Titel III - Het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal

Contents

  1. Onderverdeling
  2. Toelichting bij hoofdstuk 1
  3. Toelichting bij hoofdstukken 2 en 3
  4. Toelichting bij hoofdstuk 4

1.

Onderverdeling

  • Hoofdstuk 1 - De werknemers
  • Hoofdstuk 2 - Het recht van vestiging
  • Hoofdstuk 3 - De diensten
  • Hoofdstuk 4 - Het kapitaal

2.

Toelichting bij hoofdstuk 1

Aan het einde van de overgangsperiode zal binnen de Gemeenschap de vrije migratie moeten zijn gerealiseerd. De bepalingen van dit Verdragshoofdstuk (artikelen 48 t/m 51) zijn van toepassing op al diegenen, die in loondienst werken, met uitzondering van het overheidspersoneel (artikel 48, lid 4). De inhoud van deze vrije migratie wordt nader omschreven in artikel 481.

In de kern van de zaak houdt dit artikel in, dat de beperkende bepalingen, welke in de verschillende landen bestaan ten aanzien van de tewerkstelling van werknemers onderdanen van andere Lid-Staten, geleidelijk moeten worden afgeschaft. De bestaande discriminerende stelsels van werkvergunningen zullen dus aan het einde van de overgangsperiode niet meer mogen worden toegepast op onderdanen der Lid-Staten.

Voor de werknemer betekent deze vrije migratie, dat hij naar een metterdaad aangeboden betrekking mag meedingen. Tot dit doel zal hij ook vrij zijn zich binnen de Gemeenschap arbeid en verblijf te houden in die Staat, waarin hij zijn arbeid uitoefent, een en ander in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van het land, waar hij verblijf houdt. Op welke wijze de in artikel 48 omschreven vrijheid gedurende de overgangsperiode zal worden gerealiseerd, wordt nader aangeduid in artikel 492.

Vermeld zij nog, dat van Nederlandse zijde tijdens de onderhandelingen erop is gewezen, dat de in Nederland heersende woningnood een probleem kan vormen bij de realisatie van het vrije verkeer van arbeidskrachten.

3.

Toelichting bij hoofdstukken 2 en 3

Zoals reeds in de algemene beschouwingen in de aanvang van deze Memorie is opgemerkt, gaat de Gemeenschap, zoals die thans op het punt staat in het leven te worden geroepen, verder dan een zuivere douane-unie, omdat zij vrijwel alle sectoren van het economisch leven in haar werkingssfeer betrekt.

Zo is dan ook in het Verdrag voorzien, dat de onderlinge dienstenverlening geheel zal worden vrijgemaakt van de bestaande belemmeringen, terwijl het tevens uiteindelijk aan ieder vrij zal moeten zijn zich ter uitoefening van zijn bedrijf of beroep binnen de Gemeenschap te vestigen waar hij wil.

Elk van de hoofdstukken van het Verdrag, hier onder beschouwing, behandelt een vijftal aspecten.

In de eerste plaats is een aantal voorwaarden opgenomen, waaraan diegenen, die van de rechten, in het Verdrag voorzien, gebruik willen maken, moeten voldoen. Het is immers zo, dat zowel de vestiging als het verlenen van diensten overwegend gebonden zijn aan de personen of ondernemingen, die erbij betrokken zijn, zulks in tegenstelling tot de goederen, waar de personen, die de goederen verhandelen, minder een rol spelen bij de bepaling van de werkingssfeer van de Verdragsbepalingen.

De hierbedoelde voorwaarden zijn opgesomd in de artikelen 52, alinea 13, 58 en 59.

In de tweede plaats bevatten de artikelen 52, alinea 23, en 604 ten omschrijving van hetgeen moet worden verstaan onder de vrijheid van vestiging en een vrij dienstenverkeer.

In de derde plaats is een verplichting tot bevriezing van de huidige situatie opgenomen, respectievelijk in de artikelen 535 en 626.

In de vierde plaats wordt een procedure ontworpen voor de geleidelijke verwezenlijking van de vrijheid van vestiging en dienstverlening, respectievelijk in de artikelen 547 en 638.

Ten slotte is er een aantal artikelen, die speciale gevallen behandelen en gedeeltelijk voor beide hoofdstukken uniform zijn (artikelen 55 t/m 59).

4.

Toelichting bij hoofdstuk 4

Het feit, dat ook de vrijheid van het kapitaalverkeer een onderwerp vormt van het Verdrag van de Europese Economische Gemeenschap, behoeft op zich zelf nauwelijks toelichting. Reeds in de Resolutie van Messina was tot uitdrukking gebracht, dat de integratie van de zes landen ook het kapitaalverkeer zou moeten omvatten.

