdoeltypekaarten die onlangs zijn opgesteld is gebleken dat de provincies meer natuurgebieden wensen te ontwikkelen buiten de bruto-EHS dan oorspronkelijk was afgesproken. Het gaat hierbij om een totaal van circa 27% begrenzingen buiten de oorspronkelijke EHS. In het IPO-LNV convenant is het streven vastgelegd niet meer dan 10% van de begrensde gebieden buiten de EHS te situeren tenzij Rijk en provincies in onderling overleg anders besluiten. Dergelijk overleg is onderdeel van de procedure van het vaststellen van begrenzingen. Als oorzaak voor deze afwijkingen kunnen worden genoemd nieuwe inzichten in kansrijke locaties voor natuur, maar ook druk vanuit regionale belangengroepen.

Op dit moment worden de onlangs bijgestelde landelijke quota voor natuurdoeltypen verwerkt in de landelijke natuurdoeltypekaart, zoals aangegeven in mijn brief van 30 juni 2000 (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 XIV, nr. 120). Aan de hand van deze quota en de kaart worden ook de provinciale natuurdoeltypekaarten aangepast. Tijdens deze procedure, waarin nauw overleg plaatsvindt met provincies, wordt door LNV kritisch gekeken naar de provinciale voorstellen voor natuurontwikkeling buiten de bruto-EHS en worden zo nodig aanpassingen voorgesteld aan de provincies. De landelijke doelenkaart zal ruimtelijk worden verankerd in het tweede Structuurschema Groen Ruimte en het kader zijn voor de uitvoering van de subsidieregelingen Natuurbeheer 2000 en Agrarisch Natuurbeheer.

50

Door wie wordt onderzocht in welke mate herbegrenzing van de EHS in het kader van een natuurlijker en meer duurzaam waterbeheer gewenst is? Stel dit is gewenst, welke mogelijkheden zijn er dan om tot een herbegrenzing te komen? Kan het Rijk provincies een bepaalde begrenzing opleggen? (blz. 17)

Rijk, provincies, waterschappen, beheerders van natuurgebieden en overige betrokkenen gaan gezamenlijk onderzoeken hoe het functioneren van de EHS op weg naar realisering in 2018 kan worden versterkt. Daarbij wordt onderzocht in welke mate herbegrenzing in het kader van een natuurlijker en meer duurzaam waterbeheer gewenst is en of wijzigingen gewenst zijn in het na te streven natuurdoel.

51

Hoe worden de barrières voor de uitvoering van de EHS weggenomen, die zijn ontstaan door de aanleg van verkeerswegen, rails of waterwegen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid? (blz. 17)

Zie het antwoord op de vragen 133 en 135.

52

Is het waar dat men name in de nabijheid van steden de realisatie van natuurgebieden (EHS, bossen, Strategische Groenprojecten of Randstad-Groenstructuur) sterk achterblijft bij de planning? Is dit een gevolg van de extra hoge grondprijzen in de stedelijke regio’s? Welke andere factoren spelen hier een rol? Vraagt deze problematiek niet een aparte aankoopstrategie? Zo ja, welke aanvullende instrumenten kunnen hierbij worden ingezet? Welke extra budgettaire ruimte is hierover benodigd en beschikbaar? (p. 18)

De realisatie van de doelen uit het Structuurschema Groene Ruimte in de directe nabijheid van de steden verloopt moeizaam. De grondverwerving ondervindt problemen in de vorm van een relatief sterke stijging van de grondprijzen en daarnaast is de grond mobiliteit hier zeer gering. Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grondverwervingstaak-stellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

53

Gemeld wordt dat er extra zal worden ingezet op groen in en om de stad. Wat moet hierbij onder «stad» verstaan worden? Betreft het de G4, de G25 of hanteertuandere criteria? (blz. 19)

Dit betreft de G30 en het gebied binnen een cirkel van 5 à 10 km. rond de bebouwde kom van de grootste steden.

54

Op basis van welke criteria zullen landschappen worden geselecteerd die

eenpkb-bescherming krijgen? (p.19)

Aanvullend op de EHS is ruimtelijke bescherming vereist voor het behoud en de kwaliteiten van (inter)nationaal waardevolle landschappen. Hiertoe behoren in ieder geval de Werelderfgoedgebieden. In de Nota Belvedère is aangegeven dat dit ook geldt voor een selectie uit de 74 Belvedère-gebieden met hoge cultuurhistorische waarde.

In de Vijfde Nota RO en het tweede Structuurschema Groene Ruimte zal worden aangegeven welke van deze gebieden een pkb-bescherming krijgen en wat deze bescherming inhoudt. Tevens wordt bekeken welke gebieden met bijzondere cultuurhistorische of natuurlijke waarden, in aanvulling op de bestaande voorlopige lijsten van cultuurmonumenten, mogelijk in aanmerking komen voor plaatsing op de lijst van Werelderfgoed van de UNESCO.

55

Welke status en bescherming genieten landschappen die als «nationaal

landschap» zijn aangemerkt? (blz. 19)

Voor een beperkt aantal gebieden waar zowel sprake is van hoge landschappelijke waarden en een hoge ruimtelijke dynamiek overweegt het kabinet Nationale Landschappen in te stellen. Doel is om de landschappelijke kwaliteit van een aantal kenmerkende Nederlandse landschappen te behouden en te versterken en samenwerking met regionale overheden en belanghebbende partijen. In deze gebieden dient de identiteit en kwaliteit van het landschap gecombineerd te worden met ruimte voor investeringen, die deze kwaliteiten kunnen versterken. Samen met provincies wil het kabinet hier met voorrang een ontwerpgerichte planvorming te bevorderen. De besluitvorming over begrenzing en status vindt plaats in het kader van Vijfde nota Ruimtelijke Ordening en het tweede Structuurschema Groene Ruimte. Voorbeelden van mogelijke gebieden zijn Groene Hart, (delen van de) Hoekse Waard en de Zeeuws-/Zuid-Hollandse Delta.

56

Aan welke criteria moet een agrarisch cultuurlandschap voldoen om voor

een opknapbeurt in aanmerking te komen? (blz. 19)

De kwaliteitsimpuls vindt plaats in gebieden die vanuit landschap, natuur en cultuurhistorie waardevol zijn. Het kabinet wil op basis van initiatief en planvorming in de regio aan de slag, maar stelt daarbij als voorwaarde dat investeringen moeten plaatsvinden in gebieden waar dat vanuit ecologisch, landschappelijk en recreatief oogpunt effectief en efficiënt is. Het betreft gebieden waar de EHS nog te versnipperd is, de aanwezige landschappelijke kwaliteiten gewaardeerd worden maar versterking behoeven, waar meer mogelijkheden voor rustige vormen van recreatie gewenst zijn en waar combinaties met waterhuishoudkundige maatregelen en gebiedsgerichte milieumaatregelen mogelijk is.

57

Hoeveel areaal bos is er tot op heden? (blz. 19)

Volgens recente gegevens is het totale Nederlandse bosareaal ca. 360 000 ha, met inbegrip van bosterreinen die worden aangewend voor zomerhuisjes, begraafplaatsen, woningbouw, etc.

58

Is er in 1999 een achterstand opgetreden bij de realisatie van de aanleg

van bos? (blz. 19)

Ja, uitgaande van een lineair schema loopt de realisatie van bos- en recreatiegebieden binnen de Randstad, waar bos voornamelijk wordt aangelegd binnen de zes Strategische Groenprojecten Randstadgroens-tructuur, in het algemeen genomen in de periode 1994–1999 achter op schema. Ook de realisatie van bosaanleg in het stedelijke gebied buiten de Randstad en op landbouwgronden loopt achter bij de taakstellingen over de periode 1994–1999. Tot en met 1999 is van bos bij stadsgewesten buiten de Randstad 31% van de taakstelling aangelegd en van bos op landbouwgronden 33%. Voor de realisatie van bosuitbreiding op landbouwgronden zijn wel grote regionale verschillen in locaties waarneem- baar. De taakstelling van bosuitbreiding wordt wel in Drenthe en de Veenkoloniën gehaald, terwijl dit niet geldt in de overige delen van Nederland. De verklaring voor het achterblijven van bosaanleg ligt vooral in de stijgende grondprijzen en planologische onzekerheid over de toekomstige bestemming van de grond en de mede daardoor geringere grond-mobiliteit. Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grond-verwervingstaakstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

59

In tenminste 70% van het bosareaal zullen de condities die duurzame houtoogst mogelijk maken gewaarborgd worden. Is dit percentage gebaseerd op het gemiddelde oogstniveau uit de periode 1995–1999? Was de houtoogst in deze periode duurzaam? (blz. 19)

Het percentage van 70% is gebaseerd op het gemiddelde oogstniveau uit de periode 1995–1999. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de duurzame houtoogst (ca. 1.5 miljoen m3 per jaar) blijft gehandhaafd op tenminste hetzelfde niveau als de afgelopen jaren.

De houtoogst is in het algemeen duurzaam verlopen in voornoemde periode. De overheid waarborgt de condities die nodig zijn voor duurzame houtoogst. De Boswet en andere regelingen dragen op nationaal niveau aan de instandhouding van duurzaam bosbeheer bij, doch deze bieden evenwel geen absolute garantie voor afzonderlijke bospercelen. Wel leveren grote groepen van boseigenaren een belangrijke bijdrage aan duurzame houtoogst door middel van certificeren van hun bosbeheer. Deze praktijk vindt steeds meer ingang.

60

Per wanneer zullen de verplichtingen die uit het Biodiversiteitsverdrag

voortvloeien in eigen land volledig geïmplementeerd zijn? (blz. 19)

Het Strategisch Plan van Aanpak Biodiversiteit (1995) concludeert dat Nederland juridisch gezien al aan de bepalingen van het Verdrag voldoet. Om ook de intentie van het Verdrag voldoende te laten doorwerken in het Nederlandse beleid is of wordt aanvullend biodiversiteitsbeleid ontwikkeld. Voorbeelden van aanvullend beleid zijn de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» als geheel en de daarin aangekondigde afspraken met de sectoren landbouw, visserij en toerisme, over bescherming en duurzame benutting van biodiversiteit (uiterlijk 2003). Aanvullend beleid is of wordt ook ontwikkeld ter implementatie van besluiten van tweejaarlijkse Conferenties van Partijen bij het Verdrag. In de loop van 2001 zal Nederland de stand van het Nederlandse biodiversiteitsbeleid uiteenzetten in de volgende Nationale Rapportage (conform art. 6 van het Verdrag).

61

Welke juridische bescherming genieten Nationale Parken? (blz. 25)

Nationale Parken hebben als zodanig geen juridische bescherming. Zij worden bij ministeriële beschikking ingesteld en maken nagenoeg geheel deel uit van de EHS. Daarnaast zijn delen van de Nationale Parken aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn of de Natuurbeschermingswet.

62

In de paragraaf getiteld «Perspectief 5: Nederland Stedelijk-Natuurlijk» wordt gesteld: «Voor ieder huis en bedrijf dat wordt gebouwd, wordt gelijktijdig in de omgeving een afgesproken hoeveelheid hoogwaardig

groen gerealiseerd». Is er inmiddels een grondhoeveelheid afgesproken, of bestaan hier ideeën over? In welke orde van grootte moeten wij denken? (blz. 26)

Nee, er is geen grondhoeveelheid afgesproken. Zoals aangegeven in de nota worden de mogelijkheden op dit punt nog onderzocht. Wat betreft de orde van grootte is vooralsnog uitgangspunt dat bij de nieuwe bouw-opgave uit de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening 10 000 ha extra strategisch en regionaal groen nodig is. Verwezen zij ook naar de box op bladzijde 43 van het Beleidsprogramma.

63

In de nota wordt uitgegaan van private medefinanciering van bepaalde groenprojecten (onder meer voor Groen in en Om de Stad). Achtudeze publiek-private financieringsvorm in de praktijk voldoende kansrijk om er belangrijke onderdelen van het natuurbeleid op te baseren? (blz. 26)

Ja. Dat neemt niet weg dat de mate waarin en de wijze waarop financiering van nieuw groen door rode functies kan plaatsvinden onderwerp van nader overleg met andere overheden en het bedrijfsleven zal vormen. Dit zal gebeuren in het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het tweede Structuurschema Groene Ruimte.

