Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van SZW over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren - Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. CE toegevoegd aan wetsvoorstel 36067 - Wet toekomst pensioenen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen); Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van SZW over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren
Document date 13-03-2025
Publication date 13-03-2025
Nummer KST36067CE
Reference 36067, nr. CE
External link original article
Original document in PDF

2.

Text

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

 

36 067

Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

CE

VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 maart 2025

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft nader schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • • 
    De uitgaande brief van 22 januari 2025.
  • • 
    De antwoordbrief van 11 maart 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van der Bijl

1 Samenstelling:

Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

kst-36067-CE

ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 22 januari 2025

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben kennisgenomen van uw antwoorden van 9 december 2024 op de nadere vervolgvragen van de fracties van BBB, 50PLUS en OPNL.1 De leden van de fracties van de BBB, 50PLUS en OPNL hebben naar aanleiding van die beantwoording de volgende nadere vragen. De leden van de JA21-fractie sluiten zich bij alle vragen aan.

Vragen van de leden van de BBB-fractie

  • 1. 
    U stelt dat de nieuwe pensioencontracten een einde maken aan de spagaat tussen nominale zekerheid en koopkracht. Hoe wordt geborgd dat deze balans ook op lange termijn behouden blijft, vooral in tijden van economische tegenslagen?
  • 2. 
    Kunt u specificeren welke schokdempers precies beschikbaar zijn in het nieuwe stelsel, en hoe deze in de praktijk functioneren bij verschillende economische scenario's?
  • 3. 
    U geeft aan dat pensioenfondsen kunnen besluiten om niet in te varen als dit tot onevenwichtig nadeel leidt. Hoe wordt onafhankelijk beoordeeld of een beslissing om niet in te varen evenwichtig is en of alle deelnemersgroepen hierbij gebaat zijn?
  • 4. 
    Wat gebeurt er met deelnemersrechten als een fonds besluit niet in te varen? Hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot ongelijkheid tussen deelnemers die wel en niet onder het nieuwe stelsel vallen?
  • 5. 
    U noemt dat het niet behalen van mijlpalen tot een korting van maximaal € 600 miljoen per niet-behaalde mijlpaal kan leiden. Kunt u specificeren welke concrete stappen al genomen zijn om het risico op dergelijke kortingen te minimaliseren?
  • 6. 
    Hoe wordt gewaarborgd dat fondsen die achterlopen op mijlpalen geen extra druk leggen op het bredere transitieproces?
  • 7. 
    U verwijst naar de Handreiking Evenwichtige Transitie voor het meenemen van indexatieachterstanden. Hoe wordt toezicht gehouden op de uitvoering van deze handreiking door sociale partners en pensioenfondsen?
  • 8. 
    Wat is uw standpunt over een wettelijk vastgestelde prioriteit voor inhaalindexatie bij het invaren, gezien de zorgen over het verlies van deze rechten?
  • 9. 
    U stelt dat de juridische risico's van invaren voor de overheid beperkt zijn. Hoe wordt dit risico gekwantificeerd en wat zijn de mogelijke implicaties voor pensioenfondsen bij juridische claims?
  • 10. 
    In uw antwoorden wordt benadrukt dat een opwaartse rentebewe-ging financiële voordelen kan opleveren, maar dat dit risico ook onbeheersbaar kan zijn in het huidige stelsel. Welke aanvullende maatregelen worden overwogen om dit risico verder te beperken?

Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie

  • 1. 
    Uw antwoord op vraag 6 in de brief van 9 december 20242 geeft aan wat er geregeld is, maar is naar mening van het lid van de 50PLUS-fractie geen antwoord op de vraag.

Het is duidelijk dat het wettelijk is toegestaan dat compensatie in verband met afschaffing doorsneeproblematiek ten laste van het vermogen gebracht mag worden, Als daarvoor ruimte is en als sociale partners, dat vragen. De vraag gaat over de ruimte. Hierover is de Nederlandse Bank (DNB) duidelijk geweest. In Kamerbrief over openbaarmaking interne adviezen aan bewindspersoon rond invaren van 11 december 2023 (deel 3, op pagina 22) wordt gesteld: «DNB heeft aangegeven dat artikel 129 PW de mogelijkheid om compensatie uit de buffer te verlenen, belemmert. Dit artikel regelt de premierestitutie/premiekorting voor werkgevers en extra pensioenopbouw uit de buffer (zonder premie-inleg) en betekent premiekorting. De buffer onder de grens van artikel 129 PW moet ten goede komen aan de op het moment van de transitie bestaande pensioenaanspraken en kan dus niet worden gebruikt voor toekomstige pensioenaanspraken en -rechten».3 Onze vraag is niet uw oordeel, maar of u bereid bent te berichten of de mening van DNB, zie citaat hierboven, nog onverminderd van toepassing is; of op grond van de nieuwe wet die mening nu is veranderd. En in het laatste geval door DNB te laten verklaren waarom deze zijn mening inmiddels veranderd heeft.

  • 2. 
    Bij de bepaling van de evenwichtigheidscriteria bij het verdelen van het vermogen bij invaren verwijst u (antwoorden 5, 7)4 naar de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Een groot aantal van hen kiest ervoor de kosten van compensatie van de doorsneepremie deels uit het vermogen te halen, waaruit duidelijk wordt dat zij er belang bij hebben de rekening niet alleen bij de werkgever en actieve werknemers te leggen, maar ook bij gepensioneerden (die niet vertegenwoordigd zijn door sociale partners; dat de vakbeweging de laatste vertegenwoordigt is een fictie, geen werkelijkheid). Het gevolg is dat deelnemers die het hele traject van de doorsneepremie al hebben doorlopen dubbel worden aangeslagen. U bent verantwoordelijk voor de nieuwe pensioenwet. Ligt hier geen verantwoordelijkheid van de wetgever om de gelijkgerichte belangen van de sociale partners te voorkomen die ten koste van andere groepen gaan die niet weerbaar zijn?
  • 3. 
    Bent u bereid maatregelen te treffen bij de pensioenfondsen die de doorsneeproblematiek deels hebben verhaald op het vermogen en die binnen een periode van 5 jaar na invaren hun premie gaan verlagen? Waarmee u borgt dat een evenwichtige belangenafweging niet gedurende een kort moment geldt, maar over een bredere horizon moet worden beoordeeld. Is uw antwoord ontkennend, wat is dan de motivering?
  • 4. 
    Veel van uw antwoorden op eerdere vragen in uw brief van 9 december zijn onbevredigend en ontwijkend, zoals de antwoorden op de financiële risico's pensioenfondsen bij invaren en renteafdekking, de vragen 11-18.5 Het is alsof de geest van uw voorgangster de antwoorden heeft gedicteerd. Wat is uw persoonlijke mening? Waarom wijkt u af van de opvattingen die leven binnen uw partij?
  • 5. 
    De keuze in Nederland om sinds het Financieel Toetsingskader (FTK) de marktrente als rekenrente voor de pensioenverplichtingen toe te passen is disfunctioneel. Dit is nog versterkt door de nieuwe pensioenwet waarin het renterisico tot het moment van invaren grote invloed heeft op de dekkingsgraad. De langere termijn rendements-oriëntatie van pensioenfondsen is door het invaren vervangen door een zeer korte horizon. Met grote gevolgen voor de rendementen en

het rendement op de renteafdekking die door veel pensioenfondsbe-sturen is verhoogd, soms tot 100%. De voordelen liggen bij de vragers naar deze lange renteproducten, zoals de overheden van Italië en Frankrijk. Anders gezegd, Nederlandse pensioenfondsen subsidiëren deze grote debiteuren. Wat is uw oordeel hierover?

  • 6. 
    De grote vraag naar renteafdekking heeft grote marktimpact op de rentecurve (RTS) zoals de volgende figuur van vier tijdstippen tussen 2005 en 2024 laat zien.

De RTS-lijn van december 2005 kent geen marktimpact van Nederlandse pensioenfondsen (renteafdekking was niet nodig door de vaste rekenrente), maar die van december 2024 des te meer. Door de grote omvang van de Nederlandse pensioenfondsen in de eurozone is er overduidelijk een grote marktimpact door de renteafdekking. Gevolg is een inverse rentestructuur waarbij de lange rente een lager rentepercentage kent dan de korter lopende rente. Sinds 2007 bij de invoering van FTK is dit het geval geweest.

Het «quantitative easing» (QE) van de Europese Centrale Bank (ECB) beleid heeft nog tot andere grote verstoringen geleid bij de rente-looptijden, zie het beloop van de rentetermijnstructuur van december

2020 waarin looptijden tot 23 jaar een negatieve rente kennen. Bij deze negatieve rentes hebben pensioenfondsbesturen hun renteafdekking helaas verhoogd.

Pensioenfondsen bijten zich door de massale renteafdekking met marktimpact in hun eigen staart doordat de rente (langere looptijden) worden gedrukt en waardoor de waarde van de verplichtingen automatisch hoger wordt gewaardeerd. Dit kuddegedrag leidt tot herverdelingseffecten bij invaren (voordeel jongeren). Wat is uw oordeel daarover?

  • 7. 
    In Canada hebben vergelijkbare pensioenfondsen als ABP en Zorg & Welzijn, ook tijdens de financiële crisis hun deelnemers kunnen indexeren en een goed rendement gehaald.6 Deze fondsen werken met een stabiel verwacht rendement dat jaarlijks wordt geëvalueerd op langere termijn consistentie. Bovendien wordt bij hun beleggingsbeleid rekening gehouden met reële uitgangspunten. Sinds 2015 hebben deze fondsen jaarlijks gemiddeld bijna 5%-punt meer rendement gehaald dan de Nederlandse pensioenfondsen. In dat land zijn geen discussie of jongeren voor ouderen moeten betalen of omgekeerd. Kapitaaldekking werkt daar op een financieel gezonde manier en de deelnemers hebben vertrouwen in het kapitaal gedekt pensioensysteem.
  • a. 
    Bent u bereid een studie te doen naar de vraag waarom deze Canadese pensioenfondsen zoveel beter te renderen dan de Nederlandse?
  • b. 
    Eén van de oorzaken van de verschillen ligt waarschijnlijk in de focus in Nederland op de korte termijn risico's. Hiermee wordt de natuurlijke positie van lange termijnbelegger van een pensioenfonds ondermijnd. Bent u bereid te onderzoeken al op korteter-mijnmaatregelen te treffen waardoor de Nederlandse pensioenfondsen vanuit wetgeving en toezicht zich meer op de langere termijn rendementen kunnen oriënteren?
 

gemiddeld nettorendement per jaar

2015-2023

Wereldportefeuille

4,7%

Home bias

3,1%

Alle 120 NL pensioenfondsen

2,8%

10 best performende NL-pensioenfondsen

4,3%

10 slechtst performende NL-pensioenfondsen

1,2%

6 publieke Canadese pensioenfondsen

7,9%

  • 8. 
    De spreiding van de rendementen van de Nederlandse pensioenfondsen is groot, zie onderstaande figuur met de cumulatieve rendementen over 2015-2023. Voor een deel komt dat door de home bias, maar ook door negatieve rendementen op renteafdekking en slechte uitvoering van het beleggingsbeleid7 (zie Mejudice website hierboven).
  • a. 
    Wat betekent dit voor de belofte van een koopkrachtig pensioen waarvoor de nieuwe pensioenwet is ontworpen?
  • b. 
    Hoe beoordeelt u deze rendementen ten opzichte van de scenario uitkomsten waarmee pensioenfondsen hun deelnemers moeten informeren over mogelijke pensioenuitkomsten onder WTP?
  • c. 
    Hoe beoordeelt de toezichthouder de pensioenfondsen die ver onder het gemiddelde rendement vallen?

20 best en slechtst presterende penstoenfondsen met totaalrendement cumulatief 2015-2023

  • 9. 
    Uit bovengemeld onderzoek volgt ook een zeer grote spreiding van rendementen uit de renteafdekking van de pensioenfondsen (zie onderstaande figuur waar de 20 best en slechtst presterende fondsen zijn opgenomen. In deze grafiek is het cumulatieve rendement op de renteafdekking in beeld gebracht voor de 20 beste en slechtste performende pensioenfondsen op het gebied van rendement rentehedge (voor de 80 fondsen die niet zijn opgenomen ligt het rendement tussen 5% en -4%) over de periode 2015-2023.

In dezelfde periode zijn de prestaties op het gebied van renteafdekking zeer verschillend.