Het doel van deze vrijheid het kapitaalverkeer is, dat kapitalen daar aanwending kunnen vinden, waar zij het grootste economische nut afwerpen. Als zodanig zal deze vrijheid daarom een bijdrage kunnen vormen voor een meer rationele arbeidsverdeling in Europa, welke een van de belangrijkste doeleinden vormt van de Gemeenschappelijke Markt. In wezen gaat het hier vooral om een zo rationeel mogelijke verdeling tussen de zes landen van de in de Gemeenschap voor investeringen beschikbaar komende besparingsoverschotten.

Het opheffen van alle belemmeringen in het onderlinge kapitaalverkeer biedt evenwel nog geen garantie voor het tot stand komen van de hierboven genoemde, zo rationeel mogelijke verdeling der besparingsoverschotten. De zeer grote verscheidenheid in vormen van kapitaalverkeer leningen, aandelenemissies, directe investeringen, aan- en verkoop van effecten , de grote betekenis, welke kapitaalbewegingen voor een goede functionering van de binnenlandse kapitaalmarkt hebben en dus voor de financiering van de investeringen van het bedrijfsleven en van de Overheid , en de risico's, welke excessieve kapitaalbewegingen inhouden voor het evenwicht op de betalingsbalans, manen reeds bij voorbaat tot voorzichtigheid in deze gecompliceerde materie.

Vooruitlopend op de besprekingen in paragraaf 5 van Hoofdstuk II van deze Memorie van de artikelen over het betalingsbalansevenwicht zij er hier vast op gewezen, dat de Lid-Staten in het Verdrag de verplichting op zich hebben genomen tot handhaving van hun externe en hun interne monetaire evenwicht. De vrijheid van het kapitaalverkeer kan in zekere omstandigheden dit evenwicht in gevaar brengen. Dit kan dus in bepaalde gevallen nopen tot beperking van de vrijheid van kapitaalbewegingen.

In dit verband zij voorts gewezen op het onderscheid, dat bestaat tussen restricties in het kader van het deviezenregime van een land, welke dus betrekking hebben op de export en import van kapitaal, en anderzijds restricties op grond van nationale voorschriften, welke primair op het binnenlandse kapitaalverkeer van toepassing zijn, zoals de controle op emissies, de kwantitatieve en kwalitatieve kredietcontrole e.d. De in het Verdrag voorziene liberalisatievoorschriften hebben geen betrekking op de laatstgenoemde categorie restricties, aangezien deze een essentieel element kunnen vormen bij de handhaving van het monetaire evenwicht en de goede kapitaalvoorziening waarvoor de Regeringen der Lid-Staten elk in hun land zelfstandig verantwoordelijk zijn.

Algemeen was men het er tijdens de onderhandelingen dan ook over eens, dat de vrijheid van het kapitaalverkeer nadere omschrijving en clausulering eiste. Het tempo van de onderhandelingen en de veelal moeilijk te voorziene complicaties op dit gebied hebben het echter onmogelijk gemaakt deze nadere omschrijving reeds in het Verdrag vast te leggen. Het enige, dat men ten aanzien van deze vrijheid van het kapitaalverkeer wel heeft bepaald, is, dat zij zou inhouden, dat de ingezetenen van de partnerlanden op voet van gelijkheid zouden moeten worden behandeld met de eigen ingezetenen. Verder heeft men volstaan met in artikel 679, waarin het beginsel van het vrije kapitaalverkeer is neergelegd, uitdrukkelijk te bepalen, dat de opheffing der onderlinge restricties zal geschieden "in die mate als nodig is voor een goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt", en de uitwerking hiervan nader over te laten aan de organen, van de Gemeenschap, in dit geval de Raad en de Commissie, waarbij de Raad op voorstel van de Commissie gedurende de eerste twee etappes met eenstemmigheid en daarna met gekwalificeerde meerderheid beslist.

Waar in concreto de grens zal worden getrokken tussen vrije kapitaalbewegingen, welke wel, en die, welke niet nodig zijn voor een goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt, zal in het kader van de geleidelijke liberalisatie van dit verkeer worden opgelost (artikel 6910).

Hoewel in het algemeen de organen van de Gemeenschap dus in het kader van de liberalisatieprocedure nader zullen vaststellen tot hoever de vrijmaking van het onderlinge kapitaalverkeer zal gaan, worden in het Verdrag zelf reeds enkele categorieën transacties besproken, waarvan de vrijheid niet noodzakelijk wordt geacht voor de goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt.

Het betreft hier de navolgende categorieën transacties, welke achtereenvolgens besproken zullen worden:

  • 1. 
    de kapitaalbewegingen, welke de functionering van de kapitaalmarkt in een Lid-Staat verstoren (artikel 7311) ;
  • 2. 
    leningen ten behoeve van Lid-Staten of hun lagere publiekrechtelijke lichamen (artikel 68, lid 312) ;
  • 3. 
    kapitaalbewegingen, welke tot een verstoring van de betalingsbalans leiden (artikelen 10813 en 10914);
  • 4. 
    Kapitaalafvloeiing via de partnerlanden naar derde landen in verband met verschillen in het deviezenregime aan de buitengrens. [artikel 7015]

  • 1. 
    1. Het vrije verkeer van werknemers wordt binnen de Gemeenschap uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode tot stand gebracht.
     