64

Welke voortgang is geboekt in de realisatie van de beoogde vermindering van het verdroogde natuurareaal? Hoe wordt deze doelstelling alsnog gerealiseerd? Welk budget is hiervoor de komende jaren beschikbaar? (p. 27)

De tussendoelstelling voor 2000 van 25% herstel van het verdroogd natuurareaal wordt niet gerealiseerd. Hierover heb ik de Kamer al op 28 oktober 1999 gerapporteerd. Ook de Natuurbalans 2000 doet deze constatering. Binnenkort wordt u geïnformeerd door middel van de door de provincies en RIZA te publiceren Verdrogingskaart 2000. De inzet van het Kabinet ten aanzien van de verdrogingsbestrijding voor de toekomst is gericht op versterking van de integrale en gebiedsgerichte aanpak, onder andere via de subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid en Reconstructie (SGB-2000) waar de verdrogingsbestrijding deel van zal gaan uitmaken, in combinatie met een bijstelling van het bufferbeleid in het kader van het tweede Structuurschema Groene Ruimte en voortzetting van effectgerichte maatregelen in het kader van het Overlevingsplan Bos en Natuur (OBN). Dit zal in nauw overleg met de provincies worden vormgegeven. Daarnaast is ook de vernieuwing van waterhuishoudings-plannen van de provincies, met daarbij behorende gewenste grond- en oppervlaktewaterregimes (GGOR), van belang.

Verder heeft het kabinet in Natuur voor mensen aangekondigd om in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4), waar nodig, verdergaande doelen voor de periode na 2010 vast te stellen. De SGB-2000 moet een integrale aanpak in grotere gebieden mogelijk maken. Afgesproken is dat de ministeries van V&W, VROM en LNV het investeringsniveau voor de verdro-gingsbestrijding (in principe 24 miljoen per jaar) tot 2006 beschikbaar blijven stellen in SGB. Daarbij speelt nog, zoals ik u al op 13 oktober 1999 heb gemeld, dat een bijdrage van 16 mln. aan de in 1999 besloten extra investering in gemalen ten laste is gebracht van de verdrogingsgelden. Tevens kan worden gemeld dat voor het jaar 2000 extra middelen zijn uitgetrokken voor inrichting en verdrogingsbestrijding. Het gaat daarbij om een bedrag van f 25 miljoen, waarvan een belangrijk deel ten goede zal komen aan de bestrijding van de verdroging van natuurterreinen.

65

Doelt de regering bij het samengaan van werken aan veiligheid en duurzame en veerkrachtige watersystemen ook op retentie? Hoe ver zijn de plannen gevorderd om te komen tot het aanwijzen van bepaalde retentie-gebieden? Welke functies hebben de gebieden dieuwilt aanwijzen als retentiegebieden? Gaat het met name om natuurgebieden? Hoe wiltude natuurwaarden in natuurgebieden beschermen als er gebiedsvreemd water ingelaten moet worden? (blz. 27)

Ja, met het oog op de opstelling van de Vijfde Nota RO worden hiervoor thans door het Rijk voorbereidingen getroffen. Ook het overleg hierover met provincies en waterschappen is in volle gang. Het gaat daarbij om delen van het landelijk gebied, zowel landbouwals natuurgebieden. In het algemeen zal bij het aanwijzen van retentiegebieden in natuurgebieden de ambitie ook op het gebied van de natuurkwaliteit worden gehandhaafd en zo mogelijk zelfs versterkt.

66

Kan meer informatie verstrekt worden over de voorgenomen verbreding

van de financiering van het natuurbeleid? (blz. 29)

Het kabinet wil private investeringen in natuurontwikkeling en -beheer stimuleren en de financiële positie van beheerders versterken. De vergroening van het fiscale stelsel is hierop mede gericht. Met private investeerders zullen afspraken worden gemaakt over gekoppelde investeringen in wonen en bedrijven (rood) enerzijds en investeringen in natuur (groen) anderzijds. Het kabinet bevordert daarnaast dat natuurbeheerders aanvullende inkomsten verwerven uit «vermarkting» van producten en diensten die de natuur levert (bijvoorbeeld extra inkomsten uit CO2-vastlegging, waterwinning, waterberging, sponsoring, recreatie, etc.).

67

Is het wel mogelijk om in alle gevallen extensieve landbouw samen te laten gaan met een opvangfunctie voor water? Is het soms niet noodzakelijk om duidelijke keuzen te maken? Zo ja, hoe wiltudie keuze maken, bentuvan plan criteria op te stellen? (blz. 29)

Niet in alle gevallen kan landbouw, ook in sterk geëxtensiveerde vorm, samen gaan met de opvang van water. Keuzes worden gemaakt op basis van het Regeringsstandpunt over het advies van de Commissie Waterbeheer in de 21ste Eeuw en de ruimtelijke afwegingen in de aangekondigde Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het tweede Structuurschema Groene Ruimte.

68

Hoe verhoudt zich de passage «Bij de bestrijding van verdroging is fors vooruitgang geboekt, mede als gevolg van de omslag die de landbouw in grote delen van Nederland heeft gemaakt en afspraken die met waterwinners zijn gemaakt» tot de constateringen in de Natuurbalans 2000 dat de 25%-doelstelling voor het herstel van verdroogd gebied niet is gehaald en dat de afname van het areaal verdroogde gebieden geen gevolg is van anti-verdrogingsmaatregelen maar van voortschrijdendinzicht in welke gebieden wel en niet verdroogd zijn? (blz. 29)

Genoemd citaat betreft het perspectief voor 2020, in het bijzonder voor wat betreft het voor de natuur gewenste herstel van hydrologische condities. Ik acht dit perspectief weliswaar ambitieus maar haalbaar, ondanks het geconstateerde achterblijven van de verdrogingsbestrijding bij het tussendoel voor 2000. Zie ook het antwoord op vraag 64.

69

Vormt de constatering van de Natuurbalans dat 30% van de verdroging-problemen voortkomt uit de winning van grondwater voor de drink- en industriewatervoorziening een motief voor de regering om extra maatregelen te nemen tegen de winning van grondwater in natuurgebieden en het stroomgebied waarin de natuurgebieden vallen? (blz. 29)

Het in de Natuurbalans genoemde percentage van 30% is geen nieuw gegeven. Het huidige beleid gericht op terugdringing van de grondwateronttrekking in het algemeen en meer specifiek in of rond voor verdroging kwetsbare gebieden is mede daarop gebaseerd.

70

Kan de regering aangeven wat het beleid is ten aanzien van de waterwinning in het natuurgebied de Zoom- en Kalmthoutse Heide, een ernstig verdroogd gebied? In welke mate is waterwinning hier de oorzaak, of spelen er andere factoren mee? Zo ja, hoe is de verhouding tussen die factoren? Bentubereid actiever invulling te geven aan samenwerking met waterleidingbedrijven als partner in natuurbeleid, aangezien zij een grote natuurbeheerder zijn in Nederland? (blz. 29)

De Provincie Noord-Brabant voert een beleid gericht op het terugdringen van de verdroging in het totale gebied van de Brabantse Wal, waarbij ook oplossingen worden gezocht voor de negatieve invloeden van de grondwaterwinningen. De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het waterbeleid. Zij heeft maatregelen genomen om de grondwateronttrekking naar een zodanig niveau terug te brengen dat hieruit geen nadelige gevolgen voor de natuur zullen ontstaan. Er is geen aanleiding voor het Kabinet om extra maatregelen te overwegen. In «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» heeft het Kabinet aangegeven, dat met een aantal sectoren overleg zal worden gevoerd en afspraken gemaakt over de uitvoering van het natuurbeleid. Hieronder valt ook de waterwinsector. Hierbij gaat het niet alleen om de winning van de grondstof water (die binnen ecologische randvoorwaarden dient plaats te vinden), maar ook om de rol van waterwinbedrijven als beheerder van natuurterreinen. Dit streven zal verder worden vormgegeven in het implementatietraject van «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» en het kabinetsstandpunt inzake het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw.

71

Onderschrijft de regering het uitgangspunt van het advies van de Raad voor het landelijk gebied «Geleid door kwaliteit», «dat alle economische (en overige) activiteiten in beginsel zijn toegestaan, mits ze de kwaliteit van het landschap versterken»? Kuntuaangeven hoeudit uitgangspunt opvat, en hoeudit wilt vertalen in de praktijk? (blz. 30)

Nee, dat uitgangspunt is niet voor geheel Nederland van toepassing. De uitdaging is om plannen voor economische en overige activiteiten (rode functies) te verbinden met ontwikkeling van natuur, cultuurhistorie en recreatie (groene functies) en bijeen te brengen in een integraal landschapsontwerp, zodanig dat de kwaliteit van het landschap wordt versterkt. Hierbij draagt «rood» ook bij aan de realisatie van «groen». In de praktijk dient zich dit te vertalen in concrete kwaliteitswinst, te bepalen door een aantal criteria waarin ecologische, cultuurhistorische, architectonische, gebruiks- en belevingswaarden centraal staan. Provinciale en (inter)gemeentelijke landschapsbeleidsplannen kunnen zich in de toekomst ontwikkelen tot een op het gebied toegesneden toetsingskader. De totstandkoming van dergelijke plannen zal ik stimuleren. Toetsingscommissies, vergelijkbaar met de voorgestane werkwijze conform de nota

«Welstand op een Nieuwe Leest» (Ministeries van VROM en OCW), kunnen activiteiten toetsen op hun landschappelijk kwaliteitsaspecten.

72

Kan een nadere toelichting worden gegeven op de voornemens met betrekking tot de wijze van bescherming van de zogenaamde «resterende gebieden» (Overige EHS- en bosgebieden, buiten Vogel- en Habitat-richtlijngebieden)? (blz. 30)

Voor de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden zal het in de nota geduide beschermingsregime wettelijk worden verankerd door een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 29 van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor de resterende gebieden wordt nader bezien of het in de nota geduide beschermingsregime op identieke wijze moet worden uitgewerkt, of dat volstaan kan worden met vastlegging in pkb-kader en doorwerking in de ruimtelijke ordeningslijn. Voor deze gebieden wordt ook nader bezien of het voorzorgbeginsel, zoals verwoord in de nota, verder moet worden uitgewerkt.

73

Gesteld wordt dat rekening wordt gehouden met soorten waarvoor de stedelijke omgeving een belangrijke leefomgeving vormt. Waarop baseert de regering deze gedachte, gezien het feit dat het hier vooral gemeentelijk beleid betreft? Heeftueen stimuleringsbeleid om gemeenten over de streep te trekken? (blz. 31)

Er zijn reeds diverse gemeenten die in hun planning rekening houden met soorten. Om de kwaliteit van het landelijk gebied in de stedelijke omgeving te verbeteren stimuleert het kabinet een samenhangende planning, uitvoering en financiering van zogenaamde «rode» (stedelijke) en «groene» (landelijke) ontwikkelingen door de realisatie van groengebieden in stedelijke regio’s te koppelen aan de nieuwe bouwopgave die voortvloeit uit de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Voorts stimuleert het rijk dat gemeenten, via Meerjarenontwikkelingsprogramma’s in het kader van het Innovatiebudget Stedelijke Vernieuwing, nader vorm geven aan groen beleid in de stad, waarbij wordt verwacht dat expliciet met natuurwaarden rekening wordt gehouden. Verder kan het rijk, indien noodzakelijk, soortbeschermingsplannen laten opstellen, op basis waarvan provincies de gemeenten kunnen stimuleren om nadere maatregelen te nemen.

74

Hoe zal onderzocht worden in welke mate en op welke wijze financiering

van nieuw groen door nieuwe rode functies kan plaatsvinden? (blz. 31)

Samen met andere overheden en betrokken marktsectoren zal dit onderzoek worden vormgegeven.

75

Wat is de precieze definitie van «hoogwaardig groen»? Kan «hoogwaardig groen» wel samen gaan met recreatiedruk, waterberging en andere vormen van multifunctionaliteit? En zo ja, in welke mate? (blz. 31)

Onder hoogwaardig groen, zoals genoemd in het perspectief «Nederland Stedelijk-Natuurlijk» wordt verstaan groen dat een hoge recreatieve gebruiks- en belevingswaarde paart aan een hoge ecologische en landschappelijke waarde.

Er kunnen belangrijke natuurwaarden worden ontwikkeld die duurzaam in combinatie met het recreatief gebruik in stand kunnen worden gehouden. Een groot aantal voorbeelden in de praktijk bewijst dat (Westerpark Zoetermeer, Haagse Bos, Thijssenpark Amstelveen enz.). Maatgevend voor het samengaan van recreatieve druk en natuurwaarde blijkt een uitgekiende inrichting en zonering, waarbij op korte afstand zowel intensief als extensief gebruikte gebieden voorkomen.

Combinaties met waterberging kunnen de recreatieve waarde aanzienlijk verhogen. Ook hiervan zijn er vele praktijkvoorbeelden (Madesteijn Den Haag, Westerpark Zoetermeer, Amsterdamse bos).