  • a. 
    Hoe beoordeelt de toezichthouder deze verschillen?
  • b. 
    Onder de Wet toekomst pensioenen (WTP) zal ook renteafdekking plaatsvinden. Denkt u dat onder deze uitvoering een koopkrachtig pensioen mogelijk is waarbij de nominale renteafdekking (fors) negatief kan zijn? Wat betekent dit voor het beschermingsrende-ment? Wat zegt dit over de uitvoering van het renteafdekkingsbe-leid?
  • 10. 
    In de DNB-statistiek van de individuele pensioenfondsen, tabelnum-mer 8.18, zijn de rendementen van de renteafdekking vanaf het eerste kwartaal 2024 niet meer opgenomen. Daarbij is geen verklaring gegeven voor het stopzetten. Gegeven het grote belang bij transparantie, ook de laatste jaren voor invaren, wordt u gevraagd er bij de toezichthouder op aan te dringen deze statistiek te continueren.
  • 11. 
    U schrijft in uw antwoord dat u niet bereid bent voor fondsen die willen invaren een vloer in de rekenrente in te voeren.8 Helaas bent u verstrikt geraakt in dezelfde marktdogmatiek als uw voorganger. De geopolitieke situatie voor de komende jaren is hoogst onzeker en dat kan grote effecten hebben op de financieel economische situatie in de wereld en ook op de nominale en reële rente. Nog steeds is de rente in Europa beïnvloed door het zeer ruime monetaire ECB beleid. Van echte marktrente is geen sprake. Om onder zulke omstandigheden de marktrente als enige norm voor de waardering van de (lange) verplichtingen neer te zetten is dodelijk voor een kapitaal gedekt pensioenstelsel. Andere landen krijgen de voordelen van de lage rente en de Nederlandse pensioendeelnemers met kapitaaldekking hebben door dit eenzijdige geloof het nakijken.
  • a. 
    Wat is uw opvatting over bovenstaande beschrijving? Bent u het eens dat marktrente onder extreme monetaire beleidsmaatregelen niet echt een marktrente is?
  • b. 
    Gegeven de relatief korte tijdshorizon van invaren en de onzekerheden voor de dekkingsgraad hebben veel pensioenfondsbestuurders hun renteafdekking sterk vergroot. Deze bescherming komt vanuit de gedachte dat de rente zou kunnen dalen. Bent u het eens dat dit een eenzijdige benadering is? Zo niet kunt u de argumenten geven?
  • c. 
    De kans op rentestijging is waarschijnlijk groter onder de geschetste onzekere wereldomstandigheden. Niemand kan voorspellen wat de marktrente of inflatie de komende jaren wordt. Maar we kunnen de risico's via scenario's vaststellen. Om de gedachte te bepalen: een 2%-punt rentestijging over de gehele rentecurve bij de huidige gemiddelde renteafdekking betekent ceteris paribus dat er rond € 250 miljard pensioenvermogen wegbrandt; rond 15% van het vermogen, of vanuit een ander perspectief: het bedrag komt overeen met 55% van de Nederlandse overheidsbegroting 20259. Bent u bereid dat deelnemers van pensioenfondsen dit soort verliezen kunnen lopen? Zo ja kunt u dit motiveren?
  • d. 
    Met een simpele maatregel bent u in staat dit gevaar af te wenden. Bent u bereid maatregelen te treffen die het Nederlandse pensioenstelsel bescherming tegen deze geopolitieke onzeker

heid, in casu te zorgen voor een stabiele prudente rekenrente voor de komende jaren? Zo nee, bent u bereid de potentiële verliezen voor uw rekening te nemen tot invaren? Hoe beoordeelt u mogelijke massaclaims vanuit de deelnemers?

  • e. 
    Het evenwichtigheidscriterium bij invaren zal ertoe kunnen leiden dat meer of minder compensatie moet worden verleend aan de deelnemers. Dit is een niet transparant besluitvormingsproces van het pensioenbestuur dat zijn finale bereikt wanneer de rekenrente voor invaren bekend is. Hoe dan ook doorkruist dit proces de uitkomsten van de marktwaardering. Waarom wilt u deze gecompliceerde methode toepassen terwijl het eenvoudiger en transparanter kan met een prudente rekenrente? Argumenten dat jonge of oudere deelnemers dan worden bevoor- of benadeeld kunt u onder deze onzekere omstandigheden niet staande houden. Graag uw opvatting.
  • f. 
    Bent u bereid op dit onderdeel de WTP te herzien?
  • 12. 
    Bent u bekend met de tegenreactie in de VS op het gebied van Environmental, Social en Governance (ESG)? De kans dat deze tegenbeweging in Nederland ontstaat is niet ondenkbeeldig. ESG beleid en -uitvoering kan sterk worden gepolitiseerd waarbij of de ene groep of de andere groep pensioenfondsdeelnemers zich niet gelukkig voelt. Dit is alleen te voorkomen wanneer deelnemers de mogelijkheid hebben zelf keuzes te maken. In een collectief pensioen-systeem ontbreekt dit.
  • a. 
    Wat is uw opvatting over dit onderwerp?
  • b. 
    Duidelijke objectieve benchmarking over ESG ontbreekt. Dat is schadelijk voor de discussie over dit onderwerp. ESG moet worden gedepolitiseerd, anders dreigen hier dezelfde omstandigheden te ontstaan als in de Verenigde Staten (VS). Aan welke maatregelen denkt u om dit te voorkomen?
  • c. 
    Hebt u ook zorgen dat de drie doeleinden - rendement, risico en duurzaamheid, zoals door Pensioenfonds Zorg & Welzijn zijn geformuleerd - niet tot gevolg hebben dat de rendementsdoelstel-ling ondergeschikt wordt aan andere doelstellingen? Drie doelstellingen gelijktijdig halen is nagenoeg onmogelijk. De laatste negen jaar lijkt dit het geval te zijn, gezien de rendements-ontwikkelingen van dit fonds.
  • d. 
    Hoe denkt u de motie van Aartsen van juni 2024 in de Tweede Kamer uit te voeren waarin wordt gevraagd de toezichtkaders aan te scherpen om een koopkrachtig pensioen centraal te stellen?
  • 13. 
    Naar aanleiding van het antwoord op vraag 3: kan worden erkend dat het nFTK te streng was, met name voor indexatiekansen?
  • 14. 
    Waarom is het naar aanleiding van het antwoord op vraag 5 niet aan u om hierover een oordeel te geven?
  • 15. 
    Wordt erkend dat bij compensatie uit het vermogen de gepensioneerden een groot deel van de compensatie opbrengen? Wordt erkend dat gepensioneerden geheel buiten de compensatieproblematiek staan, omdat zij gedurende de actieve periode de volle pensioenpremie hebben betaald?
  • 16. 
    Kan voor het ABP en voor PFZW het verloop van het vermogen worden aangegeven vanaf 2008 tot heden, en kan daarbij eveneens worden aangegeven wat het rendement over de gehele periode is geweest? Welk deel van het rendement over deze gehele periode kan worden toegeschreven aan renteafdekking?
  • 17. 
    Kan tevens voor de gehele pensioensector het verloop van het vermogen worden aangegeven vanaf 2008 tot heden, en kan daarbij eveneens worden aangegeven welk deel van het rendement over deze gehele periode kan worden toegeschreven aan renteafdekking?
  • 18. 
    Kan alsnog worden gereageerd op de opmerking van Klaas Knot bij zijn gesprek met de commissie Financiën in de Eerste Kamer, dat een verlies van 100 miljard op renteafdekking acceptabel is? Deelt de regering deze opmerking? Vanuit welk oogpunt is dit goed te onderbouwen?
  • 19. 
    Wordt erkend dat de extreme exposure op renteontwikkelingen, een goed argument is om alsnog met spoed over te gaan op een vaste rekenrente (van +/- 2%), juist en vooral voor de periode dat er nog niet is ingevaren?

Onderstaande vragen hebben betrekking op het juridisch advies van professor Niek Peter aan de Tweede Kamer10

  • 20. 
    De juridisch adviseur van de Tweede Kamer, Prof. Niek Peters, heeft in zijn advies een aantal risico's gesignaleerd die samenhangen met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) en de uitvoering daarvan. Erkent u met zoveel woorden dat deze risico's stuk voor stuk reëel zijn?
  • 21. 
    Erkent u dat wanneer een of meer van deze risico's werkelijkheid zouden worden, dit een bedreiging zou zijn voor een goede uitvoering van de Wtp?
  • 22. 
    In uw brief11 geeft u aan dat veel risico's worden ondervangen door procedures en zorgvuldige uitvoering daarvan. Welke procedures bedoelt u precies? Kunt u uitleggen hoe deze procedures risico's kunnen uitsluiten? Zijn de procedures waterdicht? Welke procedure moet hoe voorkomen dat het vervallen van eigendomsrecht geen fataal risico zal blijken te zijn? Bent u voornemens de procedures en hun voortgang nauwlettend te volgen? Kunt u toezeggen dat u de beide Kamers der Staten-Generaal verslag doet van het verloop van dit onderzoek en de resultaten ervan?
  • 23. 
    Welke risico's beschouwt u als de grootste risico's? Kunt u dit toelichten?
  • 24. 
    Welk belang van de Staat tegenover het belang van rechthebbenden verzet zich nog steeds tegen het openbaar maken van de adviezen in het voorbereidingstraject, waaronder tevens het advies van de Landsadvocaat?
  • 25. 
    Als deze adviezen niet overtuigender zouden zijn dan de door u gegeven beschouwingen, dan is er a fortiori een noodzaak tot openbaarmaking omdat dan in die adviezen kennelijk ernstige risico's worden gesignaleerd. Bent u het eens met de opvatting dat deze risico's algemeen kenbaar moeten zijn voor iedere betrokkene?
  • 26. 
    Realiseert u zich dat het hardnekkig vasthouden aan de niet-openbaarmaking van het advies van de Landsadvocaat de veronderstelling voedt dat dit advies in zich een aanzienlijk risico herbergt, waardoor een meerderheid van de rechthebbenden bij kennisneming hiervan niet bereid zal zijn medewerking te geven aan het vervreemden van een essentie in het oude systeem, namelijk het eigendomsrecht?
  • 27. 
    Erkent u dat de inhoud van deze adviezen van groot belang is voor de 10 miljoen mensen die zijn aangesloten bij de pensioenfondsen? En dat zij dus van de inhoud kennis moeten kunnen nemen in het traject dat voorafgaat aan het invaren?
  • 28. 
    Erkent u dat het niet zeker is dat de inhoud van de Wtp slechts een nieuwe manier van regulering van het eigendomsrecht is, zoals meermalen door u en uw voorganger is betoogd?
  • 29. 
    Heeft u overwogen dat de openbaarmaking van de adviezen een soepele invoering van de Wtp in de weg zou kunnen staan, omdat dan kennelijk ernstige risico's worden gesignaleerd? Heeft u daarom het standpunt van uw voorganger tot niet-openbarmaking overgenomen?
  • 30. 
    Erkent u dat u hiermee bevestigt dat er kennelijk informatie onder de pet dient te blijven? Hoe verhoudt dit standpunt zich tot het gegeven dat de Wtp het eigendomsrecht van rechthebbenden aantast?
  • 31. 
    Waarom worden de belangen van alle bij de pensioenfondsen aangesloten personen tot nu toe zo licht gewogen?
  • 32. 
    Moet u niet eigenlijk erkennen dat u het ook niet (zeker) weet, mede gelet op het feit dat steeds wordt verwezen naar het oordeel dat uiteindelijk bij de rechter ligt?
  • 33. 
    Waarom geeft u er in uw brief aan de Tweede Kamer duidelijk blijk van dat hij op dit punt onzeker is, door op pagina 6 eerst te spreken van «wijziging van de pensioenovereenkomst»12 en even later van «het onderbrengen van bestaande aanspraken en rechten in een nieuwe pensioenovereenkomst»?13 Bij het eerste gaat het om «anders regelen», bij het tweede gaat het om «het ontnemen van een recht en de vervanging daarvan door een nieuw recht».
  • 34. 
    Inmiddels blijken er verzekeraars te zijn die het risico van het invaren en de gevolgen daarvan beschouwen als een onverzekerbaar risico.

Geeft deze gang van zaken niet duidelijk aan dat de risico's die met de Wtp worden gelopen in feite erg groot zijn?

  • 35. 
    Vindt u het in dit verband nog gerechtvaardigd de rechtsbescherming van alle bij de pensioenfondsen aangeslotenen te beperken tot een gang naar de burgerlijke rechter achteraf, dus op een moment dat een weg terug in feite onmogelijk is geworden? Vindt u dit een adequate rechtsbescherming?
  • 36. 
    Bent u op de hoogte van het verkiezingsprogramma van de partij Nieuw Sociaal Contract? Bent u bekend met de opvattingen van deze partij over de Wtp? Heeft u deze opvattingen in het openbaar uitgedragen tijdens de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamer en bent u ook zelf mede op de inhoud van dit programma gekozen tot Lid van de Tweede Kamer?
  • 37. 
    Wanneer en door welke informatie heeft u uw oordeel over de Wtp herzien? Is die informatie zo overtuigend dat u deze tevens gaat delen met de volksvertegenwoordiging en met de rechthebbenden?

