Een tweede kabinet dat er (ook) nooit kwam

8 februari 2008, column Bert van den Braak

Honderd jaar geleden, op 12 februari 1908, trad het kabinet-Heemskerk1 aan. Het na de verkiezingen van 1905 gevormde liberale kabinet-De Meester2, een minderheidskabinet van Unie-liberalen3 en vrijzinnig-democraten4, was ten val gebracht in de Tweede Kamer door verwerping van de begroting van het ministerie van Oorlog. Dat bood 'rechts' (toentertijd de aanduiding van de christelijke partijen) de kans om het bewind weer over te nemen.

Voortzetting van de rechtse coalitie, die sinds 1901 als kabinet-Kuyper5 regeerde, was in 1905 inzet geweest van de verkiezingen. Meer dan dat stond echter de persoon van Abraham Kuyper6 (die overigens zelf geen kandidaat was) centraal bij die verkiezingen. Socialisten en liberalen zagen in Kuyper de verpersoonlijking van een verfoeilijk bewind. De sociaal-democraten waren verbitterd over de wijze waarop Kuyper in 1903 de spoorwegstaking had gebroken; bij de liberalen bestonden onder meer grote bezwaren tegen de wijze waarop Kuyper geloof en politiek vermengde.

'Rechts' ging ervan uit dat er een tweede kabinet-Kuyper zou komen en dat het kabinetsbeleid zou worden voortgezet. Van het wetgevingsprogramma, met name op sociaal gebied, was nog maar weinig gerealiseerd en Kuyper wilde zijn 'karwei' afmaken. Het liep anders: 'rechts' kwam na de verkiezingen met 48 zetels in de minderheid. Het bestaande meerderheidsstelsel (in 100 districten) had liberalen en sociaal-democraten de kans geboden om in de tweede stemronde één front te vormen. Socialisten stemden liever op een conservatief-liberale kandidaat dan Kuyper kans te geven weer te gaan regeren. Kuyper voelde zich 'als een schelm' weggejaagd.

Het kabinet-De Meester kwam er in 1905 dankzij 'gedoogsteun' van de sociaal-democraten, maar het leidde een wankel bestaan (gesproken werd van kabinet van 'kraakporselein'). Al eind 1906 bracht de Eerste Kamer (waar 'rechts' wel de meerderheid had) het kabinet ten val door verwerping van de Oorlogsbegroting. Het kabinet keerde echter terug, omdat vorming van een ander kabinet onmogelijk bleek. Een jaar later waren bezuinigingen op defensie opnieuw oorzaak van een kabinetscrisis. Ditmaal was het echter de Tweede Kamer die het kabinet de genadeslag toediende.

'Rechts' was toen wel bereid en in staat een kabinet te vormen. Voor de hand leek te liggen dat Kuyper opnieuw aan het bewind zou komen, maar zo simpel lag dat niet. Tegen de dominante wijze waarop hij leiding had gegeven aan zijn kabinet waren nogal wat bezwaren gekomen; niet alleen bij de oppositie, maar ook bij de katholieken, bij voormannen in eigen antirevolutionaire kring, én bij koningin Wilhelmina. Aangezien het nieuwe rechtse kabinet vooralsnog te maken had met een oppositionele meerderheid, leek het velen niet verstandig Kuyper te belasten met de formatie en de kabinetsleiding.

De antirevolutionaire fractievoorzitter Theo Heemskerk7 werd naar voren geschoven als formateur. In 1901 had hij ondanks krachtige aandrang van Kuyper geweigerd toe te treden tot diens kabinet. Gefluisterd werd dat vooral de Russische echtgenote van Heemskerk, Lydia von Zaremba, zich had verzet vanwege haar afkeer van de AR-voorman. Heemskerks verhouding met Kuyper was eveneens op zijn zachtst gezegd 'koel' te noemen.

Bij de formatie manoeuvreerde Heemskerk omzichtig om Kuyper buitenspel te zetten. Kuyper had veel gezag bij zijn achterban en als hoofdredacteur van dagblad De Standaard beschikte hij over veel invloed. Kuyper werd daarom door Heemskerk wel geconsulteerd, omdat diens steun - of althans het afzien van oppositie - onontbeerlijk werd geacht voor het slagen van de formatie. Heemskerk zocht direct nadat Wilhelmina hem op 30 december 1907 als formateur had aangezocht contact met de AR-voorman. Hij maakte Kuyper meteen duidelijk dat zijn terugkeer als premier niet werd gewenst. Kuyper beschuldigde Heemskerk ervan doelbewust de val van het kabinet-De Meester te hebben bewerkstelligd, om zo voor zichzelf de weg naar het premierschap vrij te maken. Heemskerk ontkende dat.

Tijdens een bezoek van de rechtse leiders aan Kuyper op 14 januari 1908 - dat Heemskerk op verzoek van Kuyper overigens voortijdig verliet (!) - probeerde Kuyper aan hen de toezegging te ontlokken dat hij in 1909 (er zouden dan verkiezingen zijn) alsnog premier mocht worden van een volwaardig rechts kabinet. Heemskerk verzette zich een dag later krachtig en kreeg daarbij 'rugdekking' van Wilhelmina, die er niet voor voelde zich op voorhand te binden aan een hernieuwd minister-presidentschap van Kuyper.