76

De regering wil inzetten op het stroomlijnen, verbreden en intensiveren van regeringsinstrumenten, maar bentuook bereid meer ruimte te geven aan andere initiatieven en partijen? Bentubereid op zoek te gaan naar andere organisatorische structuren, als (regionale) samenwerkingsverbanden tussen de traditionele terreinbeheerders en andere organisatievormen van terreineigenaren? En bentuook bereid deze nieuwe samenwerkingsvormen actief te stimuleren en te faciliteren? (blz. 33)

De totstandkoming van samenwerkingsverbanden van terreineigenaren is primair een aangelegenheid van de terreineigenaren zelf. Ook in de komende jaren ben ik bereid nieuwe samenwerkingsverbanden te stimuleren en faciliteren, zoals is voorzien in de regelingen Programma Beheer en de regeling Versterking Maatschappelijke Betekenis van Natuur (VMBN).

77

Als cultuurhistorie een belangrijk element vormt bij ontwikkeling van nieuwe natuur, hoe kan het dan zijn dat het beleid er toe zal leiden dat de schaapskuddes uit Nederland zullen verdwijnen? Horen juist schaapskuddes niet bij het Nederlands cultuurlandschap? (blz. 35)

Het beleid is er niet op gericht grote schaapskuddes te laten verdwijnen. Schaapskuddes in het landschap hebben een cultuurhistorische waarde. De subsidieregeling Natuurbeheer 2000 is erop gericht de schaapskuddes via het terreinbeheer te financieren. Als blijkt dat dat niet mogelijk is, zal anderszins ondersteuning worden geregeld.

78

Eén van de mogelijkheden om de derde geldstroom te bevorderen is het ontwikkelen van nieuwe landgoederen. In de praktijk komt dit niet van de grond ondanks grote belangstelling van particulieren. Hoe denktude bestaande knelpunten die veelal planologisch van aard zijn en waar de bevoegdheden bij provincie en gemeente liggen, weg te nemen? (blz. 35)

Nieuwe landgoederen zijn een nieuw fenomeen en de realisering is complex, waardoor de aanlooptijd lang is. Op dit moment zijn er nog geen volledig uitgevoerde nieuwe landgoederen die beantwoorden aan de criteria die het rijk hanteert. Wel zijn er veel initiatieven in diverse stadia van voorbereiding. Deze zomer is begonnen aan de monitoring van een reeks van initiatieven voor nieuwe landgoederen, met onder meer het doel belemmeringen, risico’s en kansen in beeld te brengen en deze te evalueren (zo nodig met provincies en gemeenten). Wellicht dat de resultaten van deze monitoring aanknopingspunten bieden voor het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe landgoederen, en daarmee de aanleg van toegankelijk bos door particulieren.

79

Deeltude visie, neergelegd in de Natuurbalans 2000, dat er, uitgaande van de trend van de afgelopen5jaar van de grondprijsstijging, voor de periode 2000 tot en met 2003 een tekort op het verwervingsbudget ontstaat van ruim 600 miljoen gulden? (blz. 35)

In de Ontwerpbegroting 2001 van het ministerie van LNV is rekening gehouden met een gewogen gemiddelde van de grondprijzen per 1-1-2000 van alle SGR-aankoopcategorieën van f 65 000 per ha. In de meerjarencijfers wordt nog geen rekening gehouden met een verdere grondprijsstijging vanaf het jaar 2000.

Het kabinet beziet jaarlijks de prijsbijstelling als gevolg van de autonome prijsstijgingen op de grondmarkt in de afgelopen jaren. Deze bijstelling vindt achteraf plaats op basis van gerealiseerde prijzen. Voor het overige verwijs ik naar de brief van 15 september 2000 (LNV-00-713) aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij waarin de Commissie geïnformeerd wordt over de financiële middelen voor Natuurbeheer in relatie tot de grondverwerving-staakstellingen van het Structuurschema Groene Ruimte.

80

Welke criteria zijn gehanteerd voor het uitgangspunt in de nota, dat met 20 000 hectare inrichting 200 000 hectare cultuurlandschap kan worden opgeknapt (verhouding 1:10)? (blz. 35) Welke gebieden komen niet in aanmerking voor deze opknapbeurt?

Er zijn geen criteria gehanteerd. Groen-blauwe dooradering is een nieuw concept waar het gaat om bijvoorbeeld omvang en samenhang van investeringsmaatregelen. De regel 1:10 geeft aan dat de ruimtelijke uitstraling van investeringen in landschapselementen groot is. Deze regel heeft het karakter van een werkhypothese die aan de praktijk getoetst zal moeten worden. De werkwijze die gekozen wordt (beginnen met een aantal «proeftuinen») voorziet daarin. Bij de totstandkoming van de werkhypothese is gebruik gemaakt van de kennis van Alterra en de Dienst Landelijk Gebied.

81

De regering zet voor de uitvoering van beleid (deels) in op private financiering; kuntuaangeven aan welke financierders gedacht wordt? Kunt u tevens aangeven hoeveel geld dit op zal leveren en via welke constructies u dit geld wilt genereren? (blz. 35)

Gedacht wordt aan onder andere projectontwikkelaars, ontgronders, waterwinbedrijven en de recreatiesector. Met deze aanpak is nog onvoldoende ervaring opgedaan om aan te kunnen geven hoeveel geld dit kan opleveren en welke constructies doelmatig zullen zijn. Uitgangspunt is dat de bijdrage van private actoren in overleg tot stand komt en gerelateerd is aan het economisch rendement dat deze actoren hebben van de extra investeringen.

82

Hoeveel beleidscategorieën bestaan er op dit moment voor natuuren landschapsgebieden (van habitatrichtlijn tot waardevol cultuurlandschap)? Kan hiervan een compleet overzicht worden geboden met daarbij per categorie aangegeven wat dit voor een gebied betekent in termen van planologische bescherming, wettelijke bescherming, subsidieinstrumentarium. Welke categorieën kunnen elkaar overlappen? Heeft de gehele EHS nu een wettelijke en planologisch beschermde status? (p. 37)

Er is een tiental beleidscategorieën op het gebied van natuur en landschap. Hieronder worden deze weergegeven, waarbij telkens wordt aangegeven of hierbij een planologische bescherming (a), een wettelijke bescherming (b) en/of een subsidie-instrument (c) van kracht is.

  • 1. 
    Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Wetlands a) PKB-SGR
  • b) 
    Nb-wet
  • c) 
    Inrichting en beheer via Programma Beheer of beheer op basis van de aanwijzing als beschermd natuurmonument volgens de Nb-wet, GeBeVe-regeling
  • 2. 
    EHS
  • a) 
    PKB-SGR
  • b) 
    Nb-wet, NSW, Boswet
  • c) 
    Inrichting en beheer via Programma Beheer/landinrichting, GeBeVe-regeling en BGM-regeling
  • 3. 
    WCL
  • a) 
    PKB-SGR

b)  –

  • c) 
    Regeling WCL, Inrichting en beheer via Programma Beheer, GeBeVe-regeling
  • 4. 
    Waardevolle landschappen (5e nota RO)
  • a) 
    (5e nota RO)

b)  –

  • c) 
    Belvedere-regeling, Inrichting en beheer via Programma Beheer
  • 5. 
    Weidevogels, wintergasten, kleine zwanen
  • a) 
    PKB-SGR

b)  –

  • c) 
    Inrichting en beheer via Programma Beheer
  • 6. 
    Randstadgroenstructuur
  • a) 
    PKB-SGR
  • b) 
    Boswet
  • c) 
    Landinrichting, Staatsboswachterijen
  • 7. 
    Veenweidegebieden met accent landbouw of natuur
  • a) 
    PKB-SGR

b)  –

  • c) 
    Inrichting en beheer via Programma Beheer, GeBeVe-regeling
  • 8. 
    Nationaal landschapspatroon/gebieden behoud en herstel
  • a) 
    PKB-SGR

b)  –

  • c) 
    Inrichting en beheer via Programma Beheer, Belvedere-regeling
  • 9. 
    Werelderfgoed
  • a) 
    RO streekgebonden bestemmingsplannen
  • b) 
    Nb-wet, Boswet

c)   –

  • 10. 
    Nationale parken
  • a) 
    RO streekgebonden bestemmingsplannen
  • b) 
    Nb-wet, Boswet
  • c) 
    Regeling nationale parken, Programma Beheer

83

Wanneer zal het tweede Structuurschema Groene Ruimte verschijnen?

(blz. 37)

Deel 1, de ontwerp planologische kernbeslissing van het tweede Structuurschema Groene Ruimte, zal uitkomen nadat deel 1 en voordat deel 3 van de Vijfde nota voor de Ruimtelijke ordening zijn uitgebracht. Verwacht wordt dat dit rond de zomer 2001 zal zijn.

84

Welke kwaliteiten in landschappelijke zin staan de regering voor ogen bij de verbetering van de landschapskwaliteit? Welke instrumenten en budgetten wiltudaarvoor inzetten? Welke mogelijkheden zietuom grondbezitters actief bij dit proces te betrekken? (blz. 37)

De betreffende kwaliteiten zijn:

  • • 
    versterking landschapskwaliteit (passend bij het type landschap en de regionale identiteit.
  • • 
    verhoging ecologisch functioneren (ook van de EHS).
  • • 
    uitvoering soortenbeleid.
  • • 
    een samenhangende structuur op gebiedsniveau.
  • • 
    versterking recreatief medegebruik.
  • • 
    versterking cultuurhistorische waarden.
  • • 
    bijdrage aan gezonde en veerkrachtige watersystemen. Per gebied zullen de kwaliteitseisen een verschillende invulling krijgen. Deze kwaliteitseisen zullen de komende jaren, in overleg met o.a. provincies, worden vertaald in een beperkte set globale landelijke criteria waaraan gebiedsplannen in het kader van de kwaliteitsimpuls landschap kunnen worden getoetst. Ontwikkeling van deze set criteria vindt plaats naar aanleiding van de ervaringen in de proeftuinen. De kwaliteitsimpuls landschap is een multifunctioneel instrument. Landschap, ecologie, recreatie en duurzame landbouw profiteren ervan. De kwaliteitsimpuls kan op gebiedsniveau worden gecombineerd met andere gebiedsingrepen.

Er zijn middelen beschikbaar voor een eerste tranche van 20 000 hectare. In de ontwerpbegroting 2001 zal de precieze verdeling van de middelen verwerkt zijn.

Realisatie van landschapselementen in het kader van de kwaliteitsimpuls vindt veelal plaats op agrarische grond en altijd op basis van vrijwilligheid. Het overgrote deel van de aan te leggen landschapselementen blijft daarbij eigendom van de grondeigenaar, veelal de agrariër, die daarvoor een beheersvergoeding zal ontvangen. Grondbezitters, maar ook lokale overheden en diverse belangenorganisaties, zullen gezamenlijk tot planvorming moeten komen en zijn dus nadrukkelijk betrokken bij de kwaliteitsimpuls. Provincies wordt gevraagd hierbij de regierol te vervullen.

85

Welke mogelijkheden ziet de regering om te komen tot nieuwe gebiedsafspraken die meerdere functies tegelijkertijd mogelijk maken? Welke sturingsinstrumenten gaatudaarbij ontwikkelen? (blz. 37)

Zie het antwoord op vraag 84.

86

Zal de «vergroening» van het gewenste EU-visserijbeleid ook gericht zijn op terugdringen van de capaciteit van de visserijvloten? Is er een relatie tussen de (over-)capaciteit van de visserijvloot op de Noordzee en het feit dat steeds meer Europese vissers de internationale wateren opzoeken? Vindt de regering het een gewenste trend dat steeds meer Europese vissers gaan vissen in internationale wateren, met name als het gaat om water voor de kusten van Afrikaanse landen? Bentuvan mening dat de Europese visserij-akkoorden voldoende waarborgen in zich hebben om te voorkomen dat de ecologie te zwaar onder druk komt te staan en om ervoor te zorgen dat de lokale visserij niet het kind van de rekening wordt? (blz. 39)

Ja, een juiste balans tussen de omvang van de activiteit van de communautaire vissersvloot en de omvang van de beschikbare visbestanden is en blijft een kerndoelstelling van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.

Er is geen directe relatie tussen de capaciteit van visserijvloot op de Noordzee en het feit dat steeds meer Europese vissers de internationale wateren opzoeken. In de eerste plaats is het grootste deel van de Europese vissersvloot niet geschikt om in internationale wateren te opereren. Verder spelen de visserijactiviteiten van de Europese visserijvloot buiten de Europese wateren zich af in de nationale wateren van derde landen, waarmee de EU of de visserijsector zelf visserij-overeenkomsten heeft gesloten óf in wateren waar de visserij en de visbestanden worden beheerd door Regionale Visserij-Organisaties (RVO’s) als de North East Atlantic Fisheries Commission en de North Atlantic Fisheries Organisation.

De EU sluit reeds vele jaren visserij-overeenkomsten met Derde landen, onder andere in West Afrika. Indien er in dergelijke akkoorden wordt gestreefd naar duurzame visserij en coherentie met andere beleidsdoelstellingen van de EU, zoals op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking, heb ik hier geen bezwaar tegen.