Waarom zou u zoiets niet willen?

  • 38. 
    Hebben de formerende partijen er tijdens de formatie mee ingestemd dat u, eenmaal beëdigd, een standpunt over de Wtp zou gaan innemen dat fundamenteel verschilt van het door u tot dan toe ingenomen standpunt en dat dus tevens verschilt van het standpunt van uw politieke groepering?
  • 39. 
    Beschouwt u het veranderen van standpunt op zo'n ingrijpend onderwerp als een goed voorbeeld van een nieuwe bestuursstijl die navolging verdient?

Vraag van het lid van de OPNL-fractie

Het lid van de OPNL-fractie heeft met interesse kennisgenomen van uw beantwoording op de nadere vragen over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren. Naar aanleiding hiervan wenst dit lid nog één vervolgvraag te stellen, aangezien deze nog niet (volledig) is beantwoord.

In uw beantwoording van 10 december 2024 heeft u aangegeven dat uit het meest recente onderzoek van Bell naar de uitvoeringskosten bij pensioenfondsen blijkt dat de totale pensioenbeheerskosten in 2023 met

145 miljoen euro zijn gestegen. Het lid van de OPNL-fractie signaleert dat, indien deze stijging zich voortzet, de uitvoeringskosten aanzienlijk kunnen oplopen.

Is het mogelijk om een maximum te stellen aan de transitiekosten die ten laste komen van de pensioendeelnemers? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan? Graag een toelichting.

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M.L. Vos

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2025

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden van de fracties van de BBB, 50PLUS en OPNL gesteld naar aanleiding van de antwoorden van 9 december 2024 op de nadere vervolgvragen van de fracties van BBB, 50PLUS en OPNL over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren (36 067, BT) met als kenmerk 170746.162U. De leden van de JA21-fractie sluiten zich bij alle vragen aan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Y.J. van Hijum

Antwoorden op de nadere vragen van BBB, 50PLUS en OPNL14 naar aanleiding van de antwoorden van 9 december 2024 op de nadere vervolgvragen over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren. De leden van de JA21-fractie sluiten zich bij alle vragen aan.

Vragen van de leden van de BBB-fractie

Vraag 1:

U stelt dat de nieuwe pensioencontracten een einde maken aan de spagaat tussen nominale zekerheid en koopkracht. Hoe wordt geborgd dat deze balans ook op lange termijn behouden blijft, vooral in tijden van economische tegenslagen?

Antwoord vraag 1:

Ik stel in mijn eerdere antwoord dat de nieuwe pensioencontracten het mogelijk maken om een einde te maken aan de spagaat tussen het streven naar nominale zekerheid én een koopkrachtig pensioen waar pensioenuitvoerders in het oude stelsel mee te maken hadden. Doordat de nieuwe pensioencontracten premieregelingen zijn en geen uitkeringsregelingen betekent dat zij geen belofte doen met betrekking tot de uiteindelijke uitkering. Voor de nieuwe premieregelingen geldt echter nog altijd de afweging tussen nominale zekerheid en meer perspectief op een koopkrachtig pensioen. Deze afweging vindt men terug bij de vaststelling van de risicohouding per leeftijdscohort en het daarmee samenhangende strategisch beleggingsbeleid. Vanuit het prudent person beginsel wordt gewaarborgd dat deze afweging zorgvuldig gebeurt en een onderbouwing hiervoor wordt gegeven door de pensioenuitvoerder.

Vraag 2:

Kunt u specificeren welke schokdempers precies beschikbaar zijn in het nieuwe stelsel, en hoe deze in de praktijk functioneren bij verschillende economische scenario's?

Antwoord vraag 2:

De nieuwe pensioencontracten kennen een aantal manieren waarop economische schokken kunnen worden opgevangen. Allereerst is het mogelijk om risico's gericht toe te delen met leeftijdsafhankelijke risicotoedeling in de solidaire premieregeling en een leeftijdsafhankelijke beleggingsmix in de flexibel premieregeling. Daarnaast kunnen schokken in de individuele uitkeringsfase worden gespreid. In de collectieve uitkeringsfase kunnen zij worden gespreid met het spreidingsvermogen. Ook kunnen schokken worden opgevangen met de solidariteitsreserve in de solidaire premieregeling of de risicodelingsreserve bij de flexibele premieregeling. Hiervoor dienen vooraf doelstellingen en uitdeelregels worden opgesteld door de pensioenuitvoerder en de sociale partners.

Vraag 3:

U geeft aan dat pensioenfondsen kunnen besluiten om niet in te varen als dit tot onevenwichtig nadeel leidt. Hoe wordt onafhankelijk beoordeeld of een beslissing om niet in te varen evenwichtig is en of alle deelnemers-groepen hierbij gebaat zijn?

Antwoord vraag 3:

De sociale partners geven in het transitieplan alle keuzes, overwegingen en berekeningen weer die ten grondslag liggen aan de gemaakte spraken in het kader van de transitie, inclusief de onderbouwing om al dan niet in te varen. Indien sociale partners een invaarverzoek doen aan het pensioenfonds dan besluit het pensioenfonds in beginsel tot invaren tenzij het pensioenfonds zelf concludeert dat invaren tot onevenwichtig nadeel zou leiden, in strijd is met de wet of onuitvoerbaar is.

Het pensioenfondsbestuur houdt bij de vervulling van hun taak rekening met de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen (artikel 105, Pw). Het transitieplan vormt daarbij een belangrijk vertrekpunt voor het pensioenfonds. Voordat het pensioenfonds de opdracht van sociale partners aanvaardt, wordt het voorgenomen besluit tot invaren voorgelegd aan het belanghebbenden- of verantwoordingsorgaan. Om deze organen in staat te stellen een oordeel te kunnen geven over het voorgenomen besluit tot invaren, moeten de stukken die worden voorgelegd inzicht bieden in het besluitvormingsproces, de (cijfermatige) effecten van invaren en de motivering waarom eventuele effecten van invaren evenwichtig worden geacht. Daarnaast is er een expliciete rol voor het intern toezicht. Het interne toezicht ziet uitdrukkelijk toe op de evenwichtige belangenafweging door het pensioenfonds omtrent de besluitvorming bij invaren. Tot slot dient een pensioenfonds een voornemen tot invaren ter toetsing voor te leggen aan de toezichthouder. Daartoe zal het pensioenfonds onder andere richting de toezichthouder moeten onderbouwen op welke wijze is voldaan aan de verplichting tot evenwichtige belangenafweging en hoe wordt voorkomen dat invaren voor (groepen) deelnemers disproportionele effecten heeft. Kortom, de wet bevat uitgebreide waarborgen om de belangen van groepen deelnemers evenwichtig te wegen alvorens tot de invaarbesluitvorming te komen.

Vraag 4:

Wat gebeurt er met deelnemersrechten als een fonds besluit niet in te varen? Hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot ongelijkheid tussen deelnemers die wel en niet onder het nieuwe stelsel vallen?

Antwoord vraag 4:

Sociale partners maken onder andere afspraken over het wijzigen van de pensioenregeling, over al dan niet invaren van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, en over een adequate compensatie. In het transitieplan worden de afspraken en overwegingen die leiden tot een gewijzigde pensioenregeling vastgelegd en wordt toegelicht waarom er met de gemaakte afspraken sprake is van een evenwichtige transitie. Indien sociale partners het pensioenfonds verzoeken in te varen dan besluit het pensioenfonds in beginsel tot invaren tenzij het pensioenfonds concludeert dat invaren tot onevenwichtig nadeel zal leiden, in strijd is met de wet of onuitvoerbaar is. Kortom, sociale partners bezien wat nodig is om te komen tot een evenwichtige transitie en het pensioenfonds beoordeelt of invaren tot een onevenwichtig nadeel kan leiden of niet.

Wanneer de sociale partners en/of het pensioenfonds besluiten om de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten niet in te varen, dan worden deze ondergebracht in een apart financieel geheel, gescheiden van de gewijzigde premieregeling. Op deze reeds opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten blijft het oude financieel toetsingskader van toepassing. Daarmee verschillen de regels voor de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten ten opzichte van de regels over die gelden voor de onder de gewijzigde pensioenregeling op te bouwen pensioenaanspraken en -rechten. Dat is ook de reden dat «invaren» de default is.

Vraag 5:

U noemt dat het niet behalen van mijlpalen tot een korting van maximaal € 600 miljoen per niet-behaalde mijlpaal kan leiden. Kunt u specificeren welke concrete stappen al genomen zijn om het risico op dergelijke kortingen te minimaliseren?

Vraag 6:

Hoe wordt gewaarborgd dat fondsen die achterlopen op mijlpalen geen extra druk leggen op het bredere transitieproces?

Antwoord vraag 5 en 6:

Het is voorbarig om nu concreet vooruit te lopen op de situatie dat mijlpalen niet zouden worden gehaald. De eerste mijlpaal is reeds behaald en naar verwachting wordt de tweede mijlpaal ook behaald. In de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen - winter 2025, ben ik ingegaan op de huidige stand van zaken van de transitie.16 Ook geef ik in deze rapportage aan welke stappen er worden gezet om de mijlpalen te behalen en om te zorgen dat er geen extra druk ontstaat op de transitie. Zo ben ik voornemens om in navolging van het advies van de regeringscommissaris transitie pensioenen, de indieningsdatum van de implementatieplannen van 1 juli 2025 te dynamiseren. Hierdoor wordt piekbelasting in de sector voorkomen door een mogelijkheid om de werkzaamheden beter te spreiden. Tevens heb ik in de rapportage werkgevers opgeroepen om afspraken te maken met hun pensioenuit-voerder over de planning van de transitie. Met betrokken partijen zorg ik dat eventuele knelpunten voortvarend kunnen worden verholpen. Mijn ministerie ondersteunt, net als de toezichthouders, de kennisdeling in de sector door het publiceren van best practices, Q&A's, het organiseren van kennisdelingsbijeenkomsten en webinars. Voor zover nodig wordt wet- en regelgeving aangepast, indien dat gedienstig is om de transitie conform planning beheerst te laten verlopen. Hierbij wordt een grote mate van terughoudendheid betracht, omdat sectorpartijen hebben aangegeven dat het wettelijk kader zoveel mogelijk stabiel en voorspelbaar moet zijn tijdens de transitie om daarmee uitvoering te geven aan de stelselherziening waarop partijen zich hebben voorbereid.

Vraag 7:

U verwijst naar de Handreiking Evenwichtige Transitie voor het meenemen van indexatieachterstanden. Hoe wordt toezicht gehouden op de uitvoering van deze handreiking door sociale partners en pensioenfondsen?

Antwoord vraag 7:

De Handreiking Evenwichtige Transitie heeft als doel om sociale partners te ontzorgen en comfort te bieden en dient als begeleiding bij het maken van keuzes voor de transitie naar een nieuw pensioencontract en het invaren. De Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen bevatten de wettelijke waarborgen voor een evenwichtige transitie, zowel in de arbeidsvoorwaardelijke fase (zoals vastgelegd in het transitieplan, artikel 150d Pw) als bij de invulling en beoordeling door het pensioenfonds (zoals vastgelegd in het implementatieplan (artikel 150i Pw) en de eventuele invaarmelding aan de toezichthouder (artikel 150m, tweede lid, Pw)). De mate waarin indexatieachterstanden worden meegenomen is onderdeel van de evenwichtige transitie. DNB toetst of de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever adequaat zijn meegenomen in de belangenafweging.

Vraag 8:

16 Kamerstukken II, 2024-2025, 32 043, nr. 681.

Wat is uw standpunt over een wettelijk vastgestelde prioriteit voor inhaalindexatie bij het invaren, gezien de zorgen over het verlies van deze rechten?

Antwoord vraag 8:

Bij de transitie naar de nieuwe contracten van de Wtp is het mogelijk om bij het invaren rekening te houden met indexatieachterstanden. Sociale partners hebben de mogelijkheid deze doelstelling mee te nemen in hun transitieplan. Dit is een optie naast andere mogelijke doelstellingen zoals compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek en vulling van de reserves om tot een evenwichtige transitie te komen. Het is aan sociale partners om de gewijzigde regeling en de transitie daarnaartoe evenwichtig vorm te geven. Een wettelijk vastgestelde prioriteit voor inhaalindexatie bij het invaren zoals wordt voorgesteld, vind ik dan ook niet passend. Tot slot dient opgemerkt te worden dat in de Handreiking Evenwichtige Transitie, die door het Ministerie van SZW gezamenlijk is opgesteld met sociale partners en vertegenwoordigers van ouderen- en jongerenorganisaties, is aangegeven dat inhaalindexatie een mogelijk doel kan zijn bij invaren. De handreiking is sinds 2023 beschikbaar via www.werkenaanonspensioen.nl.