  • 2. 
    Zodra dit verdrag in werking is getreden, stelt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, bij wege van richtlijnen of verordeningen de maatregelen vast welke nodig zijn om geleidelijk tot een vrij verkeer van werknemers te komen zoals dit in het voorgaande artikel is omschreven, met name door
     
  • 3. 
    In het kader van de volgende bepalingen worden de beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een Lid-Staat op het grondgebied van een andere Lid-Staat tijdens de overgangsperiode geleidelijk opgeheven. Deze geleidelijke opheffing zal eveneens betrekking hebben op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een Lid-Staat die op het grondgebied van een Lid-Staat zijn gevestigd.
     
  • 4. 
    In de zin van dit Verdrag worden als diensten beschouwd de dienstverrichtingen welke gewoonlijk tegen vergoeding geschieden, voor zover de bepalingen betreffende het vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen op deze dienstverrichtingen niet van toepassing zijn.
     
  • 5. 
    De Lid-Staten voeren geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vestiging op hun grondgebied van onderdanen der andere Lid-Staten, voor zover in dit Verdrag niet anders is bepaald.
     
  • 6. 
    De Lid-Staten voeren geen nieuwe beperkingen in op de vrijheid tot het verrichten van diensten zoals deze feitelijk is bereikt bij de inwerkingtreding van dit Verdrag voor zover daarin niet anders is bepaald.
     
  • 7. 
    1. Vóór het einde van de eerste etappe stelt de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, een algemeen programma op voor de opheffing van de binnen de Gemeenschap bestaande beperkingen van de vrijheid van vestiging. De Commissie legt dit voorstel in de loop van de eerste twee jaar van de eerste etappe aan de Raad voor.
     
  • 8. 
    1. Vóór het einde van de eerste etappe stelt de Raad met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, een algemeen programma vast voor de opheffing van de binnen de Gemeenschap bestaande beperkingen op het vrij verrichten van diensten. De Commissie legt dit voorstel in de loop van de eerste twee jaar van de eerste etappe aan de Raad voor.
     
  • 9. 
    1. Gedurende de overgangsperiode en in de mate waarin zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt nodig is, heffen de Lid-Staten in hun onderling verkeer geleidelijk de beperkingen op met betrekking tot het verkeer van kapitaal toebehorende aan personen die woonachtig of gevestigd zijn in de Lid-Staten alsmede discriminerende behandeling op grond van nationaliteit of van de vestigingsplaats van partijen of op grond van het gebied waar het kapitaal wordt belegd.
     
  • 10. 
    De Raad stelt tijdens de eerste twee etappes met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, welke te dien einde het Monetair Comité bedoeld in artikel 105 raadpleegt, de richtlijnen vast welke nodig zijn voor de geleidelijke uitvoering van de bepalingen van artikel 67.
     
  • 11. 
    1. Ingeval kapitaalbewegingen verstoringen in de werking van de kapitaalmarkt van een Lid-Staat tot gevolg hebben, machtigt de Commissie, na raadpleging van het Monetair Comité, deze Staat vrijwaringsmaatregelen op het gebied van het kapitaalverkeer te nemen en stelt zij de voorwaarden en wijze van toepassing daarvan vast.
     
  • 12. 
    1. Ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde onderwerpen verstrekken de Lid-Staten op zo liberaal mogelijke wijze de deviezenvergunningen, voor zover deze na de inwerkingtreding van dit Verdrag nog nodig zijn.
     
  • 13. 
    1. In geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een Lid-Staat, die voortvloeien hetzij uit het ontbreken van het globaal evenwicht van zijn balans hetzij uit de aard van zijn beschikbare deviezen, en die met name de werking van de gemeenschappelijke markt of de geleidelijke verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek in gevaar kunnen brengen, onderwerpt de Commissie de toestand in die Staat en de maatregelen welke hij overeenkomstig artikel 104 met gebruikmaking van alle hem ten dienste staande middelen heeft genomen of kan nemen, onverwijld aan een onderzoek. De Commissie geeft de maatregelen aan die zij de betrokken Staat aanbeveelt.
     
  • 14. 
    1. In geval van een plotselinge crisis in de betalingsbalans en indien een besluit in de zin van artikel 108, lid 2, niet onmiddellijk wordt genomen, kan de betrokken Lid-Staat te zijner bescherming de noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen treffen. Die maatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de werking van de gemeenschappelijke markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onvermijdelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen.
     
  • 15. 
    1. De Commissie stelt aan de Raad de maatregelen voor, welke strekken tot de geleidelijke coördinatie van het deviezenbeleid der onderscheidene Lid-Staten, wat betreft het kapitaalverkeer tussen die Staten en derde landen. Te dezer zake stelt de Raad met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast. Hij tracht de grootst mogelijke mate van vrijheid te bereiken.