Ja, er zijn voldoende waarborgen. De visserij door de vaartuigen uit de Gemeenschap wordt op tal van manieren gecontroleerd. Voor de vaartuigen uit de Gemeenschap gelden de regels die van toepassing zijn in het vangstgebied. De vaartuigen uit de Gemeenschap moeten zich ook houden aan de in internationale organisaties overeengekomen maatregelen die door de Gemeenschap zijn onderschreven als de overeenkomst van de Verenigde Naties over de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden.

87

Hoe meet en onderzoekt de regering (danwel de Europese Unie) op dit moment de gevolgen van de Europese visserij-akkoorden met ontwikkelingslanden voor de ecologie en de lokale visserij? Indien er voldoende onderzocht wordt: kuntude uitkomsten van deze onderzoeken aan de Kamer doen toekomen? Indien er onvoldoende onderzocht wordt: hoe wilt u het toezicht verbeteren en in de tussentijd invulling geven aan het voorzorgbeginsel? (blz. 39)

Hier moet onderscheid gemaakt worden tussen de wateren die vallen onder de verantwoordelijkheid van de Regionale Visserij Organisaties en de wateren van derde landen. Het visserijbeheer van de RVO’s is in toenemende mate gebaseerd op uitgebreid bestandsonderzoek, vaak onder auspiciën van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES).

In de visserijakkoorden tussen de EU en derde landen maakt (bestands)-onderzoek deel uit van de akkoorden om het visserij-beheer steeds meer te stoelen op wetenschappelijke inzichten. Uiteraard zijn er verschillen tussen de diverse akkoorden.

De resultaten van bestandsonderzoek zijn in beginsel toegankelijk via de RVO’s, ICES en de rapportages van de EU over haar bilaterale akkoorden.

88

Indien de regering de stedelijke groenbalans binnen de bebouwde kom

gelijk wil houden, staat dit haaks op het ruimtelijke ordeningsbeleid dat de

steden verder wil verdichten. Hoe gaatuom met dit spanningsveld? (blz.

40)

Het gaat om kwantitatief en kwalitatief voldoende groen in de steden in samenhang met de stedelijke transformatieopgave waarvoor steden zich geplaatst zien in het kader van ISV/GSB. Verdichten is dus geen kwestie van alleen rood. Ook groen moet een plaats krijgen door bijvoorbeeld meervoudig en intensiever de ruimte te benutten. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om hierin taakgericht op te treden.

89

Is het waar dat in de Bijlmer juist groen wordt afgebroken om de wijk veiliger en bewoonbaar te maken? Hoe is dit te verenigen met uw beleidsintenties? (blz. 40)

Ja, de omvangrijke saneringsoperatie in Zuidoost vermindert het areaal groen. Flats worden afgebroken en in laagbouw teruggebouwd. Het resterende groen wordt op de gebruikseisen van nu heringericht met grote aandacht voor veiligheid, zodat de inrichting en het gebruik van het groen blijven aansluiten bij de wensen van de bewoners.

90

De komende tijd zal voor enkele grijs-groene kruispunten een meer integrale benadering worden uitgewerkt. Kan een specifiekere termijn worden aangegeven? Binnen welke termijn zullen de2kruispunten gerelateerd aan de Veluwe-Utrechtse heuvelrug aangepakt worden? (blz. 41)

LNV en V&W laten op dit moment de mogelijkheden van een meer integrale ontwerpende benadering van grijs-groene kruispunten onderzoeken. De twee door u genoemde knooppunten vormen daarbij cases, voorbeelden om van te leren.

Over de daadwerkelijke uitvoering van de kruispunten gerelateerd aan de Veluwe-Utrechtse Heuvelrug moet het Kabinet nog een besluit nemen.

91

Hoeveel geld is er de komende jaren beschikbaar voor grijze infrastructuur (wegen en sporen) en hoeveel is er beschikbaar voor de groene infrastructuur? (blz. 41)

Bij het indienen van de begroting op de derde dinsdag van dit jaar, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat het MIT-projectenboek gepresenteerd. In de paragrafen die aan de opsomming van de projecten voorafgaan, staan de financiële kaders toegelicht. De komende jaren, tot 2010, is er circa 80 miljard beschikbaar voor het oplossen van de meest urgente knelpunten in de bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. Dit bedrag is verdeeld over:

  • • 
    aanleg rijkswegen (37%)
  • • 
    aanleg spoorwegen, HSL en Betuweroute (42%)
  • • 
    aanleg regionale en locale infrastructuur (14%)
  • • 
    aanleg vaarwegen, waterbeheer en waterkeren (7%)

92

Hoe komt het dat op blz. 40 wordt gesproken van een gelijkblijvende stedelijke groenbalans binnen de bebouwde kom en op blz. 43 wordt gesproken van een gelijkblijvende groenbalans in èn om de stad. Welke van de twee formuleringen is de juiste? (blz. 40 en 43)

Beide formuleringen zijn juist. Uit onderzoek is gebleken dat groen in en groen om de stad niet uitwisselbaar zijn. Het groen in maar ook om de stad vervult zowel ten aanzien van natuur als wel recreatie wezenlijk verschillende functies.

93

Wanneer zal het betere beschermingsregime gerealiseerd zijn? (blz. 43)

Zie het antwoord op vraag 153.

94

Aan welke Rijksregelingen wordt gedacht als gesproken wordt over

bundeling van Rijksbijdragen? (blz. 47)

Op dit moment wordt gedacht aan de regeling gebiedsgerichte bestrijding verdroging, de bijdrageregeling gebiedsgericht milieubeleid en het besluit projectbijdragen waardevolle cultuurlandschappen in de subsidieregeling Gebiedsgericht Beleid en Reconstructie (SGB 2000).

95

Door middel van welke fiscale maatregelen wil de regering het particulier

natuurbeheer bevorderen? Waar wordt concreet aan gedacht? (blz. 47)

Particulier natuurbeheer kan worden bevorderd door middel van fiscale maatregelen die bijdragen aan de kostenverlaging bij investeringen (bijvoorbeeld de regeling groenprojecten) of die bijdragen aan de verhoging van de inkomsten uit beheer (bijvoorbeeld de bosbouwvrijstelling). In de nota zijn concrete nieuwe fiscale maatregelen opgenomen die verder zullen worden onderzocht en zo mogelijk uitgewerkt. Dit betreft een belasting op niet-duurzaam geproduceerd hout en een fiscale stimulans voor agrariërs om hun gronden open te stellen voor wandelaars.

96

Waarom is er niet gekozen voor een indexering van de grondprijzen, om

de grondprijsstijgingen te kunnen opvangen? (blz. 47)

De keuze voor een indexering van de grondprijzen is niet in lijn met de gehanteerde begrotingssystematiek. Het kabinet beziet jaarlijks de prijsbijstelling als gevolg van de autonome prijsstijgingen op de grondmarkt in de afgelopen jaren. Deze bijstelling vindt achteraf plaats op basis van gerealiseerde prijzen.

97

Wat is de grondverwervingdoelstelling van dit jaar, en hoeveel geld is

daarvoor beschikbaar? (blz. 47)

Uitgaande van de in het Structuurschema Groene Ruimte vastgestelde termijn voor de realisatie van groene beleidsdoelstellingen dient dit jaar ruim 6 000 ha grond te worden verworven. In de Ontwerpbegroting 2001 van het ministerie van LNV is er voor het jaar 2000 voor grondverwerving een bedrag gereserveerd van ca. f 310 miljoen.

98

Als de regering wil inzetten op de kwaliteit van het gebied buiten de EHS (onder andere omdat dit direct inwerkt op de kwaliteit van de EHS zelf), betekent dit dan datuzich sterk wilt maken voor de omgevingsdruk op de EHS? Welke concrete gevolgen heeft dit voor uw ammoniakbeleid (emissie versus depositie)? Hoe staat het beleidsvoornemen om iets te doen aan de milieukwaliteit binnen en buiten de EHS tot het recente regeringsbeleid om de emissienormen fors naar boven bij te stellen? (blz. 47)

Over de nieuwe hoofdlijnen van het aanvullend ammoniakbeleid bent U geïnformeerd bij brief van 7 september 2000 (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 356, nr. 8). In aanvulling daarop wordt in de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» aangegeven dat het kabinet in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4) zal aangeven hoe het milieubeleid op de langere termijn bij zal dragen aan adequate condities voor de gewenste natuur in Nederland. Waar nodig zal het kabinet verdergaande milieudoelen voor de periode na 2010 vaststellen.

99

Indien de regering daadwerkelijk voorrang wil geven aan de natuur, is het dan niet noodzakelijk om al in de planfase van infrastructurele werken rekening te houden met diezelfde natuur? In hoeverre bentubereid om,

daar waar nieuwe infrastructuur natuur dreigt te doorsnijden, daadwerkelijk voorrang te geven aan de natuur en dus op zoek te gaan naar alternatieven voor de aanleg van de infrastructuur? En bentubereid om al in de planfase van nieuwe infrastructuur geld vrij te maken voor de inpassing van een infrastructureel project, zodat in het kostenplaatje kosten voor geluidwerende maatregelen, tegengaan van lichtvervuiling, versnippering en aantasting landschap al meegenomen worden? (blz. 49)

Tijdens de Tracé/MER-studie worden verschillende varianten van infrastructurele werken bestudeerd. Aanwezige natuurwaarde wordt meegewogen bij de keuze van de alternatieven. In het interdepartementale beleidsproject Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transportverkenning Nieuwe Stijl wordt een integrale gebiedsgerichte benadering nagestreefd. Het is de bedoeling daarbij investeringen voor infrastructurele werken te koppelen aan investeringen in «groen».

100

Bentubereid de Kamer een nota te doen toekomen over het inpassings-beleid ten aanzien van infrastructurele werken, inclusief de financiering hiervan? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? (blz. 49)

Nee, de hoofdlijnen van het inpassingsbeleid worden aangegeven in «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» en het Nationaal Verkeers-en Vervoersplan (NVVP). Een nadere uitwerking vindt plaats in het tweede Structuurschema Groene Ruimte en de «total design» benadering in het kader van het NVVP. In de nieuwe Wet Inrichting Landelijk Gebied zal inpassingsbeleid eveneens een plaats krijgen. Een aparte nota acht ik dan ook niet nodig.

101

Op welke begroting(en) wil de regering de kosten voor maatregelen tegen lichtvervuiling tegen ontsnippering, tegen landschapsaantasting en tegen geluidsoverlast als gevolg van infrastructurele projecten bij natuurgebieden laten drukken? Is het niet verstandig om dit alles op de begroting van Verkeer en Waterstaat te laten drukken, zodat er een direct verband ontstaat tussen druk en tegendruk op natuur door economische activiteiten? (blz. 49)

Voor zover het kabinet de door u genoemde maatregelen wil nemen, kunt u de daarvoor gereserveerde middelen terugvinden in de begrotingen van de desbetreffende departementen.

102

Bestaan er onderzoeken naar de Nederlandse situatie ten aanzien van lichtvervuiling in de natuur? Zo ja, is er in deze onderzoeken aandacht voor de diverse vormen van lichtvervuiling, te weten door wegen, bebouwing en glastuinbouw? Bentubereid deze onderzoeken, voorzien van uw commentaar, naar de Kamer te zenden? Indien dergelijke onderzoeken niet bestaan, bentubereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet? (blz. 49)

Ja, in 1993 is onderzoek verricht naar het vóórkomen van lichthinder in Nederland. Hieruit blijkt dat 4% van de bevolking ernstig gehinderd wordt door lichtbronnen in hun woonomgeving. Belangrijkste bronnen zijn koplampen van auto’s en buitenverlichting. Onlangs heeft Rijkswaterstaat het eerste deel van een onderzoek afgerond naar de effecten van wegverlichting op natuur. Onderzochte broedvogels blijken gevoelig te zijn voor wegverlichting. Op basis hiervan zijn het beleid en de richtlijnen met betrekking tot verlichting aangepast, zonder daarbij de verkeersveiligheid in gevaar te brengen. In het kader van de voorbereidingen voor het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4) en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal nader bekeken worden of onderzoek naar lichtvervuiling, als een van de aspecten van een integrale kwaliteitsverbetering in natuurgebieden noodzakelijk is. Mocht dit onderzoek noodzakelijk blijken, dan wordt u geïnformeerd over de uitkomsten hiervan.

103

Bestaan er al concrete projecten om lichtvervuiling tegen te gaan in natuurgebieden? Zo ja, kuntude Kamer hierover berichten? Zo nee, bent u van plan om dergelijke projecten te ontwikkelen? Zo ja, op welke termijn en zo nee, waarom niet? (blz. 49)

In het kader van de Subsidieregeling Gebiedsgericht Milieubeleid worden onder andere projecten uitgevoerd om hinder van licht op natuurgebieden te verminderen. Dit gebeurt veelal op initiatief van provincies en gemeenten, in integrale gebiedsgerichte projecten. In 2001 wordt deze subsidieregeling geëvalueerd.