Vraag 9:

U stelt dat de juridische risico's van invaren voor de overheid beperkt zijn. Hoe wordt dit risico gekwantificeerd en wat zijn de mogelijke implicaties voor pensioenfondsen bij juridische claims?

Antwoord vraag 9:

Dit risico is te kwantificeren doordat de overheid het invaren middels wetgeving heeft gefaciliteerd. De mogelijke implicaties voor pensioenfondsen bij juridische claims zullen naar verwachting toezien op het betalen van schadevergoeding als gevolg van aantoonbaar en geleden nadeel wat gecompenseerd dient te worden. Een implicatie zal naar verwachting niet snel toezien op het ongedaan maken van het invaren. Voornaamste reden hiertoe is dat het risico van een onevenwichtig besluit door de werkgever/sociale partners reeds zoveel mogelijk gemitigeerd is door het opstellen van een onderbouwd transitieplan.

Daarna dient het pensioenfonds te besluiten of zij het invaarverzoek kan aanvaarden vanuit de uitvoerbaarheid en evenwichtige belangenafweging, welke vervolgens ook nog eens wordt getoetst door de toezichthouder.

Vraag 10:

In uw antwoorden wordt benadrukt dat een opwaartse rentebeweging financiële voordelen kan opleveren, maar dat dit risico ook onbeheersbaar kan zijn in het huidige stelsel. Welke aanvullende maatregelen worden overwogen om dit risico verder te beperken?

Antwoord vraag 10:

In antwoord 11c15 van de antwoorden waarnaar u verwijst, geef ik aan «Een opwaartse rentebeweging heeft een negatieve impact op de bezittingen door lagere waardering/koersen. Echter, de verplichtingen nemen ook af in waarde, dit komt doordat de toekomstige pensioenuitkeringen worden verdisconteerd met de risicovrije rente om de waarde vandaag de dag te bepalen. Sterker nog, de waarde van verplichtingen daalt harder dan waarde van bezittingen. Hierdoor verbetert de financiële gezondheid van pensioenfondsen uitgedrukt in bijvoorbeeld de dekkingsgraad.» Voor de risico's, waaronder het renterisico, die via het beleggingsbeleid worden genomen of worden afgedekt geldt dat de mate van risico

die een deelnemer wordt toebedeeld, moet passen bij diens risico-houding.

Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie

Vraag 1:

Uw antwoord op vraag 6 in de brief van 9 december 202416 geeft aan wat er geregeld is, maar is naar mening van het lid van de 50PLUS-fractie geen antwoord op de vraag.

Het is duidelijk dat het wettelijk is toegestaan dat compensatie in verband met afschaffing doorsneeproblematiek ten laste van het vermogen gebracht mag worden, Als daarvoor ruimte is en als sociale partners, dat vragen. De vraag gaat over de ruimte. Hierover is de Nederlandse Bank (DNB) duidelijk geweest. In Kamerbrief over openbaarmaking interne adviezen aan bewindspersoon rond invaren van 11 december 2023 (deel

3, op pagina 22) wordt gesteld: «DNB heeft aangegeven dat artikel 129 PW de mogelijkheid om compensatie uit de buffer te verlenen, belemmert. Dit artikel regelt de premierestitutie/premiekorting voor werkgevers en extra pensioenopbouw uit de buffer (zonder premie-inleg) en betekent premiekorting. De buffer onder de grens van artikel 129 PW moet ten goede komen aan de op het moment van de transitie bestaande pensioenaanspraken en kan dus niet worden gebruikt voor toekomstige pensioenaanspraken en -rechten».17 Onze vraag is niet uw oordeel, maar of u bereid bent te berichten of de mening van DNB, zie citaat hierboven, nog onverminderd van toepassing is; of op grond van de nieuwe wet die mening nu is veranderd. En in het laatste geval door DNB te laten verklaren waarom deze zijn mening inmiddels veranderd heeft.

Antwoord vraag 1:

Zoals in eerdere antwoorden18 is aangegeven, is artikel 129 PW door de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gewijzigd per 1 juli

2023. Het citaat uit het genoemde document (uit 2018) heeft betrekking op de bepalingen uit artikel 129 Pensioenwet (PVV) van vóór deze wijzigingen. Het betreft de duiding van DNB van het toenmalige artikel 129.

Na aanpassing van artikel 129 PW zijn de voorwaarden met betrekking tot premiekorting vervallen. In het nieuwe stelsel wordt de premie gebruikt voor de opbouw van kapitaal. Premiekorting is in het nieuwe stelsel niet passend, aangezien hierdoor direct de opbouw van het kapitaal zou worden gekort. Daarnaast kan een pensioenfonds dat alle pensioenaanspraken en -rechten invaart naar een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling met een variabele uitkering ook niet meer voldoen aan de vereisten van artikel 129 PW omdat er geen toeslagen meer kunnen worden verleend en de vereisten uit artikel 132 PW (vereist eigen vermogen) niet meer gelden. In andere gevallen, bijvoorbeeld als een pensioenfonds (nog) niet is ingevaren, kan dit artikel mogelijk nog wel van toepassing zijn.

Terugstorting is alleen mogelijk wanneer gezien de beleidsdekkingsgraad wordt voldaan aan de gestelde eisen, alle voorwaardelijke toeslagen zijn verleend en kortingen zijn gecompenseerd. Tot het invaren zijn de bestaande regels voor terugstorting ongewijzigd van toepassing. Indien het fonds aan deze voorwaarden voldoet kan het besluiten om een deel van het vermogen terug te storten naar de werkgever(s). Zoals gezegd is

terugstorting op grond van de bepalingen uit artikel 129 PW niet meer mogelijk na het transitiemoment, omdat niet aan de gestelde eisen kan worden voldaan.

Voorts schrijft de pensioenwet voor hoe het collectieve vermogen op het transitiemoment aangewend dient te worden indien ertoe besloten is om alle pensioenaanspraken en -rechten in te varen. Wettelijk is voorgeschreven welke vermogensbestanddelen moeten en mogen worden afgezonderd van het collectieve vermogen. Een compensatiedepot kan daar onder voorwaarden een onderdeel van zijn. Indien voor compensatie gekozen wordt, wordt deze verleend aan deelnemers. Hierbij merk ik op dat het gaat hier dus niet om een terugstorting aan de werkgever in de zin van het huidige artikel 129 PW gaat.

Vraag 2:

Bij de bepaling van de evenwichtigheidscriteria bij het verdelen van het vermogen bij invaren verwijst u (antwoorden 5, 7)19 naar de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Een groot aantal van hen kiest ervoor de kosten van compensatie van de doorsneepremie deels uit het vermogen te halen, waaruit duidelijk wordt dat zij er belang bij hebben de rekening niet alleen bij de werkgever en actieve werknemers te leggen, maar ook bij gepensioneerden (die niet vertegenwoordigd zijn door sociale partners; dat de vakbeweging de laatste vertegenwoordigt is een fictie, geen werkelijkheid). Het gevolg is dat deelnemers die het hele traject van de doorsneepremie al hebben doorlopen dubbel worden aangeslagen. U bent verantwoordelijk voor de nieuwe pensioenwet. Ligt hier geen verantwoordelijkheid van de wetgever om de gelijkgerichte belangen van de sociale partners te voorkomen die ten koste van andere groepen gaan die niet weerbaar zijn?

Antwoord vraag 2:

Sociale partners maken onder andere afspraken over het wijzigen van de pensioenregeling, het al dan niet invaren van al bestaande pensioenaanspraken en -rechten en een adequate compensatie. In het transitieplan worden de afspraken en overwegingen die leiden tot een gewijzigde pensioenregeling vastgelegd en wordt toegelicht waarom er met de gemaakte afspraken sprake is van een evenwichtige transitie. Het transitieplan biedt daarnaast inzicht in de consequenties van de voorgestelde wijzigingen en veranderingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Gewezen deelnemers en gepensioneerden zijn veelal minder betrokken bij de onderhandelingen over de nieuwe pensioenregeling en hebben geen formele positie bij de afspraken die sociale partners maken over het voornemen om de bestaande pensioenaanspraken en -rechten in te varen in de nieuwe pensioenregeling, waarbij moet worden opgemerkt dat bij de achterbanraadpleging bij vakbonden gepensioneerde leden doorgaans uitdrukkelijk betrokken zijn geweest. Tevens is er in de arbeidsvoorwaardelijke fase een hoorrecht gecreëerd voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden. Deze verenigingen konden aangeven gehoord te willen worden over het concept transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke fase.

Daarnaast dient opgemerkt te worden dat vervolgens het pensioenfonds bij de besluitvorming over invaren de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakge-rechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever meeweegt en ervoor zorgt dat zij zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het pensioenfondsbestuur heeft nadrukkelijk als

taak om de belangen van alle deelnemers, actief, slaper en gepensioneerd, te wegen. Kortom, zowel tijdens de arbeidsvoorwaardelijke onderhandelingen als tijdens de besluitvorming door het pensioenfonds worden de belangen van alle (groepen) belanghebbenden meegewogen. Tot slot toetst DNB of de evenwichtige belangenweging aan de wettelijke vereisten voldoet.

Vraag 3:

Bent u bereid maatregelen te treffen bij de pensioenfondsen die de doorsneeproblematiek deels hebben verhaald op het vermogen en die binnen een periode van 5 jaar na invaren hun premie gaan verlagen? Waarmee u borgt dat een evenwichtige belangenafweging niet gedurende een kort moment geldt, maar over een bredere horizon moet worden beoordeeld. Is uw antwoord ontkennend, wat is dan de motivering?

Antwoord vraag 3:

Sociale partners maken bij de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel onder andere afspraken over een adequate compensatie en de wijze waarop de compensatie wordt gefinancierd. Alle afspraken tezamen dienen te leiden tot een evenwichtige transitie. Vervolgens zal het pensioenfonds bezien of het de gewijzigde pensioenregeling en indien daar sprake van is het verzoek tot invaren en de inzet van vermogen, kan uitvoeren met inachtneming van de evenwichtige belangenafweging. Of sociale partners in de toekomst de pensioenpremie, de arbeidsvoorwaardelijke afspraak, lager of hoger vaststellen staat daar los van. Aanvullende maatregelen om een verlaging van de pensioenpremie te voorkomen acht ik onwenselijk en passen ook niet bij het arbeidsvoorwaardelijk karakter van de pensioenafspraak, daar gaan de sociale partners over. Een wijziging van de premie vergt dan ook nieuwe onderhandelingen aan de arbeidsvoorwaardentafel. Tot slot dient hierbij opgemerkt te worden dat partijen, kabinet en sociale partners, hebben afgesproken dat met de stelselwijziging geen versobering wordt beoogd. Bij de doelstellingenmonitor zullen ook de randvoorwaarden voor de stelselherziening, waaronder de randvoorwaarde dat de herziening geen versobering is, in acht worden genomen.

Vraag 4:

Veel van uw antwoorden op eerdere vragen in uw brief van 9 december zijn onbevredigend en ontwijkend, zoals de antwoorden op de financiële risico's pensioenfondsen bij invaren en renteafdekking, de vragen 11-18.20 Het is alsof de geest van uw voorgangster de antwoorden heeft gedicteerd. Wat is uw persoonlijke mening? Waarom wijkt u af van de opvattingen die leven binnen uw partij?

Antwoord vraag 4:

In mijn antwoorden aan uw Kamer baseer ik mij zoveel mogelijke op feitelijke informatie, waarbij ik goed blijf letten op signalen uit de uitvoering en samenleving.

Vraag 5:

De keuze in Nederland om sinds het Financieel Toetsingskader (FTK) de marktrente als rekenrente voor de pensioenverplichtingen toe te passen is disfunctioneel. Dit is nog versterkt door de nieuwe pensioenwet waarin het renterisico tot het moment van invaren grote invloed heeft op de dekkingsgraad. De langere termijn rendementsoriëntatie van pensioenfondsen is door het invaren vervangen door een zeer korte horizon. Met grote gevolgen voor de rendementen en het rendement op de renteafdekking die door veel pensioenfondsbesturen is verhoogd, soms

tot 100%. De voordelen liggen bij de vragers naar deze lange rentepro-ducten, zoals de overheden van Italië en Frankrijk. Anders gezegd, Nederlandse pensioenfondsen subsidiëren deze grote debiteuren. Wat is uw oordeel hierover?