Kuyper kon niet anders doen dan er zich - verbitterd - bij neerleggen. Op 16 januari aanvaardde Heemskerk de opdracht tot formatie, die hij op 12 februari voltooide. In 1909 won 'rechts' overtuigend de verkiezingen. Kuyper, die in november 1908 tussentijds weer Kamerlid was geworden, keerde niet terug als kabinetsleider. Hij kwam zelfs niet meer in beeld voor die functie, omdat een affaire rond declaraties ('de lintjesaffaire8') hem in het verkiezingsjaar 1909 in opspraak had gebracht. Er zou nooit een tweede kabinet-Kuyper komen.


  • 1. 
    Dit christelijke coalitiekabinet was tot 1909 een minderheidskabinet, dat werd gevormd na de val van het liberale minderheidskabinet-De Meester. Na de verkiezingen van 1909 kon het kabinet wel op een Kamermeerderheid rekenen. Centraal stonden de pogingen om sociale wetgeving tot stand te brengen en de versterking van de defensie.
     
  • 2. 
    Dit door Goeman Borgesius geformeerde liberale minderheidskabinet werd geleid door de Unie-liberaal De Meester. Hij was een vroegere vicepresident van de Raad voor Nederlandsch-Indiė; na de Gouverneur-Generaal de hoogste gezagsdrager in Indiė. Het kabinet bestond uit Unie-liberale en vrijzinnig-democratische ministers, alsmede twee partijlozen en beschikte in geen van beide Kamers over een meerderheid.
     
  • 3. 
    De Liberale Unie werd in 1885 opgericht. In de unie werden de liberale kiesverenigingen verenigd. Zij gold als gematigd vooruitstrevend, zeker nadat de conservatieve vleugel zich rond 1894 had afgescheiden. Tussen 1891 en 1901 domineerde zij de Nederlands politiek. Vooral het Unie-liberale kabinet-Pierson wist belangrijke (sociale) wetgeving tot stand te brengen, zoals de Ongevallenwet en de Woningwet.
     
  • 4. 
    De Vrijzinnig-Democratische Bond VDB was een links-liberale partij, die in 1901 werd opgericht. In zekere zin is zij als voorloper van D66 te beschouwen. De partij werd gevormd door van de Liberale Unie afgescheiden leden en door voormalige Radicale Bonders. Richtte zich onder meer op internationale ontwapening, emancipatie van de vrouw en invoering van een staatspensioen.
     
  • 5. 
    Het coalitiekabinet-Kuyper werd gevormd na de overwinning van de rechtse partijen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1901. Rooms-katholieken, Antirevolutionairen, Vrije antirevolutionairen en Christelijk-Historischen haalden daarbij samen 57 zetels. De twee laatstgenoemde groeperingen bleven echter buiten het kabinet. Tot 1904 had het kabinet geen meerderheid in de Eerste Kamer. Na de verwerping van de Hoger-onderwijswet in 1904 ontbond het kabinet de Eerste Kamer. De verkiezingen bezorgden het kabinet-Kuyper alsnog een meerderheid in de Senaat.
     
  • 6. 
    'Abraham de geweldige'. De grote voorman en stichter van de Anti-Revolutionaire Partij, de partij van de 'kleine luyden'. Krachtig organisator en goed spreker. Stichtte ook het dagblad De Standaard, de Vrije Universiteit en de Gereformeerde Kerk, nadat hij een afscheidingsbeweging (Doleantie) had geleid. Was predikant en werd in 1874 Tweede Kamerlid, maar verliet de Kamer al na drie jaar. Keerde in 1894 echter terug en werd voorzitter van de meer democratische antirevolutionairen. Leidde in 1901-1905 een coalitiekabinet, dat vooral in de herinnering bleef voortleven door het de kop in drukken van de Spoorwegstaking in 1903 en door de ontbinding van de Eerste Kamer in 1904. Kwam in 1908 in conflict met Heemskerk en in 1909 in opspraak door de zgn. lintjesaffaire, maar werd desondanks tot zijn dood door zijn achterban als de door God gegeven leider beschouwd.
     
  • 7. 
    Antirevolutionair die bijna vijfenveertig jaar actief was als politicus. Zoon van de conservatieve staatsman J. Heemskerk Azn. en afkomstig uit een Amsterdams remonstrants koopmansgezin. Werd later gereformeerd. Kwam in 1888 in de Tweede Kamer en was tevens zeven jaar wethouder van Amsterdam. Weigerde in 1901 minister te worden onder Kuyper en werd in 1908 tegen diens zin kabinetsleider, hetgeen leidde tot een conflict. Na zijn premierschap staatsraad en in de periode 1918-1925 minister van Justitie die belangrijke wetgeving tot stand bracht. In 1929 verving Colijn hem nogal onverhoeds als fractievoorzitter. Hij bleef toen wel Kamerlid. Had de naam zaken soms wat te gemakkelijk op te nemen, maar wist zich door zijn intellect en spreekvaardigheid steeds staande te houden in debatten. Zijn luchtige wijze van optreden bezorgde zijn regeerperiode het predikaat 'jolig Christendom'.
     
  • 8. 
    De grote verkiezingswinst voor de christelijke coalitie van 1909 bracht niet - zoals verwacht was - de oude Kuyper terug aan het bewind. Tijdens de verkiezingscampagne beschuldigde een advocaat uit Heemstede, mr. Tideman, hem van gunstbetoon of corruptie.