104

Kuntuaangeven hoe de impuls van3miljard gulden voor natuur tot 2010 is verdeeld over de diverse begrotingen? Hoe staat het met de aanbesteding van dit geld, kuntuhier een overzicht van geven? (blz. 49)

In het kader van de ICES-Regeerakkoordgelden zijn aan de begroting van het ministerie van LNV met ingang van het jaar 1999 t/m 2010 middelen toegevoegd ter grootte van ca. f 3 miljard. Naast de gelden voor grondprijscompensatie, Natte Natuur en Agrarisch Natuurbeheer zijn ook ICES-gelden beschikbaar gesteld voor de reconstructie en de glastuinbouw.

105

Kuntuaangeven wat er met de2miljard gulden op de begroting van Verkeer en Waterstaat voor inpassing is gebeurd? Kuntuaangeven welke concrete inpassingsprojecten hiermee gerealiseerd zijn of gerealiseerd zullen worden, anders dan de projecten die al voor het aantreden van dit kabinet zijn aangekondigd of (deels) gerealiseerd? (blz. 49)

Op 10 september 1999 is er door de minister van Verkeer en Waterstaat een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin zij zich voor de besteding van de extra inpassingsgelden verantwoordt. Recent, bij het indienen van de begroting op de derde dinsdag van dit jaar, is door de minister van Verkeer en Waterstaat het MIT-projectenboek gepresenteerd waarin alle projecten (verkenning, studie, realisatie) zijn beschreven. De projecten die opgenomen zijn in de brief van 10 september 1999 zijn in het MIT-projec-tenboek gemarkeerd met een toelichting onder het kopje «inpassing».

106

Welke overlap zit er in de ambities van de regering in de nota Natuur voor mensen» en de recente aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer in de 21 eeuw? Wat betekent de ruimteclaim van 60 000 hectare voor waterberging voor het natuurbeleid? (p. 51)

Omdat er geen concrete gebiedsaanduidingen staan in het advies van de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, kan de ruimtelijke overlap de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» nog niet worden aangegeven. De overlap zal gaandeweg zichtbaar gemaakt worden door het verschijnen van het regeringsstandpunt over het advies van de Commissie Waterbeheer in de 21ste eeuw, de aangekondigde Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, de regionale uitwerking ervan en het eveneens aangekondigde Tweede Structuurschema Groene Ruimte. De verwachting is dat ten aanzien van de ruimteclaim van 60 000 ha. waterbeheer en natuurbeheer elkaar wederzijds zullen versterken.

107

Inzet is dat de grootschalige projecten in publiek-private samenwerkings-en financieringsvormen worden gerealiseerd? Aan welke private partners wordt gedacht, en hebben deze in het voortraject te kennen gegeven geïnteresseerd te zijn? (blz. 51)

Het is correct dat het de inzet is dit om grootschalige projecten (zoals robuuste verbindingen) te realiseren met publiek-private samenwerkings-en financieringsvormen. Omdat deze projecten nu nog alleen indicatief op de kaart staan is nog niet exact aan te geven welke private partners te interesseren zijn. Dit is project- en locatieafhankelijk. Gedacht kan worden aan onder andere projectontwikkelaars, ontgronders, waterwinbedrijven en de recreatiesector.

Beleidsprogramma

108

De regering verwacht dat het bedrijfsleven zelf investeert in natuur en landschap in de directe omgeving van bedrijven. Waar is deze verwachting op gebaseerd? (blz. 2)

Bedrijven hechten steeds meer belang aan een kwalitatief hoogwaardige en groene omgeving, zowel voor het imago van het bedrijf als voor het welzijn van de medewerkers. Dat dit zo is blijkt ook uit het feit dat een groene omgeving steeds meer een cruciale factor is bij het aantrekken en vasthouden van bedrijvigheid (zie onder meer de nota Ruimtelijke Economisch Beleid: Dynamiek in netwerken van het Ministerie van EZ uit 1999). Als de locatie niet voldoet aan de gewenste kwaliteit zal dat aanleiding kunnen zijn om in de omgeving te investeren om de gewenste kwaliteit te bereiken.

109

Is er geen sprake van een interne tegenstelling als de regering het aantrekken van bedrijvigheid wil combineren met «hoogwaardig groen»? Hoe «hoogwaardig» kan groen zijn, als er tegelijkertijd bedrijven aangetrokken moeten worden? In hoeverre kuntuverwachten dat bedrijven geïnteresseerd zijn in «hoogwaardig» groen, zullen zij niet met name geïnteresseerd zijn in «recreatief» groen? Heeftuaanwijzingen dat het bedrijfsleven geïnteresseerd is in het aangaan van convenanten met de overheid aangaande de realisatie van natuur? (blz. 2–3)

Zeker voor groen rond de steden geldt dat de «waarde» van het groen in hoge mate wordt bepaald door de mate waarin het tegemoet komt aan de wensen van de mensen die er regelmatig gebruik van maken. Een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat is ook een belangrijke vestigingsplaatsfactor. In die zin hebben bedrijven zelf belang bij een aantrekkelijke groene omgeving. Het bedrijfsleven heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn om het gesprek hierover aan te gaan. In de nota wordt onder meer het voornemen uitgesproken om een aantal ontwerp-etudes uit te voeren wat ook de mogelijkheid biedt om de bereidheid van het bedrijfsleven aan de hand van concrete plannen te toetsen. Zie verder ook het antwoord op vraag 46.

110

Bentubereid een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de kosten (inclusief verwervingskosten) die de diverse beheersvormen van natuur en landschap met zich mee brengen? (blz. 3)

Een dergelijk onderzoek lijkt mij nu niet opportuun. Immers, de beheersbijdragen zijn middels het Programma Beheer gestroomlijnd en mede gebaseerd op normkosten zoals Staatsbosbeheer die hanteert. Bij de evaluatie van het Programma Beheer zal worden bezien of nader onderzoek noodzakelijk is.

111

Het accent wordt gelegd op heldere afspraken waarbij toetsbaarheid en afrekenbaarheid uitgangspunt zijn. Eén van de kritiekpunten is echter dat onvoldoende geld beschikbaar is, zodat de gewekte verwachtingen niet worden waargemaakt. Hoe is één en ander met elkaar te rijmen? (blz. 4)

Heldere afspraken zijn voorwaarde voor doelgerichte samenwerking. Inhoudelijk gezien zullen deze afspraken gebaseerd zijn op de beschikbare middelen, zodat geen discrepantie kan ontstaan tussen wederzijdse verwachtingen en financiële mogelijkheden.

112

Als één van de verantwoordelijke terreinbeheerders wordt de individuele boer genoemd. Met onder andere de inzet van agrarisch natuurbeheer zouden zij een bijdrage moeten leveren aan het natuurbeleid. Worden hiervoor extra middelen ingezet, naast de al eerder extra vrijgekomen middelen, om deze samenwerking volledig te kunnen bereiken? (blz. 4)

De extra middelen, die beschikbaar zijn gesteld ter uitvoering van de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur», worden gedeeltelijk aangewend voor het maken van beheersafspraken met boeren. Dit heeft betrekking op aanleg en beheer van landschapselementen ten behoeve van de kwaliteitsimpuls landschap als ook op agrarisch natuurbeheer en particulier natuurbeheer voor de uitvoering van de robuuste verbindingen. Deze middelen komen bovenop de nu reeds door boeren aangesproken gelden in het kader van de regelingen van het Programma Beheer.

113

In hoeverre wordt door de regering de huidige financiële situatie van boeren gezien als een bedreiging voor het vastleggen van de genoemde convenanten en in hoeverre zal de financiële situatie van de boeren rechtstreeks gevolgen hebben voor de ontwikkeling en het behoud van natuur op het platteland? (blz. 4)

Ik zie de financiële situatie van boeren niet als een bedreiging voor het vastleggen van convenanten of voor de ontwikkeling of het behoud van natuur op het platteland.

Uitgangspunt van mijn beleid is dat het bedrijfsleven zelf in eerste instantie verantwoordelijk is voor een maatschappelijk verantwoorde productiewijze, met inbegrip van zorg voor natuur en landschap. Middels het bestaand instrumentarium wordt de land- en tuinbouw reeds de mogelijkheid geboden om inkomen te verwerven door middel van natuuren landschapszorg. Bovendien worden agrarisch ondernemers in toenemende mate kansen geboden om uit de markt aanvullend inkomen te verwerven. In de nota «Voedsel en Groen» is voorts aangegeven dat, indien blijkt dat de samenleving wensen heeft die verder gaan dan de goede landbouwpraktijk en er geen markt blijkt voor financiering van deze wensen, de overheid publieke middelen zal inzetten om deze doelen te bereiken.

114

Op welk termijn ontwikkelt de regering een aanpak voor het maken van afspraken met het bedrijfsleven over hun bijdrage aan de uitvoering van het natuurbeleid en wanneer kan de Kamer deze aanpak verwachten? Op

welke wijze denkt de regering de verwachte investering in natuur en landschap in de directe omgeving van bedrijven af te dwingen? (blz. 4)

Het overleg met de betrokken sectoren uit het bedrijfsleven vindt plaats in het implementatietraject van de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur.

Het kabinet gaat de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur versterken door te investeren in de doelgerichte samenwerking van alle partijen bij de uitvoering van het natuurbeleid. Hierbij staan gebiedsgericht werken, vergroten van de financiële betrokkenheid van partijen bij natuur en het maken van heldere afspraken centraal. Het kabinet vindt de invulling van «duurzaam ondernemerschap» primair de verantwoordelijkheid van bedrijven. Het natuur- en milieubeleid geeft daarbij de randvoorwaarden aan. Het kabinet verwacht bovendien dat het bedrijfsleven zelf investeert in natuur en landschap in de directe omgeving van bedrijven. Zo dragen bedrijven ook zelf bij aan de ontwikkeling van een hoogwaardig vestigingsklimaat. Met een aantal sectoren zal het kabinet meer in het bijzonder afspraken maken over de uitvoering van het natuurbeleid. Vooralsnog gaat het om de sectoren (landbouw, visserij, grondstofwinners, bouwsector, recreatie en toerisme), die activiteiten ontwikkelen die van grote invloed zijn op natuur en landschap en ook vaak zelf baat hebben bij natuur en landschap.

115

Kan de regering aangeven aan welke bedrijven concreet wordt gedacht

als er gesproken wordt over het bedrijfsleven? (blz. 4)

Naast vanzelfsprekend de landbouw- en visserijsector is in «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» aangegeven dat daarbij in eerste instantie wordt gedacht aan bedrijven die grondstoffen winnen (naast waterwin-bedrijven o.a. zand-, grind- en kleiwinbedrijven en de houtsector), bedrijven uit de bouwsector, bedrijven die actief zijn bij de aanleg van (weg- en rail)infrastructuur en bedrijven op het gebied van recreatie en toerisme. Dit neemt niet weg dat ook dat andere economische sectoren belangrijke partners kunnen zijn/ worden bij het gezamenlijk realiseren van verantwoordelijkheid voor natuur en landschap. Het overleg met de betrokken sectoren zal verder plaatsvinden in het implementatietraject van Natuur voor mensen, mensen voor natuur.

116

Kan de regering aangeven wat er wordt bedoeld met bijdrage aan de uitvoering in de vorm van betaalde activiteiten of activiteiten zonder vergunning? (blz. 4)

Het kabinet wil afspraken maken met verschillende sectoren. De aard en vorm van de afspraken zal wisselen. In het algemeen kunnen afspraken betrekking hebben op activiteiten met en zonder bijdragen van de overheid. Activiteiten zonder vergunning in relatie tot generieke regelgeving acht ik ongewenst, zoals de Minister van LNV ook in zijn brief van 27 juni 2000 (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 XIV, nr.118) inzake de agrarische natuurverenigingen reeds heeft aangegeven.

117

De regering wil met private investeerders afspraken maken over gekoppelde investeringen in wonen en bedrijven (rood) enerzijds en investeringen in natuur (groen) anderzijds. Hoe denkt de regering over het idee om bij alle nieuwbouwplannen, marktpartijen een groen-kwaliteitsbijdrage te laten storten, bijvoorbeeld 1% van de bouwsom? (blz. 5)

Zie antwoord op vraag 62.

118

Kuntuin een aparte beleidsnota aangeven hoeuconcreet vorm wilt geven aan de koppeling van investeringen in rood en groen, aangezien u dit alleen aanstipt in deze nota? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze notitie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? (blz. 5)

U kunt onze voornemens tegemoet zien in het kader van de opstelling van het tweede Structuurschema Groene Ruimte. Zie ook het antwoord op vraag 62.