Antwoord vraag 5:

Pensioenfondsen keren geen vermogen uit maar een levenslange uitkering. Omdat de hoogte van de kapitaalgedekte pensioenuitkering gevoelig is voor de rente, dekken pensioenfondsen een deel van hun renterisico af met onder meer rentederivaten. Het gebruik van rentederi-vaten om renterisico's af te dekken kan voordelen bieden voor Nederlandse pensioenfondsen. Ook voor de afwegingen rond de mate van renteafdekking en de wijze waarop deze vorm wordt gegeven in het beleggingsbeleid gelden de wettelijke waarborgen vanuit het prudent person beginsel. Zo geldt dat de mate van risico die een deelnemer wordt toebedeeld, moet passen bij diens risicohouding. De risicohouding wordt gebaseerd op in ieder geval de uitkomsten van het risicopreferentie-onderzoek (RPO), deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. In artikel 14v Besluit Uitvoering Pensioenwet en Wet Verplichte Beroepspensioenregeling (BuPw) worden nadere voorwaarden gesteld aan het RPO. Daarin staat onder meer dat het RPO onderzoekt in welke mate een groep deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico's te lopen met het oog op hun doelstellingen. En dat het RPO daarbij eveneens de mate betrekt waarin deze groep beleggingsrisico's kan dragen.

Vraag 6:

De grote vraag naar renteafdekking heeft grote marktimpact op de rentecurve (RTS) zoals de volgende figuur van vier tijdstippen tussen 2005 en 2024 laat zien.

De RTS-lijn van december 2005 kent geen marktimpact van Nederlandse pensioenfondsen (renteafdekking was niet nodig door de vaste rekenrente), maar die van december 2024 des te meer.

Door de grote omvang van de Nederlandse pensioenfondsen in de eurozone is er overduidelijk een grote marktimpact door de renteafdekking. Gevolg is een inverse rentestructuur waarbij de lange rente een lager rentepercentage kent dan de korter lopende rente. Sinds 2007 bij de invoering van FTK is dit het geval geweest.

Het «quantitative easing» (QE) van de Europese Centrale Bank (ECB) beleid heeft nog tot andere grote verstoringen geleid bij de renteloop-tijden, zie het beloop van de rentetermijnstructuur van december 2020 waarin looptijden tot 23 jaar een negatieve rente kennen. Bij deze negatieve rentes hebben pensioenfondsbesturen hun renteafdekking helaas verhoogd.

Pensioenfondsen bijten zich door de massale renteafdekking met marktimpact in hun eigen staart doordat de rente (langere looptijden) worden gedrukt en waardoor de waarde van de verplichtingen automatisch hoger wordt gewaardeerd. Dit kuddegedrag leidt tot herverdelingseffecten bij invaren (voordeel jongeren). Wat is uw oordeel daarover?

Antwoord vraag 6:

De vorm van de rentecurve wordt bepaald door het gevoerde monetaire beleid, en de verwachte inflatie en renteontwikkelingen op langere termijn. De rentecurve wordt bepaald door vraag en aanbod op de obligatiemarkten en de markten voor rentederivaten en renteswaps. De reden waarom pensioenfondsen rente afdekking toepassen is gelegen in het feit dat pensioenfondsen geen vermogen uitkeren maar een levenslange uitkering. Omdat de verplichtingen van een pensioenfonds worden gewaardeerd met de marktrente is de hoogte van de pensioenuitkering gevoelig is voor de rente. Deze verplichtingen nemen sterker toe dan dat het vermogen van het pensioenfonds stijgt bij een rentedaling en daarom dekken pensioenfondsen een deel van hun neerwaartse renterisico af onder meer met rente-derivaten. Het gebruik van rentederivaten om renterisico's af te dekken biedt dus voordelen voor Nederlandse pensioenfondsen.

Vraag 7:

In Canada hebben vergelijkbare pensioenfondsen als ABP en Zorg & Welzijn, ook tijdens de financiële crisis hun deelnemers kunnen indexeren en een goed rendement gehaald.21 Deze fondsen werken met een stabiel verwacht rendement dat jaarlijks wordt geëvalueerd op langere termijn consistentie. Bovendien wordt bij hun beleggingsbeleid rekening gehouden met reële uitgangspunten. Sinds 2015 hebben deze fondsen jaarlijks gemiddeld bijna 5%-punt meer rendement gehaald dan de Nederlandse pensioenfondsen. In dat land zijn geen discussie of jongeren voor ouderen moeten betalen of omgekeerd. Kapitaaldekking werkt daar op een financieel gezonde manier en de deelnemers hebben vertrouwen in het kapitaal gedekt pensioensysteem.

  • a. 
    Bent u bereid een studie te doen naar de vraag waarom deze Canadese pensioenfondsen zoveel beter te renderen dan de Nederlandse?
  • b. 
    Eén van de oorzaken van de verschillen ligt waarschijnlijk in de focus in Nederland op de korte termijn risico's. Hiermee wordt de natuurlijke positie van lange termijnbelegger van een pensioenfonds ondermijnd. Bent u bereid te onderzoeken al op kortetermijnmaatre-gelen te treffen waardoor de Nederlandse pensioenfondsen vanuit wetgeving en toezicht zich meer op de langere termijn rendementen kunnen oriënteren?

gemiddeld nettorendement per jaar 2015-2023

Wereldportefeuille                                                                        4,7%

 

gemiddeld nettorendement per jaar

2015-2023

Home bias

3,1%

Alle 120 NL pensioenfondsen

2,8%

10 best performende NL-pensioenfondsen

4,3%

10 slechtst performende NL-pensioenfondsen

1,2%

6 publieke Canadese pensioenfondsen

7,9%

Antwoord vraag 7:

Een vergelijking van Canadese en Nederlandse pensioenfondsen op het gemiddelde rendement dat ze behalen is weinig zinvol. Ten eerste behoort het rendement altijd in samenhang met het bijbehorende risico te worden bekeken. Daarnaast keren pensioenfondsen geen vermogen uit maar een levenslange uitkering. Daarom moet om de prestaties van een pensioenfonds te kunnen vergelijken niet alleen de vermogenszijde van de balans van het pensioenfonds in ogenschouw worden genomen, maar ook de verplichtingenzijde. Uiteindelijk gaat het dus om de verhouding tussen verplichtingen en vermogen van een pensioenfonds, de dekkingsgraad.

Canadese pensioenfondsen gebruiken een vaste rekenrente.22 Over het hanteren van een hogere, vaste rekenrente en de mate van herverdeling tussen generaties is een langslepende discussie geweest. Die discussie is na een lange, uitgebreide wetsbehandeling in beide Kamers afgesloten met de vaststelling van de Wet toekomst pensioenen. Om deze redenen vind ik het niet zinvol onderzoek te doen naar de verschillen tussen Canadese en Nederlandse pensioenfondsen.

Vraag 8:

De spreiding van de rendementen van de Nederlandse pensioenfondsen is groot, zie onderstaande figuur met de cumulatieve rendementen over 2015-2023. Voor een deel komt dat door de home bias, maar ook door negatieve rendementen op renteafdekking en slechte uitvoering van het beleggingsbeleid23 (zie Mejudice website hierboven).

  • a. 
    Wat betekent dit voor de belofte van een koopkrachtig pensioen waarvoor de nieuwe pensioenwet is ontworpen?
  • b. 
    Hoe beoordeelt u deze rendementen ten opzichte van de scenario uitkomsten waarmee pensioenfondsen hun deelnemers moeten informeren over mogelijke pensioenuitkomsten onder WTP?
  • c. 
    Hoe beoordeelt de toezichthouder de pensioenfondsen die ver onder het gemiddelde rendement vallen?

Antwoord vraag 8:

Om te voorkomen dat ik in herhaling val, verwijs ik naar antwoord 7. Alleen een vergelijking van rendementen van pensioenfondsen is weinig zinvol. Men moet zowel het bijbehorende risico als de verhouding tussen vermogen en verplichtingen van pensioenfondsen in ogenschouw nemen. De verschillen tussen pensioenfondsen kunnen dan ook deels verklaard worden door een verschil in leeftijdsopbouw tussen pensioenfondsen en verschillen in risicohouding van de verschillende deelnemerspopulaties. De toezichthouder houdt toezicht op het naleven van het toezichtkader waaronder het prudent person beginsel.

20 best en slechtst presterende pensioenfondsen met totaalrendement cumulatief 2015-2023

Vraag 9:

Uit bovengemeld onderzoek volgt ook een zeer grote spreiding van rendementen uit de renteafdekking van de pensioenfondsen (zie onderstaande figuur waar de 20 best en slechtst presterende fondsen zijn opgenomen. In deze grafiek is het cumulatieve rendement op de renteafdekking in beeld gebracht voor de 20 beste en slechtste perfor-mende pensioenfondsen op het gebied van rendement rentehedge (voor de 80 fondsen die niet zijn opgenomen ligt het rendement tussen 5% en -4%) over de periode 2015-2023

In dezelfde periode zijn de prestaties op het gebied van renteafdekking zeer verschillend.

  • a. 
    Hoe beoordeelt de toezichthouder deze verschillen?
  • b. 
    Onder de Wet toekomst pensioenen (WTP) zal ook renteafdekking plaatsvinden. Denkt u dat onder deze uitvoering een koopkrachtig pensioen mogelijk is waarbij de nominale renteafdekking (fors) negatief kan zijn? Wat betekent dit voor het beschermingsrendement? Wat zegt dit over de uitvoering van het renteafdekkingsbeleid?

De leeftijdsopbouw van een pensioenfonds en de onderliggende risicohouding van deelnemers verschillen per pensioenfonds en kunnen mede de verschillen in renteafdekking en hun uitkomsten verklaren. Voor de afwegingen rond de mate van renteafdekking en de wijze waarop deze vorm wordt gegeven in het beleggingsbeleid gelden de wettelijke waarborgen vanuit het prudent person beginsel. Zo geldt dat de mate van risico die een deelnemer wordt toebedeeld, moet passen bij diens risicohouding. DNB ziet toe op deze wettelijke waarborgen. De risicohouding wordt gebaseerd op in ieder geval de uitkomsten van het risicopreferentie-onderzoek (RPO), deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. In artikel 14v Besluit Uitvoering Pensioenwet en Wet Verplichte Beroepspensioenregeling (BuPw) worden nadere voorwaarden gesteld aan het RPO. Daarin staat onder meer dat het RPO onderzoekt in welke mate een groep deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico's te lopen met het oog op hun doelstellingen. En dat het RPO daarbij eveneens de mate betrekt waarin deze groep beleggingsrisico's kan dragen.

Vraag 10:

In de DNB-statistiek van de individuele pensioenfondsen, tabelnummer 8.18, zijn de rendementen van de renteafdekking vanaf het eerste kwartaal 2024 niet meer opgenomen. Daarbij is geen verklaring gegeven voor het stopzetten. Gegeven het grote belang bij transparantie, ook de laatste jaren voor invaren, wordt u gevraagd er bij de toezichthouder op aan te dringen deze statistiek te continueren.

Antwoord vraag 10:

DNB heeft aangegeven dat bij de jaarlijkse herijking van de door de fondsen aan DNB te rapporteren informatie het rendement op de renteafdekking vanaf 2024 is komen te vervallen. Deze jaarlijkse herijking is bedoeld om een evenwicht te vinden tussen beperking van administratieve lasten enerzijds en de voor toezicht noodzakelijke informatie anderzijds. Daarbij is het rendement op de renteafdekking komen te vervallen omdat deze informatie voor toezicht niet meer benodigd was. Voor toezicht hebben zij voldoende aan de uitgebreide overige rapportage over beleggingen en rendementen. Ik zal DNB verzoeken om te heroverwegen deze informatie weer op te vragen én te publiceren, en ik zal daarbij uw verzoek om transparantie onder de aandacht brengen.

Vraag 11:

U schrijft in uw antwoord dat u niet bereid bent voor fondsen die willen invaren een vloer in de rekenrente in te voeren.24 Helaas bent u verstrikt geraakt in dezelfde marktdogmatiek als uw voorganger. De geopolitieke situatie voor de komende jaren is hoogst onzeker en dat kan grote effecten hebben op de financieel economische situatie in de wereld en ook op de nominale en reële rente. Nog steeds is de rente in Europa beïnvloed door het zeer ruime monetaire ECB beleid. Van echte markt-rente is geen sprake. Om onder zulke omstandigheden de marktrente als enige norm voor de waardering van de (lange) verplichtingen neer te zetten is dodelijk voor een kapitaal gedekt pensioenstelsel. Andere landen krijgen de voordelen van de lage rente en de Nederlandse pensioendeel-nemers met kapitaaldekking hebben door dit eenzijdige geloof het nakijken.

  • a. 
    Wat is uw opvatting over bovenstaande beschrijving? Bent u het eens dat marktrente onder extreme monetaire beleidsmaatregelen niet echt een marktrente is?
  • b. 
    Gegeven de relatief korte tijdshorizon van invaren en de onzekerheden voor de dekkingsgraad hebben veel pensioenfondsbestuurders hun renteafdekking sterk vergroot. Deze bescherming komt vanuit de gedachte dat de rente zou kunnen dalen. Bent u het eens dat dit een eenzijdige benadering is? Zo niet kunt u de argumenten geven?
  • c. 
    De kans op rentestijging is waarschijnlijk groter onder de geschetste onzekere wereldomstandigheden. Niemand kan voorspellen wat de marktrente of inflatie de komende jaren wordt. Maar we kunnen de risico's via scenario's vaststellen. Om de gedachte te bepalen: een 2%-punt rentestijging over de gehele rentecurve bij de huidige gemiddelde renteafdekking betekent ceteris paribus dat er rond

€ 250 miljard pensioenvermogen wegbrandt; rond 15% van het vermogen, of vanuit een ander perspectief: het bedrag komt overeen met 55% van de Nederlandse overheidsbegroting 202525. Bent u bereid dat deelnemers van pensioenfondsen dit soort verliezen kunnen lopen? Zo ja kunt u dit motiveren?

  • d. 
    Met een simpele maatregel bent u in staat dit gevaar af te wenden. Bent u bereid maatregelen te treffen die het Nederlandse pensioenstelsel bescherming tegen deze geopolitieke onzekerheid, in casu te zorgen voor een stabiele prudente rekenrente voor de komende jaren? Zo nee, bent u bereid de potentiële verliezen voor uw rekening te nemen tot invaren? Hoe beoordeelt u mogelijke massaclaims vanuit de deelnemers?
  • e. 
    Het evenwichtigheidscriterium bij invaren zal ertoe kunnen leiden dat meer of minder compensatie moet worden verleend aan de deelnemers. Dit is een niet transparant besluitvormingsproces van het pensioenbestuur dat zijn finale bereikt wanneer de rekenrente voor invaren bekend is. Hoe dan ook doorkruist dit proces de uitkomsten van de marktwaardering. Waarom wilt u deze gecompliceerde methode toepassen terwijl het eenvoudiger en transparanter kan met een prudente rekenrente? Argumenten dat jonge of oudere deelnemers dan worden bevoor- of benadeeld kunt u onder deze onzekere omstandigheden niet staande houden. Graag uw opvatting.
  • f. 
    Bent u bereid op dit onderdeel de WTP te herzien?

Antwoord vraag 11a:

Voor de beantwoording van a tot en met f verwijs ik tevens naar eerdere antwoorden die het lid Van Rooijen ter zake heeft ontvangen in de afgelopen periode en de verschillende malen dat deze vragen en variaties daarop in debatten aan de orde zijn geweest.

De marktrente wordt sinds jaar en dag mede bepaald door het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank. De marktrente bepaalt niet alleen de verplichtingszijde van de balans van een pensioenfonds, maar ook de vermogenszijde van deze balans. Het is goed om veranderingen in de marktrente aan beide zijde van de balans mee te nemen.

Antwoord vraag 11b:

Pensioenfondsen hebben in de transitieperiode met het oog op het invaren meer ruimte om het beleggingsbeleid aan te passen. Het is reeds mogelijk het beleggingsbeleid aan te passen in de zin dat minder risicovol belegd kan worden. Bij het uitvoeren van het beleggingsbeleid zorgt het pensioenfonds voor een beheerste en integere bedrijfsvoering (art. 143 Pw) en dient het pensioenfonds steeds oog te hebben voor de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden (artikelen 135,

eerste lid en 105, tweede lid Pw) en haar eigen doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding (art. 102a Pw).

Antwoord vraag 11c:

Bij de vaststelling van het beleggingsbeleid maken pensioenfondsen gebruik van eigen scenariosets en bij de toetsing van het beleggingsbeleid aan de risicohouding wordt gebruik gemaakt van de scenariosets van DNB. Op deze wijze wordt rekening gehouden met alle mogelijke rente-ontwikkelingen bij de afwegingen binnen het beleggingsbeleid.

Antwoord vraag 11d en 11e:

Het renterisico laat zich niet weg definiëren door een vaste rekenrente te hanteren. Verder verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 7.

Antwoord vraag 11f:

Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.

Vraag 12:

Bent u bekend met de tegenreactie in de VS op het gebied van Environmental, Social en Governance (ESG)? De kans dat deze tegenbeweging in Nederland ontstaat is niet ondenkbeeldig. ESG beleid en -uitvoering kan sterk worden gepolitiseerd waarbij of de ene groep of de andere groep pensioenfondsdeelnemers zich niet gelukkig voelt. Dit is alleen te voorkomen wanneer deelnemers de mogelijkheid hebben zelf keuzes te maken. In een collectief pensioensysteem ontbreekt dit.

  • a. 
    Wat is uw opvatting over dit onderwerp?
  • b. 
    Duidelijke objectieve benchmarking over ESG ontbreekt. Dat is schadelijk voor de discussie over dit onderwerp. ESG moet worden gedepolitiseerd, anders dreigen hier dezelfde omstandigheden te ontstaan als in de Verenigde Staten (VS). Aan welke maatregelen denkt u om dit te voorkomen?
  • c. 
    Hebt u ook zorgen dat de drie doeleinden - rendement, risico en duurzaamheid, zoals door Pensioenfonds Zorg & Welzijn zijn geformuleerd - niet tot gevolg hebben dat de rendementsdoelstelling ondergeschikt wordt aan andere doelstellingen? Drie doelstellingen gelijktijdig halen is nagenoeg onmogelijk. De laatste negen jaar lijkt dit het geval te zijn, gezien de rendementsontwikkelingen van dit fonds.
  • d. 
    Hoe denkt u de motie van Aartsen van juni 2024 in de Tweede Kamer uit te voeren waarin wordt gevraagd de toezichtkaders aan te scherpen om een koopkrachtig pensioen centraal te stellen?

Antwoord vraag 12a:

Ik ben mij ervan bewust dat er verschillende opvattingen kunnen bestaan rond het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. In het Financieel Dagblad (FD) stond recent een bericht over een rechtszaak in de VS.26 De werkgever zou in dat geval niet in het belang van de werknemers gehandeld hebben door beleggingen onder te brengen bij een bepaalde vermogensbeheerder, volgens de rechterlijke uitspraak. De situatie in Nederland is anders in de zin dat werkgevers niet verantwoordelijk zijn voor het beleggingsbeleid van pensioenfondsen.

Een pensioenfonds moet beleggen in het belang van de deelnemers en pensioengerechtigden. Het pensioenfonds stelt daartoe het beleggingsbeleid op.

Deelnemers kunnen in het algemeen niet zelf kiezen aan welke pensioenregeling zij deelnemen en nemen vaak via hun werk deel aan de regeling waar de werkgever (al dan niet verplicht) aan deelneemt. Daarom worden wettelijke eisen gesteld aan de beleggingen van pensioenfondsen. Ze

moeten onder andere beleggen in overeenstemming met de aard en de duur van de verplichtingen, dat wil zeggen, de toekomstige pensioenuitkeringen.

Antwoord vraag 12b:

Het vaststellen van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen is de verantwoordelijkheid van het betreffende pensioenfonds zelf. Dit is wettelijk geregeld. Het beleggingsbeleid baseert het pensioenfonds op doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder een risicohouding. Voor het vaststellen van deze uitgangspunten wordt overleg gevoerd door het fondsbestuur met de pensioenfondsorganen.

Omdat pensioenen bij uitstek lange termijn beleggingen vergen, moeten fondsen rekening houden met de risico's op lange termijn. Naast inflatie kunnen dit ook maatschappelijke of aan milieu, klimaat of mensenrechten gerelateerde risico's zijn met ongunstige financiële impact voor beleggingen van pensioenfondsen. Fondsen zullen deze risico's dan ook moeten meenemen in hun risicoanalyses. Het niet meenemen van dergelijke risico's kan wijzen op een gebrek aan bewustzijn over de potentiële financiële gevolgen van deze maatschappelijke- en ESG-risico's voor hun investeringen.

Antwoord vraag 12c:

Ook voor Pfzw geldt dat ze hun beleggingsbeleid baseren op doelstellingen en beleidsuitgangspunten die het pensioenfondsbestuur in overleg met interne fondsorganen formuleert, zoals hierboven aangegeven. Het is niet aan mij om een opvattingen te hebben over het beleggingsbeleid van Pfzw.

Antwoord vraag 12d:

Er is uitvoering gegeven aan de motie van Aartsen van juni 2024. Er is door mij een verkenning uitgevoerd of relevante toezichtkaders aangescherpt kunnen worden om het uitgangspunt om een koopkrachtig pensioen te realiseren, en altijd centraal te laten zijn bij het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. En zo ja, hoe deze toezichtkaders aangescherpt kunnen worden. De conclusie van deze verkenning was dat de wet- en regelgeving waar het strategisch beleggingsbeleid van pensioenfondsen aan moet voldoen, er voor zorgt dat pensioenfondsen een financieel gezond en koopkrachtig pensioen nastreven voor hun deelnemers.27

Vraag 13:

Naar aanleiding van het antwoord op vraag 3: kan worden erkend dat het nFTK te streng was, met name voor indexatiekansen?

Antwoord vraag 13:

Nee, in het transitie-FTK en in de indexatie-AMvB zijn de indexeringseisen versoepeld voor pensioenfondsen die van plan zijn in te varen, vooruitlopend op de nieuwe contracten in de Wet toekomst pensioenen. In het nieuwe stelsel kunnen de pensioenen eerder worden verhoogd en hoeven minder buffers te worden aangehouden.

Voor fondsen die niet invaren, gelden de regels van het oude stelsel, waarin een hogere mate van nominale zekerheid wordt nagestreefd.

Vraag 14:

Waarom is het naar aanleiding van het antwoord op vraag 5 niet aan u om hierover een oordeel te geven?

Antwoord vraag 14:

Als wetgever stel ik het kader vast waarbinnen sociale partners afspraken maken. Zoals in mijn eerdere antwoord aangeven, is het wettelijk mogelijk voor sociale partners om indexatie-achterstanden mee te nemen in hun besluitvorming. Of zij dat uiteindelijk wel of niet doen, is aan sociale partners en hangt mede af van de doelen die zij nastreven en welke afspraken zij maken om te komen tot een evenwichtige transitie.

Vraag 15:

Wordt erkend dat bij compensatie uit het vermogen de gepensioneerden een groot deel van de compensatie opbrengen? Wordt erkend dat gepensioneerden geheel buiten de compensatieproblematiek staan, omdat zij gedurende de actieve periode de volle pensioenpremie hebben betaald?

Antwoord vraag 15:

De gewijzigde pensioenregeling inclusief invaren biedt eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, met behoud van risicodeling binnen en tussen generaties. Om tot die gewijzigde regeling te komen, moeten sociale partners diverse keuzes maken over onder andere de wijziging van de pensioenregeling, een verzoek tot invaren, de omgang met bestaand vermogen en de financiering van de compensatie. Inzoomen op één van deze elementen acht ik niet zinvol. Immers, alle afspraken tezamen moeten evenwichtig zijn. Het transitieplan bevat de verantwoording waarom gekozen is voor de betreffende invulling van de pensioenregeling en waarom sprake is van een evenwichtige overstap.

Vraag 16:

Kan voor het ABP en voor PFZW het verloop van het vermogen worden aangegeven vanaf 2008 tot heden, en kan daarbij eveneens worden aangegeven wat het rendement over de gehele periode is geweest? Welk deel van het rendement over deze gehele periode kan worden toegeschreven aan renteafdekking?

Antwoord vraag 16:

In de tabellen hieronder is het verloop van het vermogen, het totaal rendement en het rendement uit de renteafdekking vanaf 2009 t/m 2023 voor het ABP en PFZW weergegeven. Om tot een goede conclusie te komen over de effectiviteit van renteafdekking moet er naar de renteafdekking over een lange periode worden gekeken. Bij het ABP kan 3,4% van het totale rendement in deze periode toe worden geschreven aan renteafdekking. Door het ontbreken van gegevens voor PFZW over de periode 2009-2015 kan niet worden aangegeven welk deel van het totale rendement kan worden toegeschreven aan renteafdekking voor de gehele periode 2009-2023.