119

Ziet de regering ook in ontwikkelingslanden waar geen sprake is van goed bestuur en beleid mogelijkheden om de biodiversiteit te bevorderen? Zo ja, hoe wiltudit vorm geven? Zo nee, hoe wiltudan voorkomen dat dit soort landen belandt in een neerwaartse spiraal van milieudegradatie en toenemende armoede? Zietubijvoorbeeld kans om lopende bosprojecten in een land als Kameroen (dat van de bilaterale landenlijst is gehaald) te continueren? (blz.7en 8)

In ontwikkelingslanden waar geen sprake is van goed bestuur is de basisvoorwaarde voor duurzame ontwikkeling en voor het behoud van biodiversiteit niet aanwezig. Door andere landen worden via multilaterale instellingen als wereldbank en FAO middelen beschikbaar gesteld om in zulke landen goede voorwaarden te creëren middels een verbetering van bestuur en beleid om milieudegradatie en toenemende armoede tegen te gaan. Voor lopende bosprojecten als in Kameroen zijn exitstrategieën opgesteld. Zij zullen volgens de aangegane verplichtingen worden uitgevoerd.

120

Is het mogelijk enkele voorbeelden te geven van eenduidige graadmeters?

(blz. 8)

Op dit moment zijn graadmeters voor biodiversiteit nog in ontwikkeling. In de Natuurverkenning-2 zullen enkele graadmeters voor behoud en duurzaam gebruik worden opgenomen.

121

Welke concrete voornemens zijn er om de grensoverschrijdende natuurontwikkeling en het grensoverschrijdende beheer te versterken? (blz. 9)

Zie het antwoord op vraag 16.

122

Hoe stelt de regering zich voor de toenemende geluidshinder te voorkomen? (blz. 9)

Zoals op pagina 22 van het Beleidsprogramma in de nota is aangegeven zal het NMP4 aangeven met welke maatregelen verstoring van natuur kan worden verminderd. Een visie op het aspect geluid maakt hier deel van uit.

Verwacht mag worden dat het accent meer dan in het verleden zal liggen op:

  • • 
    een aanpak bij de bron;
  • • 
    aanbrengen van ruimtelijke contrasten door bundeling van lawaai-bronnen en bescherming van stille gebieden en
  • • 
    marktconform instrumentarium.

123

Nederland wil minimaal 25% van het totale huidige mondiale bosareaal

als natuurgebied beschermen. Waarop is dit percentage gebaseerd? (blz.

11)

Het genoemde percentage is een minimale vereiste vanuit biodiversiteit en voorts gebaseerd op een inschatting van de haalbaarheid in mondiale verhoudingen.

124

Nederland is een dynamische en verstedelijkte delta. Vanuit dat gegeven neemt het deel aan het overleg over een Pan-Europees landschapsverdrag. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? (blz. 11)

Uitgangspunt van het kabinet bij de deelname aan het overleg is dat landschapsbeleid niet slechts conserverend mag werken, maar juist ook ontwikkelingsmogelijkheden in zich moet dragen. Eventuele consequenties van ondertekening voor het Nederlandse beleid zullen vooraf worden getoetst, waarbij ook aandacht voor de mogelijke economische gevolgen.

125

Door wie worden de doelen voor het biodiversiteitsbeleid toetsbaar

gemaakt en gemonitord? (blz. 11)

Het is aan de partijen bij het Biodiversiteitsverdrag om toetsbare doelen te formuleren en te monitoren. In Nederland gebeurt een en ander door de betrokken departementen, gecoördineerd door LNV, in overleg met relevante maatschappelijke actoren. Voor duurzaam gebruik van biodiversiteit zullen uiterlijk in 2003 toetsbare doelen zijn geformuleerd. Over de voortgang van het beleid wordt gerapporteerd door het Natuurplanbureau. In dat verband worden ook enkele graadmeters voor behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit ontwikkeld. Het onderwerp staat ook geagendeerd voor de Zesde Conferentie van Partijen bij het Biodiversiteitsverdrag. De dan te voeren discussie moet leiden tot een gecoördineerde en afgestemde aanpak, waarbij ook aandacht besteed wordt aan onderlinge vergelijkbaarheid van graadmeters.

126

In 2003 moeten in Nederland concrete afspraken zijn gemaakt met de sectoren landbouw, visserij en toerisme over bescherming en duurzame benutting van biodiversiteit. Eerder in de nota (bladzijde 31 strategische hoofdlijnen) werd nog gesproken over de eigen verantwoordelijkheid van de sector. Hoe rijmt de regering deze zaken met elkaar? (blz. 12)

Bij het maken van de afspraken met de genoemde sectoren zal de eigen verantwoordelijkheid van een sector als uitgangspunt worden meegenomen.

127

Is het–gezien de problematiek rond de sterfte van de eidereenden – mogelijk om het tijdstip waarop afspraken met onder andere de sector visserij over bescherming en duurzame benutting van biodiversiteit gemaakt worden, naar voren te halen en daarmee ook de evaluatie Beleidsbesluit Schelpdiervisserij? (blz. 12)

In 1999 werd het «Besluit Schelpdiervisserijbeleid Kustwateren 1999– 2003» door de Kamer vastgesteld. Met dit besluit als uitgangspunt heeft de schelpdiervisserijsector een Beheersplan Schelpdiervisserij gemaakt. Zowel genoemd besluit als het beheersplan zijn gericht op een ecologisch en economisch duurzame visserij.

In het besluit is een tweede evaluatieprogramma (EVA-II) aangekondigd, hetgeen inmiddels in gang is gezet. Dit zal voor 2003 tot resultaten leiden, die betrokken worden bij de beleidsbeslissingen voor de periode daarna. Waar mogelijk wordt het onderzoek versneld zoals reeds gemeld in mijn brief van 24 augustus 2000 (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 800 XIV, nr. 124). Overigens ben ik inmiddels met de sector kokkelvisserij in overleg getreden om afspraken te maken over maatregelen om de voedselsituatie voor de eidereenden te verbeteren.

128

Met welke recreatiebehoefte (ruimteclaim?) is rekening gehouden bij de invulling van de kwalitatieve taakstelling van het programma Groots Natuurlijk (blz.15)

Uit ervaringsgegevens met bestaande bos- en natuurgebieden is gebleken dat met een taakstelling van 90% openstelling voor het programma Groots-Natuurlijk in voldoende mate tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte aan extensief recreatief medegebruik.

129

Wat wordt precies verstaan onder robuuste verbindingen? (blz. 16)

Robuuste verbindingen zijn flink bemeten ecologische verbindingszones van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze «slagaders» verbinden ruimtelijk gescheiden natuurcomplexen met elkaar en vergroten de ruimtelijke samenhang op het nationale schaalniveau. Zo wordt het mobiele soorten die grote leefgebieden nodig hebben, zowel nationaal als internationaal, mogelijk gemaakt om duurzaam te functioneren. Afhankelijk van de locatie dragen ze ook bij aan:

  • • 
    versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit;
  • • 
    versterking van de groene kwaliteit bij de stad;
  • • 
    duurzaam waterbeheer;
  • • 
    nieuwe mogelijkheden voor recreatie.

130

Zal voor de te vormen robuuste verbindingen natuur als hoofdfunctie voorop staan, of zal dit multifunctionaliteit zijn, of zal dit liggen aan de plek waar de robuuste verbinding tot stand komt? Alsude robuuste verbindingen ziet als een middel om de EHS kwalitatief te verbeteren, neemtudan niet een groot risico door ook andere functies dan natuur toe te staan? (blz. 16)

In de robuuste verbindingen staat natuur als hoofdfunctie voorop. De verbindingen zullen functioneren als vitale schakels tussen grote natuurcomplexen. Met dit als randvoorwaarde denk ik aan een multifunctionele invulling (duurzaam medegebruik), die inderdaad sterk afhankelijk is van de mogelijkheden van een plek. Bij een zorgvuldige planvorming, inrichting en beheer verwacht ik dat de kwaliteit van de verbindingen eerder gebaat is bij een multifunctionele benadering dan dat daar een risico in schuilt.

131

In de nota wordt slechts 50% van het beleid ten aanzien van de robuuste verbindingen gefinancierd, wanneer en op welke wijze wordt de andere helft gefinancierd? (blz. 16)

Er zijn thans financiële middelen beschikbaar voor een eerste tranche van 13 000 hectare.

132

Wat is de reactie van de regering op de stelling van diverse natuur- en milieu-organisaties dat er grotere natuureenheden nodig zijn en dat robuuste verbindingszones niet de rol kunnen vervullen om de biodiversiteit in natuurgebieden veilig te stellen? Waarom is gekozen voor robuuste verbindingszones en niet voor een versnelde aanleg van de EHS? (blz. 16)

Realisatie van de EHS – een ambitieus project – is in volle gang. Het Natuurplanbureau geeft aan dat de Ecologische Hoofdstructuur in wording onvoldoende ruimtelijke samenhang en milieukwaliteit lijkt te krijgen. De Nota zet op verschillende manieren in op versterking van de kwaliteit van de EHS en op het vasthouden van het realisatietempo. Het realiseren van «robuuste verbindingen» is één van de extra maatregelen, bedoeld om de grotere eenheden van de EHS onderling te verbinden en zo de netwerkgedachte van de EHS ook daadwerkelijk en effectief inhoud te geven. Door voor deze robuuste verbindingen een relatief groot aantal hectares te reserveren en de verbindingen voldoende stevigheid te geven zullen zij zowel een verbindend als een vergrotend effect hebben. Overigens zal, samen met betrokken overheden en beherende organisaties, worden onderzocht hoe het kwalitatieve functioneren van de belangrijkste (circa 20) grote eenheden kan worden geoptimaliseerd, ook rekening houdend met de extra mogelijkheden die het kabinet in de nieuwe nota biedt en mogelijkheden die andere betrokken partijen hebben. Versnelde aanleg biedt geen oplossing voor het gesignaleerde knelpunt met betrekking tot de ruimtelijke samenhang.

133

U bent voornemens om een nieuw programma tegen de ontsnippering van de natuur te ontwikkelen, om hoeveel geld gaat het hierbij? Uit welke post wordt dit gefinancierd en gaat het hierbij om extra gelden of bestaand budget? (blz. 18)

De ministeries van V&W, LNV en VROM zullen met ingang van 2001 een voortschrijdend meerjarenprogramma Ontsnippering uitwerken. In het eerste meerjarenprogramma zal een overzicht van knelpunten en geactualiseerde doelstellingen worden opgenomen. In dit kader zal een en ander op zijn financiële gevolgen worden bezien.

134

Kan inzicht worden gegeven in de kosten en de financieringswijze (Rijk,

waterschappen, gemeenten, particulieren) van de volgende programma’s:

•    Internationaal-Natuurlijk

•    Groots-Natuurlijk

•    Nat-Natuurlijk

•    Landelijk-Natuurlijk

•    Stedelijk-Natuurlijk? (blz. 19)

Een overzicht op deze wijze gepresenteerd is niet voorhanden. Via de begroting en de rekening zal jaarlijks verantwoording worden afgelegd. Daarbij zal ook bezien worden op welke wijze de presentatie het best kan plaatsvinden. Voor een deel is overigens sprake van agenderende doelen en bestaan de maatregelen onder meer uit het met betrokken partijen verkennen van de mogelijkheden om deze doelen gezamenlijk te realiseren. In het implementatietraject dat nu volgt wordt het inzicht in kosten en mogelijke financieringswijzen verder uitgediept.

135

In de nota wordt gesteld bij toekomstperspectief 2: «Nederland Groot(s)-natuurlijk: «Belangrijke fysieke barrières van spoorwegen, (snel)wegen en kanalen die een goed functioneren van de EHS in de weg staan zijn opge-

heven». Kan concreet aangegeven worden, welke maatregelen genomen zullen worden om dit doel te bereiken? (blz.19)

In het meerjarenprogramma Ontsnippering dat samen met de ministeries van V&W en VROM opgesteld gaat worden zullen de verschillende knelpunten in beeld worden gebracht. Daarbij zal ook een indicatie van de aard van de ontsnipperende maatregelen worden gegeven. Afhankelijk van de aard van het knelpunt en de ligging van het knelpunt kan aan verschillende maatregelen gedacht worden. Het kan variëren van eenvoudige aanpassingen aan bestaande kunstwerken (bijvoorbeeld loopplanken) tot dassentunnels en bijvoorbeeld robuuste ecoducten. In aanvulling op deze maatregelen die de barrièrewerking van spoorwegen, (snel)wegen, kanalen opheffen kan het nodig zijn om tegelijkertijd te investeren in (het verbeteren) van groene verbindingen ter plekke.