PFZW               2009      2010      2011      2012      2013     20141     20152      2016      2017      2018      2019      2020      2021      2022      2023

CO„

0-'

00

CXI

0^

00'

CD,

oo'

00,

co'

00,

0-'

cxi

CXJ,

0-'

LD„

co'

CXI

co„

co'

CXJ„

0-'

0-

CXJ

CD,

co'

LD

0-'

0-

CXJ

CXJ„

oo'

CD,

Cxi

LD

CD

LD

CXJ

CD,

co'

ID

CXJ

00

00

CXJ

CD,

co'

CD

CXJ,

0-'

CD

LD

00

CO„

co'

co

0^

<0

00,

0-'

00

co„

co'

CXJ

0^

o'

ID„

co'

CD

CD

00

co„

LD'

00,

co'

CD,

LD'

00

00

CXJ

CD

00,

00'

LD

CD,

CXj'

ID„

LD'

0^

co'

00

00

co„

exj'

CD

0-'

c

CD E CD ¦O c

CD

r-

oo

CD„

co'

r^

co'

ID„

CXI

00

CD,

LD

LD„

oo'

00,

exj'

,c

c

CD

E CD ¦o c

CD

CD,

co'

CD„

LD„

co'

CD,

oo'

CD

CD,

-d-

CD

00,

co'

Cxi

CD

>

O

CD CD

§

co

c

CD E CD ¦o c

CD

CD CD

£

CD O)

0^

co'

00,

co'

Cxi

CXJ,

0-'

LD

  • O) 
    ,c

J*:

CD "O

CD CD

c

CD

Vraag 17:

Kan tevens voor de gehele pensioensector het verloop van het vermogen worden aangegeven vanaf 2008 tot heden, en kan daarbij eveneens worden aangegeven welk deel van het rendement over deze gehele periode kan worden toegeschreven aan renteafdekking?

Antwoord vraag 17:

In onderstaand figuur is het belegde vermogen van de gehele pensioensector van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2024 in miljoenen euro's weergegeven.

Dezelfde gegevens worden hieronder in tabelvorm getoond, waarbij de resultaten van het 4e kwartaal van elk jaar worden weergegeven. Voor het laatste jaar worden de gegevens van kwartaal 3 gebruikt.

Tabel: Het belegde vermogen voor risico pensioenfondsen vanaf 2008 (in miljoen EUR)

 

Jaar

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal beleggin

gen voor risico fonds (in mln. EUR)

576.049

663.910

746.660

802.201

916.873

951.466

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.133.424

1.148.156

1.265.534

1.338.065

1.322.572

1.554.446

 

2020

2021

2022

2023

2024

 
 

1.679.393

1.803.498

1.425.816

1.548.711

1.644.701

 

Bron: DNB statistieken

In de dataset van DNB (Tabel 8.18) vindt u een overzicht van het rendement op renteafdekking van alle pensioenfondsen van 2015 t/m 2023.28

Vraag 18:

Kan alsnog worden gereageerd op de opmerking van Klaas Knot bij zijn gesprek met de commissie Financiën in de Eerste Kamer, dat een verlies van 100 miljard op renteafdekking acceptabel is? Deelt de regering deze opmerking? Vanuit welk oogpunt is dit goed te onderbouwen?

Antwoord vraag 18:

Ik herhaal mijn eerdere antwoord. Bij het beschouwen van renterisico is het belangrijk om bij de impact van rentebewegingen zowel te kijken naar de bezittingen (beleggingen) als de verplichtingen (toekomstige pensioenuitkeringen). Een opwaartse rentebeweging heeft een negatieve impact op de bezittingen door lagere waardering/koersen. Echter, de verplichtingen nemen ook af in waarde, dit komt doordat de toekomstige pensioenuitkeringen worden verdisconteerd met de risicovrije rente om de waarde vandaag de dag te bepalen. Sterker nog, de waarde van verplichtingen daalt harder dan waarde van bezittingen. Hierdoor verbetert de financiële gezondheid van pensioenfondsen uitgedrukt in bijvoorbeeld de dekkingsgraad.

Vraag 19:

Wordt erkend dat de extreme exposure op renteontwikkelingen, een goed argument is om alsnog met spoed over te gaan op een vaste rekenrente (van +/- 2%), juist en vooral voor de periode dat er nog niet is ingevaren?

Antwoord vraag 19:

Nee, ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 7.

Onderstaande vragen hebben betrekking op het juridisch advies van professor Niek Peter aan de Tweede Kamer29

Vraag 20:

De juridisch adviseur van de Tweede Kamer, Prof. Niek Peters, heeft in zijn advies een aantal risico's gesignaleerd die samenhangen met de Wet toekomst pensioenen (Wtp) en de uitvoering daarvan. Erkent u met zoveel woorden dat deze risico's stuk voor stuk reëel zijn?

Antwoord vraag 20:

Zoals ik in mijn schriftelijke reactie op het advies heb aangeven, wijst de analyse van prof. Peters op een aantal risico's die aanwezig zijn.30 Deze risico's zijn eerder ook benoemd in de Wtp en daarvoor zijn mitigerende maatregelen getroffen. Inherent aan een stelselwijziging juist met een omvang als deze is altijd sprake van aanwezigheid van risico's. Dat zijn in mijn optiek dan niet alleen de juridische risico's, maar ook financiële en operationele. Of deze risico's zich daadwerkelijk manifesteren, hangt af van de genomen beheersmaatregelen. Ik blijf van mening dat de juridische risico's allen op zichzelf genomen voldoende beheersmaatregelen kennen, wat maakt dat de risico's uiteindelijk niet reëel zullen zijn.

Vraag 21:

Erkent u dat wanneer een of meer van deze risico's werkelijkheid zouden worden, dit een bedreiging zou zijn voor een goede uitvoering van de Wtp?

Antwoord vraag 21:

Om diezelfde reden is het een noodzaak en vereiste geweest dat op gedegen wijze met de gehele pensioensector gekeken is naar de opzet van de Wtp en de uitvoerbaarheid ervan. Van belang daarbij zijn de nodige beheersmaatregelen, ingeregeld in wet- en regelgeving, met als voorbeeld het versterken van de governance of het hoorrecht. De evenwichtigheid wordt weliswaar ingegeven door het invaarverzoek van de sociale partners (neergelegd in het transitieplan), maar waar verenigingen van gepensioneerden en verenigingen van gewezen deelnemers ook over worden gehoord middels het hoorrecht.

Vraag 22:

In uw brief31 geeft u aan dat veel risico's worden ondervangen door procedures en zorgvuldige uitvoering daarvan. Welke procedures bedoelt u precies? Kunt u uitleggen hoe deze procedures risico's kunnen uitsluiten? Zijn de procedures waterdicht? Welke procedure moet hoe voorkomen dat het vervallen van eigendomsrecht geen fataal risico zal blijken te zijn? Bent u voornemens de procedures en hun voortgang nauwlettend te volgen? Kunt u toezeggen dat u de beide Kamers der Staten-Generaal verslag doet van het verloop van dit onderzoek en de resultaten ervan?

Antwoord vraag 22:

Het ondervangen van risico's hangt af van de manier waarop aan de wettelijke voorwaarden invulling zal worden gegeven. Een evenwichtige besluitvorming en een evenwichtig proces zijn daarbij van groot belang. De procedures en de zorgvuldige uitvoering daarvan zien toe op de medezeggenschapsstructuur die in mijn optiek een adequaat tegenwicht biedt tegen mogelijke onevenwichtigheid. In de Wtp zijn hiertoe uitgebreide waarborgen in de vorm van aangescherpte governancevereisten en normatieve voorschriften voor opgenomen. Die waarborgen vinden niet alleen gefaseerd plaats, maar ook binnen diverse organen. De voortgang van de transitie wordt gemonitord, op die manier volg ik de transitie op de voet. De Tweede en Eerste Kamer worden eveneens van die voortgang op de hoogte gehouden.

Vraag 23:

Welke risico's beschouwt u als de grootste risico's? Kunt u dit toelichten?

Antwoord vraag 23:

In mijn eerdere reactie op de juridische analyse van prof. Peters heb ik aangegeven dat voor risico's zoals aansprakelijkheid van bijvoorbeeld een pensioenfonds, de specifieke omstandigheden en de bij de transitie gemaakte keuzes ten aanzien van de evenwichtige belangenafweging van belang zijn. Gelet op de reeds bestaande checks and balances binnen de huidige evenwichtige besluitvorming door pensioenfondsbesturen (wettelijke governancevereisten) alsook de extra waarborgen vanuit de Wtp (zoals wettelijke normen ten aanzien van vermogenstoedeling), zie ik geen redenen om aan te nemen dat de transitie onevenwichtig zal verlopen en daarmee risico's voor bijvoorbeeld een pensioenfonds ontstaan.

Het is echter niet uit te sluiten dat daarbij op individueel niveau sprake kan zijn van enig nadeel. Het kan zijn dat in het individuele geval de compensatie onvoldoende was. Dit soort individuele claims zullen zeker aan de orde zijn, de orde van schade valt echter op dit moment niet te voorzien. En op het moment dat zich een dergelijke kwestie zich voordoet, zal dit moeten worden opgelost. Dat neemt niet weg dat de transitie als geheel zorgvuldig en evenwichtig kan verlopen.

Vraag 24:

Welk belang van de Staat tegenover het belang van rechthebbenden verzet zich nog steeds tegen het openbaar maken van de adviezen in het voorbereidingstraject, waaronder tevens het advies van de Landsadvocaat?

Antwoord vraag 24:

De adviezen in het voorbereidingstraject en het advies van de landsadvocaat hebben (mede) betrekking op de procespositie van de Staat. Dat is niet veranderd.

Vraag 25:

Als deze adviezen niet overtuigender zouden zijn dan de door u gegeven beschouwingen, dan is er a fortiori een noodzaak tot openbaarmaking omdat dan in die adviezen kennelijk ernstige risico's worden gesignaleerd. Bent u het eens met de opvatting dat deze risico's algemeen kenbaar moeten zijn voor iedere betrokkene?

Antwoord vraag 25:

Nee, deze opvatting deel ik niet en zoals aangegeven in mijn vorige antwoord kunnen de documenten niet openbaar gemaakt worden.

Vraag 26:

Realiseert u zich dat het hardnekkig vasthouden aan de niet-openbaar-making van het advies van de Landsadvocaat de veronderstelling voedt dat dit advies in zich een aanzienlijk risico herbergt, waardoor een meerderheid van de rechthebbenden bij kennisneming hiervan niet bereid zal zijn medewerking te geven aan het vervreemden van een essentie in het oude systeem, namelijk het eigendomsrecht?

Antwoord vraag 26:

Ik kan mij hier niet in vinden en deel uw redenering niet.

Vraag 27:

Erkent u dat de inhoud van deze adviezen van groot belang is voor de

10 miljoen mensen die zijn aangesloten bij de pensioenfondsen? En dat zij dus van de inhoud kennis moeten kunnen nemen in het traject dat voorafgaat aan het invaren?

Antwoord vraag 27:

Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 24 en 25.

Vraag 28:

Erkent u dat het niet zeker is dat de inhoud van de Wtp slechts een nieuwe manier van regulering van het eigendomsrecht is, zoals meermalen door u en uw voorganger is betoogd?

Antwoord vraag 28:

Bij het invaren naar het nieuwe pensioenstelsel is sprake van inmenging, meer specifiek regulering, van het eigendomsrecht. Want, ook al worden andere regels van toepassing op de ingevaren pensioenen, bestaande pensioenaanspraken en -rechten komen als gevolg van het invaren niet te vervallen. Zoals aangegeven in mijn reactie op de juridische analyse van prof. Peters blijkt uit zowel die analyse als de onderbouwing en behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) dat aan de voorwaarden voor inmenging van het eigendomsrecht is voldaan.

Vraag 29:

Heeft u overwogen dat de openbaarmaking van de adviezen een soepele invoering van de Wtp in de weg zou kunnen staan, omdat dan kennelijk ernstige risico's worden gesignaleerd? Heeft u daarom het standpunt van uw voorganger tot niet-openbarmaking overgenomen?

Antwoord vraag 29:

Ik kan mij hier niet in vinden en deel uw redenering niet.

Vraag 30:

Erkent u dat u hiermee bevestigt dat er kennelijk informatie onder de pet dient te blijven? Hoe verhoudt dit standpunt zich tot het gegeven dat de Wtp het eigendomsrecht van rechthebbenden aantast?

Antwoord vraag 30:

Nee, ook hier kan ik mij niet in vinden en deel uw redenering niet.

Vraag 31:

Waarom worden de belangen van alle bij de pensioenfondsen aangesloten personen tot nu toe zo licht gewogen?