136

Hoe staat de regering tegenover de aanbeveling uit de Natuurbalans 2000 om de visserij-inspanning in de Noordzee terug te brengen met 30%? Indienuniet achter deze aanbeveling staat, kuntudan verklaren hoeutot een andere conclusie komt dan de Natuurbalans? Indienuwel achter de aanbeveling staat: hoe wiltude reductie realiseren en op welke termijn? Bentubereid deze aanbeveling te nemen als inzet voor de komende debatten in EU-verband over de visserij? (blz. 23)

De ICES (the International Council for the Exploration of the Sea) heeft inderdaad de aanbeveling gedaan om de visserij-inspanning van de bodemberoerende visserij in de Noordzee met 30% terug te brengen (zie kader blz. 71 Natuurbalans 2000). Dit is echter slechts één van de door ICES genoemde oplossingsrichtingen, om het dreigend verlies van biodiversiteit op de Noordzee door de bodemberoerende visserij te beperken. Op dit moment bevindt het interdepartementaal ondersteunde project Ecosysteemdoelen Noordzee zich in de fase waarin alle door ICES aangedragen oplossingsrichtingen, en nog vele anderen, voor wat betreft haalbaarheid en effectiviteit, worden overwogen.

Van belang daarbij is dat binnen het huidige EU-visserijbeleid al wordt gestreefd naar een structurele reductie van de visserij-inspanning, gemeten in bruto-inhoud, motorvermogen en zeedagen. Ook voor de Nederlandse bodemberoerende visserij zijn reductiedoelstellingen vastgelegd in het kader van het zogenaamde MOP.

Deze ontwikkeling zal ik op de voet volgen. In het kader van het project Ecosysteemdoelen Noordzee zal worden geanalyseerd of extra inspanningen noodzakelijk zijn om het bereiken van het gewenste ecologische doel, door reductie van visserij-inspanning, kracht bij te zetten. Op dit moment is hierover nog onvoldoende duidelijk. Gegeven het feit dat de wateren buiten de 12-mijlszone voor wat betreft de visserij Europees worden beheerd in het kader van het GVB, zal een mogelijke inzet altijd in EU-verband moeten worden genomen.

137

Deeltude mening van de Natuurbalans datuin feite twee houdingen hanteert bij EHS-gebieden, namelijk dat de EHS op het vaste land hoofdfunctie natuur heeft gekregen en dat de Noordzee-EHS multifunctioneel benaderd wordt? Zo niet, kuntudan aangeven hoeuin uw beleid sterker naar voren wilt laten komen dat ook in de Noordzee de natuur voorop staat? Zo ja, kuntuaangeven waaromudit onderscheid maakt? (blz. 23)

Nee, de Noordzee is een kerngebied van de EHS. Deze status is de basis voor haar bescherming en het gebruik. Er wordt geen andere benadering gekozen ten aanzien van de Noordzee dan voor de rest van de EHS.

In vergelijking tot het natuurbeleid op het land, was het beleid voor de Noordzee nog maar beperkt uitgewerkt. Daarom ben ik in 1999 gestart met het project Ecosysteemdoelen Noordzee. De Ecosysteemdoelen voor de Noordzee voor de langere termijn zijn weergegeven op blz. 31, beleidsprogramma. Binnen mijn ministerie wordt in overleg met andere departementen en gebruikers van de Noordzee thans nagegaan of, en zo ja op welke manier door de diverse gebruiksfuncties een inbreuk wordt gepleegd op deze ecosysteemdoelen. Op basis van deze verkenning zullen in overleg met de betrokken ministeries ecologische kwaliteitsdoelen voor de Noordzee worden geformuleerd en indien nodig afspraken worden gemaakt met de betrokken sectoren over de verdere doorwerking hiervan. Op basis van het project Ecosysteemdoelen Noordzee verwacht ik in de eerste helft van 2001 een Plan van Aanpak gereed te hebben voor de verdere uitwerking van het natuurbeleid voor de Noordzee.

138

Kuntuaangeven hoe de achteruitgang van de biodiversiteit op het land zich verhoudt tot het teruglopen van de biodiversiteit in de Noordzee? Wat zijn de oorzaken van het teruglopen van de biodiversiteit in de Noordzee en kuntudaarbij aangeven hoe de verschillende oorzaken zich tot elkaar verhouden? (blz. 23)

Allereerst moet worden opgemerkt dat van de achteruitgang van de biodiversiteit in zee in kwantitatieve termen minder bekend is dan van het land. Daarnaast is de vraag of een dergelijke vergelijking behulpzaam is vanwege de enorme verschillen in ecologisch functioneren tussen zee en land. Voor de achteruitgang van de biodiversiteit geven de zogenaamde Rode Lijsten een indicatie. Het gaat dan om het aandeel soorten binnen een soortgroep (bv. vogels, zoogdieren) dat op een Rode Lijst staat. Op het land is dat gemiddeld 30 tot 50% voor de soortgroepen waar een Rode Lijst voor is opgesteld. Er zijn twee soortgroepen in zee waarvan vrij veel bekend is: zeezoogdieren en zeevissen. Bij beide staat een substantieel deel van de soortgroep op de (concept) Rode Lijst. Met de zeezoogdieren gaat het slechter dan het gemiddelde op het land, de zeevissen scoren iets beter dan het gemiddelde. Hoewel voor de bodemfauna geen Rode Lijst bestaat, zijn er duidelijke aanwijzingen dat ook binnen deze categorie soorten zijn verdwenen of in aantal sterk zijn achteruit gegaan. In ieder geval is er voldoende reden voor extra aandacht voor herstel en ontwikkeling van deze soorten.

Uit een analyse in het kader van het project Ecosysteemdoelen Noordzee blijkt dat van alle activiteiten een drietal de grootste negatieve invloed heeft op de biodiversiteit: op de eerste plaats de bodemberoerende visserij en daarna de scheepvaart en de eutrofiëring. Naar de toekomst kijkend zal de uitbreiding van (diepe) zandwinning voor landaanwinningsprojecten en de bouwsector, hier bij komen. De resultaten van deze analyse stemmen overeen met de conclusies van het Quality Status Report van de Noordzee dat door OSPAR is uitgegeven en met de eerdere analyse met het model RAM (Risico Analyse Marien) van Rijkswaterstaat/ Directie Noordzee.

139

Op welke manier wiltude kerngebiedstatus van de Noordzee van de EHS en het bijbehorende beschermingsniveau juridisch vastleggen? Als dit juridisch nog niet geregeld is, op welke termijn wiltuhet realiseren? Indien er geen juridische verankering bestaat of overwogen wordt, hoe wiltude kerngebiedstatus dan waar maken? (blz. 23)

Er is een onderscheid tussen het gebied tot aan de 12-mijlszone van de Noordzee en het deel van het Nederlands Continentaal Plat (NCP) dat zich daarbuiten bevindt. In dit laatste gebied is de Exclusieve Economische

Zone (EEZ) ingesteld. Er is reeds een aantal wetten in deze zone van toepassing, waarin ook natuurbelangen worden meegenomen, zoals de Wet voorkoming verontreiniging door schepen, de Wet verontreiniging zeewater, de Ontgrondingenwet en binnenkort de Wet beheer rijkswater-staatswerken (Wbr). Het Kabinet heeft het voornemen om in de Vijfde Nota RO een aantal beleidslijnen voor de Noordzee uit te zetten die een rol zullen spelen bij de uitvoering van de genoemde wetten. De zone buiten de 12 mijl valt voor wat betreft de visserij onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) van de EU. Verder wordt voor dit gebied momenteel in interdepartementaal verband bezien, welke overige wetten in de ingestelde EEZ van toepassing zouden moeten worden verklaard. De juridische verankering van de kerngebiedstatus en het daarbij behorende beschermingsregime is daar dus nog in onderzoek.

Voor het gebied binnen de 12 mijlszone geldt dat momenteel in voorbereiding is een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 29 van de Natuurbeschermingswet 1998, waarbij de wettelijke bescherming van de gebieden die onder de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn zijn of worden gebracht wordt geregeld. Het daarbij behorende beschermingsregime is geduid in de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur.

140

De bescherming van de Noordzee berust op de status als kerngebied van de EHS. Er wordt vermeld: «Vooral voor de Noordzee is in dit opzicht meer duidelijkheid over de doelen en belangen van natuur nodig, zodat een goede afweging met gebruik kan worden gemaakt en in afspraken gericht op duurzaamheid kunnen worden vastgelegd». Graag een toelichting op deze passage. Kan aangeduid worden wat hier de inzet zal zijn van de regering? (blz. 26)

De «doelen en belangen van de natuur» in de Noordzee worden verduidelijkt via het in 1999 gestarte interdepartementale project Ecosysteemdoelen Noordzee. In vergelijking met het natuurbeleid op het land was het beleid voor de Noordzee nog maar beperkt uitgewerkt. De ecosysteemdoelen zijn inmiddels uitgewerkt zoals weergegeven op blz. 31 van het beleidsprogramma. Op basis van het project Ecosysteemdoelen Noordzee verwacht ik in de eerste helft van 2001 een Plan van Aanpak gereed te hebben voor de verdere uitwerking van het natuurbeleid voor de Noordzee. Dit zal worden afgestemd met het geïntensiveerde ruimtelijke beleid voor de Noordzee zoals zal worden verwoord in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.

141

Gaat in de periode tot 2002, het jaar waarin de ecologische kwaliteitsdoelen voor de Noordzee moeten zijn geformuleerd, de huidige economische beslaglegging gewoon door? Of wordt er tot die tijd een «stand-still» afgekondigd wat betreft de bouw van windmolens, zendmasten, visserij en zand- en grindwinning? Indienudit laatste beoogt, welk juridisch kader wordt hiervoor geschapen? (blz. 28)

De Ecosysteemdoelen voor de Noordzee voor de langere termijn zijn weergegeven op blz. 31, beleidsprogramma. Het aspect van «schone horizon» wordt meegenomen in de afweging die gaat plaatsvinden om bepaalde activiteiten al dan niet in de kustzone te laten plaatsvinden. Bepaalde (geplande) activiteiten zullen een inbreuk maken op het streven naar behoud van een «schone horizon». Binnen mijn ministerie wordt in overleg met andere departementen en gebruikers van de Noordzee thans nagegaan welke gevolgen de diverse gebruiksfuncties hebben op deze ecosysteemdoelen. In een vervolgfase zal worden vastgesteld welke maatregelen nodig worden geacht om de ecosysteemdoelen te realiseren.

142

U stelt over de belevingswaarde van de Noordzee datuwilt inzetten op «Handhaven van de openheid, weidsheid, stilte en duisternis; dit geldt voor de gehele kustlijn () en loodrecht op het strand tot aan de zichtlijn («schone horizon»)», betekent dit dat de regering afziet van windmolenparken, boortorens en een vliegveld voor de kust? Zo nee, wat is dan de reikwijdte van deze opmerking? (blz. 31)

Zie ook het antwoord op vraag 141.

Over de te nemen maatregelen zullen afspraken worden gemaakt met de gebruikers. Een en ander betekent niet dat het kabinet een «stand-still» afkondigt voor de bouw van windmolens, zendmast, visserij en zand- en grindwinning, maar het streven naar een «schone horizon» betrekt bij een zorgvuldige afweging van economische activiteiten. Het juridisch afwegingskader voor deze ruimtelijke afwegingen zal worden vormgegeven in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het tweede Structuurschema Groene Ruimte.

143

Bij de kwantitatieve taakstelling van het programma Landelijk Natuurlijk (landelijk gebied buiten de EHS) blijkt dat slechts een klein deel van het bestaand beleid met betrekking tot uitbreiding bos en landschap (SGR) is gerealiseerd. Hoe kan dit verklaard worden? De regering wil vasthouden aan de realisering van de bosdoelstelling in 2020. Kan aangegeven worden hoe de regering de aanleg van bos een impuls gaat geven? (blz. 32)

Het achterblijven van de realisatie van bos en landschap wordt in hoofdzaak veroorzaakt door de gestegen grondprijzen. Om de bosaanleg, buiten de EHS, een impuls te geven is in de subsidieregeling voor bosaanleg, de regeling natuurbeheer, een toeslag voor functiewijziging opgenomen die in relatie staat met de waardedaling van de grond. Het niveau van deze bijdrage zal worden afgestemd op actuele grondprijzen. Daarnaast wordt een impuls gegeven voor de bosaanleg door de boscertificaten, waarbij voor nieuwe bossen de mogelijkheid ontstaat om de door het bos vast te leggen CO2 te verkopen. Dit levert de boseigenaar eenmalig, bij het planten van het bos, een opbrengst op van ca. f 10 000,– per ha.

144

In welke periode zal het beschermingsregime uitgewerkt zijn en op welke wijze zal de selectie van de zogenoemde Belvédèregebieden gaan plaatsvinden? (blz. 33)

Het behoud en de kwaliteiten van (internationaal) waardevolle landschappen vereisen ruimtelijke bescherming. In de nota Belvedère is aangegeven dat dit geldt voor een selectie uit de 74 gebieden met hoge cultuurhistorische waarden («Belvedère-gebieden»). Dit geldt zeker voor de gebieden die op de Werelderfgoedlijst staan van de UNESCO. In de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en het tweede Structuurschema Groene Ruimte vindt besluitvorming plaats over de gebieden die een pkb-bescher-ming zullen krijgen en over de invulling van deze bescherming.

145

Een substantieel deel van het agrarisch cultuurlandschap krijgt een landschappelijke kwaliteitsimpuls. Het gaat hierbij om gebieden die vanuit landschap, natuur en cultuurhistorie waardevol zijn. Is al bekend welke specifieke locaties in aanmerking komen? (blz. 34)

Specifieke locaties zijn nog niet bekend. In het tweede Structuurschema Groene Ruimte wordt het zoekgebied hiervoor op kaart vastgelegd.

146

Er wordt uitgegaan van de regel dat realisatie van1hectare landschapselementen per 10 hectare landbouwgrond leidt tot een aanzienlijke verbetering van landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteit. Waar is deze regel op gebaseerd? Is hier eerder ervaring mee opgedaan? (blz. 34)

Zie het antwoord op vraag 80.

147

Zal het platteland, vanwege het feit dat tengevolge van de «ruimte-voorruimte» benadering veel vrijkomende stallen voor andere doeleinden zullen worden gebruikt, niet steeds verder verpauperen? Is verdere sloop niet wenselijk? (blz. 34)

Toepassing van de «ruimte-voor-ruimte» benadering zal niet alleen een impuls geven aan beëindiging van bedrijven, maar door de sloop van bedrijfsgebouwen zal ook een aanzienlijke bijdrage geleverd worden aan de verbetering van het aanzien en de kwaliteit van het landschap in de betrokken gebieden.

148

In de nota wordt de nadruk gelegd op de regierol van de provincies. Wat zijn de instrumenten van de provincie om die rol te vervullen en bieden die genoeg mogelijkheden voor de provincies om op te treden? (blz. 34)

De instrumenten voor de provincie voor de regierol in het kader van het gebiedsgericht beleid zijn planvorming en programmering van de uitvoering. Met deze instrumenten kan de regierol worden vervuld.

149

Wat wordt concreet bedoeld met het voornemen dat in 2010 de openstelling van het agrarisch cultuurlandschap via vrijliggende fiets- en wandelpaden «substantieel» is gegroeid? (blz. 35)

Het agrarisch cultuurlandschap, in het bijzonder het gebruik van de particuliere gronden, heeft voor wandelen en fietsen nog grote potenties. Daarnaast vind ik van belang dat «stad» en «land» verbonden blijven. Daarom streef ik naar meer vrijliggende fietsen wandelpaden, in het bijzonder in het agrarisch cultuurlandschap, zo mogelijk vanuit de stadsen dorpscentra en de concentratiepunten van verblijfsrecreatie. Daartoe nodig ik vooral agrariërs uit hun agrarisch gebruik van gronden te combineren met openstelling voor wandelaars en fietsers. Agrariërs blijken daar op in te willen gaan onder de voorwaarde dat zij daarvoor een vergoeding krijgen. Dat vind ik redelijk. Tot nu toe stimuleer ik de openstelling van particuliere agrarische gronden met een subsidieregeling. Naast het inzetten van het subsidie-instrument bezie ik met de bewindslieden van Financiën de inzet van fiscale instrumenten.

150

In de Natuurbalans 2000 wordt gesteld dat de natuurontwikkeling in en rond de steden ver achter blijft bij de beoogde doeleinden. Hoe denkt u beleid en doeleinden beter op elkaar af te stemmen? (blz. 39)

De grondverwerving in de stedelijke invloedssfeer in het kader van het Structuurschema Groene Ruimte ondervindt vertraging mede door de hoge grondprijzen en beperkte grondmobiliteit. Dit is mede onderwerp in de discussie over het grondbeleid. In het kader van het Groen in en om de stad (GIOS) en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) is voor de 30 Grote Steden tot en met 2004 voorzien in een groenimpuls. Het groen om de stad zal worden ingebracht in het kader van ICES-3. In het

Beleidsprogramma wordt daarom aangegeven dat met betrokken partijen gekeken zal worden hoe de realisatie versneld kan worden.

151

Welke financiële impulsen zijn er van Rijkszijde om de stedelijke natuur te stimuleren. Bentuvoornemens nieuwe impulsen toe te voegen. Zo ja, welke? (blz. 39)

De ambitie is dat bovenop de bestaande taakstelling uit de Actualisering Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (VINAC) en het Structuurschema Groene Ruimte 10 000 ha groen om de stad zal worden gerealiseerd. Deze 10 000 ha moet tot stand komen door een samenhangende planning, uitvoering en financiering van «rood» en «groen». De inzet van het Kabinet is om een adequaat mechanisme voor «rood met groen»-financiering te waarborgen. De mogelijkheden voor volledige financiering van groen door rode functies zullen worden onderzocht.

152

Er wordt geconstateerd dat de realisatie van afgesproken taakstellingen voor groen om de stad op schema verloopt. Uit de nota blijkt echter ook dat een groot deel van de SGR-taakstelling nog niet gerealiseerd is. In de Natuurbalans 2000 wordt ook juist beweerd dat de aanleg van groen rond de steden stagneert. Hoe kan deze tegenstrijdige beoordeling van de ontwikkeling van groen om de steden worden verklaard? (blz. 40)

In de Nota wordt (bladzijde 31 van de Strategische hoofdlijnen) inderdaad gesteld: «De realisatie van afgesproken taakstellingen voor groen om de stad (zoals de Randstadgroenstructuur) verloopt op schema». Dit wordt echter gedaan in de context van «het perspectief stedelijk – natuurlijk in 2010». Het feit dat de groenaanleg om de stad momenteel achterloopt (zie ook de Natuurbalans 2000) betekent niet dat het perspectief Stedelijk-Natuurlijk wordt bijgesteld. In het Beleidsprogramma wordt daarom aangegeven dat met betrokken partijen gekeken zal worden hoe de realisatie versneld kan worden.

153

Wat is uw reactie op de stelling van de Natuurbalans 2000 dat een groot knelpunt bij realisatie van groen rond de steden ligt bij de gemeenten? Is dit reden vooruom het in deze nota geformuleerde beleid te herzien, namelijk datuverwacht dat de gemeenten daadwerkelijk invulling gaan geven aan groen rond de stad? (blz. 40)

Ik deel de conclusies uit de Natuurbalans in die zin, dat er sprake is van stagnatie bij de realisatie van groen rond steden. Dit is de reden om in de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» een apart beleidsprogramma Stedelijk-Natuurlijk op te nemen.

154

Wanneer kan de regering duidelijkheid geven over de wettelijke verankering van ruimtelijke bescherming in de Natuurbeschermingswet? Hoe en op welke termijn wiltude wettelijke verankering regelen van het «nee-tenzij»-principe en het compensatiebeginsel, ook voor gebieden die buiten de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen? (blz. 46 en 47)

Op dit moment is in voorbereiding een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 29 van de Natuurbeschermingswet 1998, waarbij de wettelijke bescherming van gebieden die onder de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn zijn of worden gebracht wordt geregeld. Ik streef ernaar dat deze Algemene Maatregel van Bestuur begin volgend jaar in werking kan treden. De nadere besluitvorming over de resterende EHS zal met voortvarendheid ter hand worden genomen. Zie ook het antwoord op vraag 72.

155

Is het in het geval van de noodzaak van natuurcompensatie wenselijk en mogelijk de compensatie tijdens de besluitvorming reeds exact vast te leggen? (blz. 46)

Met de beschermingsformules wordt beoogd om de ruimtelijke samenhang van de EHS (inclusief Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden) en de ter plekke aanwezige kenmerken en waarden te beschermen. Feitelijk wordt hiermee beoogd om «netto-verlies» aan waarden te voorkomen. Voor het kabinet telt zwaar dat op het moment van besluitvorming over een ingreep of activiteit ook helderheid wordt gegeven over compensatie. Dit laat onverlet dat niet in alle situaties op dat moment al met even grote exactheid duidelijkheid kan worden geboden over de wijze en het tijdstip van de compensatie. Indien wordt besloten een activiteit toe te staan, dan dient, voordat de activiteit plaatsvindt, besluitvorming over compenserende maatregelen te zijn vastgelegd/overeengekomen.

156

Hoe staat het recent dooruaangekondigde Nederlandse soortenbeleid in relatie tot de nota? Waarom wordt er niet duidelijker verwezen naar de eerder ontvouwde plannen en de financiering hiervan? (blz. 46)

Het concept-Meerjarenprogramma Soortenbeleid dat op 13 april 2000 is besproken in de Vaste Commissie voor LNV is onderdeel van het bestaande beleid en is als zodanig onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur». De doelen van het Meerjarenprogramma Soortenbeleid zijn op diverse plaatsen in de nota terug te vinden, bijvoorbeeld in taakstelling 8 van het Programma GrootsNatuurlijk.

157

Waar binnen het onderwijs zal de positie van het NME versterkt worden? Is de regering zich bewust dat een nieuw vak of uitbreiding van bestaande vakken het bestaande programma van basisonderwijs en basisvorming nog meer overladen maakt? Wordt deze wens van de staatssecretaris door de minister van onderwijs onderschreven? Zo ja, hoe denkt deze minister dit in de praktijk te effectueren? (blz. 50)

Natuur- en Milieueducatie (NME) is inmiddels goed verankerd in de kerndoelen voor vakken in het basisonderwijs en in de basisvorming van het voortgezet onderwijs. Het is dan ook niet de bedoeling dat hiernaast voor NME een nieuw vak of uitbreiding van bestaande vakken worden geïntroduceerd. Een versterking van de positie van NME binnen het onderwijs zal met name worden nagestreefd door aan te sluiten bij de vernieuwingen in het onderwijs en het aanmoedigen van samenwerking tussen scholen en organisaties op het gebied van NME. Dit is in overeenstemming met de nota «Leren voor Duurzaamheid» waarover nauw overleg heeft plaatsgevonden met de staatssecretaris van OCW.

158

Welke rol is er weggelegd voor het agrarisch onderwijs in de versterking

van het kennissysteem voor natuurbeheer? (blz. 51)

In de beleidsbrief «Onderwijs voor voedsel en groen 2010» (Kamerstukken II, 1999/2000, 27 417, nr. 1) zet de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in op versterking van de functie van het onderwijs voor het gehele groene domein. De noodzaak van verbreding, vernieuwing en vermaatschappelijking van het landbouwonderwijs is het centrale uitgangspunt zijn. De integratie van natuur en landschap in het agrarische beheer krijgt zo ook doorwerking in het agrarische onderwijs. Het groene onderwijs wordt verbreed en uitgebreid met opleidingen voor groene ruimte, natuur, milieu, recreatie, dienstverlening en verwerking.

159

De voorlichting aan bestaande en potentiële beheerders verschuift van aanbodgericht naar vraaggestuurd. Wat zijn hier de concrete plannen? (blz. 52)

Afgelopen jaren is in het kader van de versterking van de marktwerking de rol van de voorlichting al veranderd van aanbodnaar vraag- c.q. marktgericht. De komende periode zal ik mij inspannen om nog meer pro-actief op de vraag in te spelen door relaties tussen onderzoek, onderwijs en voorlichting aan de ene kant en intermediaire organisaties aan de andere kant verder te versterken. Langs deze lijn kunnen onderzoek, onderwijs en voorlichting beter anticiperen op de maatschappelijke vraag.

160

In het overleg met de «watersector» over bijdragen aan investeren en beheren in natuur, is het uitgangspunt dat deze bijdragen gerelateerd en gekoppeld zijn aan het economisch rendement dat natuur heeft voor waterwinning en waterberging. Wat wordt hiermee bedoeld? (blz. 52)

Het stimuleren van een bijdrage aan het investeren en beheren in natuur bij de watersector heeft alleen kans van slagen indien dit voor de watersector tevens een positieve bijdrage oplevert aan hun activiteiten op het gebied van waterwinning en waterberging.

161

Kuntueen reactie geven op de stelling van de VEWIN dat de onderhavige

nota de opmaat vormt voor weer een extra belasting op water? (blz. 52)

Deze stelling is mijns inziens voorbarig. Er liggen tegelijkertijd kansen voor combinaties van natuur en water. Natuur kan bijvoorbeeld ook een zuiverende functie voor water vervullen. Dat strookt met het regeringsbeleid om te streven naar functiecombinatie waarbij de wederzijdse voordelen ten volle worden benut. Dit is niet strijdig met het principe van «de vervuiler betaalt».

162

Kan de regering een reactie geven op de stelling van de VEWIN dat het vermarkten van schoon water in strijd is met regeringsbeleid ten aanzien van «de vervuiler betaalt»? (blz. 52)

Zie het antwoord op vraag 161.

 
 
 

3.

More information

 

4.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.