Antwoord vraag 31:

U stelt dat belangen van aangeslotenen bij een pensioenfonds licht gewogen worden. Ik deel deze opvatting niet. Niet alleen vanwege mijn eigen monitoring op de huidige voortgang van de transitie bij pensioenfondsen, maar ook omdat de wet- en regelgeving over de governance bij pensioenfondsbesturen al ruim voor invoering van de Wtp al veel omvat over de evenwichtige belangenafweging in de besluitvorming. De Wtp heeft bovendien hiertoe nog extra waarborgen ingebouwd, zoals het adviesrecht vanuit het Verantwoordingsorgaan.

Vraag 32:

Moet u niet eigenlijk erkennen dat u het ook niet (zeker) weet, mede gelet op het feit dat steeds wordt verwezen naar het oordeel dat uiteindelijk bij de rechter ligt?

Antwoord vraag 32:

Nee, er is hier geen sprake van samenhang. Het oordeel van een rechter over de evenwichtige belangenafweging door pensioenfondsbesturen staat volledig los van mijn oordeel over het (wettelijk) kader om tot evenwichtige besluitvorming te komen.

Vraag 33:

Waarom geeft u er in uw brief aan de Tweede Kamer duidelijk blijk van dat hij op dit punt onzeker is, door op pagina 6 eerst te spreken van «wijziging van de pensioenovereenkomst»32 en even later van «het onderbrengen van bestaande aanspraken en rechten in een nieuwe pensioenovereenkomst»?33 Bij het eerste gaat het om «anders regelen», bij het tweede gaat het om «het ontnemen van een recht en de vervanging daarvan door een nieuw recht».

Antwoord vraag 33:

Indien de zinsnede «wijziging van de pensioenovereenkomst» sec zo gelezen wordt, zou u een punt kunnen hebben. In de context van waar het om gaat, is het doel altijd hetzelfde gebleven, namelijk invaren. De regering heeft bij de indiening van de Wet toekomst pensioen voldoende onderbouwd dat bij het invaren naar het nieuwe pensioenstelsel sprake is van regulering van het eigendomsrecht.

Vraag 34:

Inmiddels blijken er verzekeraars te zijn die het risico van het invaren en de gevolgen daarvan beschouwen als een onverzekerbaar risico. Geeft deze gang van zaken niet duidelijk aan dat de risico's die met de Wtp worden gelopen in feite erg groot zijn?

Antwoord vraag 34:

Nee, ook hier kan ik mij niet in vinden en deel ik uw redenering niet. Het niet verzekeren van risico's rondom invaren staat los van de mogelijkheid dat er risico's die met de Wtp worden gelopen groot zouden zijn. Het staat daarbij een commerciële partij zoals een verzekeraar vrij om eigen voorwaarden op te stellen. Bovenal, andere zaken die te maken hebben met pensioen blijven wel verzekerd en daarnaast staat deelnemers de weg naar de geschilleninstantie GIP open voor zaken rondom invaren (behoudens het invaarbesluit van sociale partners). Daarmee blijft er sowieso een laagdrempelige, goedkope manier van juridische geschilbeslechting voor deelnemers.

Vraag 35:

Vindt u het in dit verband nog gerechtvaardigd de rechtsbescherming van alle bij de pensioen- fondsen aangeslotenen te beperken tot een gang naar de burgerlijke rechter achteraf, dus op een moment dat een weg terug in feite onmogelijk is geworden? Vindt u dit een adequate rechtsbescherming?

Antwoord vraag 35:

De rechtsbescherming is naar mijn mening nog steeds voldoende adequaat, zoals ik eerder in mijn antwoorden op de Kamervragen over «uitsluiting juridische hulp bij conflicten die te maken hebben met het invaren door DAS rechtsbijstandverzekering» heb aangegeven. Dat komt kortgezegd omdat er voldoende middelen openstaan voor risico's die verband houden met het invaren.

Vraag 36:

Bent u op de hoogte van het verkiezingsprogramma van de partij Nieuw Sociaal Contract? Bent u bekend met de opvattingen van deze partij over de Wtp? Heeft u deze opvattingen in het openbaar uitgedragen tijdens de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamer en bent u ook zelf mede op de inhoud van dit programma gekozen tot Lid van de Tweede Kamer?

Vraag 37:

Wanneer en door welke informatie heeft u uw oordeel over de Wtp herzien? Is die informatie zo overtuigend dat u deze tevens gaat delen met de volksvertegenwoordiging en met de rechthebbenden? Waarom zou u zoiets niet willen?

Vraag 38:

Hebben de formerende partijen er tijdens de formatie mee ingestemd dat u, eenmaal beëdigd, een standpunt over de Wtp zou gaan innemen dat fundamenteel verschilt van het door u tot dan toe ingenomen standpunt en dat dus tevens verschilt van het standpunt van uw politieke groepering?

Vraag 39:

Beschouwt u het veranderen van standpunt op zo'n ingrijpend onderwerp als een goed voorbeeld van een nieuwe bestuursstijl die navolging verdient?

Antwoord vraag 36 t/m 39:

De voortgangsrapportage monitoring wet toekomst pensioenen - winter

2025 geeft een accuraat beeld van mijn standpunt omtrent de pensioen-transitie. Er is sprake van geldende wet- en regelgeving. Daarover heeft een uitgebreid traject met maatschappelijke partijen plaatsgevonden en een zorgvuldig wetgevingsproces plaatsgevonden. De wet is door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen en sinds 2023 in werking getreden. Dat is een bestuurlijk gegeven waar ik mij als Minister toe verhoud. Daarnaast hebben de onderhandelingen over het hoofdlijnenakkoord niet geleid tot een aanpassing van de Wet toekomst pensioenen en daarmee niet tot een aanpassing van de pensioentransitie.

Er is de afgelopen tijd hard gewerkt door de sector en de toezichthouders om de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel op beheerste wijze met oog voor het belang van de deelnemers te realiseren. De transitie is op stoom en vordert gestaag. Tegelijkertijd is er nog veel werk aan de winkel en is het nu zaak om door te pakken met oog voor zorgvuldigheid. Ik blijf openstaan voor suggesties uit het parlement of uit de sector zelf om de pensioentransitie verder te verbeteren. Het is tegelijkertijd mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid om te waarborgen dat deze grote transitie die over vele miljarden euro's en miljoenen gepensioneerden en (gewezen) deelnemers gaat zorgvuldig kan plaatsvinden en dat de sociale partners, pensioenuitvoerders en toezichthouders ook in staat zijn om dit zorgvuldig uit te voeren. Dit beschouw ik als goed bestuur.

Vraag van het lid van de OPNL-fractie

Het lid van de OPNL-fractie heeft met interesse kennisgenomen van uw beantwoording op de nadere vragen over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren. Naar aanleiding hiervan wenst dit lid nog één vervolgvraag te stellen, aangezien deze nog niet (volledig) is beantwoord.

In uw beantwoording van 10 december 2024 heeft u aangegeven dat uit het meest recente onder zoek van Bell naar de uitvoeringskosten bij pensioenfondsen blijkt dat de totale pensioenbeheerskosten in 2023 met

145 miljoen euro zijn gestegen. Het lid van de OPNL-fractie signaleert dat, indien deze stijging zich voortzet, de uitvoeringskosten aanzienlijk kunnen oplopen.

Is het mogelijk om een maximum te stellen aan de transitiekosten die ten laste komen van de pensioendeelnemers? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan? Graag een toelichting.

Antwoord vraag van het lid van de OPNL-fractie

Ik zie geen reden om een maximum te stellen aan de transitiekosten die ten laste komen van de pensioendeelnemers. De stijging van de kosten in verband met de transitie is voorzien en is opgenomen in de MvT bij de Wtp.34 Deze geraamde kostenstijging is destijds door mijn ambtsvoorganger en door beide Kamers aanvaardbaar gevonden in het licht van de doelstellingen van de wet. De kostenstijging zoals gerapporteerd in het Bell-rapport valt binnen de bandbreedtes zoals gesteld in de MvT. Voor deze gemaakte kosten wordt een overstap naar ander en toekomstbe-stendig pensioenstel gerealiseerd. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is om een kritische houding aan te nemen over de kosten die pensioenuitvoerders maken. Dit wordt ook van de fondsen verwacht. Zij moeten in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten en deze kosten kritisch evalueren, en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.

Daarnaast moeten pensioenfondsbesturen verantwoording afleggen over deze kosten aan het verantwoordingsorgaan. Kortom, pensioenfondsbesturen hebben enerzijds een prikkel om transparant te maken hoeveel kosten er worden gemaakt, en anderzijds moeten zij de ontwikkeling van deze kosten kunnen uitleggen en verantwoorden richting het verantwoor-dingsorgaan.

Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 067, CE

38

1

Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, BY.

2

Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, BY, p. 15.

3

Kamerbrief van de toenmalig Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

d.d. 8 december 2023 betreffende openbaarmaking interne adviezen aan bewindspersoon rond invaren.

4

Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, BY, p. 15.

5

Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, BY, p. 17-21.

6

Vgl. het nieuwsbericht «Er zijn opvallend grote verschillen tussen de behaalde rendementen van verschillende Nederlandse pensioenfondsen» op de website van MeJudice.

7

Vgl. het nieuwsbericht «Er zijn opvallend grote verschillen tussen de behaalde rendementen van verschillende Nederlandse pensioenfondsen» op de website van MeJudice.

8

Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, BY, p. 12.

9

Monetaire autoriteiten kunnen weer gaan ingrijpen zoals na de financiële crisis van 2008 en de eurocrisis van 2011, maar dat versterkt de problemen bij kapitaaldekking. Een rentedaling van 2%-punt over de hele rentecurve zal eenzelfde effect opleveren, zij het dat dan sprake is van negatieve rentes vanaf een looptijd van rond 30 jaar. Het totale effect van de rentedaling zal daardoor lager zijn. Bovendien als de renteafwijking in de eurozone groter worden ten opzichte van de rest van de wereld gaan andere effecten optreden.

10

Kamerstukken II 23 oktober 2024, nummer 2024D40165, zie https://www.tweedekamer.nl/ kamerstukken/detail?id=2024D40165&did=2024D40165

11

Kamerstukken II 2024-25 32 043, nr. 668.

12

Kamerstukken II 2024-25 32 043, nr. 668, p. 6.

13

Ibid.

14

Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, BY.

15

Kamerstukken I 2024-2025, 36 067, BY, p. 20.

16

Kamerstukken I 2024-2025, 36 067, BY, p. 15.

17

Kamerbrief van de toenmalig Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

d.d. 8 december 2023 betreffende openbaarmaking interne adviezen aan bewindspersoon rond invaren.

18

Kamervragen (Aanhangsel) 2023-2024, nr. 2136

19

Kamerstukken I, 2024-2025, 36 067, BY, p. 15.

20

Kamerstukken I, 2024-2025, 36 067, BY, p. 17-21.

21

Vgl. het nieuwsbericht «Er zijn opvallend grote verschillen tussen de behaalde rendementen van verschillende Nederlandse pensioenfondsen» op de website van MeJudice.

22

Van Gelderen, Eduard, On the Sustainability of the Canadian Model (February 9, 2024). Available at SSRN: https://ssrn.com/abstract=4722747 or http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.4722747

23

Vgl. het nieuwsbericht «Er zijn opvallend grote verschillen tussen de behaalde rendementen van verschillende Nederlandse pensioenfondsen» op de website van MeJudice.

24

Kamerstukken I, 2024-2025, 36 067, BY, p. 12.

25

Monetaire autoriteiten kunnen weer gaan ingrijpen zoals na de financiële crisis van 2008 en de eurocrisis van 2011, maar dat versterkt de problemen bij kapitaaldekking. Een rentedaling van 2%-punt over de hele rente-curve zal eenzelfde effect opleveren, zij het dat dan sprake is van negatieve rentes vanaf een looptijd van rond 30 jaar. Het totale effect van de rentedaling zal daardoor lager zijn. Bovendien als de renteafwijking in de euro-zone groter worden ten opzichte van de rest van de wereld gaan andere effecten optreden.

26

Financieel Dagblad 11 januari 2025, «American Airlines benadeelt werknemers met beheer pensioenfonds door BlackRock»

27

Kamerstukken II, 2024-2025, 32 043, nr. 666.

28

DNB statistieken (Tabel 8.18)

29

Kamerstukken II 23 oktober 2024, nummer 2024D40165, zie https://www.tweedekamer.nl/ kamerstukken/de-tail?id=2024D40165&did=2024D40165

30

Kamerstukken II, 2024-2025, 32 043, nr. 668.

31

Kamerstukken II, 2024-2025 32 043, nr. 668.

32

Kamerstukken II, 2024-2025, 32 043, nr. 668.

33

Ibid.

34

Kamerstukken II, 2021-2022, 36 067, nr. 3.


3.

Attachments

 
 
 

4.

More information

 

5.

EU Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.